Academische en Wetenschappelijke Vorming (AWV): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
- 1850 keer gelezen
Vraagstelling moet een aantal eigenschappen hebben:
Een algemene vraag bevat:
Bijvoorbeeld: Wat is het effect van stoppen met roken op de longfunctie bij mannen die minder dan 20 jaar hebben gerookt?
Wat is bij doelgroep D het effect van determinant X op uitkomst Y? → dit kan worden weergegeven in een 2x2 tabel (X en Y, beide met + en -).
Een verslag bestaat uit:
Cross-sectioneel onderzoek is een onderzoek waarbij men een dwarsdoorsnee van de totale populatie in de steekproef opneemt. Hoe groter de steekproef, hoe betrouwbaarder. Cross-sectioneel onderzoek wordt vaak gebruikt in de beschrijvende statistiek:
Naast beschrijvende statistiek heb je toetsende statistiek:
Er zijn enkele contrasten tussen wetenschap en kliniek:
Twee begrippen zijn in de wetenschapsfilosofie erg belangrijk:
Enkele filosofische vragen zijn:
Dit is dus een inductieve redenering. Hume stelt dat ons vertrouwen in inductie gebaseerd is in inductie.
Confirmatie (het bevestigen van een theorie) speelt in de wetenschapsfilosofie een grote rol.
In de paradox van Hempel wordt afgevraagd wat dan nog de waarde van confirmatie is.
Eén tegenvoorbeeld is voldoende om een theorie eronderuit te halen:
Inductie en confirmatie leiden dus niet tot zekere kennis.
Popper heeft hier een aantal uitspraken over gedaan: wetenschap groeit niet door theorieën te bevestigen, maar door ze te verwerpen → er wordt gewerkt met de nulhypothese → moet verworpen worden om een theorie te bevestigen.
Om een theorie te falsificeren moeten via deductie voorspellingen voor de theorie ontlokt worden:
Er moeten dus duidelijke voorspellingen gedaan worden, die bevestigd of verworpen kunnen worden.
Aan de hand van deze theorieën kunnen er een aantal uitspraken gedaan worden:
De theorie van Popper wordt heeft een aantal punten die bekritiseerd worden:
Popper belicht dus slechts een deel van de empirische cyclus. In de empirische cyclus volgen inductieve en deductieve fases elkaar op:
In de Geneeskunde is er veel onzekerheid → bijna nooit wordt iets foutloos gemeten. Een theorie gaat nooit 100% op. Daarom zijn er in de Geneeskunde theorieën op basis van kansen en gemiddelden. Omdat deze theorieën niet dwingend zijn, is falsificatie heel lastig. De wereld kent een grote variabiliteit:
Plato maakt dus onderscheid tussen kennis en werkelijkheid:
Het gaat dus om het achterliggende idee versus de imperfecte waarneming. In de statistiek komt dit naar boven als het populatiegemiddelde versus het steekproefgemiddelde:
Statistiek is dus Platonisch.
Heel veel waarnemingen zijn normaal verdeeld: als de ene waarneming wat meer naar rechts ligt, gaat de andere waarneming meer naar links. De meeste waarnemingen liggen op of rond het midden. Een normale verdeling wordt bepaald door:
Een kans kan berekend worden als:
De kans is de oppervlakte onder de grafiek.
95% van de populatie met een normaalverdeling ligt dus altijd tussen -1,96 σ en +1,96 σ (soms wordt 2 i.p.v. 1,96 gebruikt). Dit heet de normaalwaarde of het referentie-interval. Als een individu hierbuiten ligt is zijn waarde bijzonder laag of hoog.
Een standaardnormale verdeling is een normale verdeling met gemiddelde 0 en standaarddeviatie 1.
Statistiek is het afleiden van kenmerken van een populatie uit kenmerken van een steekproef. Bij statistiek wordt aangenomen dat de steekproef aselect (willekeurig) is.
Er zijn verschillende typen variabelen:
Het gemiddelde en de mediaan zijn allebei maten voor de centrale tendentie: de meest typische waarde die de variabele kan hebben. Het gemiddelde of de mediaan wordt gebruikt om met één getal de steekproef samen te vatten.
