Neuropsychologische diagnostiek - Universiteit Utrecht

HC3 Neuropsychologische diagnostiek

Belangrijke begrippen:

  • Neuropsychologie en ontwikkelingspsychologie
  • Klinische neuropsychologie en klinische kinderneuropsychologie
  • Neurologie en kinderneurologie
  • Biologische psychiatrie en kinder- en jeugdpsychiatrie

Neuropsychologie en klinische neuropsychologie

  • De neuropsychologie onderzoekt de relaties tussen hersenen en gedrag bij zowel intacte als beschadigde individuen, bij zowel dieren als mensen.
  • Neuropsychologie: wetenschappelijke discipline
  • Klinische neuropsychologie: toegepaste discipline
  • Een neuropsycholoog is een psycholoog die zich gespecialiseerd heeft in de klinische neuropsychologie of een neurowetenschapper (soms beide).

Ontwikkelingsneuropsychologie

  • Onderzoeken van hersenen-gedrag relaties binnen de context van het onrijpe maar snel ontwikkelende brein en de toepassing van deze kennis op de klinische praktijk.
  • Jonge wetenschap: 35 jaar geleden ontstaan
    • Vroeger: M(minimal) B(brain) D(dysfunction)-kinderen
    • Nu: ADHD, ODD, CD, DCD, etc.

Klinische neuropsychologie: leggen verbanden tussen problematisch of afwijkend gedrag en disfuncties van de zich ontwikkelende hersenen bij kinderen en jeugdigen.

  • Toepassen van kennis over (verstoorde) hersen-gedragsrelaties in de hulpverlening aan kinderen en jeugdigen die problemen ervaren die mogelijk samenhangen met disfuncties van het zich ontwikkelende brein.
  • Werkzaam in kinderziekenhuis, kinderrevalidatie, instellingen, scholen voor kinderen met NAH (hersenletsel), scholen, privépraktijken.

Verschillende benaderingen

  • Anderson: kinderen met hersenletsel. Meer neurologisch dan neuropsychologisch. Weinig aandacht voor ontwikkelingsstoornissen.
  • Swaab: focus op hersendysfuncties, veel aandacht voor ontwikkelingsstoornissen.
  • Gebruiken verschillende theoretische modellen.

Neurologie en kinderneurologie

  • Neurologie is de wetenschap die zich bezighoudt met ziektes van het zenuwstelsel.
  • Een neuroloog is een arts die gespecialiseerd is in de neurologie. Deze arts doet neurologisch onderzoek: lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek (hersenmetabolisme, hersenstructuur, neuropsychologisch onderzoek). Neuropsycholoog mag dit niet doen.

Discussies over het brein

  • Brain hypothesis: de hersenen zijn verantwoordelijk voor de waarneming, het denken, voelen, en het gedrag. Alles komt door je hersenen > ‘wij zijn ons brein’. Swaab: hersenen worden voor geboorte gevormd, na de geboorte verandert er niet veel meer. Jij denkt dat je controle hebt over je beslissingen, maar dat is allemaal gestuurd door onze hersenen (zijn wij ons niet bewust van).
  • ‘wij zijn toch geen brein?’: de hersenen zijn geen zelfstandig orgaan: alles is met alles verbonden. Bijv. je duimstelsel heeft een hele sterke verbinding met je hersenen.

Verschillen

  • Volwassen neuropsychologie: de hersenen zijn volgroeid. Bepaalde hersengebieden zijn gespecialiseerd. Er is een één-op-één relatie tussen structuur en functie (modulaire benadering).

    • Bijv. een lage score op de Wisconsin Card Sorting Task (cliënt: volgens welke regel moet je kaarten sorteren? Hoe snel komt een cliënt daarachter?) verwijst naar een dysfunctie van de prefrontale cortex.
    • Modulaire benadering wordt steeds minder dominant.
    • Nieuw paradigma: grootschalige neurale netwerken (= hersengebieden die een functionele eenheid vormen).
  • Ontwikkelingsneuropsychologie: er is geen duidelijke één-op-één relatie. De hersenen zijn in ontwikkeling, bepaalde hersengebieden zijn bezig zich te specialiseren, hebben nog geen duidelijke functie (diffuus).
  • Beschadiging rond geboorte kan hele andere effecten hebben dan beschadigingen later in de kindertijd.
  • Nieuw: sommige grootschalige netwerken zijn al vanaf het eerste levensjaar aanwezig.

Nieuw paradigma: brain networks

  • Menon: three large scale networks > deze drie werken samen.
  • Two task positive networks > deze netwerken worden geactiveerd op het moment dat je aandacht ergens op gericht is, je bent bijv. bezig met een taak.
    • Executive control network;
    • Salience network: wanneer we informatie binnenkrijgen die onze aandacht heel erg trekt. Kan een interne/externe prikkel zijn. Vervolgens ga je daarop reflecteren.
  • Task negatieve network > wanneer je niet bezig bent met een taak, bijv. als je aan het dagdromen bent. Op dat moment wordt het default mode network geactiveerd. Is het dominante netwerk, pas wanneer je je aandacht ergens op richt, gaan de positieve netwerken werken.
    • Default mode network;

Functionele organisatie hersenen

  • Associatiegebieden (hebben geen specifieke functie, deze gebieden zijn bezig informatie uit gespecialiseerde gebieden te verbinden) en gespecialiseerde gebieden:

    • Bijv. fusiform gyrus > waarneming gezichten
  • Snelle en langzame routes
    • Snelle route gaat altijd onbewust, helpt om ons snel te reflecteren op bijv. iets wat bedreigend is. Langzame route is nodig om vast te stellen om te identificeren (bijv. wat kwam er op mij af?).
    • Bijv. visuele waarneming > snel en langzaam
  • Corticale-subcorticale routes:
    • Corticaal: bewuste verwerking. Subcorticaal: meer onbewust.
    • Bottom-up (activering, externe prikkels, motivatie, emotie). Eerst niet bewust, dan bewust worden.
    • Top-down (bewuste controle, onderdrukken impulsen). Gelegen in voorste deel van hersenen. Reguleren het gedrag.
  • Neurale netwerken (large scale brain networks)
    • Bijv. executive control network, default mode network, salience network.
  • Lateralisatie
    • Links vs rechtsverschillen hemisferen
    • Links meestal meer gespecialiseerd in taal. Rechter meestal beter in visueel-ruimtelijke waarneming en waarneming en verwerking van emoties.
  • Neurotransmittersystemen, zorgen voor prikkeloverdracht > heeft effect op ons gedrag.
    • Bijv. serotonerge systeem, dopaminerge systeem.

Hersendysfuncties

  • Typen hersendysfuncties:

    • Aangeboren of verworven structurele afwijkingen

Afwijkingen in de aanleg van hersenstructuren, afsterven van neuronen, migratieproblemen, te veel of te weinig synaptische verbindingen, witte stof schade).

    • Functionele problemen in de communicatie op celniveau

Receptoren, ion-kanalen, neurotransmitterstoffen, neuromodulatoren en functionele problemen in de communicatie tussen verschillende hersengebieden.

  • Structurele afwijkingen en functionele verbindingen hebben invloed op elkaar.

Stadia cel-ontwikkeling

  • Neurogenese of proliferatie (voor geboorte) > heel veel neuronen
  • Migratie en differentiatie (voor geboorte)
  • Apoptose = geprogrammeerde celdood
  • Synaptogenese > vertakkingen vormen
  • Pruning/synapseliminatie
  • Myelogenese of myelinisering > vetachtig laagje zodat verbindingen sneller en efficiënter zijn.

