Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

 

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

Bundle items:
Basisvaardigheden professionele gespreksvoering: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Psychopathologe I: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Diversiteit binnen de geestelijke gezondheidszorg: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Grondslagen van de psychologische diagnostiek en testtheorie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Macht en Leiderschap: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Neuroscience of Social Behavior and Emotional Disorders: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Image
Crossroads: activities
Follow the author: Psychology Supporter
This content is used in bundle:

Psychopathologie II: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Artikelen + Oefenpakket Psychopathologie II
Psychopathologie II - Psychologie - UU - B2/B3 - Oefententamen 2016/2017

Psychopathologie II - Psychologie - UU - B2/B3 - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Vraag 1

Welke argumenten geeft May (2007) over etniciteit matching?

Vraag 2

Wat zijn acro-, agora- en xenophobia?

Vraag 3

Wat is grootste verschil tussen een somatische symptoomstoornis en een paniekstoornis?

Vraag 4

Hoe verloopt doorgaans de behandeling bij een alcoholverslaving? Geef de stappen zoals besproken in college en in het boek.

Vraag 5

Wat zijn fysieke kenmerken en complicaties van Boulimia Nervosa?

Vraag 6

Welke drie neurotransmitters worden geassocieerd met angst en welk algemeen systeem in ons lichaam speelt daarbij een rol?

Vraag 7

Wat is de prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen in de GGZ en in de ‘gewone’ bevolking?

Vraag 8

Een centraal kenmerk bij CT is de cognitieve triade; hoe mensen over zichzelf denken, hun persoonlijke wereld en de toekomst. Wat zijn de drie componenten bij CT?

Vraag 9

De seksuele responsecyclus bestaat uit verlangen, opwinding, plateau, orgasme en ontspanning. Wat gebeurt er tijdens opwinding en koppel hieraan een stoornis.

Vraag 10

Wat is parasuïcidaal gedrag en wat zijn de risicofactoren voor het plegen van zelfmoord?

Vraag 11

Hoe worden stoornissen gezien volgens de netwerktheorie van Nijten en wat zijn brugsymptomen?

Vraag 12

Wat is het verschil tussen classificatie en diagnose van stoornissen?

Vraag 13

Wat zijn de drie doelen van een psychiatrisch onderzoek?

Vraag 14

Geef voorbeelden van bezodiazepines, TCA’s en SSRI’s. Vertel daarnaast wat de mogelijke bijwerkingen zijn per groep.

Vraag 15

Hoe vaak komt Anorexia Nervosa voor? Geef een range of de life time prevalence.

Vraag 16

Wat is de prevalentie van OCD? Noem tevens welke stoornissen het meest comorbide zijn en geef voorbeelden van compulsies en obsessies.

Vraag 17

Wat is het verschil tussen angst en vrees?

Vraag 18

Welke verstoringen van de slaap treden op bij depressieve patiënten?

Vraag 19

Wat stelt de Kindling Hypothese over depressie ?

Vraag 20

Wat zijn de goede en slechte prognostische indicatoren voor een Major Depression?

Vraag 21

Wat is schematherapie en bij welke categorie stoornissen wordt dit vaak toegepast? Noem tevens waar de focus op wordt gelegd.

Vraag 22

Wat zijn volgens de participanten de voordelen van gecomputeriseerde CBT in het artikel over E-Health?

Vraag 23

Wat is de life time prevalentie van een specifieke fobie en van een sociale fobie?

Vraag 24

Wat is het verschil tussen genderidentiteit en seksuele identiteit? Leg tevens uit wat seksuele oriëntatie is.

Vraag 25

Wat is het verschil tussen gedachte inhoud, vorm en proces bij schizofrenie patiënten?

Vraag 26

Wat is het verschil in seksuele fantasieën bij een man en een vrouw. Noem daarnaast de meest gecompliceerde factor voor de vrouw bij de arousal.

Vraag 27

Welke risicofactoren correleren met seksuele recidive ?

Vraag 28

Andrews & Bonta hebben een Risk , Need and Responsivity Model (RNR) opgesteld. Dit gaat over het recidiverisico, leg dit model uit.

Vraag 29

Wat zijn de

.....read more
Access: 
JoHo members
Psychopathologie II - UU - Extra oefenvragen

Psychopathologie II - UU - Extra oefenvragen


Vragen

Vraag 1

  1. De stoornis in de lichaamsbeleving (Body Dismorfic Disorder) komt tot een bepaalde hoogte overeen met Anorexia Nervosa en gender-identiteitstoornissen. Wat kenmerkt (1) deze overeenkomst en (2) waarin is de stoornis in de lichaamsbeleving verschillend van de twee andere stoornissen?

  2. Zou de tegenwoordig zo populaire plastische chirurgie een uitkomst kunnen bieden voor mensen met een stoornis in de lichaamsbeleving? Motiveer u w antwoord.

Vraag 2

Esther meldt zich aan bij het Ambulatorium van de Universiteit Utrecht met klachten van diverse aard. Ze lopen uiteen van hartkloppingen, zweten, beven, kortademigheid, misselijkheid en duizeligheid tot het gevoel elk moment gek te kunnen worden. Soms heeft ze last van tintelende handen of gevoelloosheid in haar rechterarm. Vooral dit laatste maakt haar bezorgd. Haar tante heeft wel eens een knobbeltje in haar borst gehad (gelukkig onschuldig van aard) en haar opa is aan een hartaanval overleden.

  1. Wat is het meest waarschijnlijk aan de hand? Licht het antwoord toe.

  2. Wat zou er nog meer aan de hand kunnen zijn en welke informatie ontbreekt om dit met zekerheid te kunnen uitsluiten? Er zijn meerdere mogelijkheden; kies er één.

Vraag 3

In deze opdracht geeft u een aantal antwoorden voor ieder van de volgende begrippen paren:

  • stemming – affect
  • waan – overwaardig idee
  • derealisatie - depersonalisatie

Geef van ieder van deze begrippen paren

  1. een omschrijving van het verschil tussen beide begrippen in het paar.

  2. een zo nauwkeurig mogelijke definitie van elk begrip.

  3. een voorbeeld van beide begrippen in het paar met toelichting

Vraag 4

Een vrouw meldt zich in totale wanhoop aan bij haar huisarts. Ze vertelt dat haar man het afgelopen anderhalf jaar toenemend jaloers en beschuldigend is geworden. De laatste tijd waren zijn beschuldigingen volkomen irrationeel geweest. Hij was ervan overtuigd dat ze een groot aantal minnaars had, dat ze ’s nachts opstond om naar hen toe te gaan en dat ze met hen communiceerde door middel van licht en spiegels. Telefoontjes van mensen die verkeerd verbonden waren, zag hij als bewijs dat mannen contact met haar zochten. Tevens meende hij dat er ’s nachts auto’s langs het huis reden die met hun koplampen knipperden, om haar een signaal te geven. Hij bracht plakband op de ramen aan, spijkerde deuren dicht en ging nauwkeurig de positie van alle meubels opmeten. Elke verandering liep uit op een tirade over haar ontrouw. Hij weigerde voedsel of sigaretten van haar aan te nemen. De beschuldigingen gingen niet gepaard met mishandeling en hun seksuele omgang bleef hetzelfde, maar hij leek steeds verdrietiger en afgetobd en was in de tussentijd twaalf kilo afgevallen. De vrouw voelde zich zo ellendig over het gedrag van

.....read more
Access: 
JoHo members
Psychopathologie II - UU - Extra oefenvragen II

Psychopathologie II - UU - Extra oefenvragen II


MC-vragen

Vraag 1

Wat is geen risicofactor voor het ontwikkelen van een psychotische stoornis?

  1. sekse
  2. migratie
  3. slechte hechting
  4. geboortecomplicaties

    Vraag 2

    Vrouwen worden vaker gedood door een partner met vermijdende persoonlijkheidsstoornis dan anti-sociale persoonlijkheidsstoornis.

    1. Waar
    2. Niet waar

    Vraag 3

    Dialectische therapie gaat uit van een biosociale verklaring van Borderline persoonlijkheidsstoornis. Onderzoekster Linehan stelt een interactie tussen invaliderende omgeving en emotionele disregulatie. Wat is volgens haar invaliderende omgeving en emotionele disregulatie?

    1. Emotionele disregulatie is een sterke respons op emotionele stimuli met een vertraagd niveau van terugkeer naar de baseline. Invaliderende omgeving is een omgeving waarbij de gevoelens van de patient worden verdraaid of ontkend.
    2. Emotionele disregulatie is een volledig verstoord beeld van emotie. Alle emoties voel je als een geheel. Emoties worden niet meer van elkaar onderscheiden. De invaliderende omgeving is dat mensen achter de rug van de patient om praten.
    3. Emotionele disregulatie wordt gezien als negatieve opvatting jegens zichzelf en anderen. Invaliderende omgeving wordt gekenmerkt door negatieve projecties jegens zichzelf en anderen.
    4. Emotionele disregulatie is een sterke respons om emotionele stimuli zonder vertraagd niveau, maar juist een overmatige terugkeer naar de baseline, waardoor er een discrepantie (afwijking) is. Invaliderende omgeving wordt gezien als een omgeving waarbij de patient juist de gedachten en gevoelens verdraait en ontkent.

    Vraag 4

    Persoonlijkheidsstoornissen worden onderscheiden in drie verschillende clusters, welk cluster omvat de ontwijkende, de afhankelijke en de obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis?

    1. A (het "vreemde" excentrieke cluster)
    2. B (het "dramatische", emotionele, impulsieve cluster)
    3. C (het "angstige" cluster)

    Vraag 5

    Wanneer iemand psychologisch (genderidentiteit) en biologisch geslacht samenvallen noemt men dit een:

    1. cisgender
    2. egodystoon
    3. identiteitsdiffusie
    4. genderidentiteit

    Vraag 6

    Stelling: iemand met een opposititioneel opstandige stoornis (ODD) heeft vaak ook overeenkomsten met gedragsstoornis (conduct disorder = CD).

    1. Waar
    2. Niet waar

    Vraag 7

    Welke uitspraak is onjuist omtrent angststoornissen?

    1. Heeft een hoge comorbiditeit met depressie
    2. Abnormaliteit is de intensiteit van response niet in verhouding tot de ernst van de dreiging
    3. Abnormaliteit is de aard van de angstresponse zelf
    4. Er is sprake van subjectief lijden/hinder

    Vraag 8

    Wat is geen ondersteuning voor het transdiagnostische model bij angststoornissen?

    1. Cohen's Kappa (interbeoordelaar-betrouwbaarheid) valt bij veel DSM stoornissen tegen.
    2. Er bestaat een gezamenlijke gevoeligheid voor het ontwikkelen van angst- en stemmingsstoornissen.
    3. Een risicofactor voor het ontwikkelen van angststoornissen zijn overbeschermende ouders.
    4. Dezelfde behandeling kan effectief zijn bij verschillende stoornissen.

      Open vragen

      Vraag 1

      Bij angstoornissen wordt vaak gebruik gemaakt van het conditioneringsmodel als onderzoeksparadigma. Leg kort uit wat met de US en CS wordt bedoeld.

      .....read more
      Access: 
      Public
      Oefenpakket Psychopathologie II

      Oefenpakket Psychopathologie II

      Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


      Begrippenlijsten

       

      .....read more

      Tabel 6.1-3 Verwerings-mechanismen

      Ontkenning (denial, narcistisch)

      Het bewustzijn van een pijnlijk aspect van de realiteit vermijden.

      Vertekening (distortion, narcistisch)

      Extreme vervorming van externe realiteit om aan innerlijke behoeftes te voldoen. Hierbij komen onder andere hallucinaties voor.

      Projectie (Narcistisch)

      Het richten van onacceptabele innerlijke impulsen op iets externs.

      Acting out (onontwikkeld)

      Een onbewuste wens of impuls uiten door middel van actie om bewustwording van gevoelens te vermijden.

      Blokkeren (onontwikkeld)

      Het abrupte of tijdelijk onderbreken van het denken.

      Hypochondrie (onontwikkeld)

      Het overdrijven van een ziekte, waarbij verantwoordelijkheid en schuldgevoelens worden vermeden.

      Introjectie (onontwikkeld)

      Het identificeren van kwaliteiten van een persoon of object.

      Passief-agressief gedrag (onontwikkeld)

      Het uiten van agressie tegenover anderen op een indirecte manier door middel van passiviteit en masochisme (het verkrijgen van genot door anderen te vernederen).

      Regressie (onontwikkeld)

      Onbewust verweringsmechanisme waarbij iemand een gedeeltelijke of totale terugkomst van eerdere patronen ondergaat.

      Schizoïde fantasie (onontwikkeld)

      Het willen oplossen van conflicten en verkrijgen van bevrediging. Interpersoonlijk contact wordt vermeden en excentriciteit wordt gebruikt om anderen af te stoten.

      Somatisatie (onontwikkeld)

      Het omzetten van psychische processen in lichaamsuitingen.

      Beheersen (controlling, neurotisch)

      Gebeurtenissen of objecten op een zodanige manier reguleren dat angst geminimaliseerd wordt.

      Verplaatsing (displacement, neurotisch)

      Het verschuiven van een emotie van het ene naar het andere idee. De symbolische representatie van het originele idee zorgt zo voor minder distress.

      Externalisatie (neurotisch)

      In de externe wereld elementen van de eigen persoonlijkheid zien, inclusief stemming en attitudes. Dit is een meer algemene term dan projectie.

      Inhibitie (neurotisch)

      Het bewust limiteren van ego functies om angst te vermijden.

      Intellectualisering (neurotisch)

      Het overmatig gebruiken van intellectuele processen om affectieve expressie of gebeurtenissen te vermijden.

      Isolatie (neurotisch)

      Het scheiden van een idee en een bijbehorend onderdrukt

      Access: 
      Public
      Psychopathology 2 - Utrecht - Notes

      Psychopathology 2 - Utrecht - Notes


      Hoorcollege 1 Week 1

      Algemene inleiding op psychopathologie

      In deze cursus gaan we het hebben over de praktijk van de GGZ. Dit verloopt volgens bepaalde stappen. 1) Eerst meldt de patiënt zich aan. 2) Dan volgt er een intake/psychiatrisch onderzoek. 3) Daarna wordt een behandelplan opgesteld. 4) En als laatste volgt de behandeling. In deze cursus komt vooral stap 2: Het psychiatrisch onderzoek aanbod. Dit bestaat uit exploratie (een anamnese), observatie en psychodiagnostiek.

      Door exploratie en observatie komt men tot een diagnose en classificatie. Een diagnose gaat over de aard, ‘oorzaken’ en gevolgen van de stoornis of symptomen. Een classificatie houdt in het toekennen van een descriptief label met de DSM. In de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) staan descriptieve labels van alle gedragsstoornissen. Belangrijk om hierbij te weten is dat een psychische stoornis een cluster symptomen is van verstoringen in psychische functies die samen gaan met lijden (distress) en disfunctioneren (disability). Soms zijn psychische stoornissen lastig te onderscheiden van lichamelijke stoornissen. Zo kan er een evidente lichamelijke oorzaak zijn die samengaat met psychische symptomen. Een delirium door hersenbeschadiging is hier een voorbeeld van. Ook kan er een potentiële lichamelijke oorzaak zijn met psychische symptomen bijvoorbeeld bij hypothyreoïde (tekort aan schildklier hormoon, waardoor geestelijke processen vertragen). Vervolgens kan er ook een psychische oorzaak zijn die samen gaat met lichamelijke symptomen, zoals bij de conversiestoornis.

      Voor een psychische stoornis moeten dus ten eerste verstoringen in psychische functies zijn. Dit kan op verschillende vlakken. Ten eerste kan er een verstoring zijn in cognitief functioneren, het informatie verwerken. Dit heeft te maken met aandacht, geheugen en waarneming. Bij psychotische stoornissen uit zich dit bijvoorbeeld in wanen, bij depressie door verminderde concentratie en bij angst door piekeren. Ten tweede kan er een verstoring zijn in de affectieve functies, het voelen. Dit heeft te maken met emotie, stemming en regulatie affect. Dit kan zich bij psychotische stoornissen uiten in een vlak affect, bij depressie in anhedonie en bij angst in paniek. Ten derde kunnen er verstoringen zijn in conatieve functies, het doen. Dit heeft te maken met de psychomotoriek. Bij psychotische stoornissen treedt bijvoorbeeld bizar gedrag op, bij depressie lethargie en bij angst dwanghandelingen. Verder is het dus van belang om te bedenken in welke mate er sprake is van lijden, hoeveel last is er van de verstoringen in psychische functies, en van disfunctioneren, in welke mate wordt het functioneren gehinderd door de verstoringen.

      Het psychiatrisch onderzoek heeft als doel om 1) de aard.....read more

      Access: 
      JoHo members
      College-aantekeningen over Psychopathologie bij Hersenen en Gedrag aan de Universiteit Utrecht

      College-aantekeningen over Psychopathologie bij Hersenen en Gedrag aan de Universiteit Utrecht


      Sheetnotes 18/19

      Hoorcollege 13

      Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

      • Er worden aanpassingen gemaakt in het boek van Cacioppo. 
      • pagina 562: angst patienten zijn ambivalent over realiteit van de dreiging, in plaats van wat er stond over spinnen angst en de neigende gedachte dat de spin de persoon zou aanvallen. Het gaat hierbij om de veranderende term ambivalentie.
      • Cacioppo heeft het over hoge concordantie bij MZ (monozygotische) tweelingen bij psychische stoornissen, maar alle gedrag heeft een hoge concordantie bij MZ tweelingen.
      • Wat belangrijk is om te weten als psycholoog: stoornissen zijn een groep symptomen, niet de verklaring van symptomen. 

      Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

      • Er wordt informatie gegeven over GGZ als werkveld en wat voor loopbaan je moet nemen als je deze de GZopleiding wilt doen of klinisch neuropsycholoog wilt worden. Dit is buiten de literatuur om.

      Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

      • Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.

      Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

      • Er worden geen opmerkingen over het tentamen gemaakt.

      Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?

      • Er worden geen vragen behandeld voor het tentamen.

      Hoorcollegeaantekeningen 15/16

      Algemene opmerkingen over klinische psychologie

      Klinisch psychologen stellen verschillende vragen. Diagnostiek gaat over het ontstaan en de behandeling. Dus eerst kijken wat er aan de hand is, hoe is het ontstaan en wat kun je eraan doen. Voorbeeld: een man die een zak met niet gebruikte pillen terug wil brengen naar de apotheek. Bij de apotheek ziet hij dat er een gat in de zak zit. De man is bang dat hij pillen verloren is. In de buurt is een basisschool. Het kan zijn dat een kind die pillen inneemt, ziek wordt en dood gaat. Hij ontwikkelt een stoornis door altijd te kijken of hij nog pillen in zijn zakken heeft. Er is een dwang ontstaan. Hij is elke ochtend 20 min. bezig om alles te controleren op pillen die hij anders mogelijk kan verliezen.

      Hoe moet je onderzoeken?

      • Psychometrisch onderzoek: onderzoek waarmee je kenmerken/eigenschappen van personen kan onderzoeken, vaak via vragenlijsten. Nadelen aan deze methode: Onbewust gedrag kan niet onderzocht worden via een vragenlijst en sociaal wenselijke antwoorden.
      • Psychofysiologie: meten aan het lichaam van een individu wat voor veranderingen er optreden. Voorbeeld uit niet klinisch onderzoek: man kon raden wat de naam van een nog niet geboren kind zou worden. De zwangere vrouw moest een aantal namen opschrijven onder andere de naam van het nog niet geboren kind. Als de naam die ze had gekozen werd opgelezen
      .....read more
      Access: 
      Public
      Collegeaantekeningen Psychopathologie II compleet

      Collegeaantekeningen Psychopathologie II compleet

      Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


       

      College 1: Algemene inleiding

      (Marcel van den Hout, 6 februari 2013).

       

      Het doel van de cursus Psychopathologie II is door exploratie en observatie leren komen tot diagnose en classificatie van stoornissen. Een hulpmiddel hiervoor is psychiatrisch onderzoek. Eerst wordt uitgelegd wat psychische stoornissen definieert, daarna wordt ingegaan op het psychiatrisch onderzoek.