De standaarddeviatie is de typische afstand tot het gemiddelde. Kwartielen zijn de typische afstand tot de mediaan.
De variantie is de gemiddelde kwadratische afstand tot het gemiddelde → de standaarddeviatie is de wortel uit de variantie:
s = √s2
Kwartielen beschrijven dus hoe ver een punt van de mediaan ligt.
Uitbijters moeten voordat ze weggegooid worden goed onderzocht worden (kunnen veroorzaakt worden door o.a. meetfouten of spelfouten):
Een boxplot verloopt als volgt:
Een histogram is een staafdiagram die het aantal observaties in elke lengteklasse beschrijft.
Een scheve verdeling heeft een aantal kenmerken:
Een normaalverdeling is symmetrisch. Vaak is het gemiddelde gelijk aan de mediaan.
Soms is een waarde niet beschikbaar, bijvoorbeeld doordat een meting niet gedaan is, de meting misging of de patiënt een vraag niet wilde beantwoorden. Onder de “missing at random” aanname mogen deze waarden weggelaten worden:
In een grote steekproef is de waarde van een schatting van een gemiddelde of proportie altijd normaal verdeeld met:
De standaardfout wordt afgekort als s.e. (standard error). Er zijn verschillende soorten standaardfouten:
Standaardfout van een gemiddelde (s = de standaarddeviatie, n = het aantal waarnemingen)
s.e. = s / √n
Standaardfout van een proportie:
s.e. = √ p(1-p) / √ n
Hoe groter de steekproef, hoe kleiner de standaardfout. De standaarddeviatie blijft gelijk. Dit betreft de normaalwaarde:
De centrale limietstelling zegt dat het steekproefgemiddelde normaal is verdeeld → bij een steekproef van n = 10 is er een grotere s.e. dan bij een steekproef van n = 100.
We weten: met 95% kans ligt het steekproefgemiddelde niet meer dan 1,96 x s.e. af van het populatiegemiddelde. Hierdoor weet je ook dat met 95% kans het populatiegemiddelde niet meer dan 1,96 x s.e. van het steekproefgemiddelde afligt.
Het populatiegemiddelde ligt dus tussen het steekproefgemiddelde +/- 1,96 x s.e. Dit heet het 95% betrouwbaarheidsinterval → bij 95% van de betrouwbaarheidsintervallen ligt het echte populatiegemiddelde tussen de boven- en ondergrens.
Om te kijken naar de opzet van onderzoek moet de 2x2 tabel erbij gehaald worden. Deze kan aan de hand van observationeel onderzoek ingevuld worden. Bij observationeel onderzoek wordt enkel het natuurlijke beloop geobserveerd:
Bij een follow-up onderzoek volg je mensen in de tijd. Soms heet dit een cohortonderzoek. Er wordt bekeken of hetgeen wat je onderzoekt voorvalt. Een follow-up onderzoek verloopt als volgt:
Een case-control study is een onderzoek waarbij je begint met de uitkomst en terug gaat zoeken naar de oorzaak, bijvoorbeeld een onderzoek over roken en longkanker:
Er wordt eerst teruggekeken en dan pas gekeken naar wat de verdeling van de risicofactoren zijn → er zijn minder mensen nodig. Case-control is dus efficiënter dan follow-up.
Om bijvoorbeeld te onderzoek of ziekere mensen vaker vallen omdat ze slechter eten, kan experimenteel onderzoek opgesteld worden: de helft van de mensen laten afvallen om te onderzoeken of ze vaker vallen.
Er zijn veel soorten klinisch onderzoek:
Er zijn veel soorten klinische vragen:
Enkele belangrijke begrippen zijn:
Enkele belangrijke begrippen zijn:
Enkele belangrijke begrippen zijn:
Het stappenplan voor statistisch toetsen verloopt als volgt:
De nulhypothese (h0) is een veronderstelling over de populatie. Het tegenovergestelde van de nulhypothese is de alternatieve hypothese (ha). Statistisch toetsen heeft als doel “weten” hoe je een resultaat moet interpreteren. Er zijn twee mogelijke uitkomsten:
Het is hierbij belangrijk om rekening te houden met falsificeren en de theorie van Popper.