Cellen van het zenuwstelsel

  • Neuronen en gliacellen
  • Neuronen communiceren met elkaar via de synaps
  • Rond de 6e maand zwangerschap zijn alle neuronen aangelegd (=neurogenese)
  • Apoptose: geprogrammeerde celdood (grote aantallen neuronen sterven).

Hersenontwikkeling, 2 belangrijke periodes

  • Fase 0-5 jaar: hersenen groeien hier het snelst.

    • Synaptogenese = maximale neuroplasticiteit > aanpassen aan omgeving. Plasticiteit neemt af naarmate hersengebieden gespecialiseerd worden.
    • Pruning of synapseliminatie
    • Ontwikkeling binnen hersengebieden: specialisering van hersengebieden (afname plasticiteit).
  • Adolescentiefase:
    • Ontwikkeling cognitieve controlesystemen (PFC) en subcorticale gebieden (amygdala)
    • Versterking verbindingen tussen hersengebieden.
    • Betere communicatie tussen hersengebieden.

Neuroplasticiteit

  • Het vermogen van zenuwcellen om steeds opnieuw verbindingen en synaptische verbindingen te vormen. Functie en organisatie van brein veranderen door ervaringen.

Twee vormen van neuroplasticiteit

  • Veranderingen in de functie en structuur van de hersenen als gevolg van ervaringen (synaptogenese, synapseliminatie, dendrietvorming): ontwikkelingsplasticiteit
  • Veranderingen in de functie en structuur van de hersenen als gevolg van hersenschade (celdood of necrosis en rewiring): neurale plasticiteit.
  • Herstel hersenschade (neurale plasticiteit) is het grootst tussen 2e en 5e levensjaar (=geringe kwetsbaarheid)
  • Plasticiteit neemt af naarmate de hersensystemen stabieler worden en zich meer gaan specialiseren.

Twee theorieën over effecten van vroege hersenbeschadigingen:

  • Plasticiteitstheorie: de gevolgen van lokale schade zijn in de eerste levensjaren betrekkelijk gering (Kennard principe)

    • De periode van 2 tot 5 jaar is de periode met de hoogste plasticiteit,
    • Crowding (= overname functies door andere gebieden, maar ten koste van de ontwikkeling van de eigen functies)
  • Vroege kwetsbaarheidstheorie: de gevolgen van diffuse schade is in de eerste levensjaren veel groter dan in de volwassenheid.
    • Growing into deficit (= de gevolgen van vroege hersenbeschadigingen kunnen zich pas veel later openbaren).

Vroege hersenbeschadigingen

  • Hersengebieden die zich relatief laat ontwikkelen (bijv. frontale gebieden) zijn kwetsbaarder voor vroege beschadiging dan hersengebieden die zich relatief vroeg ontwikkelen.
  • Gevolgen van bilaterale beschadigingen zijn groter dan van unilaterale beschadigingen.

Conclusies

Neuropsychologische diagnostiek bij kinderen

  • Compleet beeld krijgen van alle sterk en zwak ontwikkelde cognitieve functies
  • Zoekt naar verklaringen voor de gedrags- en leerproblemen die het gevolg zijn van hersendysfuncties
  • Deze verklaringen gaan over de onderliggende cognitieve processen, o.b.v. theorieën over de relatie tussen hersenontwikkeling en gedrag
  • Deze verklaringen doen nooit uitspraken over de locatie of aard van de hersendysfunctie

Disciplines en verklaringsniveaus

  • Orthopedagogiek: omgeving > gedrag

    • Minder aandacht voor cognitie en biologie
  • Ontwikkelingspsychologie: cognitie > gedrag
    • Minder aandacht voor omgeving en biologie
  • Kinder- en jeugdpsychiatrie: biologie > gedrag
    • Weinig aandacht voor omgeving, biologie is de belangrijkste factor
  • Klinische kinderneuropsychologie: biologie + cognitie + omgeving > gedrag

Neuropsychologische diagnostiek

  • Vijf situaties voor neuropsychologische diagnostiek
  1. Ontwikkelingsproblemen
  2. Hersenschade
  3. Evaluatie behandeling
  4. Evaluatie van de ontwikkeling
  5. Ondersteuning van keuzen in opvoeding, onderwijs en beroepskeuze bij kinderen met een problematische ontwikkeling

Welke groepen kinderen?

  • Kinderen met identificeerbare of verdachte hersendysfuncties:

    • Leerstoornissen
    • Psychiatrische stoornissen en gedragsstoornissen
    • Aangeboren en verworven hersenstoornissen
    • Neurologische stoornissen

Neuropsychologische diagnostiek

  • Neurocognitieve functies: aandacht, informatieverwerkingssnelheid, motoriek, geheugen, perceptie, taal, denken, executieve functies, sociale cognitie, etc.

    • Geen onderzoek naar persoonlijkheid of temperament. Wel emotiewaarneming en emotiekennis.
  • Neuropsychologische testbatterij
    • Een serie taakjes die verschillende neurocognitieve functies meten
    • Volledig of deelonderzoek
    • Probleem: tijdrovend, kostbaar, taken voor volwassenen zijn vereenvoudigd (zijn die wel valide?), pre-injury situation, task-impurity problem, multiple testing.
  • Neuropsycholoog: Uitspraken op cognitieve niveau
  • Task-impurity: je meet niet maar 1 functie. Je meet altijd meerdere dingen (bijv. onthouden van de instructie) > taken zijn dus niet zuiver.
  • Multiple testing: prestatie van de ene test heeft invloed op de volgende test.

Anamnese

  • Problemen tijdens zwangerschap

    • Bijv. roken, drinken, stress
  • Complicaties rond de geboorte
    • Te vroege geboorte of laag geboortegewicht, asfyxia
  • Medische complicaties
    • Hersenvliesontsteking, koortsstuipen, hersenletsel
  • Problemen tijdens ontwikkeling
    • Laat met bereiken ontwikkelingsmijlpalen
  • Schoolproblemen
    • Geen of weinig effect extra ondersteuning
  • Erfelijke ziekten in de familie

Neurocognitieve ontwikkeling

  • Motoriek (fijne en grove motoriek, balans, oog-hand coördinatie)
  • Taal en spraak (receptief, expressief, fonetische waarneming, spelling, vloeiendheid)
  • Perceptie (visueel, auditief, tactiel, en kinestetisch), constructief (kopiëren van complexe figuren) en visuomotoriek (oog-hand coördinatie)
  • Leren en geheugen (korte- en lange termijngeheugen, snelheid van informatieverwerking, leerprocessen)
  • Aandacht (volgehouden aandacht, selectieve aandacht, gefocusseerde aandacht) en executieve functies (werkgeheugen, inhibitie, planning, flexibiliteit)
  • Emotie en sociale cognitie (emotieregulatie, emotiekennis, empathie, sociale signalen)
  • Algemeen IQ, schoolse vaardigheden (lezen, schrijven en rekenen), en gedragsmatig functioneren

Benaderingen

  • Gefixeerde testbatterijen (ANT, NEPSY II)