       

      Psychische stoornissen

      ‘Een psychische stoornis is een psychisch syndroom met verstoringen in psychische functies, in combinatie met lijden (distress) en disfunctioneren (disability).’ In dit gedeelte zal deze definitie in delen worden uitgelegd. Onder psychisch worden geestelijke, niet-lichamelijke verschijnselen verstaan. Het onderscheid tussen lichaam en geest is echter een lastig, filosofisch onderscheid. Verder wordt er pas gesproken van een stoornis als er hinder is voor de patiënt of de omgeving van de patiënt. Psychische functies zijn er in drie soorten:

      - Cognitieve functies (denken). Dit heeft onder andere te maken met bewustzijn, waarneming en aandacht.

      - Affectieve functies (voelen). Dit heeft te maken met emotie, stemming en regulatie van affect.

      - Conactieve functies (doen). Dit heeft te maken met psychomotoriek.

       

      Er wordt pas gesproken van een psychische stoornis als er sprake is van lijden. Maar hoeveel lijden is er nodig om te kunnen spreken van een stoornis? Dit is niet altijd duidelijk en de grenzen zijn arbitrair omdat lijden een subjectieve beleving is. Disfunctioneren is een objectievere maat die bekijkt in welke mate functioneren gehinderd wordt door verstoringen. Een voorbeeld hiervan is of iemand na een auto-ongeluk nog kan werken.

       

      Psychiatrisch Onderzoek

      Het psychiatrisch onderzoek kent drie doelen:

      1) De aard van de psychische symptomen in kaart brengen. Een speciele anamnese bepaalt de hoofdklacht. Verder is het belangrijk om een differentiaal diagnose te stellen waarbij andere klachten worden uitgesloten.

      2) De ernst en gevolgen van de symptomen vaststellen door middel van een sociale anamnese. In welke mate is er sprake van lijden en disfunctioneren?

      3) Het vaststellen van mogelijke etiologische factoren door middel van een biografische anamnese. Het vaststellen van etiologie is echter moeilijk omdat men de oorzaak van psychische stoornissen vaak niet goed weet. Toch is het goed om een poging te doen om de oorzaken in kaart te brengen. Zijn er bijvoorbeeld gebeurtenissen in de jeugd, factoren in persoonlijkheid of actuele stressoren die aanleiding zou kunnen zijn voor de symptomen? Wees met dit vaststellen voorzichtig en terughoudend.

       

      Aan de hand van het bovenstaande wordt de diagnose gesteld, die een uitgebreide uitspraak doet over de symptomen ofwel huidige klachten, kwetsbaarheidsfactoren, luxerende factoren en gevolgen. Luxerende factoren bekijken hoe het beloop in de tijd was en of er processen zijn geweest die de klachten in gang gezet kunnen hebben. Dit is allemaal een.....read more

      Access: 
      Public
      Artikelen gastcolleges - Blok 2 Psychopathologie II - Bundel

      Artikelen gastcolleges - Blok 2 Psychopathologie II - Bundel

      ...

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Biopsychosociale perspectieven op psychopathologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      BPOP - Psychologie - UU - Oefententamen

      BPOP - Psychologie - UU - Oefententamen


      Vragen

      Vraag 1

      Dorothea Dix, een belangrijke voorvechter van de mental hygiene movement , wilde graag dat mensen met een mentale stoornis een meer humane behandeling kregen. Een onvoorzien gevolg van de inspanningen van Dorothea Dix was…

      1. Dat er minder patiënten in instituten voor mentale zorg terecht kwamen, waardoor vele instituten moesten sluiten

      2. Dat meer patiënten psychotherapie kregen en minder patiënten medicatie

      3. Dat meer patiënten medicatie kregen en minder patiënten psychotherapie

      4. Dat er meer patiënten in instituten voor mentale zorg terecht kwamen, waardoor vele instituten moesten sluiten

      Vraag 2

      Het aantal nieuwe gevallen van een stoornis die zich voordoen tijdens een specifieke periode wordt … genoemd

      1. Prevalentie

      2. Etiologie

      3. Prognose

      4. Incidentie

      Vraag 3

      Volgens het diathese-stress model is psychopathologie het resultaat van

      1. Interactie van een geërfde neiging en gebeurtenissen in het leven van een individu

      2. Het stressniveau van een individu en hoe een individu met stress omgaat

      3. De familiegeschiedenis van een individu

      4. Interactie tussen normale en beschadigde genen

      Vraag 4

      Het gedeelte van de hersenen waardoor mensen zich het meeste onderscheiden van dieren is of zijn de…

      1. Middenhersenen

      2. Cerebrale cortex

      3. Hersenstam

      4. Thalamus

      Vraag 5

      De beste manier om een algemeen idee te krijgen van het algehele functioneren van een patiënt in zijn of haar leven is om te kijken op de … as van de DSM-IV.

      1. I

      2. II

      3. V

      4. III

      Vraag 6

      Psychologische testen die gebruik maken van projectie zijn gebaseerd op de … theorie

      1. Humanistische

      2. Behavioristische

      3. Cognitieve

      4. Psychoanalytische

      Vraag 7

      Longitudinaal en / of cross-sectioneel onderzoek is soms noodzakelijk omvast te stellen

      1. Dat de omgeving een stoornis veroorzaakt

      2. Wat de genetische oorzaken zijn van een stoornis

      3. Of een bepaalde behandeling gepast is voor patiënten met een bepaalde stoornis

      4. Hoe stoornissen kunnen veranderen en verergeren tijdens een typische levensloop van een patiënt

      Vraag 8

      Sakit Gila kan het beste omschreven worden als

      1. Een stoornis die gerapporteerd werd in India, die overeenkomsten vertoont met bipolaire stoornis, maar ook op enkele punten verschilt

      2. Een stoornis die gerapporteerd werd in Maleisië, die overeenkomsten vertoont met bipolaire stoornis, maar ook op enkele punten verschilt

      3. Een stoornis die gerapporteerd werd in India, die overeenkomsten vertoont met schizofrenie, maar ook op enkele punten verschilt

      4. Een stoornis die gerapporteerd werd in Maleisië, die overeenkomsten vertoont met schizofrenie, maar ook

      5. .....read more
      Access: 
      JoHo members
      TentamenTickets Biopsychosociale perspectieven op psychopathologie (BPOP) - Universiteit Utrecht

      TentamenTickets Biopsychosociale perspectieven op psychopathologie (BPOP) - Universiteit Utrecht

      TentamenTickets - Tips & Tricks voor het voorbereiden op de tentamens

      • Tijdens een aantal hoorcolleges kwamen in het verleden patiënten met een vorm van psychopathologie vertellen over hun ervaringen met de stoornis. Deze colleges waren bedoeld om het inzicht te vergroten in de stoornissen en de impact die deze hebben op het dagelijks leven van de patiënten.

      • Er zijn ook hoorcolleges die gericht zijn op de psychopathologie in de klinische praktijk. Deze colleges dienen om het begrip te vergroten van de diagnostiek en behandeling van psychopathologie in de praktijk.

      • Het is belangrijk om de verschillende soorten ethiek die in het artikel van Rothfusz besproken worden te kunnen onderscheiden.

      • Het artikel van Schermer behandelt verschillende perspectieven op het classificeren van ziekten. Het is verstandig om de achterliggende gedachten en theorieën te kennen.

      • Dit vak bestaat uit twee toetsmomenten: een schriftelijke opdracht bij een praktijkcasus (20%) en een tentamen bestaande uit zo'n 70 meerkeuzevragen (80%).

      • Biologische, psychologische en sociale benaderingen met betrekking tot de psychopathologie worden vaak getoetst door het gebruik van meerkeuzevragen. Inzicht in historische ontwikkelingen en methoden (binnen de psychopathologie) is essentieel.

      • Ook is het belangrijk om een overzicht te kunnen geven van de mogelijke oorzaken en behandelingen van de verschillende soorten psychopathologie.

      • Het kunnen herkennen van een psychisch ziektebeeld wordt vaak getoetst op het tentamen. Dit wordt dan onder andere getoetst door een casus, waarbij dan een diagnose moet worden gesteld door te kiezen uit vier mogelijke stoornissen.

      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Grondslagen van de psychologische diagnostiek en testtheorie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Hoorcolleges Grondslagen van psychologische diagnostiek en testtheorie

      Hoorcolleges Grondslagen van psychologische diagnostiek en testtheorie

      In deze bundel zijn de aantekeningen van alle hoorcolleges van het vak Grondslagen van psychologische diagnostiek en testtheorie (GPDTT) te vinden. Ik heb dit vak gevolgd aan de Universiteit Utrecht tijdens de studie psychologie. Succes!

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Diversiteit binnen de geestelijke gezondheidszorg: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Macht en Leiderschap: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Neuroscience of Social Behavior and Emotional Disorders: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie aan de Universiteit Utrecht

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 1 aan de Universiteit Utrecht - Jaargang 2022/2023
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Sociale cognitie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Collegeaantekeningen Sociale Cognitie BA2 - UU

      Collegeaantekeningen Sociale Cognitie BA2 - UU

      Collegejaar 2016-2017 (College nr. 8 ontbreekt)


      HC1: Introductie

      Van waarneming naar sociaal cognitie

      Snelle automatische verwerking = heuristiek

      Sociale psychologie = gedrag in sociale context.

      Cognitieve psychologie = mentale processen in sociaal vacuüm; mensen denken over objecten

      Combinatie is sociale cognitie: Mensen denken over mensen

      Mensen zijn geen objecten:

      • Ze hebben intenties. Deze beïnvloeden hun omgeving

      • cognitie over jou

      • Zij passen zich aan om jouw cognitie te beïnvloeden

      • Zij zijn over het algemeen complexer

      • Zij veranderen over tijd en situatie

      • Zij hebben minder zichtbare attributen

      • De accuraatheid van cognitie over mensen is minder goed te controleren

      Dunbar (1998) heeft het brein gemeten van verschillende dieren/primaten. Naarmate neocortex groter is, des te groter de groep waarin het individu samenleeft.

      Ons brein kan eigenlijk niet meer dan met 150 man omgaan. De grootte van het brein kan dat niet aan. 150 is max, dat zijn dan ook je echte vrienden/ mensen waarmee je omgaat.

      “Mensen moeten flexibeler zijn dan kikkers” (kikkers hebben 2 dingen, jagen op dingen die kleiner zijn dan zij, of vluchten als zij dingen zien die groter zijn dan zij).

      Bij mensen is interpretatie afhankelijk van context.

      Shooter bias paradigma

      - wapen wel of niet in handen

      - blanke of getinte man

      - wel of niet schieten, zo snel mogelijk reageren (als politieagent zijnde). Men schiet sneller als het een getinte man is en als de man een wapen in zijn handen heeft. Wanneer de persoon geen wapen heeft, duurt het langer voordat een persoon realiseert dat hij niet moet schieten, als het een getinte persoon is. Onterecht niet geschoten is bij blanken hoger. Onterecht geschoten is hoger bij getinte mensen. -> Bottom up informatie (visuele beeld) wordt geïnterpreteerd met behulp van top down kennis (kennis die je hebt).

      Motivatie beïnvloedt de waarde die je eraan geeft.

      Ons cognitieve systeem kan flexibel interpreteren, op basis van context, bestaande kennis, en motivatie. Dat vindt top-down plaats.

      Sociale eigenschappen vaak niet direct waarneembaar. Going beyond the information …?

      Constructing social reality

      • Mensen maken een eigen constructie van hun sociale omgeving.

      • Ze gebruiken hiervoor hun interpretaties van sociale stimuli.

      • de constructies bevatten meer informatie dan direct waarneembaar in werkelijkheid.

      • deze constructie bepaalt vervolgens de richting van het gedrag.

      Encoderen is interpretatie, hier vindt dus ook top down verwerking plaats. Perceptie is dat nog niet. Het is de vervorming die plaatsvindt van wat je hebt waargenomen.

      Gelimiteerde capaciteit:.....read more

      Access: 
      JoHo members
      Oefenvragen Social Cognition van Bless e.a. 1e druk

      Oefenvragen Social Cognition van Bless e.a. 1e druk


      Oefenvragen per hoofdstuk

      Hoofdstuk 1 Introductie in sociale cognitie

      Vraag 1

      Geef aan welke stelling(en) juist is (zijn).

      I. Niet de objectieve input, maar de gecreëerde subjectieve realiteit bepaalt het gedrag van mensen in de sociale wereld

      II. Iedereen ziet dezelfde input, en geeft hier ook dezelfde interpretatie aan

      1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist

      2. Stelling II is juist, stelling I is onjuist

      3. Beide stellingen zijn juist

      4. Beide stellingen zijn onjuist

       

      Vraag 2

      Kies het beste antwoord.

      Sociale cognitie houdt zich bezig met…

      1. Hoe mensen met elkaar omgaan, en hoe zij elkaar zien

      2. Sociale kennis en cognitieve processen die individuen gebruiken bij het construeren van subjectieve realiteit

      3. Sociale kennis en cognitieve processen die individuen gebruiken bij het construeren van objectieve realiteit

      4. De manier waarop mensen met elkaar praten (toon, frequentie, stijl)

       

      Vraag 3

      Dat individuen consistentie zoeken in hun wereld heeft een belangrijke invloed op de manier waarop individuen hun sociale realiteit construeren. Een theorie die hierop gebaseerd is, is:

      1. De sociale leertheorie

      2. De inclusion-exclusion theorie

      3. De Gestalt-theorie

      4. De cognitieve dissonantietheorie

       

      Vraag 4

      Geef aan welke stelling(en) juist is (zijn)

      I. Een stimulus kan contrasteren doordat er andere stimuli aanwezig zijn in de context

      II. Een stimulus kan beïnvloed worden doordat aanwezige kennis gebruikt wordt om de stimulus te interpreteren

      1. Stelling I is juist, stelIling II is onjuist

      2. Stelling II is juist, stelling I is onjuist

      3. Beide stellingen zijn juist

      4. Beide stellingen zijn onjuist

       

      Vraag 5

      Waar of niet waar…

      De contextgevoeligheid van sociale cognitie is een beperking van het sociale beoordelingsvermogen.

       

      Vraag 6

      Waar of niet waar…

      Het construeren van een sociale realiteit wordt beïnvloed door de realiteitsconstructie van anderen.

       

      Hoofdstuk 2 Algemeen kader en basale assumpties

      Vraag 7

      Wat is de juiste volgorde van informatieverwerking?

      1. Stimulus waarnemen -> coderen en interpreteren -> perceptie -> gecodeerde perceptie opslaan -> gedragsrespons

      2. Perceptie -> stimulus waarnemen -> gedragsrespons -> coderen en interpreteren -> gecodeerde perceptie opslaan

      3. Stimulus waarnemen -> perceptie -> coderen en interpreteren ->gecodeerde perceptie opslaan -> gedragsrespons

      4. Perceptie -> coderen en interpreteren ->

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Oefententamens Sociale Cognitie - UU - B2/3

      Oefententamens Sociale Cognitie - UU - B2/3

      • Oefententamens met antwoordindicaties te gebruiken bij het vak Sociale Cognitie, Psychologie bachelor 2 en 3 aan de Universiteit Utrecht.
      • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar  Psychologie Utrecht: Bachelor UU - Samenvattingen en studiehulp op WorldSupporter
      Begrippenlijst Social Cognition

      Begrippenlijst Social Cognition

      Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


      Begrippenlijst

      H.1.

      Phenomenology
      Systematisch omschrijven hoe gewone mensen zeggen dat ze hun wereld ervaren.

      Naive psychology
      Onderzoekers naar sociale cognitie houden zich bezig met theorieën gebaseerd op gezond verstand.

      Elementaire benadering
      Wordt gekarakteriseerd door wetenschappelijke problemen op te delen. Hierna worden de delen afzonderlijk en in detail geanalyseerd voordat ze gecombineerd worden.

      Holistische benadering
      Wordt gekarakteriseerd door het analyseren van de delen in de context van andere delen en het focussen op de gehele configuratie van relaties tussen de delen.

      Het configural model van Asch
      Stelt dat mensen een algehele impressie vormen van andere mensen en dat dit een geheel (eenheid) moet zijn. Individuele elementen moeten dus in overeenkomst zijn met de algehele impressie.

      Het algebraic model van Asch
      Contrasteert direct met het configural model. Dit model neemt elke individuele eigenschap en evalueert het in isolatie van de andere eigenschappen en combineert de evaluaties in een samengevatte evaluatie.

      Person-situation field theory
      Focust op de psychologische realiteit zoals het individu deze waarneemt. Deze waargenomen omgeving wordt het psychological field genoemd.

      Information processing
      Verwijst naar het idee dat mentale operaties opgedeeld kunnen worden in sequentiële stages. Bij deze benadering wordt geprobeerd om de stappen tussen de stimulus en de reactie te identificeren.

      Mentalisme
      Het geloof in het belang van mentale representaties en processen.

       

      H.2.

       

      Motivated tactician
      Verwijst naar de neiging van mensen om op relatief automatische processen te steunen of als alternatief op meer inspannende processen, afhankelijk van de situationele en motivatie vereisten.

      Subliminale priming
      Is onbewust, zonder intentie, oncontroleerbaar, efficiënt en autonoom. Een prime wordt geregistreerd op de zintuigen, maar men is zich niet bewust van het effect op reacties. Priming is afhankelijk van de context.

      Postconscious automaticity
      Betreft bewuste perceptie van de prime, maar geen bewustzijn van zijn effecten op reacties.

      Belonging
      Gaat om het geaccepteerd worden door andere mensen; het geaccepteerd worden door de groep waar iemand bij hoort.

      Understanding
      Gaat om sociaal gedeelde cognitie; het geloof dat iemands overtuiging correspondeert met die van de groep.

      Controlling
      Gaat om het beïnvloeden van iemands eigen uitkomsten die van andere mensen afhangen.

      Enhancing self
      Gaat er om dat mensen een positief beeld van zichzelf hebben of op zijn minst sympathie voelen voor zichzelf.

      Trusting ingroup
      Gaat er om dat mensen, op zijn minst in de eigen groep, positief worden gevonden.

      Dual-process perspectief
      Hierbij wordt er van uit gegaan dat mensen allereerst een persoon automatisch identificeren en dan.....read more

      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Basisvaardigheden professionele gespreksvoering: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Aantekeningen Basisvaardigheden professionele gespreksvoering - Utrecht jaar 2

      Aantekeningen Basisvaardigheden professionele gespreksvoering - Utrecht jaar 2

      Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016.

      Hoorcollege 1 tot en met 3 zijn voor zowel het studiepad neuropsychologie als het studiepad klinische psychologie, hoorcolleges 4 tot en met 6 zijn voor het studiepad neuropsychologie.


      Hoorcollege 1

      Waarom deze cursus

      Deze cursus gaat over interpersoonlijke vaardigheden. Dit zijn vaardigheden waarbij je doelmatig en samenhangend communiceert en gepast sociaal gedrag vertoont. Dit kan aangeleerd worden en is controleerbaar. Dit is zowel goed nieuws voor de psycholoog als voor de cliënten. Door gebrek aan sociale vaardigheden kan significant lijden worden veroorzaakt. Sociale vaardigheden aanleren en assertiviteitstraining wordt vaak in groepen gedaan. Individueel wordt vaak psycho-educatie toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt door rollenspellen of gedragsexperimenten.

      We hebben interpersoonlijke vaardigheden nodig. Evolutionair gezien omdat we in groepen beter overlevingskansen hebben. Verder hebben we drie psychologische basisbehoeften: Competentie (doelen bereiken), samenhorigheid (positieve reacties) en autonomie (controle over het lot). Communicatievaardigheden vergroten je welzijn. De aanwezigheid van iemand anders kan je stemming omhoog laten gaan. Voor depressieve mensen is het belangrijk om af te blijven spreken met vrienden. Hoge interpersoonlijke vaardigheden zorgen voor een betere omgang met stress, betere aanpassing aan veranderingen, grotere tevredenheid met vriendschappen, meer vrienden en een lagere kans op depressie.