Toetsstatistiek is dus het criterium waarop we de steekproef met de veronderstelde populatie vergelijken. Voorbeeld:
In de statistiek is een afspraak gemaakt over de 2,5% grootste en kleinste waarden: deze waarden worden “extreem” genoemd. De waarde (0,15) uit het voorbeeld wordt als extreem beschouwd. Daaruit is de conclusie dat h0 onwaarschijnlijk is → wordt verworpen. De alternatieve hypothese klopt dus.
De P-waarde is het percentage van de verdeling V dat extremer is dan de gevonden waarde van V:
Deze 5% is willekeurig: er kunnen ook grenzen zijn met 1%, 10% of 0,1%.
De P-waarde is een maat van verbazing over de data voor iemand die in de h0 gelooft: “de kans dat een willekeurige steekproef onder h0 minstens zo extreem is als de onze”:
H0 wordt verworpen als het onwaarschijnlijk is, niet als het onmogelijk is. Hierbij kunnen fouten ontstaan:
Een betrouwbaarheidsinterval (BI) bevat alle waarden die niet te onwaarschijnlijk zijn. Een eenvoudige manier om een BI te maken is een wald-betrouwbaarheidsinterval:
Er zijn verschillende statistische analysemethoden:
| Determinant | ||||
Uitkomst |
| 1 groep | 2 groepen | > 2 groepen | |
|
| gepaard | ongepaard | ongepaard | |
Parametrisch (gemiddelde) | t-toets voor één steekproef |
Gepaarde t-toets | Ongepaarde t-toets | ANOVA F-toets | |
Niet-parametrisch (mediaan) | Tekentoets | Wilcoxon rangtekentoets | Mann-Whitney toets | Kruskall-Wallis toets | |
Proporties | Binomiale toets | McNemar’s toets | Chi-kwadraat toets | Chi-kwadraat toets |
Toetsen voor één steekproef worden gebruikt als de determinant één groep is. De toetsen voor één steekproef worden vergeleken met een vooraf gegeven waarde, bijvoorbeeld:
Bij proporties wordt er gebruik gemaakt van de binomiale toets.
Toetsen voor gepaarde data worden gebruikt bij 2 gepaarde groepen. Er is 2x gemeten en iedere meting in de 2esteekproef hoort bij precies 1 meting uit de 1e, bijvoorbeeld:
Bij gepaarde data zijn de twee steekproeven altijd even groot.
Toetsen voor ongepaarde data worden gebruik bij 2 ongepaarde groepen → er is 2x gemeten, maar in verschillende groepen, bijvoorbeeld:
De twee steekproeven kunnen even groot zijn, maar kunnen ook in omvang verschillen.
Toetsen voor meer steekproeven worden gebruikt als er meer dan 2x gemeten is in verschillende groepen, bijvoorbeeld:
Steekproeven kunnen ongelijke grootte hebben. Meer gepaarde steekproeven bestaan ook, maar worden in dit blok niet behandeld.
Bij de nulhypothese is het gemiddeld behandeleffect 0. Een alternatieve hypothese kan op twee verschillende manieren getoetst worden:
H0 = de gemiddelde lengte van de bewoners is 1,65m
Een gepaarde t-toets is dus een 1 steekproef t-toets op het verschil tussen de metingen.
Er zijn verschillende toetsen met technische verschillen. De Fisher exact test is altijd goed om te gebruiken.
De informatie bij deze toets zit in de switchers (bijv. mensen die van mening gewisseld zijn of over zijn gelopen).
Bij meten kan je te maken krijgen met:
De precisie bepaalt de reproduceerbaarheid → er zijn weinig random fouten. De validiteit zegt iets over het meten van de juiste informatie → er zijn weinig systematische fouten.