    • NEPSY II

      • 6 functiedomeinen:
  1. Aandacht en executieve functies
  2. Taal
  3. Sensomotorische integratie
  4. Visueel ruimtelijke informatieverwerking
  5. Geheugen en leren (bijv. gezichten onthouden > korte termijn geheugen)
  6. Sociale cognitie
  • Eclectische testbatterijen (subtesten IQ-testen): testen zelf bij elkaar zoeken
  • Kwalitatieve testbatterijen: kwalitatief > hoe komt iemand tot een oplossing?
  • Procesbenaderingen (TEACH)
  • Functionele evaluatie (Rivermead Test of Behavioral Memory for Children): kijken naar dagelijks functioneren

Executieve functies

  • Werkgeheugen: de capaciteit (verbale of visuele) informatie voor enige tijd vast te houden, zodat met deze informatie actieve bewerkingen uitgevoerd kunnen worden.
  • Inhibitie
    • Motorische inhibitie: het vermogen om een dominante (vaak ongeschikte) response te onderdrukken.
    • Aandachtcontrole: het kunnen focussen van de aandacht en het tegelijkertijd onderdrukken van de storende invloed van irrelevante of misleidende visuele informatie.
  • Cognitieve flexibiliteit of task switching of attention shifting: het vermogen flexibel te kunnen switchen tussen taken of situaties.
  • Planning: het vermogen complexe acties mentaal voor te bereiden door de acties in subhandelingen op te delen en in de juiste volgorde te plaatsen en evt. uit te voeren.

Voorbeelden van executieve functie taken

  • Taken voor volwassenen en kinderen

    • Inhibitie: Strooptaak, Go/ No-Go taak, flanker taak
    • Cognitieve flexibiliteit of task switching: Wisconsin Card Sorting test, Dimensional Change Card Sort
    • Selectieve aandacht: Visual search task
    • Verbaal werkgeheugen: Backward Digit/ Word Span taak (NP: 1-5-3-9 Kind: 9-3-5-1)
    • Visueel-spatieel werkgeheugen: Dot matrix task
    • Planning: Trail making taak , Tower of London
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Diagnostiek - Universiteit Utrecht

Introductiecollege - Universiteit Utrecht

Introductiecollege - Universiteit Utrecht

HC1 Introductie college

12-11-2019

Systematische aanpak > 5 vragen

  1. Over wie gaat het? Hoe spelen betrokkenen een rol? (aanmeldingsfase/intake)
  2. Wat is het probleem?  (onderkennende diagnose)
  3. Waardoor komt het probleem/ waardoor wordt het in stand gehouden? (verklarende diagnoes)
  4. Wat is er aan te doen? (indicerende diagnose)
  5. Wat is mijn advies? (adviesgesprek)

De hele boeken zijn tentamenstof!

Diagnostiek: het hele proces van informatieverwerving, verwerking ten behoeve van de hulpverlening bij gedrags- of leerproblemen. Meestal n.a.v. klachten, of in geval van risicofactoren of eerdere problemen om het ontwikkelingsverloop te volgen.

Screening, assessment en classificatie m.b.t. ontwikkeling, gedrag en functioneren worden geïntegreerd tot een (klinisch) beeld om:

1. De problemen te begrijpen = onderkennen en verklaren

2. Advies te geven m.b.t. verdere begeleiding of behandeling

3. De ontwikkeling te volgen

Orthopedagogische diagnostiek:

  • Kind als opvoedeling; kind of jeugdige in relatie tot zijn (beroeps) opvoeders.
  • Dus een (cliënt)systeem met een pedagogische relatie.
  • Bij aanmelding kind is de context (ouders en leerkracht/groepsleider) en de wederzijdse beïnvloeding (relatie) tussen kind en context vaak onderwerp van onderzoek (transactioneel uitgangspunt).
  • Een ontwikkelingsperspectief is daarbij van groot belang: in welke ontwikkelingsfase is het kind?

Doel: bijdrage tot verminderen van probleem/oplossen van een probleem. Daarbij niet alleen letten op risicofactoren, maar ook op protectieve factoren. Empowerment (mogelijkheden om om te gaan met problemen) van cliëntsysteem (bijv. gezin) vergroten.

Orthopedagogische diagnostiek:

  • Verschil kind-adolescent:
    • Afstemmen op ontwikkelingsniveau;
    • Kind is nog afhankelijk van anderen;
  • Ethische kwesties: bijv. vanaf welke leeftijd een kind zelf kan tekenen voor toestemming;

Een onderdeel van een diagnostisch proces kan een classificatie zijn: DSM, ICD (voor jongere kinderen) etc.

Belangrijkste DSM-categorieën voor kinderen

Voordelen en nadelen van het stellen van een diagnose

Voordelen

  • Betere communicatie met professionals en ouders;
  • systematisch onderzoek naar aard, voorkomen, oorzaak en gevolg;
  • duidelijke koppeling met prognoses;
  • en met behandelingsmogelijkheden

Nadelen

  • Stigmatiserend;
  • te simplificerend,
  • gaat voorbij aan omstandigheden en relaties die van belang zijn bij de ontwikkeling van psychopathologie;
  • zet aan tot onjuist gebruik;

Diagnostische cyclus is gebaseerd op

  • Empirische cyclus van De Groot: wetenschappelijk onderzoek
    • Hypotheses die getoetst worden mbv empirische gegevensverzameling
  • Regulatieve cyclus van Van Strien: praktijk zorgverlening
    • Het zorgverleningsproces is systematisch en in fases ingedeeld; sommige fases worden herhaald indien nodig.

Diagnostische cyclus is gebaseerd op het Hypothese Toetsend Model (HTM)

  • Hypothese: er is sprake van..
    • A
    • B
    • Indicaties en contra-indicaties
  • Aard van de hypotheses:
.....read more
Access: 
Public
Intelligentieonderzoek - Universiteit Utrecht

Intelligentieonderzoek - Universiteit Utrecht

HC2 Intelligentieonderzoek

19-11-2019

Wat is intelligentie?

  • Intelligentie is een steeds grotere rol gaan spelen. Eerste intelligentietest (Binet) ontwikkeld om leerproblemen te onderzoeken. Tegenwoordig: probleemgedrag kan samenhangen met intelligentie > veel onderzoek naar.
  • Slim vs. Minder slim: waar baseer je dat op? Intelligentie is abstract begrip.
  • Beschrijvingen intelligentie:
    • Datgene wat een intelligentietest meet;
    • Alle kennis en vaardigheden die iemand in de loop van zijn ontwikkeling heeft opgedaan; Wat als iemand niet in staat is de test te maken?
    • Vermogen van het individu om doelgericht te handelen, rationeel te denken en effectief met zijn omgeving om te kunnen gaan;

Vaak beschreven als iets globaals met specifieke gebieden. Geen algemeen aanvaarde definitie.

  • Voorbeelden
  • Definitie volgens Wechsler

Benaderingen

Psychometrische benadering

    • Differentiële psychologie: kijken naar verschillen in cognitieve vermogens. Variabelen die dit verschil veroorzaken onderzoeken.
      • Zwak: theoretische onderbouwing
      • Sterk: instrumentontwikkeling
    • Binet: 1e intelligentietest: wie kan niet leren? Eerst intelligentie meten, dan pas bestuderen. Kinderen met leerproblemen opsporen om ze te kunnen helpen.
      • WISC-RN, WISC-III, WISC-V ontwikkeld binnen deze traditie.