      De gezindheid van de hulpverlener

      Je moet je bedenken wat voor hulpverlener je wil worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen:

      Als je eerlijk, echt en respectvol met je cliënt omgaat dan wordt als methoden CGT of ACT toegepast. Belangen hierbij zijn om aardig en competent gevonden te worden en succes te boeken. Als je adviserend en daadkrachtig bent dan is een passende techniek het diagnose-receptmodel. Dit werkt wetenschappelijk gezien wel slechter dan het samenwerkingsmodel. Het belang van de psycholoog is om het probleem op te lossen. Wil je juist de vrijheid bewaren dan past daar het samenwerkingsmodel bij. Hierbij wordt de zelfstandigheid en het inzicht bevorderd en wordt de cliënt actief betrokken. Dit wordt door die cliënt in de eerste instantie niet als positief ervaren omdat ze lang op een plek hebben moeten wachten en geen energie hebben om het zelf te doen. Het doel hierbij is dat de cliënt zijn problemen zelf op kan lossen en niet afhankelijk blijft van de psycholoog. Echter kan je niet iemand geheel vrijlaten omdat de psychische aandoening je brein beïnvloed. Je kan cliënten bijvoorbeeld laten bedenken hoe ze redeneerde voordat ze ziek werden.

      Basisvaardigheden

      Ook bij communicatie zijn technische vaardigheden nodig. Je gezichtsuitdrukkingen zijn hierbij heel belangrijk. Ook je houding is hierop van invloed, bijvoorbeeld wiebelen, rondlopen, trillen. Als psycholoog is het goed om je hiervan bewust te zijn. Omdat je steeds moet luisteren naar het gesprek maar ook moet bedenken of je naar het doel van het gesprek gaat is het belangrijk om te.....read more

      Access: 
      JoHo members
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Advanced Research Methods and Statistics for Psychology (ARMS): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Oefenvragen ARMS - UU

      Oefenvragen ARMS - UU

      In deze bundel worden oefenvragen uit voorgaande jaren gedeeld voor het vak ARMS (Advanced Research Methods and Statistics for Psychology) voor de opleiding Psychologie, jaar 2/3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar Psychologie Utrecht: Bachelor UU - Samenvattingen en studiehulp

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Training vragenlijstconstructie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Samenvatting Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk

      Samenvatting Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk

      Samenvatting Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk

      De samengevatte hoofdstukken bij het boek (4e druk) zijn te vinden in de bijlages.

      1. Waarom dwingt mijn duivelse docent me tot statistiek?
      2. Alles wat je absoluut niet wilde weten over statistiek
      3. De SPSS omgeving
      4. De gegevens verkennen met grafieken
      5. Het bias beest
      6. Niet-parametrische testen
      7. De correlatie
      8. Regressie
      9. Vergelijken van twee gemiddelden
      10. Moderatie, mediatie en nog meer regressie
      11. Meerdere gemiddelden vergelijken, ANOVA
      12. ANCOVA
      13. Factor ANOVA
      14. Herhaalde metingen
      15. Gemixt design ANOVA
      16. MANOVA
      17. Factor analyse
      18. Categorische gegevens
      19. Logistische regressie
      20. Multilevel lineaire modellen
      Statistical Methods: Explanations, Practice Questions and Study Assistance

      Statistical Methods: Explanations, Practice Questions and Study Assistance

      Explanations, Practice Questions and Study Help with Statistical Methods

      Stuck in your analysis? Want to know more about statistics? Seek no more - below you will find the go-to guide for all your questions about statistics!

      In the attachment you will find an explanation and practice questions about the following topics:

      What are statistics?
      How can data be collected?
      What do reliability and validity mean?
      Which distributions emerge in statistics?
      How to construct a sample?
      What is statistical inference?
      What are correlation, regression and linear regression?
      What is multiple regression?
      What is logistic regression?
      How to conduct an analysis...Read more
      SPSS samenvatting

      SPSS samenvatting

      Deze bundel bevat een samenvatting van SPSS en is gebaseerd op de 24e versie. De volgende delen zijn beschikbaar:

      Wat is SPSS: een introductie (1)

      Definities en begrippen in SPSS (2)

      Afhankelijke en onafhankelijke variabelen (3)

      Meetschalen van variabelen (4)

      Gemiddelden berekenen (5)

      Variantie berekenen (6)

      Betrouwbaarheidsinterval berekenen (7)

      Sum of Squares methode (8)

      Standaarddeviatie berekenen (9)

      Vrijheidsgraden (10)

      Eenzijdige en tweezijdige toesten (11)

      Effect size (12)

      Power; onderscheidingsvermogen (13)

      Within- en between-subjects designs (14)

      SPSS data voorbereiden (15)

      Variabele View en Data View (16)

      Variabelen en data invoeren (17)

      Missing values (18)

      Outliers; extreme waarden (19)

      Assumpties bij parametrische testen (20)

      Labels aanmaken (21)

      Databestand splitsen (22)

      Data selecteren (23)

      Variabelen spiegelen (24)

      Data opschonen (25)

      Dummy's aanmaken (26)

      Beschrijvende statistiek (27)

      Frequencies (28)

      Kolmogorov-Smirnov test (29)

      Levene’s test (30)

      SPSS data analyseren (31)

      Correlaties analyseren (32)

      Pearson correlatie (33)

      Spearman Correlation & Kendall’s Tau (34)

      ANOVA (35)

      ANCOVA (36)

      Regressie vs. correlatie (37)

      Enkelvoudige regressieanalyse (38)

      Onafhankelijke T-toets (39)

      Multipele regressieanalyse (40)

      SPSS data analyseren II (41)

      Mann-Whitney test (42)

      Complexe regressieanalyse (43)

      Logistische regressie (44)

      Afhankelijke (gepaarde) t-toets (45)

      Point-biserial correlatie (46)

      Wilcoxon signed rank test (47)

      One way repeated measures ANOVA (48)

      Kruskal-Wallis test (49)

      Friedman test (50)

      Factor-analyse (51)

      Chi-kwadraattoets (52)

      Log-lineair analyse (53)

      Independent factorial ANOVA (54)

      Factorial repeated measures ANOVA (55)

      Factorial mixed ANOVA (56)

      MANOVA (57)

      Factoriale MANOVA (58)

      Access: 
      Public
      Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk - BulletPoints

      Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk - BulletPoints


      1. Waarom dwingt mijn duivelse docent me tot statistiek?

      • Kwantitatieve methoden van onderzoek zijn gebaseerd op cijfers, kwalitatieve methoden van onderzoek zijn gebaseerd op taal.

      • Er is sprake van falsificatie als de verzamelde gegevens de theorie of hypothese tegenspreken.

      • De onafhankelijke variabele is de variabele die gezien wordt als de oorzaak, de afhankelijke variabele wordt gezien als de uitkomst.

      • Een categorische variabele bestaat uit verschillende categorieën, een continue variabele is een score die elke waarde kan aannemen die op de meetschaal wordt gebruikt.

      • Validiteit is de mate waarin het instrument daadwerkelijk meet wat je wil meten. Er zijn verschillende soorten, zoals criteriumvaliditeit en inhoudsvaliditeit.

      • Betrouwbaarheid is de mate waarin het instrument dezelfde uitkomst geeft bij dezelfde condities. Dit kan bijvoorbeeld gemeten worden door de test te herhalen.

      • Er zijn verschillende soorten onderzoek. Correlationeel onderzoek is observeren wat er in de wereld gebeurt zonder het te manipuleren. Experimenteel onderzoek is variabelen manipuleren om te kijken of het de andere variabelen beïnvloedt.

      • Er is volgens Hume sprake van een oorzakelijk verband als oorzaak en gevolg elkaar nauw in de tijd opvolgen, de oorzaak voorafgaat aan het gevolg en het gevolg nooit voorkomt zonder dat de oorzaak heeft plaatsgevonden.

      • Niet-systematische variatie is het verschil in prestatie tussen condities wat niet door bekende factoren verklaard kan worden. Systematische variatie kan juist wel verklaard worden.

      • Bij het analyseren van de gegevens komt een normale verdeling vaak voor. Dit is een belvormige curve met symmetrische helften. De meeste scores zitten rond het midden van de verdeling.

      • Om te berekenen waar het centrum van de frequentieverdeling ligt (central tendency) kunnen er verschillende methodes gebruikt worden: de modus, mediaan en het gemiddelde.

      • De verspreiding van de scores kan berekend worden met de hoogste en laagste score. Kwartielen zijn waardes die de verdeling in vier gelijke stukken verdelen.

      • De deviatie is het verschil tussen de score en het gemiddelde. De kwadratensom (SS) is de optelling van alle gekwadrateerde deviatiescores. De variantie is de kwadratensom gedeeld door de

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Begrippenlijst bij het vak statistiek

      Begrippenlijst bij het vak statistiek

       

      • Regressie analyse (simpele regressie)

      Een manier van het voorspellen van een uitkomstvariabele d.m.v. een voorspellende variabele.

      • Regressie analyse (multipele regressie)

      Een manier van voorspellen van een uitkomstvariabele d.m.v. meerdere voorspellende variabelen.

      • Method of least squares

      Met deze methode kan gekeken worden welke lijn het beste de verzamelde date beschrijft (de lijn die door de meeste datapunten heen gaat).

      • Intercept

      Het punt waarop de lijn de verticale as van de grafiek raakt.

      • Regressie coëfficiënten

      De helling en de intercept, dus de parameters bₓ en bₒ.

      • Residual/residu

      De deviaties. De regressielijn overschat of onderschat de ware data. De afstand tot de lijn en de ware data is het residu.

      • Goodness of fit

      Kijken hoe goed de regressielijn de data representeert, omdat de best gevonden lijn nog niet een goed representatie hoeft te zijn.

      • Total sum of squares

      Het kwadrateren van de verschillen tussen de geobserveerde data met het gemiddelde.

      • Residual sum of squares

      Het kwadrateren van het verschil tussen de geobserveerde data en de regressielijn.

      • R^2

      Het delen van de residual sum of squares door de total sum of squares. Het representeert het percentage variantie dat verklaard wordt door het model (de regressielijn).

      • F-ratio

      Een meting van hoeveel het model de voorspelling verbeterd heeft vergeleken met het niveau van onnauwkeurigheid.

      • B expected

      De b-waarde die we verwachten als de nul-hypothese waar is.

      • Simpele lineaire regressie

      De uitkomstvariabele Y wordt voorspeld met gebruik van de vergelijking van een rechte lijn.

      • Multiple R

      Een veelvoudige correlatie coëfficiënt. Dit is de geobserveerde waarden van Y en de waarden van Y die door het model zijn voorspeld.

      • R^2

      De hoeveelheid variantie die door het model verklaard kan worden.

      • Hiërarchische regressie voorspellers

      Ze worden geselecteerd d.m.v. eerder werk en de onderzoeker besluit in welke volgorde de voorspellers in het model worden gedaan. Als algemene regel is er dat belangrijke voorspellers eerst in het model gestopt moeten worden.

      • Forced entry

      Er wordt geen onderscheid gemaakt in

      .....read more
      Access: 
      Public
      Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk - Oefenvragen

      Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk - Oefenvragen


      1. Waarom dwingt mijn duivelse docent me tot statistiek?

      1. Waar zijn kwalitatieve methoden van onderzoek op gebaseerd?

      2. Wanneer is er sprake van falsificatie?

      3. Wat is de afhankelijke variabele?

      4. Wat is een continue variabele?

      5. Wat betekent validiteit?

      6. Wanneer is een onderzoek betrouwbaar?

      7. Wat is het verschil tussen correlationeel en experimenteel onderzoek?

      8. Aan welke drie voorwaarden moet een oorzakelijk verband volgens Hume voldoen?

      9. Wat is het verschil tussen niet-systematische en systematische variatie?

      10. Hoe ziet een normale verdeling eruit?

      11. Welke methodes kunnen gebruikt worden om het centrum van de frequentieverdeling te vinden?

      12. Welke scores heb je nodig om de verspreiding van scores te berekenen?

      13. Hoe bereken je de standaardafwijking?

      14. Wat geeft een z-score aan?

      2. Alles wat je absoluut niet wilde weten over statistiek

      1. Op welke formule zijn alle statistische modellen gebaseerd?

      2. Wat is het verschil tussen variabelen en parameters?

      3. Wat wordt bedoeld met dat het gemiddelde een hypothetische waarde heeft?

      4. Hoe bepaal je de variantie?

      5. Wat is de method of least squares?

      6. Waarvoor wordt de steekproefverdeling gebruikt?

      7. Wat is het betrouwbaarheidsinterval?

      8. Hoe bepaal je de grenzen van het betrouwbaarheidsinterval?

      9. Wat is de regel van Fisher?

      10. Wat is het verschil tussen de nulhypothese en de alternatieve hypothese?

      11. Wat is het stappenplan bij een nulhypothese significantie toets?

      12. Wat moet je doen om te kijken of de hypothese een goede verklaring is voor de gegevens?

      13. Wat is het verschil tussen een eenzijdige en een tweezijdige toets?

      14. Wat is het verschil tussen een type 1 en een type 2 fout?

      15. Wat is de power van een test?

      16. Op welke twee manieren kun je de effectgrootte berekenen?

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Statistical Methods: Explanations, Practice Questions and Study Assistance

      Statistical Methods: Explanations, Practice Questions and Study Assistance

      Explanations, Practice Questions and Study Help with Statistical Methods

      Stuck in your analysis? Want to know more about statistics? Seek no more - below you will find the go-to guide for all your questions about statistics!

      In the attachment you will find an explanation and practice questions about the following topics:

      What are statistics?
      How can data be collected?
      What do reliability and validity mean?
      Which distributions emerge in statistics?
      How to construct a sample?
      What is statistical inference?
      What are correlation, regression and linear regression?
      What is multiple regression?
      What is logistic regression?
      How to conduct an analysis...Read more
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Diagnostiek in de Klinische Psychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Begrippenlijst bij Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten van Tak e.a.

      Begrippenlijst bij Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten van Tak e.a.


      .....read more

      Hoofdstuk 1

      Theoretische achtergronden van klinische diagnostiek

      Psychodiagnostiek

      Gericht op het verwerven en verwerken van informatie met het oog op het oplossen van problemen.

      Assessment

      Het vaststellen en meten van onderscheidende kenmerken van de (situatie van de) hulpvrager.

      Screening

      Het brede, maar vrij oppervlakkige verkennen van de problematiek. Eerste analyse van de hulpvraag.

      Classificatie

      Unieke, individuele kenmerken binnen een algemeen bekend ziektebeeld onderbrengen.

      Diagnose

      Screening, assessment en classificatie worden tot een klinisch beeld geïntegreerd waarmee de problematiek begrepen kan worden en waarmee advies gegeven kan worden.

      Regulatieve cyclus (Van Strien)

      1) Probleemherkenning

      2) Probleemdefiniëring

      3) Bedenken en afwegen van handelingsmogelijkheden

      4) Plan maken

      5) Het plan uitvoeren, inclusief monitoring

      6) De effecten van de uitvoering van het plan evalueren

      Empirische cyclus (De Groot)

      1) Observatie: gegevens verzamelen en groeperen.

      2) Inductie: op basis van waarnemingen hypothesen formuleren.

      3) Deductie: uit deze hypothesen toetsbare voorspelling afleiden.

      4) Toetsing: nieuwe gegevens verzamelen om na te gaan of voorspellingen uitkomen.

      5) Evaluatie: de uitkomsten van het onderzoek aan de hypothesen verbinden.

      Evidence-based assessment

      Mogelijke verklaringen worden onderbouwd met wetenschappelijke verklaringen.

      Evidence-based practice

      Bewezen effectieve aanpak; wetenschappelijk onderzoek heeft laten zien dat een bepaalde aanpak bij een bepaalde groep hulpvragers meer effect heeft gehad dan een andere aanpak of helemaal geen hulpverlening.

      Traditie van de psychiatrie

      Hierin is de diagnostiek gericht op het onderkennen van psychopathologie en stoornissen. Afkomstig uit de geneeskunde.

      Differentiële psychologie

      De psychologische test is belangrijk. Men heeft interesse in het vaststellen van (intra-) individuele veranderingen in gedrag in samenhang met de leeftijd.

      Traditie van de (ortho)pedagogiek

      De wetenschap van het beschrijven, verklaren en veranderen van de stagnerende opvoedings- of leersituatie van kinderen en jeugdigen.

      Psychodynamisch model

      Richt zich op de intrapsychische ontwikkeling, die vorm krijgt in het conflict tussen het streven van het individu en de ontwikkelingstaken die vanuit de buitenwereld op hem of haar af komen.

      Gedragstherapeutisch model

      Gaat ervan uit dat probleemgedrag bestaat doordat het wordt bekrachtigd, door de omgeving of door de persoon zelf.

      Normaal als afwezigheid van stoornissen

      Normaal is wanneer bepaalde toestandsbeelden niet constateerbaar zijn. Stoornissen zijn aanwezig wanneer het problematische gedrag kenmerken

      Access: 
      Public
      25 oefenvragen Diagnostiek in de klinische psychologie - Universiteit Utrecht

      25 oefenvragen Diagnostiek in de klinische psychologie - Universiteit Utrecht


      Open vragen

      1. Bij welke basisvraag/basisvragen van het diagnostisch proces kunnen persoonlijkheidskenmerken van belang zijn?

      2. Wat is het verschil tussen een synchrone en een diachrone conditie?

      3. Welke kennis is vereist voor de indicatiestelling? Noem drie elementen.

      4. Wat is het verschil tussen hulpvraag en vraagstelling?

      5. Noem drie redenen waarom de klinische blik van de beoordelaar niet zo betrouwbaar is.

      6. Wat is het SSKK-model?

      7. Over welke vaardigheden moet een gespreksleider beschikken?

      8. Noem vier voordelen van het gestructureerde interview ten opzichte van een ongestructureerd interview.

      9. Wat is het verschil tussen observatie op molair en moleculair niveau?

      10. Wat is het doel van indirecte methoden?

      11. Waarom moet de multidimensionaliteit van de SCL-90 in twijfel getrokken worden, volgens Hafkenscheid?

      12. Op welke vier aspecten moet gelet worden bij het gebruik van psychologische tests?

      13. Noem een voorbeeld van een expressieve indirecte test.

      14. Hoe worden items opgesteld als gebruik wordt gemaakt van de a priori-methode?

      15. Wat zijn de voor- en nadelen van een protocollaire behandeling?

      16. Hoe kan het dat ADHD en autisme vaak over het hoofd wordt gezien bij volwassen patiënten?

      17.  Uit welke aspecten bestaat een G-schema voor gedragsobservatie?

      18. Op welke drie punten plaatst Jaspers kanttekeningen bij de profielinterpretatie van de NVM?

      19. Aan welke voorwaarden moet een patiënt voldoen om testbaar te zijn op een neuropsychologisch onderzoek?

      20. Wat is de meetpretentie van de Zelf-Analyse Vragenlijst (ZAV)?

      21. Waar kan de progressieve matrixtest van Raven voor gebruikt worden?

      22. Hoe kan effectief woordgebruik in een psychologische rapportage bereikt worden?

      23. Wat is de voornaamste kritiek van Barelds en Luteijn wat betreft de meetpretentie van de NPV?

      24. Welke twee factoren van intelligentie kunnen gemeten worden met de WAIS?

      25. Wat is de voornaamste reden om computerdiagnostiek in te zetten?

      Antwoordindicaties bij de vragen

      1. Bij de onderkennende diagnose en bij de verklarende diagnose. Als het om een persoonlijkheidsstoornis gaat, hoort het bij de onderkennende diagnose; als het om predisponerende of instandhoudende kenmerken gaat, kan het deel uitmaken van de verklarende diagnose.

      2. Synchroon wil zeggen dan de conditie tegelijkertijd met het probleem optreedt, terwijl een diachrone conditie eraan vooraf gaat.