De ernst van random fouten wordt bepaald door de grootte van de steekproef:
Bij random fouten zijn de s.e. en de BI te groot. Er zijn meer mensen nodig voor dezelfde power. Om om te gaan met random fouten kan je een aantal dingen doen:
Bij een systematische fout wordt ergens structureel naast gezeten. Of een systematische fout erg is, is afhankelijk van het doel van de meting:
Bij het meten wordt er een onderscheid gemaakt tussen:
Een bias is een systematische fout → kleine validiteit. Een bias heeft een aantal eigenschappen:
Er zijn twee hoofdvormen van een bias:
Met confounding wordt bedoeld dat er een probleem ontstaat t.g.v. vertekening door een andere risicofactor. “To confound” betekend “to mix something up with something else”. Het ene effect wordt dus verward met het andere effect. Een confounder kan, in tegenstelling tot andere vormen van bias, tijdens de studie nog gecorrigeerd worden.
De 3 eigenschappen van een confounder zijn:
Twee voorbeelden:
Er is dus voorkennis nodig om te beslissen of:
De data kunnen je dus niet vertellen of iets een confounder is → laten associaties zien, maar geen richting van het effect.
Deze bundel bevat alle aantekeningen van de colleges uit het blok AWV uit het 2e jaar van de bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Leiden. Ook aantekeningen uit de werkgroepen zijn in de samenvattingen verwerkt.
Een complete bundel voor het blok Algemeen Wetenschappelijke Vorming aan de Universiteit Leiden met alle hoorcolleges en beschikbare (proef)tentamens.
Vraagstelling moet een aantal eigenschappen hebben:
Een algemene vraag bevat:
Bijvoorbeeld: Wat is het effect van stoppen met roken op de longfunctie bij mannen die minder dan 20 jaar hebben gerookt?
Wat is bij doelgroep D het effect van determinant X op uitkomst Y? → dit kan worden weergegeven in een 2x2 tabel (X en Y, beide met + en -).
Een verslag bestaat uit:
Cross-sectioneel onderzoek is een onderzoek waarbij men een dwarsdoorsnee van de totale populatie in de steekproef opneemt. Hoe groter de
.....read moreBevat collegeaantekeningen bij week 1 & 2 van het vak.
De klassieke benadering voor het aanleren van wetenschappelijke vorming:
Eerst: veel theorie.
Oefenen met fictieve voorbeelden.
Luisteren naar voorbeelden van de docent.
Literatuuronderzoek doen.
Wetenschapsstage.
Bij LUMC leert met wetenschappelijke vorming op een eigen manier aan:
Integratie met kliniek.
Zelf doen.
Doel: het beantwoorden van de eigen vraagstelling door literatuur te zoeken, gegevens te analyseren, een verslag te schrijven en de resultaten te presenteren.
Toetsing: In dit blok wordt er een tentamen gehouden dat voor 60% meetelt. Daarnaast moet je een presentatie houden en een verslag schrijven over je onderzoek die elk voor 20% meetellen.
Aanvullende eisen:
Data verzamelen (zorgstage)
Actieve deelname in de werkgroepen
Verslag van je onderzoek inleveren aan begin van de werkgroep 3
Presentatie houden over je onderzoek in werkgroep 3.
Wetenschappelijk onderzoek is vaak nauw verbonden met de klinische praktijk.
Een vrouw (86 jaar) valt:
Konden we dit zien aankomen?
Voorspellen?
Voorkomen? (Bijvoorbeeld door medicatie, wooninrichting, etc.)
Hard maken? (Helpt het om het bed in de laagste stand te zetten?)
Evidence nodig? (Vroeger was er bijvoorbeeld geen onderzoek)
Vallen heeft met meerdere factoren te maken. Bij ouderen kan het te maken hebben met medicatie, BMI, ziekten, woonomstandigheden etc. Aan de hand van verschillende onderzoeken zijn bepaalde richtlijnen opgesteld.
Arts in de praktijk: hoe kan ik deze patiënt beter helpen?
Biomedische onderzoeker: ziekte onderzoeken
Er is soms sprake van een tegenstelling tussen wat de arts in praktijk nodig heeft om de patiënt te helpen en wat biomedische onderzoekers gevonden hebben bij het onderzoeken van de ziekte.
Er is nog zeer veel wat men nog niet weet. Wel zijn er ideeën over wat goed is, maar nog niet over alles is er evidence. Vragen stellen, nadenken en kritisch zijn, zijn belangrijke vaardigheden die vallen onder wetenschappelijke vorming.