 

    • G-factor & factoranalyse
      • Spearman
      • G-factor: factor waar alle sub-tests een beroep op doen. Algemene structuur van het menselijk denken.
      • Specifieke intelligentiefactoren (s-factoren): specifiek voor bepaalde test of sub-test.
      • Groepsfactoren geen plaats in dit model van g-factor en specifieke intelligentiefactoren.
      • g-factor vervangen door brede groepsfactoren: primair mental abilities.
      • Factoranalyse: zo beperkt aantal mogelijk correlaties vinden > zo beperkt mogelijk aantal dimensies vinden.
    • Primary mental abilities
      • Thurstone: 7 primaire intelligentiefactoren
      • Uitgangspunt voor o.a. RAKIT
      • Guilford: 3 dimensies, leidend tot 120 intelligentiefactoren. Geen plek voor algemene factor.
    • Three-stratum theory
      • Carroll: hiërarchisch model met 3 niveaus:
        • G-factor (niveau 3); 7 groepsfactoren (niveau 2); en specifieke factoren (niveau 1).
        • Factoren op niveau 2 samen te vatten in: proces, inhoud en capaciteit.
        • Je ziet zowel de G-factor als 7 primaire factoren terug.
    • CHC-model
        • Cattell en Horn: fluid en crystallized intelligence. Crystallized in belangrijke mate bepaald door cultuur. Bij crystallized meer een beroep op lange-termijngeheugen.
        • Snelheid informatieverwerking bepaalt de kracht van het werkgeheugen: hoeveel informatie kan je vasthouden en manipuleren? Hoe groter dat geheugen, hoe complexer de redeneringen die je kunt maken.
        • Dit model biedt mogelijkheden om testen te ontwikkelen en testen te herzien.
    • Herziene IQ-test
      • Waarom herziening?
        • Actualiseren van de normen. Bij oude normen speelt het Flynn-effect.
          • Flynn-effect: intelligentie is niet constant over generaties. IQ stijgt over generaties
.....read more
Access: 
Public
Neuropsychologische diagnostiek - Universiteit Utrecht

Neuropsychologische diagnostiek - Universiteit Utrecht

HC3 Neuropsychologische diagnostiek

Belangrijke begrippen:

  • Neuropsychologie en ontwikkelingspsychologie
  • Klinische neuropsychologie en klinische kinderneuropsychologie
  • Neurologie en kinderneurologie
  • Biologische psychiatrie en kinder- en jeugdpsychiatrie

Neuropsychologie en klinische neuropsychologie

  • De neuropsychologie onderzoekt de relaties tussen hersenen en gedrag bij zowel intacte als beschadigde individuen, bij zowel dieren als mensen.
  • Neuropsychologie: wetenschappelijke discipline
  • Klinische neuropsychologie: toegepaste discipline
  • Een neuropsycholoog is een psycholoog die zich gespecialiseerd heeft in de klinische neuropsychologie of een neurowetenschapper (soms beide).

Ontwikkelingsneuropsychologie

  • Onderzoeken van hersenen-gedrag relaties binnen de context van het onrijpe maar snel ontwikkelende brein en de toepassing van deze kennis op de klinische praktijk.
  • Jonge wetenschap: 35 jaar geleden ontstaan
    • Vroeger: M(minimal) B(brain) D(dysfunction)-kinderen
    • Nu: ADHD, ODD, CD, DCD, etc.

Klinische neuropsychologie: leggen verbanden tussen problematisch of afwijkend gedrag en disfuncties van de zich ontwikkelende hersenen bij kinderen en jeugdigen.

  • Toepassen van kennis over (verstoorde) hersen-gedragsrelaties in de hulpverlening aan kinderen en jeugdigen die problemen ervaren die mogelijk samenhangen met disfuncties van het zich ontwikkelende brein.
  • Werkzaam in kinderziekenhuis, kinderrevalidatie, instellingen, scholen voor kinderen met NAH (hersenletsel), scholen, privépraktijken.

Verschillende benaderingen

  • Anderson: kinderen met hersenletsel. Meer neurologisch dan neuropsychologisch. Weinig aandacht voor ontwikkelingsstoornissen.
  • Swaab: focus op hersendysfuncties, veel aandacht voor ontwikkelingsstoornissen.
  • Gebruiken verschillende theoretische modellen.

Neurologie en kinderneurologie

  • Neurologie is de wetenschap die zich bezighoudt met ziektes van het zenuwstelsel.
  • Een neuroloog is een arts die gespecialiseerd is in de neurologie. Deze arts doet neurologisch onderzoek: lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek (hersenmetabolisme, hersenstructuur, neuropsychologisch onderzoek). Neuropsycholoog mag dit niet doen.

Discussies over het brein

  • Brain hypothesis: de hersenen zijn verantwoordelijk voor de waarneming, het denken, voelen, en het gedrag. Alles komt door je hersenen > ‘wij zijn ons brein’. Swaab: hersenen worden voor geboorte gevormd, na de geboorte verandert er niet veel meer. Jij denkt dat je controle hebt over je beslissingen, maar dat is allemaal gestuurd door onze hersenen (zijn wij ons niet bewust van).
  • ‘wij zijn toch geen brein?’: de hersenen zijn geen zelfstandig orgaan: alles is met alles verbonden. Bijv. je duimstelsel heeft een hele sterke verbinding met je hersenen.

Verschillen

  • Volwassen neuropsychologie: de hersenen zijn volgroeid. Bepaalde hersengebieden zijn gespecialiseerd. Er is een één-op-één relatie tussen structuur en functie (modulaire benadering).
    • Bijv. een lage score op de Wisconsin Card Sorting Task (cliënt: volgens welke regel moet je kaarten sorteren? Hoe snel komt een cliënt daarachter?) verwijst naar een dysfunctie van de prefrontale cortex.
    • Modulaire benadering wordt steeds minder dominant.
    • Nieuw paradigma: grootschalige neurale netwerken (= hersengebieden die een functionele eenheid vormen).
  • Ontwikkelingsneuropsychologie: er is geen duidelijke één-op-één relatie. De hersenen zijn in ontwikkeling, bepaalde hersengebieden zijn bezig zich te specialiseren, hebben nog geen duidelijke functie (diffuus).
  • Beschadiging rond geboorte kan hele
.....read more
Access: 
Public
Motorisch functioneren - Universiteit Utrecht

Motorisch functioneren - Universiteit Utrecht

HC4    Motorisch functioneren

Belang diagnostisch Motorisch functioneren: Motoriek geeft een eerste signaal om kinderen mogelijk te volgen in de ontwikkeling, misschien is er iets met dit kind aan de hand. Is er motorisch iets aan de hand, dan is er vaak sociaal of op cognitief domein ook  iets aan de hand.

Diagnostiek bij kinderen met motorische beperkingen

  • Cerebrale Parese
  • Developmental Coordination Disorder (DCD)

Motorische ontwikkeling

  • Wanneer spreken we van een achterstand?
    • Achterstand: vergelijking met de norm. Later bereiken van motorische ‘mijlpalen’ dan leeftijdsgenootjes > kwantitatief
  • Wanneer is er sprake van een stoornis?
    • Afwijkende symptomen, bewegingsgedrag, ontwikkelingsvolgorde > kwalitatief
    • Bijv. asymmetrie, zwakke spierspanning (hypotonie)

Motorische ontwikkeling

  • MO: verandering in bewegingsgedrag in de tijd en de processen die daaraan ten grondslag liggen.
  • Complex systeem
    • Kind bestaat zelf al uit subsystemen
    • Kind bevindt zich in een niche: systemen om het kind heen
    • Allemaal van invloed op het kind
  • Dynamisch proces: niet-lineair van aard
    • Een proces met versnellingen en vertragingen
    • Gevolgen voor meten: moeilijk om conclusies te trekken uit 1 of 2 keer meten > vaak meten.