      3. Kennis over behandelingen en behandelaars, kennis over het relatieve effect van behandelingen en kennis over de voorkeur van de patiënt. Daarnaast moeten de onderkennende en verklarende

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Organisatiepsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Notes bij Organisatiepsychologie - UU

      Notes bij Organisatiepsychologie - UU


      College 1: Omgeving van de organisatie

      Organisaties bevinden zich tegenwoordig in een turbulente omgeving die zich snel ontwikkeld. Ook heerst er een sterk concurrerende wereldeconomie. De populatie is zelfsturend, goed geïnformeerd (informatie is heel toegankelijk), hedonistisch (de mond is heel belangrijk, maar zoals Martin Seligman zei: ‘plezier als doel geeft geen vervulling’), extravert, individualistisch, ik-gericht, narcistisch (regulier narcisme is toegenomen, maar Engel adviseert aan bedrijven narcistische mensen niet aan te nemen), en zelfoverschattend (organisatie willen ook werknemers die hun unieke doelstellingen overstijgen).

      Het is echter belangrijk te onthouden dat we in een werkgeversmarkt leven, de sollicitant moet begrijpen dat de organisatie primair is en de eisen stelt. Organisaties willen graag medewerkers die investeren in de organisatie, die helpen met het realiseren van zowel de teamdoelstellingen als de organisatiedoelstellingen, en die loyaal, zelfstandig, en innovatief zijn.

      Daarnaast zien organisaties graag organizational citizenship. Dit is de samenwerking en behulpzaamheid naar anderen toe die de organisatorische sociale en psychologische context ondersteunen.

      Hammer is de autoriteit op het gebied van procesbenadering. Hij zegt dat demografische gegevens niet meer meetellen. De werkplaats is heel divers geworden. Of je nu een man bent of een vrouw, blank of zwart, gelovig of ongelovig, zelfs talent en een goede opleiding garanderen geen baan. Tegenwoordig telt alleen je taakprestatie. Volgens Hammer zijn er 5 eigenschappen die goede indicatoren zijn voor succes op de lange termijn:

      • Werkgewoontes

      • Weerstand

      • Volharding

      • Ambitie

      • Bereidheid om te leren

      Organisatorische effectiviteit

      Een organisatie is een “groep mensen die in onderlinge afhankelijkheid naar een doel werken.

      Organisatorische effectiviteit is de ultieme afhankelijke variabele. Vroeger werd deze gemeten aan de hand van het behalen van de gestelde doelen. Het is echter makkelijk om simpele doelen te stellen, of zelfs de verkeerde doelen.

      Daarom wordt tegenwoordige organisatorische effectiviteit bepaalde aan de hand van de Four Perspectives of Organizational Effectiveness:

      • Open systems perspective

        • De organisatie in relatie tot zijn omgeving

      • Organizational learning perspective

        • De manier waarop de organisatie met kennis om gaat. Met name hoe er kennis vergaart wordt, hoe deze gedeeld wordt, en hoe deze behouden wordt.

      • High-performance perspective

        • De hoogte van het prestatieniveau

      • Stakeholder perspective

        • De mate waarin de organisaties de belangen van alle verschillende belanghebbenden bevordert. Hieronder vallen niet alleen de klanten en de werknemers, maar bijvoorbeeld ook de omwonenden.Voorbeeld: wanneer er geklaagd wordt over geluidsoverlast van Schiphol, bevordert Schiphol niet goed de belangen van deze (omwonende) stakeholders.

      Het.....read more

      Access: 
      JoHo members
      Oefenvragen en antwoorden Organizational Behavior (McShane & Von Glinow, 6e druk)

      Oefenvragen en antwoorden Organizational Behavior (McShane & Von Glinow, 6e druk)

      Bevat 128 oefenvragen, die gebaseerd zijn op de 6e druk van het boek Organizational Behavior van McShane & Von Glinow uit 2013

      Oefenvragen (open en meerkeuze)

       

      1. Op welke drie niveaus kan men gedrag in organisaties (organizational behavior) onderzoeken?

       

      1. Leg het verschil uit tussen een groep en een team.

       

      1. Noem de vier functies van management.

       

      1. Welke van deze vaardigheden wordt niet genoemd als een essentiële vaardigheid voor managers om hun organisationele functies en rollen effectief uit te oefenen?

      1. Technische vaardigheden

      2. Menselijke vaardigheden

      3. Creatieve vaardigheden

      4. Begripsvaardigheden

       

      1. Noem de vier doelen die een bedrijf kan nastreven om een concurrerend voordeel (competitive advantage) te bereiken.

       

      1. Noem het verschil tussen restructuring en reengineering.

       

      1. Mary Parker Follett was voor cross-functioning. Wat houdt dit in?

       

      1. Leg uit wat Theory X van McGregor inhoudt.

       

      1. Wat houdt het ASA framework van Ben Scheider in?

       

      1. Juist of onjuist?

      I. Mensen die hoog scoren op neuroticisme zullen goed tot hun recht komen in situaties waar
      kritisch denken en evaluaties nodig zijn.
      II. Mensen die hoog scoren op neuroticisme zullen goed zijn in het spelen van de devil’s
      advocate.

      1. Alleen I is juist

      2. I en II zijn beide juist

      3. Alleen II is juist

      4. I en II zijn allebei onjuist

       

      1. Welke van de volgende karaktertrekken horen bij de Big Five?

      1. Zelfverzekerdheid

      2. Neuroticisme

      3. Behoefte aan prestatie

      4. Extraversie

      5. Locus of control

      6. Zorgvuldigheid

      7. Openstaan voor ervaringen

      8. Ruimtelijk inzicht

      9. Creatiefheid

      10. Aangenaamheid

       

      1. Juist of onjuist?
        I. Type A personen functioneren het best in een team.
        II. Type A personen zullen bij lange termijn projecten minder goed zijn, omdat ze geen resultaat zien.
         

      1. Alleen I is juist.

      2. Stelling I en II zijn juist.

      3. Alleen II is juist.

      4. Stelling I en II zijn allebei niet juist.

       

      1. De voornaamste taak voor managers is het zorgen dat arbeiders de juiste vaardigheden bezitten om hun werk goed uit te kunnen voeren. Er zijn drie fundamentele manieren om dit te bereiken. Noem deze manieren.

       

      1. Welke combinatie van persoonlijkheidstrekken is in theorie het best voor een manager?

      1. Een grote behoefte aan prestatie, een grote behoefte aan macht en een grote behoefte aan affiliatie.

      2. Een kleine behoefte aan prestatie, een

      3. .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Begrippenlijst Organizational Behavior (McShane & Von Glinow, 2009)

      Begrippenlijst Organizational Behavior (McShane & Von Glinow, 2009)


      Hoofdstuk 1

      Organisaties en organisatorisch gedrag

      Groepen mensen die gezamenlijk naar een bepaald doel toewerken en het gedrag dat binnen deze groepen mensen plaatsvindt, ofwel wat men doet, voelt en denkt over de organisatie.

      Organisatorisch geheugen

      Het opslaan en behouden van het intellectueel kapitaal.

      Open systemen

      Een perspectief dat ervan uitgaat dat organisaties constant in contact staan met hun omgeving. De organisatie is afhankelijk van de input van de omgeving en verandert deze door de output van de organisatie. Dit systeem bestaat uit subsystemen die input in output veranderen.

      Kennis management

      Elke gestructureerde activiteit die bijdraagt aan capaciteit om kennis te delen, vergaren en gebruiken ter bevordering van het succes van de organisatie. De kennis binnen het bedrijf heet intellectueel kapitaal, een begrip dat we kunnen opdelen in persoonlijk, structureel en relationeel kapitaal.

      Werkgerelateerd gedrag

      Hieronder worden vijf soorten gedragingen verstaan. Taakgericht gedrag, doelgericht gedrag dat de doelen van de organisatie nastreeft. Organisatorisch burgerschap: de betrokkenheid met de organisatie, die bijvoorbeeld de hoeveelheid hulp bepaalt die wordt verleend aan collega’s. Contraproductief gedrag, gedrag dat tegen de doelen van de organisatie inwerkt. Blijven bij de organisatie, het blijven bij de organisatie is van belang om doelen te behalen. Werkaanwezigheid, als mensen ontevreden of gestrest zijn zal de absentie toenemen.

      Vier nieuwe trends op de werkplek

      • Globalisatie: economische, sociale en culturele bindingen tussen mensen uit verschillende delen van de wereld.

      • Werkplek diversiteit: een afspiegeling van de maatschappij op de werkplek. Kan opgedeeld worden in het oppervlakkige niveau en verdiepende niveau.

      • Werk- leven balans: verwijst naar de balans tussen het werk en privéleven van de werknemer. Steeds meer mensen een parttime of een 24/7 baan.

      • Virtueel werk: is een vorm van arbeid waarbij werknemers hun werk uitvoeren op een andere plek dan de traditionele fysieke werkplek. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van een computer.

      Vier principes die ten grondslag liggen aan onderzoek naar organisatorisch gedrag

      • Multidisciplinaire principe: er moet naar verschillende disciplines gekeken worden om een uitspraak te kunnen doen over organisatorisch gedrag.

      • Systematisch onderzoeksprincipe: op een wetenschappelijke manier wordt er onderzoek gedaan naar gedragingen op de werkvloer.

      • Contingentie principe: verschillende acties hebben verschillende consequenties in verschillende contexten.

      • Verschillende

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Arbeidspsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Samenvatting An introduction to contemporary work psychology

      Samenvatting An introduction to contemporary work psychology

      Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


      Het eerste hoofdstuk is gratis beschikbaar. De gehele samenvatting is hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.

      1. Inleiding

       

      Werk bestaat uit activiteiten die doel gericht en gecoördineerd zijn. Deze doelen worden uitgevoerd in ruil voor iets anders, dit is vaak in vorm van geld. Er spelen drie kernwoorden een rol. Ten eerste doelgerichte activiteiten, de activiteiten worden uitgevoerd om een bepaald resultaat te krijgen. Ten tweede gecoördineerde activiteiten, coördinatie is nodig, omdat de taken niet op alle manieren uitgevoerd kunnen worden. Er zitten procedures en richtlijnen achter om de taken uit te kunnen voeren. Het derde kernwoord is in ruil voor iets anders. Mensen stoppen tijd, fysieke en emotionele moeite in de taak en hier moet iets tegenover staan.

       

      Arbeidspsychologie gaat over de psychologische kant van het werk. Hierbij spelen het gedrag, motivaties, gedachtes en emoties van mensen een rol. Arbeidspsychologie houdt zich niet alleen bezig met de werkgevers, maar zeker ook met de werknemers. Het richt zich erg op de gezondheid en het welzijn van de werknemers. Als de gezondheid en het welzijn goed zijn, is dit ook goed voor de productiviteit van het bedrijf. Daarnaast is het erg duur om zieke werknemers te vervangen. Arbeidspsychologie heeft veel raakvlakken met organisatiepsychologie en personeelspsychologie, maar arbeidspsychologie richt zich op de taken die uit het werk voortkomen. Het gaat hier dan om de specifieke taken die volbracht moeten worden om een doel te bereiken.

       

      Wel is het zo dat onderzoek in de arbeidspsychologie zich alleen maar richt op de westerse economie. Met daarbij ook vooral onderzoek naar de mensen in middel en hogere opleidingsgroepen. Hierdoor wordt het onderzoek erg beperkt en kan het gevaarlijk zijn om de resultaten te generaliseren naar de gehele populatie. Daarnaast worden belangrijke gebeurtenissen genegeerd bij de lager opgeleide populatie en kan er niet gekeken worden naar de daadwerkelijke invloed die werken heeft op het leven van mensen.

       

      De groep werknemers is een zeer heterogene groep en daardoor lastig te definiëren. Er wordt in het boek gebruik gemaakt van de wereld beroepsbevolking, de economische actieve populatie. Het gaat het om alle mensen ouder dan 15 die arbeid inbrengen voor productie van services en goederen, tijdens een bepaalde periode. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie sectoren van werk. Ten eerste de landbouw, ten tweede de industrie en ten derde de dienstensector. De verdeling tussen deze sectoren heeft de afgelopen tijd een sterke verschuiving doorgemaakt.

       

      Niet altijd vinden werknemers hun werk (even) leuk. Door te kijken naar onder andere liedjes en tv-series kan er een beeld verkregen worden over wat werk nou eigenlijk betekent voor mensen. Werk fungeert voor mensen niet alleen als inkomen, maar heeft ook andere functies. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het.....read more

      Access: 
      Public
      An introduction to contemporary work psychology - Peeters, De Jonge & Taris - 1e druk

      An introduction to contemporary work psychology - Peeters, De Jonge & Taris - 1e druk

      Deze bundel bevat een boeksamenvatting, BulletPoints, TentamenTickets en oefenvragen met antwoorden te gebruiken bij An introduction to contemporary work psychology, van Peeters, De Jonge & Taris. Dit boek wordt onder andere gebruikt bij het vak arbeidspsychologie aan de Universiteit Utrecht.

      Begrippenlijst bij Arbeidspsychologie aan de Universiteit Utrecht

      Begrippenlijst bij Arbeidspsychologie aan de Universiteit Utrecht


      .....read more

      Hoofdstuk 3

       

      Activiteitsanalyse

      Analyse die laat zien wat de taken en handelingen zijn van de persoon die met een bepaalt systeem of product werkt.

      Bruikbaarheideisen

      Specifieke kenmerken die het systeem zou moeten hebben als het gaat om de veiligheid en prestatie van mensen.

      Bruikbaarheidtesten

      Testen die gedaan worden om te mate van de gebruiksvriendelijkheid van het systeem te achterhalen door gebruikers het systeem te laten gebruiken.

      Daily use senario’s

      Scenario dat in gaat op de taken van het product of systeem die in het dagelijkse leven voorkomen.

      Design standaarden

      De precieze aanbevelingen die horen bij bepaalde specifieke ontwerpen.

      Efficiëntie

      De efficiëntie van het systeem zodat de gebruiker er veel mee kan.

      Flow-chart format

      Grafisch notatiesysteem dat wordt gebruikt om de chronologische volgorde van subtaken weer te geven.

      Focusgroep

      Kleine groep van gebruikers die worden gebruikt om informatie te verkrijgen over het uitvoeren van een taak.

      Functionele allocatie

      Onderzoeken of de functie die wordt uitgevoerd automatisch wordt uitgevoerd, door een persoon of door een combinatie van beide.

      Functie/taak analyse

      Analyse van de belangrijkste functies van het systeem.

      Front-end analyse

      Analyse die gedaan wordt om de gebruikers, hun behoeftes and de eisen aan de werksituatie te begrijpen.

      Gebruikers gericht design

      Bij het ontwerpen van het product vooral letten op de behoeftes en voorkeuren van de mens ten op zichtte van het product, waarbij het product zich aan de mens aan moet passen.

      Gebruikers populatie

      De populatie die het meeste een bepaalt product of systeem zal gaan gebruiken.

      Herinnerbaarheid

      Om hoeverre een systeem makkelijk te herinneren is zodat er ook mee gewerkt kan worden terwijl het een tijdje niet is gebruikt.

      Heuristische evaluatie

      Een analyse van de kenmerken van het product of systeem om te bepalen of er voldaan wordt aan de eisen van de human factors.

      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Klinische Neuropsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      TentamenTests per hoofdstuk bij de 1e druk van Klinische Neuropsychologie van Kessels et al. - Chapter

      TentamenTests per hoofdstuk bij de 1e druk van Klinische Neuropsychologie van Kessels et al. - Chapter


      Hoe heeft de klinische neuropsychologie zich ontwikkeld? - TentamenTests 1

      Vragen

      Vraag 1

      Wat houdt de celtheorie in?

      1. De mens heeft een hogere-orde ziel die zich bevindt in drie cellen (ventrikels) van de hersenen.
      2. Gebieden in de hersenen communiceren door middel van cellen met lange uitlopers, ook wel neuronen genoemd.
      3. De hersenen bestaan uit verschillende cellen (gebieden) die allemaal hun eigen functie hebben, zoals de subcorticale cel voor waakzaamheid en aandacht.

      Vraag 2

      Op wat voor manier testte Franz Joseph Gall zijn opvattingen?

      1. Hij nam klinische interviews af bij patiënten om zowel hun gedrag te beoordelen als de mogelijke beschadigingen aan het hoofd.
      2. Hij geloofde dat mensen alles aanleren (associationisme) en bekeek hersenbeschadigingen per individu, zonder algemene conclusies te trekken over hersenfuncties.
      3. Hij onderzocht patiënten post mortem en relateerde de beschadigingen van de hersenen aan het gedrag dat ze vertoonden.
      4. Door op het hoofd te voelen of er knobbels en bulten aanwezig waren en die te linken aan de kenmerken van de patiënt.

      Vraag 3

      Waarom bood Luria een oplossing voor het probleem van de holisten dat zij geen goed alternatief hadden voor lokalisatie?

      1. Hij vond dat een gedragsstoornis nooit direct gerelateerd kan worden aan de intactheid van specifieke gebieden, maar tegelijkertijd vond
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      TentamenTests bij Klinische Neuropyschologie aan de Universiteit Utrecht

      TentamenTests bij Klinische Neuropyschologie aan de Universiteit Utrecht


      Vragen

      Vraag 1

      Benoem de vijf belangrijkste taken van een klinisch neuropsycholoog.

      Vraag 2

      1. Wat is enkelvoudige dissociatie?
      2. Wat is dubbele dissociatie?

      Vraag 3

      Benoem de vijf hoofdzonden in de klinische neuropsychologie.

      Vraag 4

      Waarom worden neuropsychologische stoornissen gezien als een stoorfactor voor de validiteit van een test?

      Vraag 5

      1. Wanneer spreekt men van anatomische reorganisatie ?
      2. Noem drie processen die leiden tot anatomische reorganisatie.

      Vraag 6

      Welke variabelen zijn voorspellend voor herstel?

      Vraag 7

      1. Welke hemisfeer is verantwoordelijk voor het verwerken van categorische informatie?
      2. Welke hemisfeer is verantwoordelijk voor het verwerken van metrische informatie?

      Vraag 8

      Diagnostiek en research van geheugenstoornissen kunnen op drie soorten gegevens berusten. Benoem deze drie soorten gegevens.

      Vraag 9

      Benoem 5 factoren die invloed kunnen hebben op geheugenprestaties.

      Vraag 10

      Spraakbeperkingen zijn kenmerkend voor broca- patiënten. Ook kunnen er begripsbeperkingen optreden. Begripsbeperkingen treden in het algemeen pas op wanneer broca- patiënten bepaalde zinnen krijgen voorgelegd. Bij wat voor soort zinnen treden er begripsproblemen op?

      Vraag 11

      Volgens Baddely bestaat het werkgeheugen uit vier componenten. Benoem deze vier componenten en beschrijf de functie van ieder component.

      Vraag 12

      In de neuronanatomisch model van aandacht maken Posner en Peterson onderscheid tussen vigilantienetwerk, het posterieure aandachtsnetwerk en het anterieure aandachtsnetwerk. Waarvoor dient het posterieure aandachtsnetwerk?

      Vraag 13

      Welke cognitieve aspecten van alexithymia worden door de TAS (Toronto Alexithymia Scale) gemeten?

      Vraag 14

      LeDoux heeft een aantal redenen genoemd op grond waarvan het nuttig lijkt om emotie als een apart psychologisch construct te beschouwen. Wat zijn volgens LeDoux de redenen om emotie en cognitie te scheiden?

      Vraag 15

      Waarom is het nuttig dat een neuropsycholoog enige kennis heeft van motoriek?

      Vraag 16

      1. Wat is gekristalliseerde intelligentie?
      2. Wat is vloeiende intelligentie?
      3. Hersenletsel kan invloed hebben op het testen van intelligentie. Maak de volgende zin af: Het is aannemelijk dat tests voor………. intelligentie in het algemeen minder gevoelig voor hersenletsel zijn dan tests voor ……. intelligentie.