Bij onderzoek maakt men vaak gebruik van twee groepen: 1 groep met de onderzochte factor en 1 groep zonder de onderzochte factor (de controle groep).
Vaak maakt men gebruik van observationeel onderzoek. Hierbij worden mensen geselecteerd (op basis van restrictie.....read more
Bevat samenvattingen bij relevante artikelen en hoofdstukken uit Epidemiology (Rothman) .
In de wetenschap staat het meten van gegevens centraal. Epidemiologie is de wetenschap van het optreden van ziektes. Het gaat vooral over de frequentie, risico, incidentie en prevalentie van de ziekte. Bij het risico wordt er onderscheid gemaakt tussen een persoon en een populatie. Voor een populatie is de formule: risico = A / N te gebruiken. A is hier het aantal mensen dat gedurende een bepaalde periode de ziekte heeft ontwikkeld en N is de hele populatie die gedurende een periode is gevolgd. Het algemene risico wordt ook wel het incidentie proportie genoemd. De enige manier om een risico te interpreteren is wanneer het bekend is over welke tijdsperiode het risico geldt.
Tijdens een onderzoek moet er rekening gehouden worden met het ‘concurrerende risico’. Dit fenomeen houdt in dat er in de populatie die wordt gevolgd mensen zijn die overlijden, waardoor het niet zeker is welke uitkomst van het onderzoek zij zouden hebben. Dit risico wordt groter wanneer de deelnemers van het onderzoek ouder zijn of een langere tijd worden gevolgd. De incidentie van een ziekte kan worden berekend met de formule: incidentie = A / T.
Hierbij is A het aantal mensen dat de ziekte ontwikkeld en T is de tijd waarin deze groep werd gevolgd. De incidentie wordt hier niet gemeten binnen een domein [0,1]. Dat komt doordat het aantal mensen dat door een bepaalde ziekte getroffen wordt heel erg groot kan zijn. Bij een epidemie is de tijd waarin dit gemeten wordt ook nog eens erg klein. Daarom kan de incidentie in theorie oneindig groot worden.
In een onderzoek wordt ernaar gestreefd om zo veel mogelijk variabelen gelijk te houden en om één variabele te laten verschillen in de onderzoeksgroepen. Dit is de determinant. Het is niet mogelijk om alle variabelen constant te houden, daarom moet hier ook altijd rekening mee worden gehouden bij het interpreteren van de resultaten van het onderzoek.
Voor een.....read more
De klassieke benadering voor het aanleren van wetenschappelijke vorming:
Eerst: veel theorie.
Oefenen met fictieve voorbeelden.
Luisteren naar voorbeelden van de docent.
Literatuuronderzoek doen.
Wetenschapsstage.
Bij LUMC leert met wetenschappelijke vorming op een eigen manier aan:
Integratie met kliniek.
Zelf doen.
Doel: het beantwoorden van de eigen vraagstelling door literatuur te zoeken, gegevens te analyseren, een verslag te schrijven en de resultaten te presenteren.
Toetsing: In dit blok wordt er een tentamen gehouden dat voor 60% meetelt. Daarnaast moet je een presentatie houden en een verslag schrijven over je onderzoek die elk voor 20% meetellen.
Aanvullende eisen:
Data verzamelen (zorgstage)
Actieve deelname in de werkgroepen
Verslag van je onderzoek inleveren aan begin van de werkgroep 3
Presentatie houden over je onderzoek in werkgroep 3.
Wetenschappelijk onderzoek is vaak nauw verbonden met de klinische praktijk.
Een vrouw (86 jaar) valt:
Konden we dit zien aankomen?
Voorspellen?
Voorkomen? (Bijvoorbeeld door medicatie, wooninrichting, etc.)
Hard maken? (Helpt het om het bed in de laagste stand te zetten?)
Evidence nodig? (Vroeger was er bijvoorbeeld geen onderzoek)
Vallen heeft met meerdere factoren te maken. Bij ouderen kan het te maken hebben met medicatie, BMI, ziekten, woonomstandigheden etc. Aan de hand van verschillende onderzoeken zijn bepaalde richtlijnen opgesteld.
Arts in de praktijk: hoe kan ik deze patiënt beter helpen?