Inter-individual variability > groot verschil in timing van het behalen van de motorische mijlpalen.

Intra-individual variability: Peabody developmental motor scales (PDMS): grove en fijne motorische vaardigheden 9-21 maanden. Bij grove motoriek blijven percentielscores redelijk gelijk. Bij fijne motoriek is er een stijging: blijkbaar kunnen ze opeens meer > gaat wel weer terug.

Vroegtijdige onderkenning

  • Werkwijze: 3 fasen (Rosenbaum)
  1. Screening > positief?: mogelijk probleem
  2. Herhaald onderzoek: fout-positief?
  3. Verwijzing specialist: stoornis?

Doel diagnostiek:

  • Identificeren van achterstand/stoornis in motorische ontwikkeling. Vroegtijdige onderkenning (screening).
  • Bepalen van het niveau van motorisch functioneren.
  • Monitoren v/d motorische ontwikkeling.
  • Evalueren van het effect van interventie (herhaald onderzoek) > levert de interventie op wat je had verwacht? Is er vooruitgang?
  • Voorspellen motorisch functioneren op latere leeftijd (e.g. CP!) (onderzoek-herhaald onderzoek).

Vroegtijdige onderkenning motorische problemen

  • Vernieuwde Van Wiechenonderzoek
    • JGZ artsen, consultatiebureau: baby’s 0-4 jaar.
    • Domeinen:
      • fijne motoriek, adaptie, persoonlijkheid, sociaal gedrag
      • communicatie
      • grove motoriek
    • 0-2 jaar: D(evelopmental)-score
      • Voorspeller ontwikkelingsachterstand op 5-10 jaar
      • D-screening (+ ASQ): meer doorverwijzingen naar specialist.
  • Ages and stages questionnaire (ASQ)
    • Vragenlijst voor ouders
    • Volgsysteem: 4, 6, 8, 10.. 60 maanden
    • 5 domeinen
      • Gross motor
      • Fijne motor
      • Communicatie
      • Problem-solving
      • Personal-social
    • >1 SD op 2 domeinen of >2 SD op 1 domein > doorverwijzen
    • NL normen 2-48 mnd N=1244

 

.....read more
Access: 
Public
Vroegkinderlijke diagnostiek - Universiteit Utrecht

Vroegkinderlijke diagnostiek - Universiteit Utrecht

HC5 Vroegkinderlijke diagnostiek

Waarom diagnostiek bij jonge kinderen?

  • Hoe eerder, hoe beter.
  • Andere manier van diagnostiek.
    • Aard van problemen is anders.
    • Kinderen maken op een andere manier duidelijk wat er aan de hand is.
  • Belangrijk om naar ouders te luisteren > jonge kinderen kunnen zichzelf nog niet uitdrukken in taal.

Groot belang bij jonge kinderen is het kijken naar het functioneren en gedrag op diverse ontwikkelingsdomeinen. En wat voor diagnostische meetinstrumenten gebruik je daarbij? Belangrijk om je af te vragen in welke ontwikkelingsfase het kind zich bevindt.

Manifest: 1001 kritieke dagen

  • Als er in die 1001 al problemen voordoen, dan is het moeilijk om in je verdere ontwikkeling een leeftijds-adequate ontwikkeling te laten zien. Het is dus van cruciaal belang dat de 1001 eerste dagen goed gaan. Daarom maakt goede informatie en begeleiding van ouders over de omgang met het kind juist in die periode het verschil.

Wat voor gedrag laten pasgeboren baby’s zien?

  • Huilen, slapen, bewegingen (writhing movements), luisteren, kijken, reflexmatig gedrag, drinken, zuigen, state (bewustzijnsniveau: onderscheid tussen slapen, wakker zijn en huilen).

State: vormt de basis van reactiemogelijkheden

  • Diepe slaap: regelmatige ademhaling, geen (oog-)beweging (NREM), alleen misschien af en toe een schrikreactie.
  • Lichte slaap: REM
  • Slaperig: overgangsfase. Ogen kunnen open of dicht zijn, als ze open zijn kijkt het kind ook slaperig wat rustige bewegingen.
  • Alert: wakker met heldere blik, weinig motorische activiteit.
  • Mopperig: wakker met veel motorische activiteit.
  • Huilen: intensief, echt huilen, vaak veel motorische activiteit.
    • Huilgedrag: gevoelens en behoeften duidelijk maken. Hoeveelheid huilen neemt meestal met 3 à 4 maanden af. Huilen roept verschillende zorgreacties op. Huilbaby: 3 x 3 x 3 = 3 weken, 3 dagen 3 uur per dag huilen.

Reflexen: automatische reacties, georganiseerde gedragspatronen

  • Opstap, sta en loop reflex; oogknipperen; rooting (=zoeken); zuigen; grijpreflex; Babinski reflex (tenen); moro (= schrikreactie, vooral armen).

Vormen van diagnostisch onderzoek

  • Observatie
  • Tests
  • Vragenlijsten
  • Hersenactiviteit: EEG, MRI, fMRI
  • Bloedonderzoek: is er biologische (dis)balans?
  • Speeksel/haar onderzoek: hormonen zoals cortisol
  • Eye tracking

UTATE: Utrecht Tasks for Attention of Toddlers using Eye tracking

  • 4 taken voor aandacht, Posner model
  • Eye tracking: computerscherm met infrarood camera die de oogbewegingen van het kind volgt > waar kijkt het kind naar?
    • Orienting attention: je aandacht naar een stimulus richten
    • Alerting/sustained attention: je aandacht gedurende langere tijd op een stimulus gericht houden. Focussen op een stimulus.
    • Executive attention: nadenken, onthouden, plannen

Wetenschappelijk onderzoek- Praktijk

  • Waarom gebruik je een diagnostisch instrument?
    • Voor wetenschappelijk onderzoek om in te zoomen op een specifiek probleem en nieuwe diagnostische mogelijkheden te ontdekken.
    • In de praktijk om na te gaan of er sprake is van een probleem, en
.....read more
Access: 
Public
Psychodiagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking - Universiteit Utrecht

Psychodiagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking - Universiteit Utrecht

HC6 Psychodiagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking

Artikel in nieuws over Jolanda om mensen wakker te schudden over de praktijk in de gehandicaptenzorg (1988). Er is geen expertise genoeg. De overheid besloot geld ter beschikking te stellen (300.000 gulden). Ook werd er een Centra voor Consultatie en Expertise opgesteld: professionals met ervaring op het gebied van gehandicaptenzorg. Dit Centra wordt ingeroepen wanneer zorgverleners ergens niet uitkomen.

Handelingsverlegenheid

  • Wat moeten we aan met mensen zoals Jolanda?
  • onbegrepen gedrag’ of challenging behaviour
    • Kennis ontbrak over de oorzaak van gedragsproblemen bij deze doelgroep.
      • Geen idee over hoe deze problemen verholpen kunnen worden.
  • Gebrek aan behandelingen die evidence-based zijn
    • Psychofarmaca (normaal gebruikt bij mensen met een psychische stoornis. Nu gebruikt om gedrag te onderdrukken) als controlemiddel. Werd en wordt nog steeds veel voorgeschreven. Vaak zonder duidelijke diagnose.