      Vraag 17

      Meneer Jansen is 79 jaar en heeft een vertraagd tempo van denken en handelen, en in veranderingen van houdings- en bewegingspatroon. De motorische problemen van de patiënt betreffen niet alleen het lopen en staan, maar ook normale bewegelijkheid van de gezichtspieren is aangetast. Ook is de spraakmotoriek bemoeilijkt, zo is het spreken monotoon en struikelen over woorden komt vaak voor. De spraakproblemen zijn niet de oorzaak van een afasie of agnosie. Uit de tests blijkt dat het geheugen, de aandacht , visueel-ruimtelijke en uitvoerende functies aangetast zijn. Ook is het sensomotorische leervermogen aangetast (deelman, 2008).

      Welke ziekte heeft meneer Jansen?

      Vraag 18

      Wat zijn neurodegeneratieve aandoenigen (NDA)? Benoem ook drie aandoeningen die behoren tot de categorie neurodegeneratieve aandoeningen......read more

      Access: 
      JoHo members
      Begrippenlijst - Klinische Neuropyschologie UU (2012/2013)

      Begrippenlijst - Klinische Neuropyschologie UU (2012/2013)


      Hoofdstuk A: De Klinische Neuropsychologie

      • Big Five

        Belangrijkste taken van de klinische neuropsychologie:

        1. Onderzoeker van zowel de afwijkende als de intact gebleven gedragsmogelijkheden.

        2. Het toelichten van de gevolgen voor het dagelijks leven.

        3. De relatie tussen de afwijkende en intact gebleven gedragsmogelijkheden en de gegevens over de aard, de plaats en de omvang van de hersenstoornis in kaart brengen.

        4. Bestuderen van de veranderlijkheid van de gevonden gedragsmogelijkheden.

        5. Ontwikkelen van programma’s voor behandeling en begeleiding.

        Functiestoornis

        Een zo voorzichtig mogelijke verklaring van gedragsbeperking als gevolg van een stoornis.

        Mentale functies (Aristoteles)

        Waarneming, beoordeling van het waargenomen en opslag in het geheugen.

        Enkelvoudige dissociatie

        Een patiënt met laesie X vertoont een functiestoornis op taak A, maar niet op taak B.

        Dubbele dissociatie

        Hierbij komt naar voren dat een patiënt met laesie Y (op een andere plaats dan X) een tegenovergesteld patroon heeft: geen functiestoornis op taak A, maar wel op taak B.

        Holistische opvatting (Luria)

        De hersenen worden gezien als één complex functioneel systeem met subsystemen. Deze subsystemen vormen zich door interacties tussen individu en omgeving.

        Functionele architectuur (Luria)

        1. Drie inter-acterende functionele eenheden, gerelateerd aan subcorticale, posterieure en anterieure hersengebieden.

        2. Drie hiërarchische geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan primaire, secundaire en tertiaire gebieden in de hersenen.

        3. De derde indeling wordt gemaakt aan de hand van taalprocessen in relatie tot de linker en rechter hersenhelft.

      Hoofdstuk B: Probleemstellingen in de neuropsychologische diagnostiek

      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Psychopharmacology: Summaries, lecture notes and practice exams - UU

      Oefenvragen Psychofarmacologie: de effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans - 1e druk

      Oefenvragen Psychofarmacologie: de effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans - 1e druk


      Vragen

      1. Inleiding psychofarmaca

      1. Rangschik alle mogelijke manieren om psychofarmaca in te nemen, in oplopende volgorde aan de hand van snelheid waarmee de stof wordt opgenomen in het bloed.

      2. Noem twee nadelen van een langdurig titratieproces bij de start van behandeling.

      3. Wat is het verschil tussen verklarend en voorspellend onderzoek?

      4. Wat is het doel van preklinisch onderzoek?

      5. Noem vier criteria waaraan goed psychofarmacologisch onderzoek moet voldoen.

      2. Het zenuwstelsel

      1. Noem twee verschillen tussen MRI en postmortaal onderzoek naar de hersenen.

      2. Wat is het verschil tussen grijze en witte stof?

      3. Waar of niet waar:

      4. De pariëtaalkwab is onder andere belangrijk voor ruimtelijke waarneming.

      5. De temporaalkwab is onder andere belangrijk voor tastgewaarwording.

      6. Welke functies van het cerebellum zijn tot nu toe bekend?

      7. Waarom is de locus coerulus van belang bij de werking van psychofarmaca?

      3. Neuronen

      1. Wat is een aminozuur?

      2. Hoe wordt een proteïne gevormd vanaf het DNA?

      3. Noem drie gevolgen van de rusttoestand van een neuron met betrekking tot ionen.

      4. Hoe verloopt een actiepotentiaal?

      5. Wat doet een natrium-kaliumpomp?

      4. Neurotransmitters

      1. Uit welke drie onderdelen bestaat de synaps?

      2. Noem twee voorwaarden voor neurotransmissie.

      3. Wat is het verschil tussen excitatoire en inhibitoire potentialen?

      4. Hoe noem je een stof die een hoge affiniteit en een lage receptordoelmatigheid heeft?

      5. Wat is een allosterische receptor?

      5. Psychofarmacologische principes

      1. Hoe kan het therapeutisch venster met een DRC in kaart gebracht worden?

      2. Geef een voorbeeld van een receptorinteractie.

      3. Wat is de juiste combinatie van begrippen:

      a. Fysiologisch effect – affiniteit, biochemisch effect – doelmatigheid

      b. Fysiologisch effect – neurotransmissie, biochemisch effect – depolarisatie

      c. Fysiologisch effect – depolarisatie, biochemisch effect – neurotransmissie

      d. Fysiologisch effect – doelmatigheid, biochemisch effect – affiniteit.

      1. Wat is het verschil tussen farmacodynamiek en farmacokinetiek?

      2. Hoe kan het dat iemands reactie op een stof afhankelijk is van of diegene de stof al eerder heeft gebruikt?

      6. Stimulantia

      1. Geef een verklaring voor de stimulerende werking van cafeïne.

      2. Wat is de waarschijnlijke verklaring voor het verslavende effect van nicotine?

      3. Waarom is methylfenidaat niet zo verslavend als cocaïne?

      4. Welke stof ontstaat als alcohol en cocaïne samen worden ingenomen?

      a. Dextroamfetamine

      b. Cocaethylene

      c. Noradrenaline

      d. Methylen edioxymetamfetamine

      1. Wat is een cognitive enhancer?

      7. Antidepressiva en stemmingsstabilisatoren

      1. Wat is het effect van chronische stress op neurotrofinen?

      2. Welke twee neurotransmitters spelen een belangrijke rol bij depressieve stoornissen?

      3. .....read more
      Access: 
      Public
      Begrippenlijst Psychofarmacologie: de effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans - 1e druk

      Begrippenlijst Psychofarmacologie: de effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans - 1e druk


      1. Inleiding psychofarmaca

      Psychofarmaca: alle stoffen die effect hebben op gedrag via de hersenen en de rest van het centraal zenuwstelsel

      Genotmiddelen: psychofarmaca die mensen innemen vanwege het belonende effect ervan

      Geneesmiddelen: psychofarmaca die gebruikt worden om problematisch gedrag te beïnvloeden

      Neurotransmitters: stoffen die verantwoordelijk zijn voor signaaloverdracht tussen zenuwcellen

      Hormonen: stoffen die verantwoordelijk zijn voor signaaloverdracht via het bloed

      Extended release: een manier van verpakking van een pil, waarbij de stof langzaam in het bloed opgenomen wordt, de waarde meer constant blijft en het effect langer aanhoudt

      Bijwerkingen: ongewenste effecten van een psychofarmacon

      Therapeutisch venster: de laagste en hoogste dosering van een psychofarmacon aan de hand van de afweging tussen gewenste effecten en bijwerkingen

      Tolerantie: afname van het effect van een stof door chronische toediening

      Verklarend onderzoek: onderzoek naar de mechanismen achter de werking van psychofarmaca

      Voorspellend onderzoek: onderzoek naar de effectiviteit van psychofarmaca

      Placebocontrole: het gebruiken van een controlegroep die een placebo krijgt toegediend zonder het werkzame psychofarmacon

      Dubbelblind onderzoek: patiënten en onderzoeker weten geen van allen wie in de controlegroep zit en wie in de experimentele groep

      Placebo-effect: een effect dat niet door het werkzame middel in het medicijn veroorzaakt wordt, maar door een verwachting op basis van de toediening

      Baselinemeting: voormeting van de afhankelijke variabelen

      Odds-ratio: de kans dat een verschijnsel voorkomt als gevolg van toediening van een psychofarmacon, bepaald door de verhouding van het verschijnsel in een groep die het medicijn krijgt ten opzichte van het verschijnsel in een groep die het medicijn niet krijgt

      2. Het zenuwstelsel

      Centraal zenuwstelsel: de hersenen en het ruggenmerg

      Perifeer zenuwstelsel: alle zenuwcellen in de rest van het lichaam

      Somatisch zenuwstelsel: deel van het perifere zenuwstelsel dat bewust aangestuurd wordt

      Autonoom zenuwstelsel: deel van het perifere zenuwstelsel dat automatisch functioneert

      Sympathisch zenuwstelsel: deel van het zenuwstelsel dat betrokken is bij actieve toestand

      Parasympathisch zenuwstelsel: deel van het autonome zenuwstelsel dat betrokken is bij rusttoestand

      Magnetic Resonance Imaging (MRI): beeldvormingstechniek waarbij de hersenstructuur virtueel geconstrueerd wordt door middel van de energie van waterstofprotonen

      Gyri: windingen in de cortex

      Sulci en fissuren: gleuven en groeven in de cortex

      Grijze stof: donkergekleurd hersenweefsel dat bestaat uit cellichamen, korte uitlopers en andere typen hersencellen

      Soma’s: cellichamen

      Mediale fissuur: fissuur in het midden van de cortex

      Fissuur van Sylvius: fissuur die de mediale van de laterale delen in de cortex onderscheidt

      Hemisfeer: hersenhelft

      Corpus callosum: verbinding tussen de corticale hemisferen

      Occipitaalkwab: gebied aan de achterkant van.....read more

      Access: 
      Public
      Examination tickets psychopharmacology

      Examination tickets psychopharmacology

      Chapter 1 – How does the human nervous system function?

      • You have to understand how the nervous system works, but you don’t have to learn all the details by hard. You have to understand the processes and the names of different areas (cell body, dendrites, axons).
      • You must know how depolarization and hyper polarization work for example, but not the details of numbers or stuff like that.
      • The different kinds of synapses, receptors and hormones are important and their function.

      Chapter 2 – What is being studied in psychopharmacology?

      • You have to know in what ways medication can be administered and some pros and cons of the different forms.
      • What metabolism and tolerance is and the different forms of tolerance.
      • What downregulation is.

      Chapter 3 – What does the pharmacological approach to depression looks like?

      • Don’t learn the diagnostic criteria of a disorder by hard, but you have to know some characteristics of the disorder.
      • The monoamine hypothesis is very important.
      • Different kinds of antidepressants and their pros and cons, but not the side effects in detail.

      Chapter 4 – What does the pharmacological approach to anxiety looks like?

      • In global, you have to know what happens in the brain when you feel anxious. But you don’t have to know what happens in each brain region and what it is called.
      • You have to know the differences between a panic disorder and a generalized anxiety disorder and you must know what OCD and PTSD are.
      • The different kinds of medicines to treat anxiety and some of their pros and cons.

      Chapter 7 – What are the effects of opiate and sedation?

      • What opiates are is important, but not the different kinds of receptors for opiates and where they are located. You only have to know that there are different kinds of receptors in different brain areas.
      • Which treatments there are for opiates.

      Chapter 8 – What changes in neurobiology in substance abuse and addiction?

      • You have to understand the difference between an addiction and dependence.
      • When you have a disorder and when you don’t and how this can be treated.
      • The relationship between reward systems in the brain and drug reward systems.
      • You have to know that there are changes in the brain because of drugs, but you don’t have to know this in detail. 

        Chapter 9 – What is the pharmacology of psychoactive drugs?

      • You don’t have to remember the full process of producing cocaine or the other drugs explained in this chapter.
      • You do have to know that there are multiple forms of it and you have to understand mechanisms of cocaine. The same is with the other drugs.
      • Chapter 10 – What is the effect of

      .....read more
      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie aan de Universiteit Utrecht

      Neuropsychologische diagnostiek: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Neuropsychologische diagnostiek - UU - Oefenvragen

      Neuropsychologische diagnostiek - UU - Oefenvragen

      Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


      MC-vragen

      Vraag 1

      Wat is het verschil tussen volwassen neuropsychologie en klinische kinderneuropsychologie?

      1. Klinische kinderneuropsychologie is geneeskunde.
      2. Klinische kinderneuropsychologie houdt zich bezig met patiënten met een hersenbeschadiging.
      3. Klinische kinderneuropsycholgie is gebaseerd op kinderen met een normale of afwijkende hersenontwikkeling
      4. Klinische kinderneuropsyologie is gebaseerd op kinderen met een hersenbeschadiging.

      Vraag 2

      De ontwikkelingsstadia van mens vanaf bevruchting tot aan de geboorte loopt als volgt:

      1. Zygote- embryo- foetus
      2. Embryo- foetus- zygote
      3. Embryo- morula- zygote
      4. Zygote-morula-embryo

      Vraag 3

      Spina bifida onstaat door:

      1. Hersenbloeding
      2. Epilepsie
      3. Defect in de neuraalbuis
      4. Syndroom van Down

      Vraag 4

      Het verplaatsen van neuronen naar doelbestemming heeft:

      1. Differentiatie
      2. Migratie
      3. Neurogenese
      4. Neuroblast

      Vraag 5

      Wat is tegengesteld aan elkaar?

      1. Neurogenese of proliferatie
      2. Myelogenese en myelinisatie
      3. Synaptogenese en synapseliminatie
      4. Apoptosis of geprogrammeerde dood

      Vraag 6

      Waarmee hangt IQ samen?

      1. hersenvolume
      2. hersenstructuur
      3. myelinisatie
      4. timing van de hersenontwikkeling

      Vraag 7

      Bij welke theorie of theorieën speelt ervaring een belangrijke of cruciale rol?

      1. Maturational framework
      2. Interactive Specialization
      3. Skill Learning approach
      4. Interactive Specialization en Skill Learning approach

      Vraag 8

      Plasticiteit is een:

      1. Ontwikkelingsproces
      2. Herstelmechanisme
      3. Allebei
      4. Allebei niet

      Vraag 9

      Bij hersenletsel kunnen verschillende soorten schade ontstaan. Bij welke schade is het effect op latere leeftijd groter dan op jongere leeftijd?

      1. Locale schade
      2. Diffuse schade
      3. Allebei
      4. Allebei niet

      Vraag 10

      Bij welke vorm van cerebrale parese heeft het kind een helft van zijn of haar lichaam verlamt?

      1. Quadriparese
      2. Hemiparese
      3. Diparese
      4. Niet aangeboren hersenletsel

      Vraag 11

      Bij een CVA of hersenbloeding:

      1. Barst een bloedvat open
      2. Komt dat door een coma
      3. Kan dat komen doordat je je gesneden hebt in je vinger
      4. Gaat je bloed te snel stromen

      Vraag 12

      NAH is:

      1. Aangeboren hersenletsel
      2. Niet aangeboren hersenletsel
      3. Kan allebei
      4. Allebei niet

      Vraag 13

      Microcephaly:

      1. Is een stoornis waarbij de hoofdomtrek groter is als bij een normaal mens, van dezelfde leeftijd en sekse.
      2. Is een stoornis waarbij de hoofdomtrek kleiner is als bij een normaal mens, van dezelfde leeftijd en sekse.
      3. Is een stoornis waarbij het lichaam groter is als bij een normaal mens, van dezelfde leeftijd en sekse.
      4. Is een stoornis waarbij een lichaamsdeel groter is als zijn sekse- en leeftijdsgenoten.

      Vraag 14

      Bij ADHD word een abnormaal volume van het striatum gemeten. Wat is het striatum?

      1. Structuur in de hersenen vol met cellichamen
      2. Verbinding tussen hersendelen in de buitenste laag van de grote hersenen
      3. Binnenste van je hersenen
      4. Centraal zenuwstelsel

      Vraag 15

      De betekenis van Cerebellum is:

      1. kleine hersenen
      2. grote hersenen
      3. bloedvaten
      4. energetisch probleem
      5. .....read more
      Access: 
      Public
      Tentamenvragen bij Neuropsychologische Diagnostiek (Hendriks, 2006)

      Tentamenvragen bij Neuropsychologische Diagnostiek (Hendriks, 2006)


      Hoofdstuk 1

      Vraag 1.1

      Welke informatie moet vermeld worden op de uitnodiging die naar de patiënt wordt gestuurd?

      Vraag 1.2

      Waarom moet de neuropsycholoog de anamnese beginnen met een samenvatting van de gegevens van de patiënt?

      Vraag 1.3

      Hoe kan een neuropsycholoog een beeld vormen van het premorbide functioneren van een patiënt?

      Vraag 1.4

      Wat is een telescoopeffect?

      Vraag 1.5

      In de anamnese worden de belangrijkste klachten van de patiënt in kaart gebracht. Naar welke gegevens moet de neuropsycholoog vragen om een zo goed beeld te vormen van de klachten?

       

      Hoofdstuk 2

      Vraag 2.1

      Volgens Lezak en collega’s kunnen prototypische vraagstellingen verdeeld worden naar diagnostische vraagstellingen en beschrijvende vraagstellingen. Wat is het verschil tussen diagnostische vraagstellingen en beschrijvende vraagstellingen?

      Vraag 2.2

      Waaruit bestaat de diagnostische cyclus?

      Vraag 2.3

      Wat zijn syndromen?

      Vraag 2.4

      Wat is het helo-effect?

       

      Hoofdstuk 3

      Vraag 3.1

      Wat zijn de criteria waar een test aan moet voldoen?

       

      Vraag 3.2

      Waarom kunnen met paralleltaken niet alle test-hertesteffecten voorkomen worden?

       

      Vraag 3.3

      Brauer maakt onderscheid tussen drie soorten testbatterijen. Benoem deze testbatterijen.

       

      Vraag 3.4

      Wat zijn de voordelen en de nadelen van een vaste testbatterij?

       

      Vraag 3.5

      Wat zijn de voordelen en de nadelen van een flexibele testbatterij?

       

      Vraag 3.6

      Wat is gedragsneurologie?

       

      Vraag 3.7

      Wat houdt Testing the limits in?

       

      Hoofdstuk 4

      Vraag 4.1

      Observatiegegevens kunnen worden verdeeld in tweetal aspecten. Benoem en beschrijf deze.

       

      Vraag 4.2

      Waarom is het belangrijk om ook de emotionele reacties van een patiënt te observeren?

       

      Hoofdstuk 5

      Vraag 5.1

      Wat is een goede manier om stoorfactoren en invalide bevindingen op te sporen?

       

      Vraag 5.2

      Waarom is

      .....read more
      Access: 
      Public
      Stamplijst Neuropsychologische diagnostiek & behandeling

      Stamplijst Neuropsychologische diagnostiek & behandeling

      Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


      College 1: introductie en hersenontwikkeling

      Collegebegrippen

      .....read more

      Begrip

      Betekenis

      neurowetenschappen

      Alle disciplines die zich bezighouden met de structuur en functie van het centraal zenuwstelsel.

      neurowetenschapper

      Neurobiologen, medici, psychologen, farmacologen, genetici

      Neuropsychologie

      Het onderzoeken van relaties tussen hersenen en gedrag bij zowel intacte als beschadigde individuen, zowel bij mensen als bij dieren

      Ontwikkelingsneuropsychologie

      Bestuderen van de relatie tussen de hersenen en het gedrag van kinderen en adolescenten binnen het dynamische context van het brein dat zich ontwikkelt.

      Klinische neuropsychologie

      = neuropsychologie

      Klinische kinderneuropsychologie

      Het leggen van verbanden tussen problematisch of afwijkend gedrag en disfuncties van de zich ontwikkelende hersenen bij kinderen en jeugdigen.

      Neurologie

      De ziektes van het zenuwstelsel

      Neuroloog

      Arts gespecialiseerd in neurologie

      Neuropsychologisch onderzoek

      Lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek (hersenmetabolisme, hersenstructuur, neuropsychologisch onderzoek).