Biomedische onderzoeker: ziekte onderzoeken
Er is soms sprake van een tegenstelling tussen wat de arts in praktijk nodig heeft om de patiënt te helpen en wat biomedische onderzoekers gevonden hebben bij het onderzoeken van de ziekte.
Er is nog zeer veel wat men nog niet weet. Wel zijn er ideeën over wat goed is, maar nog niet over alles is er evidence. Vragen stellen, nadenken en kritisch zijn, zijn belangrijke vaardigheden die vallen onder wetenschappelijke vorming.
Bij onderzoek maakt men vaak gebruik van twee groepen: 1 groep met de onderzochte factor en 1 groep zonder de onderzochte factor (de controle groep).
Vaak maakt men gebruik van observationeel onderzoek. Hierbij worden mensen geselecteerd (op basis van restrictie of stratificatie) en voor een bepaalde tijd geobserveerd.
Wanneer mensen
.....read moreBlok Wetenschappelijke Vorming Jaar 2
23/11/2015 – 01/12/2015
Het doel van een epidemiologisch onderzoek is om de associatie tussen een blootstelling en een uitkomst te bestuderen. Met blootstelling kan worden gedacht aan een risicofactor, therapie, genetische variant etc. en met de uitkomst kan er worden gedacht aan een ziekte, mortaliteit, verbetering van de gezondheid etc. Er zijn verschillende onderzoeksmethoden om vergelijkbare onderzoeksvragen te beantwoorden.
Er zijn verschillende onderzoeksopzetten:
Case studie/ case report:
Eén, twee, of meer gevallen worden gevolgd en worden in detail bestudeerd. Het geeft een indicatie om verder onderzoek te doen naar de associatie bij opmerkelijke bevindingen. Dit wordt vaak gebruikt bij nieuwe ziekten, ontdekking van een mogelijke oorzaak/ mechanisme, een nieuwe therapie of educatie.
Case series:
Er wordt een groep met dezelfde opmerkelijke bevinding gevolgd en in detail bestudeerd. Het versterkt de suggestie van een associatie.
Case controle-studie:
Er wordt een groep met de uitkomst vergeleken met een gezonde controlegroep (zonder de uitkomst) en dan wordt in het verleden gekeken of de blootstelling bij de groep met de uitkomst meer voorkwam dan bij de controlegroep. Het versterkt de suggestie van een associatie.
Cohort studie (follow-up studie):
Er wordt een groep met blootstelling vergeleken met een groep zonder blootstelling en gevolgd in de tijd, waarbij er wordt gekeken of de uitkomst meer optreedt bij de groep met dan zonder blootstelling. De blootstelling wordt bepaald door de deelnemer zelf of door de situatie. De associatie en het absolute risico kan in de tijd bepaald worden. Een cohort studie kan zowel prospectief als retrospectief zijn, de directie van blootstelling uitkomst blijft echter hetzelfde.
Gerandomiseerd klinisch onderzoek:
Het is een interventiestudie, waarbij er twee groepen (vaak geblindeerd en) gerandomiseerd worden geclassificeerd in een groep met en een groep zonder blootstelling. Vervolgens wordt de associatie met de uitkomst bestudeerd met de tijd. Deze onderzoeksopzet
.....read moreBevat aantekeningen bij het blok, gebaseerd op 2014-2015, komt overeen met onderwerpen uit meer recente collegejaren.
Onderzoeksvraag: Verlaagt Prozac de symptomen van depressie in mannen van 40-60 jaar? Is dit een goede onderzoeksvraag? Een onderzoeksvraag moet vier componenten bevatten, namelijk Populatie/Patiënt, Interventie, Controle en Uitkomst (Outcome): PICO.
Stel dat er een jonge psychiater (A) is en een depressieve man komt naar hem toe. Hij schrijft Prozac voor en zes weken later komt de man terug zonder symptomen. De psychiater behandelt nog drie depressieve mannen en zij komen ook terug zonder symptomen. De conclusie die de psychiater trekt, is dat Prozac werkt. Deze conclusie mag niet getrokken worden, want het natuurlijke beloop kan ook zijn dat de symptomen binnen zes weken weg zijn. Een andere psychiater (B) gelooft de resultaten niet. Psychiater A schrijft Prozac voor en na 6 weken zijn 8 van de 10 patiënten genezen. Psychiater B zet mensen op een wachtlijst en dan zijn na 6 weken 6 van de 10 patiënten genezen. Nu concludeert psychiater A dat Prozac beter is dan niks doen.