Waar was de diagnostiek?

  • Verleden: diagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking is niet zinvol
    • De gedrags- en psychiatrische problemen zijn het gevolg van cognitieve problemen (diagnostic overshadowing: je schrijft de symptomen toe aan een mentale conditie, terwijl de symptomen eigenlijk een comorbide conditie suggereren).
    • Geen noodzaak om goed gevalideerde instrumenten op te zoeken (je weet immers al dat het om een verstandelijke beperking gaat).
    • Een deel van de doelgroep is niet test- of onderzoekbaar: gebrekkige communicatie, geen zelfinzicht etc.
    • Kennis van de oorzaken (bijv. genen of hersenbeschadiging) levert niet altijd informatie op over wat de beste behandeling is.
    • diagnosticeren is stigmatiseren”. Het gaat om een respectvolle bejegening.
      • Wel: beeldvorming. Wie is deze persoon?
      • Geen testen afnemen, maar praten met de mensen > beeldvorming > begeleiders weten wie de persoon is. Kunnen wij nog wat van leren!

Controverses in de diagnostiek

  • Wij leren de psychologie/empirisch gefundeerde gehandicaptenzorg: objectief, testen en verklaren, nomothetische beschrijving, statistisch oordeel, wetenschappelijk, empirisch/evidence-based, verklarend (waar komt gedrag vandaan?).
  • Het tegenovergestelde is de psychiatrie/traditionele gehandicaptenzorg (meer gericht op participatie van gehandicapten): ‘de persoon leren kennen in een dialoog’, ideografische beschrijving, klinisch oordeel (niet zo betrouwbaar als testen), subjectief, eclectisch, (meta)theoretisch, classificerend.
  • Labels zijn gecreëerd om duidelijkheid te krijgen in communicatie tussen professionals. Vroeger gebruikte men eigen labels (geen overeenstemming) > werkt niet in communicatie. Toch kan je door labels niet bewijzen dat iemand iets heeft.

 

Nu: diagnostiek is wel zinvol!

  • Mensen met een VB vertonen dezelfde psychiatrische stoornissen als mensen in de normale populatie. Dezelfde instrumenten en classificaties kun je in principe gebruiken (er zijn wel uitzonderingen).
  • Wetenschappelijk onderzoek naar prevalentie van gedragsproblemen en psychiatrische problemen.
    • Kinderen met VB hebben 2,8-4,5 keer grotere kans op het ontwikkelen van psycho-pathologie.
    • Co-morbiditeit: 30-50%
  • Gebruik classificatiesystemen
    • DSM-IV-TR/DSM-5 is bruikbaar
.....read more
Access: 
Public
Diagnostiek van psychosociale problemen - Universiteit Utrecht

Diagnostiek van psychosociale problemen - Universiteit Utrecht

HC7 Diagnostiek van psychosociale problemen

Psychosociale problemen

Problematische psychische, emotionele en sociale ontwikkelingen en ernstig belemmerde opvoedprocessen bij kinderen en jeugdigen.

Sociaal-emotionele ontwikkeling: onlosmakelijk met elkaar verbonden.

  • Sociale ontwikkeling: interactie kind en omgeving, externaliserende problemen
    • Wanneer is dit normaal? Flexibel omgaan met mogelijkheden van omgeving. Adaptief gedrag. Is dit gedrag wel universeel? Of meer afhankelijk van de normen van de cultuur?
    • Sociaal gedrag: al het gedrag dat gericht is op anderen.
    • Sociale cognities: cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor sociaal gedrag.
    • Aspecten:
      • Relaties
        • Je interpreteert gedrag van jonge kinderen te vaak als intentioneel. Vaak is dit helemaal niet het geval.
      • Gehechtheid
        • Rond het 2e halfjaar krijgt het kind voorkeur voor bepaalde personen. Wanneer er stress is zoekt het kind nabijheid bij die persoon. Meten met bijv. Vreemde Situatie.
      • Relaties met andere kinderen
        • Leeftijd- en sekseverschillen in het soort vriendschappen.
      • Wenselijk gedrag
        • Kind kan in eerste instantie verlegen zijn in een nieuwe situatie (normaal). Doordat zelfbeheersing nog niet goed ontwikkeld is kan er sprake zijn van agressief gedrag.
      • Spel
        • Jong kind: Functioneel en solitair spel met veel herhalingen. Vanaf anderhalf jaar meer beeldend spel. Vanaf 7 jaar ook meer in staat spelregels te accepteren.
      • Bewustzijn van anderen
        • Vanaf 9 maanden al interesse in aandacht van ouders (door bijv. te wijzen naar een object van interesse; joint attention). Gedrag aanpassen aan emotionele reacties van anderen (social referencing). Toename van sympathie (meevoelen) en empathie (emoties van anderen kunnen erkennen). Meten: bijv. ToM-test.
      • Bewustzijn van het zelf
        • Bewust van gedachten en gevoelens. Zelfconcept en zelfwaardering.
      • Sociale cognitie
        • ToM: is een kind hiertoe in staat? Sociale informatieverwerking. Ontwikkeling van moraliteit.

  • Emotionele ontwikkeling: internaliserende problemen
    • Is er eerst cognitie en dan emotie? Of andersom? Emoties zijn meer dan alleen subjectieve gevoelens. Ook fysiologische/motivationele veranderingen, gedragsmatige aspecten etc.
    • Chemische en neurale reacties dat door de hersenen gevormd wordt, in reactie op stimuli.
    • Emoties onderzoeken: hartslag meten, gedrag observeren, cognitieve aspect meten (bevragen, is het kind daartoe wel in staat om het te verwoorden?).
    • In adolescente fase veel veranderingen in de hormonen > rekening mee houden.
    • Aspecten
      • Expressie van emoties: neemt in eerste levensjaren fors toe. Emotiebeheersing neemt ook toe.
      • Begrip van emoties: emotionele expressie relateren aan gedrag van een ander. Kinderen kunnen zich steeds meer inleven in een ander.
      • Regulatie van emoties 
        • Emotie als regulator van sociale interacties: het reageren op emoties van anderen, vermogen
.....read more
Access: 
Public
Diagnostiek van onderwijsleerproblemen - Universiteit Utrecht

Diagnostiek van onderwijsleerproblemen - Universiteit Utrecht

HC8 Diagnostiek van onderwijsleerproblemen

Implicaties voor het toepassen van de diagnostische cyclus

  • Klachtanalyse: brede screening: alert zijn op signalen in intakegesprek (doorvragen!) en eventueel verkennende observatie.
  • Probleemanalyse en verklaringsanalyse. Indien indicaties: nader onderzoek onderwijsleersituatie of kindfactoren (naast leren/cognitie).
  • Indicatieanalyse. Indien nodig: verandering bewerkstelligen in onderwijsleersituatie of in kindfactoren (naast leren/cognitie).