      Volwassen neuropsychologie versus klinische kinderneuropsychologie

      Volwassen neuropsychologie gaat uit van geneeskunde. Patiënten met een hersenbeschadiging worden onderzocht. De vraag die hierbij centraal staat is wat de gevolgen zijn van de beschadiging voor het functioneren. Daarbij worden neuropsychologische testbatterijen en beeldvormende technieken gebruikt.

       

      Klinische kinderneuropsychologie gaat uit van ontwikkelingsbiologie, ontwikkelingspsychologie genetica en psychiatrie. Kinderen met een normale of wijkende hersenontwikkeling worden onderzocht. Ook wordt dierexperimenteel onderzoek gebruikt. De centrale vraag is: ‘Wat is de relatie tussen hersenontwikkeling en gedrag, wat zijn de gevolgen van de afwijkende hersenontwikkeling voor de ontwikkeling van gedrag’. Dat wordt onderzocht met logititudinaal onderzoek, experimenteel onderzoek, markertaken en syndroomonderzoek.

      Broca’s gebied

      Dit is het motorisch spraakcentrum. Een beschadiging of stoornis kan leiden tot afesie (taalstoornis).

      Het gebied van Wernick

      Dit is het sensorisch spraakcentrum.

      Zygote

      Vanaf de bevruchting tot 2 weken

      Embryo

      2 tot 8 weken na de bevruchting

      Foetus

      9 weken na de bevruchting tot de geboorte

      Neurulatie

      Vorming van de neurale buis

      Spina bifida

      Defect in de neuraalbuis

      Sulci/sulcus

      Sulci (groeve)

      Access: 
      Public
      Begrippenlijst bij Neuropsychologische Diagnostiek (Hendriks et al, 2006)

      Begrippenlijst bij Neuropsychologische Diagnostiek (Hendriks et al, 2006)


      Begrippenlijst hoofdstuk 1

       

      Neuropsychologisch onderzoek (NPO)

      Hypothesevormend en –testend proces waarbij problemen gedefinieerd en vragen beantwoord worden over het cognitief functioneren

      Diagnostiek

      Op professionele wijze afwijkingen onderscheiden op grond van de verschijnselen

      Algemene Standaard Testgebruik (AST)

      Richtlijn van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) voor het uitvoeren van psychologisch onderzoek

      Informatie voor patiënt

      Voorafgaand aan het NPO moet de patiënt geïnformeerd worden over het doel van het onderzoek, manier van rapportage, de verantwoordelijke psycholoog, recht op inzage, bezwaar, correctie en blokkering

      Medisch dossier

      Hieruit kan informatie vooraf verkregen worden, zodat de patiënt niet voortdurend dezelfde vragen hoeft te beantwoorden

      Intakelijsten

      Vragenlijsten die een patiënt of direct betrokkene vooraf kan invullen

      Anamnese

      Eerste klachteninventarisatie (let wel: tweede gegevensverzameling) met als belangrijkste doel de aard, het verloop, de ernst en de gevolgen van de klachten in kaart te brengen

      Selectieve klachtenrapportage

      Een patiënt geeft altijd een gekleurd beeld van de werkelijkheid, afhankelijk van persoonlijkheid, cognitief functioneren en relevantie in zijn/haar leven

      Telescoopeffect

      Gebeurtenissen van lang geleden worden als recenter herinnerd

      Heteroanamnese

      Klachteninventarisatie bij iemand uit de nabije omgeving van de patiënt, zoals een partner, kind, ouder of leerkracht. Hiervoor is toestemming van de patiënt zelf nodig, tenzij de heteroanamnese bij iemand uit het behandelteam wordt afgenomen

      Inhoud anamnese

      Spontane klachten, specifieke klachten, invloed van klachten op het dagelijks leven, fysieke klachten, medische geschiedenis, ontwikkeling, algemene informatie

      Spontane klachten

      Open vraag naar klachten, verloop en premorbide functioneren

      Specifieke klachten

      Geheugen en oriëntatie, aandacht, taal en rekenen, waarneming, motoriek/uitvoering, plannen en flexibiliteit, persoonlijkheid en psychische klachten

      Differentiaaldiagnostiek

      Onderscheiden van verschillende mogelijke diagnosen

      Premorbide functioneren

      Functioneren vóór het ontstaan van de klachten; kan ingeschat worden aan de hand van opleidings- en beroepsgegevens

      Gedragsobservatie

      Observaties tijdens de anamnese kunnen een indruk geven van taalbegrip, verbaal

      .....read more
      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Interpersoonlijke processen: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Summary and Study Notes - Interpersoonlijke Processen

      Summary and Study Notes - Interpersoonlijke Processen

      Dit bundel bestaat uit de summary and study notes en de hoorcollege aantekeningen van de cursus Interpersoonlijke Processen 2019/2020. Vanwege de Corona crisis is het laatste college (onderhandelen) een opname van vorig jaar geweest. Het gastcollege over mediation en het responsiecollege konden vanwege de crisis ook niet doorgaan en zijn dus niet opgenomen in dit cursusjaar.  

      Study and Sheet Notes Werkgroepen IPP (2019/2020 - UU)

      Study and Sheet Notes Werkgroepen IPP (2019/2020 - UU)

      In dit bundel vindt je de aantekeningen van de werkgroepen en de informatie die hierin is besproken. Ook vind je hier een oefententamen. Vanwege de Corona crisis zijn er slechts maar een paar werkgroepen geweest en zijn de overige werkgroepen vervangen door thuisopdrachten. Deze thuisopdrachten gaan over je eigen ervaringen en eigen interpretatie en zijn daarom niet opgenomen in dit bundel. 

      Oefententamen Interpersoonlijke Processen (2019/2020 - UU)

      Oefententamen Interpersoonlijke Processen (2019/2020 - UU)

      Oefententamen Interpersoonlijke Processen

      1. In zijn relatie met Vera ziet Jasper zijn opbrengsten/bijdragen ratio als 30/60, terwijl hij de opbrengsten/bijdragen ratio van Vera ziet als 30/80. Waarschijnlijk ervaart René...

      a. Billijkheid (equity)
      b. Bevoordeling (overbenefit)
      c. Gelijkheid (equality)

      2. Welke vorm van macht is gebaseerd op het hebben van specifieke informatie waarmee de partner beïnvloed kan worden?

      a. Expert macht
      b. Informatie macht 
      c. Legitieme macht

      3. Op welke dimensies onderscheiden intieme relaties zich het meest van relaties tussen vrienden?

      a. Kennis, affectie, interdependentie, wederzijdsheid, vertrouwen, commitment
      b. Positieve stimulatie, aandacht en bevestiging, sociale steun
      c. Frequentie, delen van moeilijke ervaringen, sociale steun

      4. Reacties op ontevredenheid in een relatie worden door Rusbult geclassificeerd in twee dimensies: actief versus passief en constructief versus destructief. Een actieve, constuctieve reactie wordt benoemd met...

      a. Voice 
      b. Exit
      c. Loyalty

      5. Hoe worden culturele normen genoemd die aangeven welke emoties gepast zijn in welke situaties?

      a. Emotienormen (emotion norms)
      b. Display rules
      c. Interpersoonlijke kloof (interpersonal gap)

      6. Welke drie voorspellers van echtscheidingen worden in Karney and Brandbury's model genoemd?

      a. Interactiepatronen, conflicten en stress
      b. Kwetsbaarheden, adaptieve processen en stressvollegebeurtenissen 
      c. Attractie, alternatieven en barrières

      7. Wat is de meest optimale hoeveelheid zelfcontrole in een relatie?

      a. Beide partners dezelfde hoeveelheid zelfcontrole (similarity)
      b. Hoe meer zelfcontrole, hoe beter (totality)
      c. Eén partner meer zelfcontrole dan de ander weinig (complementarity)

      8. Welke vorm van relatietherapie is gebaseerd op het Psychodynamische benadering?

      a. Insight-oriented therapy
      b. Cognitive-Behavioral Couple therapy
      c. (Traditional) Behavioral Couple therapy

      9. Hoe kan het dat het lijkt dat mannen meer seksuele partners hebben dan vrouwen door de hogere onderzoekscijfer? Ze hebben seks met een vrouw dus dan zouden de cijfers toch meer gelijk moeten zijn?

      a. Mannen overdrijven het aantal sekspartners en vrouwen minimaliseren juist.
      b. Mannen en vrouwen definiëren seks verschillend; mannen vatten handelingen zoals orale seks eerder op als “seks” dan vrouwen.
      c. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

      Antwoorden

      1. B (hoofdstuk 6)
      2. B (hoofdstuk 12)
      3. A (hoofdstuk 1)
      4. A (hoofdstuk 11)
      5. B (hoofstuk 5)
      6. B (hoofdstuk 13)
      7. B (hoofdstuk 14)
      8. A (hoofdstuk 14)
      9. C (hoofdstuk 9)

      Access: 
      JoHo members
      Oefenpakket Interpersoonlijke Processen - UU (2013-2014)

      Oefenpakket Interpersoonlijke Processen - UU (2013-2014)


      Begrippenlijsten Intimate Relationships (Miller)

       

      Hoofdstuk 1

      Need to belong

      De behoefte om interactie met liefdevolle, intieme partners te behouden.

      Sex ratio

      Geslachtsverhouding. De verhouding geeft het aantal mannen ten opzichte van de vrouwen in een bepaalde populatie aan.

      Gender roles

      Gedragspatronen voor mannen en vrouwen die cultureel bepaald zijn.

      androgynous

      Personen die in het bezit is beide sets van competenties, competenties die geassocieerd worden met het mannelijke geslacht en met het vrouwelijke geslacht.

      Intrumental traits

      Mannelijke taakgerichte vaardigheden

      Expressive traits

      Emotionele vaardigheden

      Self- esteem

      gevoel van eigenwaarde

      Sociometer

      Meet de kwaliteit van onze relaties met anderen.

      Parental investment

      Ouderlijke investering in het opvoeden van kinderen

      Paternity uncertainty

      Ondanks dat een man alle vertrouwen heeft in zijn vrouw, kan hij nooit zeker weten of het kind zijn kind is.

       

      Hoofdstuk 2

       

      .....read more

      Representative Sample

      Representatieve steekproef

      Convencience Sample

      Het gebruiken van iedereen die snel beschikbaar is en deel wil nemen aan het onderzoek. Dit wordt Convencience Sample genoemd.

      Correlation

      (Lineaire) samenhang tussen twee verschillende metingen

      Experiments

      Experimenten geven duidelijke informatie over de oorzaken en de gevolgen.

      Cross- sectional design

      Het vergelijkt verschillende mensen in verschillende stadia of leeftijden in een ontwikkelingsproces.

      Longitudinal design

      Dezelfde groep mensen wordt gedurende een periode gevolgd om metingen af te nemen.

      Participant attrition

      Het wegvallen van participanten.

      Retrospective design

      Terugblikken naar gebeurtenissen die al plaats hebben gevonden.

      Validity

      Validiteit: Meet de test wat het zou moeten meten?

      Reliability

      Betrouwbaarheid: Levert de test steeds dezelfde resultaten wanneer er na een tijd op nieuw gemeten wordt?

      Self report

      Zelfrapportages

      Self-serving bias

      mensen schrijven succes aan hun eigen capaciteiten of talenten toe, terwijl ze hun falen meer toeschrijven aan de omstandigheden of fouten van anderen

      Social desirability bias

      Vertekening van resultaten door dat participanten een goede indruk willen maken.

      Experience- sampling

      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Sensation and Perception: Summaries, lecture notes and practice exams - UU

      Samenvatting Sensation and perception (Wolfe), deel 1

      Samenvatting Sensation and perception (Wolfe), deel 1

      Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


      Hoofdstuk 1: Een Introductie

      Het eerste deel van hoofdstuk 1 is hieronder gratis beschikbaar. De gehele samenvatting is verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.

      Welkom in Onze Wereld

       

      Sensatie en Perceptie

       

      Sensatie (sensation) refereert naar de mogelijkheid om een stimulus op te merken en, wie weet, deze ook om te zetten in een persoonlijke ervaring. Perceptie (perception) is het geven van een betekenis aan een opgemerkte sensatie. Voorbeeld: een mogelijke sensatie het voelen dat een hand je aanraakt; perceptie is het begrijpen van deze sensatie: is het een uiting van affectie of is het de douane die zoekt naar verdachte voorwerpen? Sensatie en perceptie staan centraal: alles wat we voelen, denken en doen hangt hier van af. Er zijn 5 wetenschappelijke methoden om sensatie en perceptie te bestuderen, ze worden straks om de beurt besproken:

      1. Drempelwaarden

      Bijv: Wat is het zachtste (hardste) geluid dat je (zonder beschadigingen) kunt horen?

      1. Schalen – het meten van privé ervaringen.

      Quale’ (mv. ‘qualia’) is de filosofische term voor een persoonlijke bewuste ervaring van sensatie of perceptie: zie jij dezelfde kleur rood als ik / proef je dezelfde smaak?

      1. De signaal detectie theorie – het meten van moeilijke beslissingen

      Bijv: Is de abnormaliteit op de mammogram echt borstkanker of iets goedaardigs?

      1. Sensorische neurowetenschap

      Hoe kan onze perceptie van de wereld net zo veel afhangen van de activiteit van onze sensorische zenuwen als van de wereld zelf? Bijv: Je smeert crème over wat pijnlijke spieren voordat je gaat voetballen, maar je krijgt een brandend gevoel en je huid voelt op die plek wat kouder. Dit gebeurt terwijl zowel de buitenlucht als je huid geen temperatuursverandering hebben ondervonden.

      1. Neuroimaging – een beeld van het brein

      Bijv: aan het ene oog kan een plaatje van een huis gepresenteerd worden en aan het andere oog een plaatje van een gezicht. Het resultaat is ‘binocular rivalry’: beelden die strijden om perceptie. Soms zie je het huis, soms het gezicht maar nooit beiden (dit komt terug in hoofdstuk 6).

       

      Drempelwaarden en de komst van ‘psychophysics’

       

      Gustav Fechner (1801-1887) ontwikkelde ‘psychophysics’ en wordt door sommigen de vader van experimentele psychologie genoemd; een titel die normaliter toegeschreven wordt aan Wilhelm Wundt (1832-1920). Fechner is vooral bekend doordat hij veranderingen in de fysieke wereld relateerde aan veranderingen in onze psychologische ervaringen. Zijn obsessie met de relatie tussen gedachten en substantie plaatste hem in een klassiek debat tussen dualisme en materialisme. Dualisme (dualism): de visie dat gedachten een zelfstandig bestaan leiden; apart van de materiële wereld van het lichaam. Materialisme (materialism) is de visie dat substantie het.....read more

      Access: 
      Public
      Samenvatting Sensation and perception (Coren)

      Samenvatting Sensation and perception (Coren)

      Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


      Hoofdstuk A Licht en ogen

      Perceptie is het detecteren van structuren en gebeurtenissen in de omgeving. Verschillende vormen van energie die informatie kunnen verschaffen over de omgeving zijn chemische deeltjes, mechanische energie, elektrische en magnetische velden, licht. Licht is een vorm van elektromagnetische straling, een patroon van golven en deeltjes. Slechts een klein deel van de range golflengtes die hierin voorkomen is zichtbaar. Mensen kunnen straling met golflengtes tussen 400 (blauw) en 700 (rood) nanometer zien. Monochromatisch licht is licht dat maar één enkele golflengte bevat. Om te begrijpen hoe licht werkt, is het model van elektromagnetische straling echter niet voldoende. Licht heeft namelijk ook een deeltjeskarakter. Deze kleinere deeltjes worden fotonen genoemd. Elke foton bezit een bepaalde hoeveelheid energie (hoe korter de golflengte van het licht, hoe groter de hoeveelheid energie), welke wordt afgegeven als het in aanraking komt met een ander deeltje.

       

      Gedrag van licht in de omgeving:

      • Wanneer licht door een medium beweegt en de fotonen botsen met deeltjes die uit materie bestaan, dan geven de fotonen hun energie af en verdwijnen. Het licht wordt dus geabsorbeerd. Absorptie is veel sterker in water dan in lucht en langere golflengtes worden sterker geabsorbeerd. Hoe dieper je in het water komt, hoe blauwer het licht dan ook wordt.
      • Licht wordt verstrooid wanneer het beweegt door een doorzichtig of doorschijnend medium. De reden dat de lucht helder is overdag, is dat het zonlicht bij de atmosfeer wordt verstrooid. Zou er geen atmosfeer zijn, dan zou de lucht altijd donker zijn. Kortere golflengtes worden meer verstrooid. De blauwe kleur van de lucht komt dus doordat kortere golflengtes domineren in het licht dat ons bereikt vanuit de lucht.
      • De snelheid van licht is lager wanneer het beweegt door een doorzichtig medium dan wanneer het beweegt door een vacuüm. Hoe groter de optische dichtheid van een medium, hoe lager de snelheid van het licht. Wanneer lichtstralen van het ene naar het andere medium bewegen, met beide een verschillende optische dichtheid, dan zorgt de verandering van snelheid ervoor dat deze worden gebroken.
      • Wanneer licht in contact komt met een ondoorschijnend oppervlak, wordt een deel van de energie geabsorbeerd en een deel gereflecteerd. Een donker oppervlak absorbeert het meeste van het licht
      • .....read more
      Access: 
      Public
      Sensation and Perception - Diverse thema's behandeld

      Sensation and Perception - Diverse thema's behandeld

      Onderstaande samenvatting behandeld een aantal thema's rond Sensation & Perception. Deze gedoneerde samenvatting heeft onduidelijke bron (Coren of Wolfe?)


      Hoofdstuk 1. Licht en ogen

      Perceptie is het detecteren van structuren en gebeurtenissen in de omgeving. Verschillende vormen van energie die informatie kunnen verschaffen over de omgeving zijn chemische deeltjes, mechanische energie, elektrische en magnetische velden, licht. Licht is een vorm van elektromagnetische straling, een patroon van golven en deeltjes. Slechts een klein deel van de range golflengtes die hierin voorkomen is zichtbaar. Mensen kunnen straling met golflengtes tussen 400 (blauw) en 700 (rood) nanometer zien. Monochromatisch licht is licht dat maar één enkele golflengte bevat. Om te begrijpen hoe licht werkt, is het model van elektromagnetische straling echter niet voldoende. Licht heeft namelijk ook een deeltjeskarakter. Deze kleinere deeltjes worden fotonen genoemd. Elke foton bezit een bepaalde hoeveelheid energie (hoe korter de golflengte van het licht, hoe groter de hoeveelheid energie), welke wordt afgegeven als het in aanraking komt met een ander deeltje.

      Gedrag van licht in de omgeving:

      • Wanneer licht door een medium beweegt en de fotonen botsen met deeltjes die uit materie bestaan, dan geven de fotonen hun energie af en verdwijnen. Het licht wordt dus geabsorbeerd. Absorptie is veel sterker in water dan in lucht en langere golflengtes worden sterker geabsorbeerd. Hoe dieper je in het water komt, hoe blauwer het licht dan ook wordt.
      • Licht wordt verstrooid wanneer het beweegt door een doorzichtig of doorschijnend medium. De reden dat de lucht helder is overdag, is dat het zonlicht bij de atmosfeer wordt verstrooid. Zou er geen atmosfeer zijn, dan zou de lucht altijd donker zijn. Kortere golflengtes worden meer verstrooid. De blauwe kleur van de lucht komt dus doordat kortere golflengtes domineren in het licht dat ons bereikt vanuit de lucht.
      • De snelheid van licht is lager wanneer het beweegt door een doorzichtig medium dan wanneer het beweegt door een vacuüm. Hoe groter de optische dichtheid van een medium, hoe lager de snelheid van het licht. Wanneer lichtstralen van het ene naar het andere medium bewegen, met beide een verschillende optische dichtheid, dan zorgt de verandering van snelheid ervoor dat deze worden gebroken.
      • Wanneer licht in contact komt met een ondoorschijnend oppervlak, wordt een deel van de energie geabsorbeerd en een deel gereflecteerd. Een donker oppervlak absorbeert het meeste van het licht dat erop valt en reflecteert maar een beetje ervan. Een licht oppervlak doet het tegenovergestelde. De manier waarop oppervlakken licht reflecteren varieert
      .....read more
      Access: 
      Public
      Begrippenlijst Sensation and perception (Wolfe)

      Begrippenlijst Sensation and perception (Wolfe)

      Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


      Hoofdstuk 1: Inleiding

      .....read more

      Sensation

      Vermogen om een stimulus te detecteren en om te zetten naar een persoonlijke ervaring

      Perception

      Betekenis geven aan een gedetecteerde sensatie.