Elk onderzoek dat gedaan wordt, kan een naam krijgen zoals retrospectief, longitudinaal, follow-up en case-control. Het onderzoek dat psychiater A deed, was een case-series. Een case-series is niet belangrijk voor het bepalen van een therapeutische interventie. Het resultaat kan veroorzaakt worden door het natuurlijke beloop van de ziekte of door een non-specifiek effect. Er is power nodig, waarvoor gezorgd kan worden door een cohort te gebruiken. Er wordt dan een cohort studie gedaan. In dit geval wordt er een prospectief onderzoek gedaan. Door het introduceren van een controle groep kan worden uitgesloten dat het natuurlijke beloop zorgt voor genezing en niet het medicijn. Bij een cohort studie kan er een probleem zijn in de vergelijkbaarheid van de controle groepen. Een retrospectieve cohort studie zal zorgen dat de power goed is. Bij een RCT wordt het placebo effect ingevoerd. Een placebo is.....read more
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Statistiek: er is een grote, onbekende populatie (bijvoorbeeld alle inwoners van Nederland boven de 65 jaar) en het is vaak lastig om iedereen te meten. Daarom neemt men een steekproef uit de populatie. Met deze steekproef gaat men proberen om uitspraken te doen over de gehele populatie. Kansrekening is het kijken naar: als mijn populatie er op deze manier uitziet, hoe ziet mijn steekproef er dan uit? Bij statistiek gaat het juist andersom: als dit mijn steekproef is, hoe ziet de populatie er dan uit?
Medische artikelen beginnen meestal met een tabel 1, die de karakteristieken geeft van de mensen in de studie. Mean is het gemiddelde. De sd is de standaarddeviatie. Met de standaarddeviatie kan men zeggen dat 95% van de bevolking zich bevindt tussen het gemiddelde + 2 x sd en gemiddelde – 2 x sd. De standaarddeviatie is de gemiddelde spreiding. Officieel is het geen 2 x sd, maar 1,96 x sd. Als een individu buiten dit interval ligt, dan is deze persoon ‘extreem’. 68% van de bevolking ligt één sd van het gemiddelde af.
De standaard fout (error) zegt hoe nauwkeurig het gemiddelde geschat is, dus het meet de precisie van het steekproef gemiddelde.
Wat gebeurt er nu als de steekproef groter wordt? De standaard fout zal dan kleiner worden, want het gemiddelde wordt steeds preciezer. De standaard deviatie zal ongeveer hetzelfde blijven, doordat de verhouding (95% ertussen en 5% erbuiten) hetzelfde zal blijven.
P-waarde
Een voorbeeld: men vergelijkt twee medicijnen (A en B). 10 patiënten krijgen A en 3 patiënten genezen. 10 patiënten krijgen B en 4 patiënten genezen. Er is dus 10% verschil (40%-30%). De kans dat dit wordt gezien als A en B dezelfde medicijnen zijn, is 64%: p = 0,64. Stel nu dat het gaat om 30 uit 100 en 40 uit 100 genezen. Dan is de kans op dit toeval 14%, dus p=0,14. Bij 300 uit 1000 en 400 uit 1000 is de p < 0,001 op toeval. Dus de p-waarde is de kans op het krijgen van de geobserveerde resultaten, of nog extremer, onder de veronderstelling dat beide behandelingen even effectief zijn. De p-waarde wordt berekend door middel van statistische toetsen.
Het algemene idee van de hypothese toetsen is steeds hetzelfde. Het gaat als volgt:
Men begint met het definiëren van twee
In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Geneeskunde, jaar 1, aan de Universiteit Leiden.
Heb je zelf samenvattingen, aantekeningen en/of oefenmaterialen? Deel ze hier met je medestudenten!
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !
Werkzaamheden: o.a.
Interesse? Reageer of informeer
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Add new contribution