De onderwijsleersituatie en het lerende kind

Onderwijsleersituatie

  • Uitgangspunt: leren vindt plaats in voortdurende interactie met de omgeving

  1. Leergedrag
    • Leertaakgerichtheid: wat moet er gebeuren? Hoe pak ik de taak aan?
    • Taakgedrag: oriëntatie, doel vasthouden, controleren.
    • Actief vs. Passief (leerstrategieën). Doet een leerling mee?
    • Onderzoeken:
      1. Observatie in de klas
      2. Individuele observatie tijdens leren
      3. Gesprek met leerling
  2. Leerkrachtfactoren
    • Overtuigingen (bijv. m.b.t. intelligentie)
    • Gehanteerde attributies m.b.t. succes en falen
    • Mate van zelfreflectie: mogelijkheid onderwijs bij te stellen
    • Differentiëren van instructie is belangrijk. Het is bijna onmogelijk om iedereen op dezelfde manier te instrueren.
    • Onderzoeken:
      1. Gesprek met leerkracht
      2. Vragenlijst ‘Pedagogische stijl’

Leerkracht-leerlingrelatie

    • Affectieve kwaliteit van de relatie
    • Rolverdeling (autonomie-bevorderend versus beperkend)
    • Interactiepatronen
      1. Afhankelijk leerlinggedrag directief/sturend leerkrachtgedrag
      2. Aangeleerde hulpeloosheid leerkracht als redder
    • Onderzoeken:
      1. Leerkracht-Leerling Relatie Vragenlijst
      2. Interactiewijzer
      3. Kijkwijzer voor interactie of ABC-schema bij observatie

Instructiegedrag leerkracht

    • Goed klassenmanagement (structuur)
    • Direct instructiemodel: voorkennis activeren > leerstof presenteren > begeleide oefening > zelfstandige verwerking > veelvuldige feedback.
    • Zone van Naaste Ontwikkeling: instructiedifferentiatie
    • Onderzoeken
      1. Gesprek met leerkracht
      2. Observatie tijdens instructie
      3. Handelingsplannen evalueren
  1. Leertaak
    • Aansluiting methode en instructiebehoefte
    • Geschiktheid van gehanteerde leerprincipes
    • Leertaak die de leermethode overstijgt
    • Onderzoeken
      1. Nagaan gebruikte lesmethode
      2. Gesprek met leerkracht
      3. Handelingsplannen evalueren
  2. Klasgenoten/groep
    • Leerproblemen risicofactor voor lagere sociale acceptatie
    • Invloed pesten
    • Accepterende omgeving > leerling komt verder
    • Onderzoeken
      1. Sociogram van de klas
      2. CompetentieBelevingsSchaal voor Kinderen
      3. Gesprek leerkracht/leerling
  3. Gezin
    • Problemen ontlokken vaak specifieke houding naar kind en school.
    • Bijstellen van verwachtingen (er kan bijv. discrepantie zijn in de verwachtingen thuis en op school).
    • Herkenning problematiek, oude pijn
    • Onderzoeken:
      1. Gesprek met ouders en leerling: hoe gaan ouders met leerproblemen kind om? Wat roepen de problemen bij de ouders op?
  4. School/beleid
    • Zorgbeleid
    • Mogelijkheden Remedial Teaching/Interne begeleiding > professionele didactische hulp
    • Attitude t.o.v. afwijking van gemiddeld leerpatroon
    • Onderzoeken:
      1. Gesprek met ouders
      2. Gesprek met leerkracht: navragen (on)mogelijkheden en visie
.....read more
Access: 
Public
Gezinsdiagnostiek - Universiteit Utrecht

Gezinsdiagnostiek - Universiteit Utrecht

HC9 Gezinsdiagnostiek

Doelen

  1. Theoretische domeinen van het systeemdenken herkennen
  2. Systematische begrippen gebruiken om naar gezinnen te kijken
  3. Vanuit verschillende perspectieven naar gezinnen kijken
  4. Relevante technieken inzetten om informatie te verzamelen

Theoretische domeinen van het systeemdenken herkennen

Systeemdenken

  • Het geheel begrijpen door te kijken naar de interactie tussen de delen.
  • Het systeemdenken is onderliggend aan verschillende perspectieven.

Theoretische domeinen

  • General Systems Theory
    • Vorige eeuw ontstaan
    • Streven naar een overkoepelende theorie: gericht op complexiteit en onderlinge afhankelijkheid tussen en binnen systemen.
    • Multidisicplinair onderzoek
    • Filosofische theorie, niet empirisch
    • Geen empirisch onderzoek
    • Systeem: een systeem is samengesteld uit elementen die georganiseerd zijn door de consistente aard van de relatie tussen deze elementen.
    • Natuurlijke systemen
      • Belangrijkste kenmerken:
        • Regels en codes voor onderlinge omgang
        • Processen die verandering promoten & processen die verandering tegengaan (denk aan ontwikkeling van kinderen)
        • Organisatie ontwikkelt zich door de tijd
  • Cybernetica (vorm van systeemtheorie): gebruik van feedback
    • Feedback en duurzaam bestaande gezinssystemen
    • Hoe houd je verandering en stabiliteit in balans?
    • De cybernetica is de wetenschap die zich bezighoudt met de besturing van systemen: de controle van biologische en mechanische systemen, de communicatie binnen biologische en mechanische systemen, en de feedback.
  • Kritiek
    • Individu/mensbeeld: je kijkt alleen naar iemand in het systeem, maar je moet ook het individu zien.
    • Historie
    • Betekenisgeving
  • Dus: Communicatie als beïnvloeding (pragmatiek): zicht op interactie. Hoe communiceren mensen met mensen binnen en buiten het gezin?
    • Communicatie als beïnvloeding: als je communiceert beïnvloedt je elkaar.
    • Plaatje: zender en ontvanger van boodschap

Systemische begrippen gebruiken om naar gezinnen te kijken

Eerst: we kunnen niet niet communiceren

  • Aanvaarding-verwerping-verandering-symptoomvorming
  • Voorbeeld: vliegen naar Nieuw-Zeeland. Je gaat alleen, zit wel naast iemand in het vliegtuig: aanvaarding > zet de sfeer voor communicatie. Je kan ook de boodschap verwerpen (wel reageren, maar duidelijk laten merken dat je met rust gelaten wilt worden). Veranderen: je gaat wel in op de boodschap, maar je gaat verder met een boodschap die niet past bij die van de buurvrouw. Symptoomvorming: bijv. zeggen dat je hoofdpijn hebt en dat je rustig gaat zitten > beïnvloedt de communicatie.
  • Er zijn dus wel verschillende manieren om te reageren, maar je reageert altijd.

Gesloten vs. Open systemen

  • Wel of niet doorlaatbare grenzen naar de omgeving. Grens tussen gezin en omgeving zijn wel altijd open. Informatie-uitwisseling met de omgeving.

Context

  • Context is bepalend voor de betekenis
  • Citroen: de gele citroen is bijzonder als die tussen groene limoenen ligt.
  • Moet je je bij gezinnen ook van bewust zijn: wat betekent dit gedrag voor dit gezin? Verschillende betekenissen bij
.....read more
Access: 
Public

College- en werkgroepaantekeningen bij Neuropsychologische diagnostiek - UU

aantekeningen hoorcolleges neuropsychologische diagnostiek 23 UU
Neuropsychologische diagnostiek - Universiteit Utrecht

Neuropsychologische diagnostiek - Universiteit Utrecht

HC3 Neuropsychologische diagnostiek

Belangrijke begrippen:

  • Neuropsychologie en ontwikkelingspsychologie
  • Klinische neuropsychologie en klinische kinderneuropsychologie
  • Neurologie en kinderneurologie
  • Biologische psychiatrie en kinder- en jeugdpsychiatrie

Neuropsychologie en klinische neuropsychologie

  • De neuropsychologie onderzoekt de relaties tussen hersenen en gedrag bij zowel intacte als beschadigde individuen, bij zowel dieren als mensen.
  • Neuropsychologie: wetenschappelijke discipline
  • Klinische neuropsychologie: toegepaste discipline
  • Een neuropsycholoog is een psycholoog die zich gespecialiseerd heeft in de klinische neuropsychologie of een neurowetenschapper (soms beide).