      Quale

      Filosofische term voor een persoonlijke bewuste ervaring van sensatie of perceptie

      Psychophysics

      Wetenschap die kwantitatieve relaties tussen fysieke en psychologische (subjectieve) gebeurtenissen bepaalt.

      Two-point touch threshold

      Minimum afstand waarbij twee stimuli als apart worden waargenomen.

      Just noticeable difference, JND, of Difference threshold

      Kleinste detecteerbare verschil tussen twee stimuli of kleinste hoeveelheid verandering die nodig is om correct te bepalen of een stimulus verschillend is van een referentie stimulus.

      Weber fraction

      Proportionele constante van Weber’s wet

      Weber’s law

      Principe die de relatie beschrijft tussen een stimulus en de resulterende sensatie. De grote van het detecteerbare verschil (ΔI) is een proportie constante (K) van het niveau van de stimulus (I). Onderzoekers weten hoeveel stimuli van elkaar verschillen en participanten moeten simpelweg aangeven of ze een verschil wel of niet waarnemen.

      Fechner’s law

      Principe die zegt dat de grote van de subjectieve sensatie proportioneel groter wordt volgens de logaritme van de stimulus intensiteit (log R). S = k log R. Het neemt aan dat alle JND perceptueel gelijkwaardig zijn, wat niet geheel waar blijkt te zijn.

      Absolute threshold

      Minimum hoeveelheid stimulatie die nodig is zodat een persoon 50 % van de tijd een stimulus kan detecteren.

      Method of constant stimuli

      Methode waarbij vele stimuli met verschillende intensiteit worden aangeboden om te bepalen wat de kleinste detecteerbare intensiteit is. Participanten antwoorden bijv. met ja/nee

      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Toegepaste cognitieve psychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Boeksamenvatting bij Human Factors in Simple and Complex Systems - Proctor & van Zandt - 2e druk

      Boeksamenvatting bij Human Factors in Simple and Complex Systems - Proctor & van Zandt - 2e druk


      Wat zijn Human Factors in Simple and Complex Systems? - Chapter 1 (2)

      De efficiëntie van het systeem hangt af van de prestatie van de levenloze component en de prestatie van de menselijke component. Het falen van een component kan leiden tot het falen van het complete systeem. Hoe goed moderne elektronica werkt wordt meestal gelimiteerd door de menselijke component. Ondanks de verbeteringen die de grafische interfaces en de computermuis brachten, moeten er nog veel problemen in human-computer interaction (HCI) worden opgelost. In sommige gevallen hangen vele hoeveelheden geld en mensen levens af van de succesvolle operatie van systemen. (Voorbeeld: Space shuttle Challenger; explodeerde. Dit soort ongelukken komen door errors in de machine én menselijke componenten van systemen. De kans op errors moet zo klein mogelijk worden gemaakt). Het vergroten van de veiligheid gaat vaak ten koste van de ‘usability’. Het is dus moeilijk om te bepalen hoe zowel de ‘usability’ als de veiligheid gewaarborgd kan blijven.

      Wat zijn human factors en ergonomie?

      Als ingenieurs machines ontwerpen, dan evalueren ze deze o.a. in termen van betrouwbaarheid, ‘usability’ en ‘error-free performance’. De efficiëntie en adequaatheid van een systeem hangt af van de adequaatheid van de machine én van de prestatie van zijn operator. Hierdoor moeten de operator en machine samen beschouwd worden als een enkel ‘human-machine system’. Hierbij is het zinvol om de prestatiecapaciteiten van het menselijke component in dezelfde termen te analyseren als die om het inanimate component van het systeem te beschrijven.

      Human factors (USA), ergonomie (Europa) of human machine interaction bestudeert de variabelen die de efficiëntie beïnvloed waarmee een mens om kan gaan met levenloze componenten van een systeem om de doelen van het systeem te bereiken. Het gaat dus over de interacties tussen mens

      .....read more
      Access: 
      Public
      Abonneebundel met online chaptersamenvattingen van Human Factors in Simple and Complex Systems - Proctor & van Zandt - 3e druk

      Abonneebundel met online chaptersamenvattingen van Human Factors in Simple and Complex Systems - Proctor & van Zandt - 3e druk

      In dit bundel vind je samenvatting van de hoofdstukken van Proctor en Zandt (3e editie) die behoren tot de tentamenstof van de cursus Toegepaste Cognitieve Psychologie I. 

      Wil je meer samenvattingen lezen van de literatuur van Proctor en Van Zandt? De bundel met samenvattingen van alle hoofdstukken is te vinden via https://www.joho.org/nl/samenvattingen-human-factors-simple-and-complex-systems-proctor-van-zandt. Toegang tot deze samenvattingen is uitsluitend toegankelijk voor Joho leden. Lid worden van Joho? Ga dan naar https://www.joho.org/nl

      Stamplijst en oefenvragen bij Cognitieve Psychologie aan de Universiteit Leiden - 2012/2013

      Stamplijst en oefenvragen bij Cognitieve Psychologie aan de Universiteit Leiden - 2012/2013

      Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


      Begrippenlijsten

      A. De historische grondslagen van Human Factors

      Groupthink

      Groepsgedrag waarbij het heel makkelijk is om informatie te negeren wanneer het verstrekt wordt door iemand buiten de groep.

      Ergonomie of Human Factors

      Studie naar de variabelen die de efficiëntie beïnvloeden van hoe een mens omgaat met de levenloze componenten van een systeem om de doelen van het systeem te bereiken.

      Human performance onderzoeker

      Onderzoeker geïnteresseerd in het karakteriseren van de processen binnen het menselijke component van een systeem.

      Human factors specialist

      Onderzoeker geïnteresseerd in het ontwerpen van een mens-machine interface om de verwezenlijking van de doelen van een systeem te optimaliseren.

      Environment

      Fysieke aspecten van een werkomgeving die de prestatie kunnen beïnvloeden en ook de sociale en organisatorische variabelen die werk makkelijker of moeilijker maken.

      Human-computer interaction (HCI)

      Onderzoeksgebied dat toegewijd is aan het vergemakkelijken van de interactie tussen gebruikers en computers.

      Macroergonomie

      De interacties tussen de organisatorische omgeving en het ontwerp en implementatie van een systeem.

      Design engineer

      Werkt alleen in het domein van de computer

      Human performance onderzoeker

      Werkt alleen in het domein van de gebruiker.

      Human factors specialist

      Is betrokken bij de relaties tussen machine, gebruiker en omgeving.

      Sensorische psychofysica

      Onderzoek naar de sensitiviteit van de verschillende zintuigen.

      Subtractive logic

      Het idee dat mentale processen geïsoleerd kunnen worden.

      Human information processing

      Benadering die aanneemt dat cognitie tot stand komt door een serie operaties die uitgevoerd worden op informatie afkomstig van de zintuigen.

      Leer curven

      Grafiek waarop de prestatie op een taak als functie uitgezet is tegenover de hoeveelheid oefening.

      Taak analyse

      Het bepalen van de componenten van een taak.

      Time-and-motion study

      Het analyseren van de bewegingen van een werknemer over tijd om te bepalen wat de beste manier is om een taak uit te voeren.

      Pay for performance

      Methode waarbij de hoeveelheid compensatie die een werknemer krijgt afhankelijk is van de hoeveelheid delen die voltooid zijn.

      Personeelsselectie

      Het uitkiezen van een werknemer die het beste bij een taak past.

      B. Betrouwbaarheid en menselijke fouten in systemen

      .....read more

      Systems engineering

      Access: 
      Public
      Oefenmateriaal van Human Factors in Simple and Complex Systems - Proctor en Van Zandt - 3e editie

      Oefenmateriaal van Human Factors in Simple and Complex Systems - Proctor en Van Zandt - 3e editie

      Dit bundel bevat oefenvragen met antwoorden bij de literatuur van Human Factors in Simple and Complex Systems - Proctor en Van Zandt. 

      Meer van deze tentamentests? Het volledige bundel met de oefenvragen bij alle hoofdstukken is te vinden via www.worldsupporter.org/nl/chapter/85502-boeksamenvatting-bij-human-factors-simple-and-complex-systems-proctor-van-zandt-2e. Deze tentamentests zijn uitsluitend toegankelijk voor JoHo leden. Lid worden van JoHo kan via https://www.joho.org/nl.

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Motivatie en zelfsturende mens: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      literatuursamenvatting Motivatie en Zelfsturende mens 22/23 Universiteit Utrecht

      literatuursamenvatting Motivatie en Zelfsturende mens 22/23 Universiteit Utrecht

      Image

      Hoofdstuk 1

      motivatie (willen):  verlangens die ons gedrag richting verandering sturen
      Motivatiewetenschap: gedragswetenschap over motivatie en emotie. Over de werking van motiverende processen.
      wat veroorzaakt gedrag?
      waarom varieert gedrag in intensiteit?
      interne motieven: behoeftes, cognities, emoties (als gevoel of motivatie toestand)
      externe gebeurtenissen, sociale contexten: dopamine, cognitieve verwachting, beloning
      sociale processen van invloed op motivatie
      → uiting motivatie: gedrag, betrokkenheid, psychofysiologie, hersenactiviteit, zelfrapport

      10 verbindende thema's in motivatie zijn:
      Motivatie en emotie komen ten goede aan aanpassing en functioneren.
      Motivatie en emotie trekken de aandacht.
      Motivatie en emotie zijn variabelen die tussenbeide komen.
      Motieven variëren in de tijd en beïnvloeden de voortdurende stroom van gedrag.
      Er zijn soorten motivaties.
      We zijn ons niet altijd bewust van onze motiverende basis van ons gedrag.
      Motivatiestudie laat zien wat mensen willen.
      Om tot bloei te komen, heeft motivatie ondersteunende voorwaarden nodig.
      Als je anderen probeert te motiveren, wat gemakkelijk is, werkt het zelden.
      Er is niets zo praktisch als een goede theorie.

      specifieke milieu gebeurtenis (pos/neg stimuli)→ opgewekte motivatie→ hypothetische prioriteit gegeven aan iedere actie→ behaling van doel
      een motivatie is dus afhankelijk van sociale context/aangeleerd

      Hoofdstuk 2

      “grootse theorieën”: allesomvattende theorieën die het volledige scala aan gemotiveerde actie verklaren.
      biologisch determinisme (Darwin): mens en dier hebben bepaald adaptief gedrag ofwel instincten/ drive genoemd
      aandrijf theorie (Freud): gedrag is gemotiveerd met als doel biologische behoeften te voldoen. vier componenten: bron, aanzet, doel, object
      aadrijvingstheorie (Hull): aandrijving is een gebundelde energiebron die bestaat uit alle lichamelijke storingen. Hiermee kan hoge en lage motivatie worden voorspeld.
      drive-theorieën: drive van lichamelijke behoeften, drive om gedrag te stimuleren, en drive-reductie versterkt en gemotiveerd leren

      Minitheorieën: proberen een specifiek motiverend fenomeen te verklaren in plaats van alle motivatie. Bvb motiverende verschijnselen en omstandigheden die motivatie beïnvloeden
      prestatie motivatie theorie
      attributietheorie van prestatiemotivatie
      cognitieve dissonantietheorie/ evaluatietheorie
      intrinsieke motivatie/ stellen van doelen
      Hoofdstuk 4

      behoefte: conditie in een persoon die essentieel is voor welzijn, groei en leven
      biologische behoeften
      psychologische behoeften
      impliciete motieven

      drive theory (Clark Hull 1943): fysiologische deprivatie→ biologische behoefte→ psychologische drive → actie→ behoeftebevrediging
      fysiologische behoefte: biologische conditie van een tekort 
      fysiologische drive: bewuste manifestatie van een onderliggende onbewuste psychologische behoefte. Bezit motiverende eigenschappen
      homeostase: lichamelijke tendens in evenwicht/naar baseline te komen
      negatieve terugkoppeling: fysiologische stopsysteem
      input (veroorzakende bronnen) en output (doelgerichte gedragingen)
      mechanisme binnen organisme: biologische regulatiesystemen
      mechanismen in omgeving: cognitief, sociaal, omgevingsinvloed en cultureel

      dubbel-uitputting model van dorst
      aanvulling intracellulaire vocht (40%) → osmotische dorst (grootste veroorzaker)
      aanvulling extracellulaire vocht (20%) → volumetrische dorst
      negatieve terugkoppelingssystemen: slikken, hypovalumia, cellen in de maag, cellen zelf, hormonen, zoutconcentraties, ADH, nieren
       
      drinken om drie reden
      dorst gerelateerd
      vanwege de smaak
      vanwege aantrekkingskracht/verslaving aan een substantie

      eetcyclus (trek als maag minder dan 60% gevuld is)
      lage glucosespiegel→ stimulatie laterale hypothalamus (LH)

      .....read more
      Access: 
      Public
      aantekeningen Motivatie en Zelfsturende Mens 22/23 Universiteit Utrecht

      aantekeningen Motivatie en Zelfsturende Mens 22/23 Universiteit Utrecht

      Image

      Hoorcollege 1/ introductiecollege

      “De cursus biedt inzicht in de huidige stand van zaken op het gebied van motivatie en zelfsturend gedrag, in hoe deze zich ontwikkelen, en in hoe kennis met betrekking tot motivatie en zelfsturend gedrag wordt aangewend om gedrag te begrijpen, te voorkomen, of te veranderen.”

      kijk voor inhoudelijke zaken omtrent vormgeving van de cursus in de studentenhandleiding

       

      interne processen

      • behoeften (needs): energie, kracht

      • cognities: richting, doel

      • emoties: persistentie, volhouden

       

      Hoorcollege 2a

      needs drive behavior model van fysiologische behoeften. Op verschillende momenten kan dit model worden verstoord wat leidt tot een verstoord energiebalans

      Body Mass Index (BMI)

      • ondergewicht < 18.5

      • overgewicht > 25

      • obesitas >30

      → 50% van de volwassenen in Nl hebben overgewicht

       

      voedings/eetstoornissen (gewicht toestand is een gevolg, niet een oorzaak)

      • anorexia nervosa: mensen zien, voelen en gedragen zich dikker dan ze zijn

      • boulimia nervosa: eetbuien gevolgd door een restrictief eetpatroon

      • eetbuistoornis: eetbuien en restrictief eten. negatief zelfbeeld (niet perse verstoord)

       

      factoren die een rol spelen bij de ontwikkeling van een eetstoornis

      • biologische: genetische dispositie. Bvb werking van hormonen

      • psychologische: lichaamsbeeld, zelfbeeld

      • sociale: ouders, peer pressure

      • socioculturele: vergelijking, standaarden

       

      emotioneel eten: eten in reactie op een emotie in plaats van honger. Is niet logisch vanuit een evolutionair en biologisch oogpunt (bij zien van een tijger ga je tenslotte niet eten)

      kummerspeck:  eten wordt gebruikt om emoties te reguleren wat leidt tot gewichtstoename

      onderzoek toont aan dat mensen die zich identificeren als emotionele eten niet perse meer eten als anderen. Correspondeert dus niet met daadwerkelijke eetgedrag

       

      intern gereguleerde eters: Hebben een kleinere zone of biological indifference. gaan pas eten als ze echt honger hebben (HB meer naar rechts) en voelen sneller aan wanneer ze verzadigd zijn (SB meer naar links)

      lijners: hebben een grote zone of biological indifference. Gaan heel snel eten als ze honger hebben (HB meer naar links). Ze stoppen bij een zelf opgestelde cognitieve grens “diet” die ver voor de daadwerkelijke SB ligt. Bij ontremming, door bvb emoties, wordt de cognitieve grens overschreden en ook de SB meer naar rechts geschoven wat leidt tot overeten. 

      cognitive load theory: lijners zijn continu bezig met eten → cognitieve belading

      dietary violation: “ik heb nu toch al ongezond gegeten, kan net zo goed doorgaan”

       

      Hoorcollege 2b

       

      scientific management theorie (Taylor 1911): Werknemers worden gezien als radertjes in een machine. Motivatie vond enkel extrinsiek plaats middels stukloon. Hiervan werden de werknemers echter niet blij en ontstonden zo communistische sympathieën. 

      human relations movement (Elton Mayo 1930): Inzicht dat werknemers ook behoeften hebben (vb contact, beslissen, waardering) die zorgen dat ze bereid zijn hard te werken. 

       

      conceptueel model: basic needs (relatedness, autonomy, competence) en bevrediging daarvan zijn belangrijk voor de verklaring van allerlei werk relevante verschijnselen. Bevrediging hangt samen met positieve werkuitkomsten. De

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Diagnostische instrumenten in de klinische ontwikkelingspsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Begrippenlijst bij De Diagnostische Cyclus van De Bruyn

      Begrippenlijst bij De Diagnostische Cyclus van De Bruyn


       

      Hoofdstuk 2

      Uitgangspunten

      Beslissingsprobleem

      Een keuzeprobleem waarbij verschillende opties tot verschillende consequenties kunnen leiden met betrekking tot een doel.

      Besliskunde

      Procedures en modellen die beschrijven hoe een beslisser in de verschillende stappen van het beslissingsproces het beste kan handelen.

      Normatieve diagnostiek

      Houd zich bezig met het formuleren, funderen en onderzoeken van diagnostische procedures en regels.

      Prescriptieve diagnostiek

      De grondkenmerken van het professionele diagnostische proces worden geanalyseerd en blootgelegd. Houd zich bezig met de vraag hoe een diagnosticus het diagnostisch proces het beste vorm kan geven.

       

      .....read more

      Hoofdstuk 3

      De diagnostische cyclus

      Verheldering

      Hoe moet ik verwoorden wat ik ten opzichte van dit kind of mijzelf ervaar? Hoort bij verhelderend onderzoek (VHD).

      Onderkenning

      Wat is er met dit kind of met mij aan de hand? Hoort bij onderkennend onderzoek ODK).

      Verklaring

      Waarom is dit met dit kind of met mijzelf aan de hand? Hoort bij verklarend onderzoek (VKR).

      Indicatie

      Hoe kan dit kind of ik het beste geholpen worden? Hoort bij indicerend onderzoek (IDC).

      Diagnostisch scenario

      De geordende sequentie van verschillende typen onderzoek. Dit begint altijd met verheldering van de hulpvraag. Het kan zijn dat verder onderzoek niet nodig is, er is dan een 0-scenario. Het scenario wordt genoemd naar het aantal overgangen dat gemaakt wordt van het ene type naar het andere type onderzoek.

      3-scenario

      Het meest volledige scenario dat gebaseerd is op de gedachtegang dat verheldering van de klacht kennis oplevert die bijdraagt tot een goede onderkenning van het probleem. Pas wanneer het probleem onderkend is, kan een verklaring worden gegeven. Voor de indicatie moet men beschikken over informatie uit eerdere onderzoekstypen.

      Klachtanalyse

      De diagnosticus verzamelt de klachten en kijkt of de verwoording door de cliënt overeenkomt met wat hij/zij daadwerkelijk bedoelt. Ook wordt er met de cliënt overlegd over een geschikte diagnostische hulpvraag.

      Klachten

      Uitspraken die aangeven dat het gedrag van de cliënt, de gevolgen daarvan of de situatie door de cliënt als negatief worden ervaren.

      Verhelderende diagnose

      De uitkomst van de klachtanalyse; een ordening van de door de cliënt onderschreven en herkende klachten, waarop de hulpvragen betrekking

      Access: 
      Public
      Begrippenlijst bij Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten van Tak e.a.