Ontwikkelingsneuropsychologie

  • Onderzoeken van hersenen-gedrag relaties binnen de context van het onrijpe maar snel ontwikkelende brein en de toepassing van deze kennis op de klinische praktijk.
  • Jonge wetenschap: 35 jaar geleden ontstaan
    • Vroeger: M(minimal) B(brain) D(dysfunction)-kinderen
    • Nu: ADHD, ODD, CD, DCD, etc.

Klinische neuropsychologie: leggen verbanden tussen problematisch of afwijkend gedrag en disfuncties van de zich ontwikkelende hersenen bij kinderen en jeugdigen.

  • Toepassen van kennis over (verstoorde) hersen-gedragsrelaties in de hulpverlening aan kinderen en jeugdigen die problemen ervaren die mogelijk samenhangen met disfuncties van het zich ontwikkelende brein.
  • Werkzaam in kinderziekenhuis, kinderrevalidatie, instellingen, scholen voor kinderen met NAH (hersenletsel), scholen, privépraktijken.

Verschillende benaderingen

  • Anderson: kinderen met hersenletsel. Meer neurologisch dan neuropsychologisch. Weinig aandacht voor ontwikkelingsstoornissen.
  • Swaab: focus op hersendysfuncties, veel aandacht voor ontwikkelingsstoornissen.
  • Gebruiken verschillende theoretische modellen.

Neurologie en kinderneurologie

  • Neurologie is de wetenschap die zich bezighoudt met ziektes van het zenuwstelsel.
  • Een neuroloog is een arts die gespecialiseerd is in de neurologie. Deze arts doet neurologisch onderzoek: lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek (hersenmetabolisme, hersenstructuur, neuropsychologisch onderzoek). Neuropsycholoog mag dit niet doen.

Discussies over het brein

  • Brain hypothesis: de hersenen zijn verantwoordelijk voor de waarneming, het denken, voelen, en het gedrag. Alles komt door je hersenen > ‘wij zijn ons brein’. Swaab: hersenen worden voor geboorte gevormd, na de geboorte verandert er niet veel meer. Jij denkt dat je controle hebt over je beslissingen, maar dat is allemaal gestuurd door onze hersenen (zijn wij ons niet bewust van).
  • ‘wij zijn toch geen brein?’: de hersenen zijn geen zelfstandig orgaan: alles is met alles verbonden. Bijv. je duimstelsel heeft een hele sterke verbinding met je hersenen.

Verschillen

  • Volwassen neuropsychologie: de hersenen zijn volgroeid. Bepaalde hersengebieden zijn gespecialiseerd. Er is een één-op-één relatie tussen structuur en functie (modulaire benadering).
    • Bijv. een lage score op de Wisconsin Card Sorting Task (cliënt: volgens welke regel moet je kaarten sorteren? Hoe snel komt een cliënt daarachter?) verwijst naar een dysfunctie van de prefrontale cortex.
    • Modulaire benadering wordt steeds minder dominant.
    • Nieuw paradigma: grootschalige neurale netwerken (= hersengebieden die een functionele eenheid vormen).
  • Ontwikkelingsneuropsychologie: er is geen duidelijke één-op-één relatie. De hersenen zijn in ontwikkeling, bepaalde hersengebieden zijn bezig zich te specialiseren, hebben nog geen duidelijke functie (diffuus).
  • Beschadiging rond geboorte kan hele
.....read more
Access: 
Public
Samenvatting vd colleges - Neuropsychologische diagnostiek en behandeling in atypische populaties (2014-2015)

Samenvatting vd colleges - Neuropsychologische diagnostiek en behandeling in atypische populaties (2014-2015)


College 1

Neurobiologische circuits die aandacht, cognitieve controle, motivatie en emotie reguleren: ontwrichting in neurologische psychiatrische stoornis (Arnsten & Rubia, 2012)

Er is grote overeenstemming tussen basale neurologische studies bij dieren en studies bij mensen wat betreft de hersengebieden die de aandacht, cognitieve controle, motivatie en emoties reguleren. Dit artikel is een review van de literatuur die ingaat op de dierlijke en menselijke gedissocieerde frontostratiale circuits en de functies die zij mediëren. Er wordt gekeken naar enkele zeer specifieke ‘model-stoornissen’ die illustratief zijn voor afwijkingen in deze fronto-corticale en fronto-subcortiale circuits die mediëren voor aandacht, cognitieve controle, emotie en motivatie. Zo wordt de literatuur besproken rondom ADHD als een voorbeeld van een verstoring van inferieure fronto-stratiale netwerken van cognitieve controle en aandacht, de pediatrische depressieve stoornis als model voor fronto-limibsche verstoringen die mediëren voor emotiecontrole; de obsessieve compulsieve stoornis als model van verstoring van zowel orbito-frontale remmende en fronto-limbische angst-mediërende netwerken voor tekorten in de fronto-limbische circuits van motivatie. Een afbakening van de neurofunctionele circuits en hun mediërende functies gebaseerd op het huidige neuropsychologische onderzoek helpt hopelijk met te komen tot een beter begrip van de afwijkingen en leiden tot de ontwikkeling van meer gerichte behandelingen van deze aandoeningen.

Methode

Er is op internet gezocht op verschillende zoektermen

Hersengebieden die aandacht, cognitieve controle, motivatie en emotie reguleren

De prefrontale cortex is een sterk ontwikkeld corticaal gebied dat essentieel is bij het reguleren van aandacht, cognitieve controle, motivatie en emotie. Verschillende regio’s van de prefrontale cortex regelen deze functies. Hieronder volgt een korte samenvatting van de functionele contributies van deze hersennetwerken.

De regulatie van aandacht: de cortex levert een duidelijke bijdrage aan onze aandachtsprocessen. De hogere orde sensorische cortex medieert de ‘bottom-up aandacht’ gebaseerd op het belang van zintuiglijke prikkels. De inferieure temporale cortex verwerkt zintuigelijke functies (wat dingen zijn) en kan focussen op een bepaald detail, bijvoorbeeld de kleur blauw of de perceptie en herkenning van een gezicht. Afwijkingen hieraan kunnen ervoor zorgen dat objecten bijvoorbeeld nog wel gezien worden maar verder geen betekenis hebben. De posterieure pariëtale cortex verwerkt waar visuele prikkels in het gezichtsveld zijn en of de stimuli aan het bewegen zijn. Deze cortexen oriënteren aandacht in tijd en ruimte en zijn noodzakelijk voor de bewuste waarneming. Letsels hieraan produceren een syndroom dat bekend is als contralaterale verwaarlozing. Dit houdt in dat stimuli in het linker visuele veld niet bewust worden waargenomen. De prefrontale cortex echter biedt top-down aandacht. Dit is het reguleren van de aandacht op basis van de relevantie voor de taak. Zo wordt irrelevante stimuli verwerkt om de aandacht te verdelen en te coördineren. Letsels aan de prefrontale cortex kunnen zorgen voor verhoogde verstrooidheid, aantasting van de concentratie en een verzwakking van de mogelijkheid om aandacht juist te

.....read more
Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1730 1