      Begrippenlijst bij Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten van Tak e.a.


      .....read more

      Hoofdstuk 1

      Theoretische achtergronden van klinische diagnostiek

      Psychodiagnostiek

      Gericht op het verwerven en verwerken van informatie met het oog op het oplossen van problemen.

      Assessment

      Het vaststellen en meten van onderscheidende kenmerken van de (situatie van de) hulpvrager.

      Screening

      Het brede, maar vrij oppervlakkige verkennen van de problematiek. Eerste analyse van de hulpvraag.

      Classificatie

      Unieke, individuele kenmerken binnen een algemeen bekend ziektebeeld onderbrengen.

      Diagnose

      Screening, assessment en classificatie worden tot een klinisch beeld geïntegreerd waarmee de problematiek begrepen kan worden en waarmee advies gegeven kan worden.

      Regulatieve cyclus (Van Strien)

      1) Probleemherkenning

      2) Probleemdefiniëring

      3) Bedenken en afwegen van handelingsmogelijkheden

      4) Plan maken

      5) Het plan uitvoeren, inclusief monitoring

      6) De effecten van de uitvoering van het plan evalueren

      Empirische cyclus (De Groot)

      1) Observatie: gegevens verzamelen en groeperen.

      2) Inductie: op basis van waarnemingen hypothesen formuleren.

      3) Deductie: uit deze hypothesen toetsbare voorspelling afleiden.

      4) Toetsing: nieuwe gegevens verzamelen om na te gaan of voorspellingen uitkomen.

      5) Evaluatie: de uitkomsten van het onderzoek aan de hypothesen verbinden.

      Evidence-based assessment

      Mogelijke verklaringen worden onderbouwd met wetenschappelijke verklaringen.

      Evidence-based practice

      Bewezen effectieve aanpak; wetenschappelijk onderzoek heeft laten zien dat een bepaalde aanpak bij een bepaalde groep hulpvragers meer effect heeft gehad dan een andere aanpak of helemaal geen hulpverlening.

      Traditie van de psychiatrie

      Hierin is de diagnostiek gericht op het onderkennen van psychopathologie en stoornissen. Afkomstig uit de geneeskunde.

      Differentiële psychologie

      De psychologische test is belangrijk. Men heeft interesse in het vaststellen van (intra-) individuele veranderingen in gedrag in samenhang met de leeftijd.

      Traditie van de (ortho)pedagogiek

      De wetenschap van het beschrijven, verklaren en veranderen van de stagnerende opvoedings- of leersituatie van kinderen en jeugdigen.

      Psychodynamisch model

      Richt zich op de intrapsychische ontwikkeling, die vorm krijgt in het conflict tussen het streven van het individu en de ontwikkelingstaken die vanuit de buitenwereld op hem of haar af komen.

      Gedragstherapeutisch model

      Gaat ervan uit dat probleemgedrag bestaat doordat het wordt bekrachtigd, door de omgeving of door de persoon zelf.

      Normaal als afwezigheid van stoornissen

      Normaal is wanneer bepaalde toestandsbeelden niet constateerbaar zijn. Stoornissen zijn aanwezig wanneer het problematische gedrag kenmerken

      Access: 
      Public
      TentamenTests bij de 7e druk van Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening van kinderen en adolescenten van Tak e.a.

      TentamenTests bij de 7e druk van Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening van kinderen en adolescenten van Tak e.a.


      Oefenvragen

      Hoofdstuk 1

      Vraag 1

      Een proces van actief bewaken, waarbij de hulpverlener steeds systematisch bij verschillende informanten voor alle relevante aspecten van de problematiek nagaat of er iets ten goede verandert en achterhaalt waaraan het ligt als dit niet het geval is. Welk begrip wordt hier omschreven?

      1. Monitoring

      2. Accountability

      3. Liability

      4. Legitimering

      Vraag 2

      Waarom is het lastig om een interventie die effectief is gebleken ook inderdaad effectief te laten zijn in de praktijk?

      1. ‘Bewezen effectief’ wil zeggen dat de methode op wetenschappelijke wijze getest is in een experimentele setting, terwijl een interventie in een natuurlijke setting anders uit kan pakken

      2. Veel methodes worden slechts getest op een aantal aspecten van effectiviteit, waarna in de praktijk blijkt dat de term ‘bewezen effectief’ geen garantie geeft voor een algehele effectieve interventie

      3. Een bewezen effectieve methode is alleen effectief als het volgens een protocol wordt uitgevoerd door een goed getrainde hulpverlener

      Vraag 3

      De DSM is een multi-axaal systeem. Wat wordt geclassificeerd door as II?

      1. Klinische stoornissen, andere aandoeningen en problemen die een reden van zorg kunnen zijn

      2. Somatische aandoeningen

      3. Persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid

      4. Psychosociale en omgevingsproblemen

      Vraag 4

      Wat is de correcte term voor het onderbrengen van de unieke, individuele kenmerken van een hulpvrager onder een bepaald, binnen het vakgebied bekend type probleem?

      1. Assessment

      2. Screening

      3. Classificatie

      4. Diagnostiek

      Vraag 5

      Wat is inductie?

      1. Het afleiden van toetsbare voorspellingen uit hypothesen.

      2. Het verzamelen en groeperen van gegevens.

      3. Het formuleren van een theorie over de samenhang van delen van het probleem.

      4. Het formuleren van hypothesen op basis van waarnemingen.

      Hoofdstuk 2

      Vraag 6

      De eerste fase in het hulpverlenersproces bestaat uit vier onderdelen. Noem deze en geef een korte omschrijving van deze onderdelen.

      Vraag 7

      Gardner & Sovnes ontwikkelden een werkwijze waardoor uiteenlopende probleemelementen elk hun plaats krijgen. Onder welke factoren valt het volgende voorbeeld volgens deze werkwijze? Externe (fysieke of sociale) of interne (biologische of psychische) stimuli die voorafgaan aan probleemgedrag.

      1. Risicofactoren

      2. Primaire factoren

      3. Secundaire factoren

      4. Tertiaire factoren

      Vraag 8

      Wat houdt het begrip ‘management’ in?

      1. Restrictief ingrijpen

      2. Het haalbaar maken van gestelde doelen

      3. Het verzamelen en bedenken van handelingsmogelijkheden

      4. Het probleemgedrag wordt beheersbaar gemaakt

      Vraag 9

      Wat is de doelstelling van de regulatieve cyclus?

      1. Het voorspellen van de effectiviteit van geboden hulp.

      2. Het toetsen van de juistheid van

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      De 21e eeuw en de moderne mens: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 1 (Prikkels) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

      Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 1 (Prikkels) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

      Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 1 (Prikkels) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

      Access: 
      Public
      Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 2 (Social Media) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23
      Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 3 (Autonomie) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

      Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 3 (Autonomie) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

      Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 3 (Autonomie) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

      Access: 
      Public
      Artikelsamenvattingen bij het vak De 21ste eeuw en de moderne mens - 2021/2022

      Artikelsamenvattingen bij het vak De 21ste eeuw en de moderne mens - 2021/2022


      Artikel 1. Top-down versus bottom-up attentional control: a failed theoretical dichotomy

      Is de dichotomie ‘top-down’ versus ‘bottom-up’ adequaat?

      Een normale omgeving bevat vaak meer informatie dan we in één keer kunnen verwerken. Doelgerichte waarneming en actie zijn afhankelijk van aandacht om beperkte middelen te richten op een subset van relevante items. Bepaalde modellen van aandachtscontrole beschrijven aandachtscontrole in termen van een dichotomie tussen top-down en bottom-up controle (soms aangeduid als respectievelijk ‘endogene’ en ‘exogene’ controle). De eerste wordt bepaald door de huidige doelen van de waarnemer en de laatste wordt bepaald door de fysieke kenmerken van de betreffende scène. Aandacht kan dus vrijwillig en doelgericht zijn, maar ook onvrijwillig door fysiek opvallende stimuli.

      De veronderstelde gelijkwaardigheid tussen ‘top-down’ aandachtscontrole en ‘doel-gestuurde’ selectie, levert echter een forse verklarende leemte op. In dit artikel belichten de auteurs twee brede klassen van selectiefenomenen waar dit probleem duidelijk is. Ze komen hierbij tot de conclusie dat de dichotomie top-down versus bottom-up een ontoereikende taxonomie van aandachtscontrole is.

      Om een ​​meer uitgebreide taxonomie te bieden, stellen ze een theoretisch kader op dat verder gaat dan de constructie van een prioriteitskaart die meervoudige selectie integreert. Ze doen dit door te benadrukken dat prioriteit echter niet alleen wordt bepaald door doel- en stimulus-gestuurde selectie, maar ook door de aanhoudende effecten van eerdere selectie-episodes (denk bijvoorbeeld aan belonings- en selectiegeschiedenis).

      Wat zijn de selectiefenomenen die de dichotomie top-down versus bottom-up uitdagen?

      Hierna worden er twee klassen van selectiefenomenen besproken die niet worden verklaard door fysieke stimuluseigenschappen of vrijwillige doelgerichte selectie.

      Selectiegeschiedenis

      De moderne studie van aandacht werd geïnspireerd door verscheidene andere studies waarvan de uitkomende gegevens een cruciaal onderscheid tussen vrijwillige en automatische controle over de aandacht aantoonden. Dit is een perspectief dat tot heden dominant is gebleven.

      Hoewel het contrast tussen doelgerichte en stimulus-gestuurde modi van aandachtscontrole het

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Diagnostische besluitvorming in de klinische ontwikkelingspsychologie (Nederlands): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Begrippenlijst bij De Diagnostische Cyclus van De Bruyn

      Begrippenlijst bij De Diagnostische Cyclus van De Bruyn


       

      Hoofdstuk 2

      Uitgangspunten

      Beslissingsprobleem

      Een keuzeprobleem waarbij verschillende opties tot verschillende consequenties kunnen leiden met betrekking tot een doel.

      Besliskunde

      Procedures en modellen die beschrijven hoe een beslisser in de verschillende stappen van het beslissingsproces het beste kan handelen.

      Normatieve diagnostiek

      Houd zich bezig met het formuleren, funderen en onderzoeken van diagnostische procedures en regels.

      Prescriptieve diagnostiek

      De grondkenmerken van het professionele diagnostische proces worden geanalyseerd en blootgelegd. Houd zich bezig met de vraag hoe een diagnosticus het diagnostisch proces het beste vorm kan geven.

       

      .....read more

      Hoofdstuk 3

      De diagnostische cyclus

      Verheldering

      Hoe moet ik verwoorden wat ik ten opzichte van dit kind of mijzelf ervaar? Hoort bij verhelderend onderzoek (VHD).

      Onderkenning

      Wat is er met dit kind of met mij aan de hand? Hoort bij onderkennend onderzoek ODK).

      Verklaring

      Waarom is dit met dit kind of met mijzelf aan de hand? Hoort bij verklarend onderzoek (VKR).

      Indicatie

      Hoe kan dit kind of ik het beste geholpen worden? Hoort bij indicerend onderzoek (IDC).

      Diagnostisch scenario

      De geordende sequentie van verschillende typen onderzoek. Dit begint altijd met verheldering van de hulpvraag. Het kan zijn dat verder onderzoek niet nodig is, er is dan een 0-scenario. Het scenario wordt genoemd naar het aantal overgangen dat gemaakt wordt van het ene type naar het andere type onderzoek.

      3-scenario

      Het meest volledige scenario dat gebaseerd is op de gedachtegang dat verheldering van de klacht kennis oplevert die bijdraagt tot een goede onderkenning van het probleem. Pas wanneer het probleem onderkend is, kan een verklaring worden gegeven. Voor de indicatie moet men beschikken over informatie uit eerdere onderzoekstypen.

      Klachtanalyse

      De diagnosticus verzamelt de klachten en kijkt of de verwoording door de cliënt overeenkomt met wat hij/zij daadwerkelijk bedoelt. Ook wordt er met de cliënt overlegd over een geschikte diagnostische hulpvraag.

      Klachten

      Uitspraken die aangeven dat het gedrag van de cliënt, de gevolgen daarvan of de situatie door de cliënt als negatief worden ervaren.

      Verhelderende diagnose

      De uitkomst van de klachtanalyse; een ordening van de door de cliënt onderschreven en herkende klachten, waarop de hulpvragen betrekking

      Access: 
      Public
      Begrippenlijst bij Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten van Tak e.a.

      Begrippenlijst bij Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten van Tak e.a.


      .....read more

      Hoofdstuk 1

      Theoretische achtergronden van klinische diagnostiek

      Psychodiagnostiek

      Gericht op het verwerven en verwerken van informatie met het oog op het oplossen van problemen.

      Assessment

      Het vaststellen en meten van onderscheidende kenmerken van de (situatie van de) hulpvrager.

      Screening

      Het brede, maar vrij oppervlakkige verkennen van de problematiek. Eerste analyse van de hulpvraag.

      Classificatie

      Unieke, individuele kenmerken binnen een algemeen bekend ziektebeeld onderbrengen.

      Diagnose

      Screening, assessment en classificatie worden tot een klinisch beeld geïntegreerd waarmee de problematiek begrepen kan worden en waarmee advies gegeven kan worden.

      Regulatieve cyclus (Van Strien)

      1) Probleemherkenning

      2) Probleemdefiniëring

      3) Bedenken en afwegen van handelingsmogelijkheden

      4) Plan maken

      5) Het plan uitvoeren, inclusief monitoring

      6) De effecten van de uitvoering van het plan evalueren

      Empirische cyclus (De Groot)

      1) Observatie: gegevens verzamelen en groeperen.

      2) Inductie: op basis van waarnemingen hypothesen formuleren.

      3) Deductie: uit deze hypothesen toetsbare voorspelling afleiden.

      4) Toetsing: nieuwe gegevens verzamelen om na te gaan of voorspellingen uitkomen.

      5) Evaluatie: de uitkomsten van het onderzoek aan de hypothesen verbinden.

      Evidence-based assessment

      Mogelijke verklaringen worden onderbouwd met wetenschappelijke verklaringen.

      Evidence-based practice

      Bewezen effectieve aanpak; wetenschappelijk onderzoek heeft laten zien dat een bepaalde aanpak bij een bepaalde groep hulpvragers meer effect heeft gehad dan een andere aanpak of helemaal geen hulpverlening.

      Traditie van de psychiatrie

      Hierin is de diagnostiek gericht op het onderkennen van psychopathologie en stoornissen. Afkomstig uit de geneeskunde.

      Differentiële psychologie

      De psychologische test is belangrijk. Men heeft interesse in het vaststellen van (intra-) individuele veranderingen in gedrag in samenhang met de leeftijd.

      Traditie van de (ortho)pedagogiek

      De wetenschap van het beschrijven, verklaren en veranderen van de stagnerende opvoedings- of leersituatie van kinderen en jeugdigen.

      Psychodynamisch model

      Richt zich op de intrapsychische ontwikkeling, die vorm krijgt in het conflict tussen het streven van het individu en de ontwikkelingstaken die vanuit de buitenwereld op hem of haar af komen.

      Gedragstherapeutisch model

      Gaat ervan uit dat probleemgedrag bestaat doordat het wordt bekrachtigd, door de omgeving of door de persoon zelf.

      Normaal als afwezigheid van stoornissen

      Normaal is wanneer bepaalde toestandsbeelden niet constateerbaar zijn. Stoornissen zijn aanwezig wanneer het problematische gedrag kenmerken

      Access: 
      Public
      TentamenTests bij de 7e druk van Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening van kinderen en adolescenten van Tak e.a.

      TentamenTests bij de 7e druk van Handboek Psychodiagnostiek voor de hulpverlening van kinderen en adolescenten van Tak e.a.


      Oefenvragen

      Hoofdstuk 1

      Vraag 1

      Een proces van actief bewaken, waarbij de hulpverlener steeds systematisch bij verschillende informanten voor alle relevante aspecten van de problematiek nagaat of er iets ten goede verandert en achterhaalt waaraan het ligt als dit niet het geval is. Welk begrip wordt hier omschreven?

      1. Monitoring

      2. Accountability

      3. Liability

      4. Legitimering

      Vraag 2

      Waarom is het lastig om een interventie die effectief is gebleken ook inderdaad effectief te laten zijn in de praktijk?

      1. ‘Bewezen effectief’ wil zeggen dat de methode op wetenschappelijke wijze getest is in een experimentele setting, terwijl een interventie in een natuurlijke setting anders uit kan pakken

      2. Veel methodes worden slechts getest op een aantal aspecten van effectiviteit, waarna in de praktijk blijkt dat de term ‘bewezen effectief’ geen garantie geeft voor een algehele effectieve interventie

      3. Een bewezen effectieve methode is alleen effectief als het volgens een protocol wordt uitgevoerd door een goed getrainde hulpverlener

      Vraag 3

      De DSM is een multi-axaal systeem. Wat wordt geclassificeerd door as II?

      1. Klinische stoornissen, andere aandoeningen en problemen die een reden van zorg kunnen zijn

      2. Somatische aandoeningen

      3. Persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid

      4. Psychosociale en omgevingsproblemen

      Vraag 4

      Wat is de correcte term voor het onderbrengen van de unieke, individuele kenmerken van een hulpvrager onder een bepaald, binnen het vakgebied bekend type probleem?

      1. Assessment

      2. Screening

      3. Classificatie

      4. Diagnostiek

      Vraag 5

      Wat is inductie?

      1. Het afleiden van toetsbare voorspellingen uit hypothesen.

      2. Het verzamelen en groeperen van gegevens.

      3. Het formuleren van een theorie over de samenhang van delen van het probleem.

      4. Het formuleren van hypothesen op basis van waarnemingen.

      Hoofdstuk 2

      Vraag 6

      De eerste fase in het hulpverlenersproces bestaat uit vier onderdelen. Noem deze en geef een korte omschrijving van deze onderdelen.

      Vraag 7

      Gardner & Sovnes ontwikkelden een werkwijze waardoor uiteenlopende probleemelementen elk hun plaats krijgen. Onder welke factoren valt het volgende voorbeeld volgens deze werkwijze? Externe (fysieke of sociale) of interne (biologische of psychische) stimuli die voorafgaan aan probleemgedrag.

      1. Risicofactoren

      2. Primaire factoren

      3. Secundaire factoren

      4. Tertiaire factoren

      Vraag 8

      Wat houdt het begrip ‘management’ in?

      1. Restrictief ingrijpen

      2. Het haalbaar maken van gestelde doelen

      3. Het verzamelen en bedenken van handelingsmogelijkheden

      4. Het probleemgedrag wordt beheersbaar gemaakt

      Vraag 9

      Wat is de doelstelling van de regulatieve cyclus?

      1. Het voorspellen van de effectiviteit van geboden hulp.

      2. Het toetsen van de juistheid van

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Cognitieve neurowetenschappen (Engels): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Summary with the 2nd edition of Principles of Cognitive Neuroscience by Purves

      Summary with the 2nd edition of Principles of Cognitive Neuroscience by Purves

      Summary to be used with some of the chapters of the book Principles of Cognitive Neuroscience by Purves, 2nd edition.


      2. Methods

      The goal of cognitive neuroscience is to use the function of the brain and the nervous system to explain cognition and behaviour. Cognitive psychology pointed out the importance of measurement during cognitive and perceptual tasks to investigate neural activity is converted to action, thought and behaviour. Neuroscience has two categories (Figure 2.1 on page 19). The first is researching changes in cognitive behaviour when the brain has been stimulated, for example by trauma, medication or electronic stimulation. The other category is measuring brain activity when carrying out tasks using electrophysiological and imaging techniques.

      Brain Imaging Techniques

      X-ray techniques have been used for a long time to make non-invasive images of the human body. Contrast agents can be injected to enhance the contrast of the picture. The first technological use of this was computerized tomography (CT) (Figure A on page 22). A CT uses X-rays to gather intensity information from multiple angles. The data can be viewed in ‘slices of tissue’, called tomograms.

      Magnetic Resonance Imaging (MRI, figure B on page 23) is faster and cheaper than CT. MRI uses strong magnets to ‘feed’ energy to protons in the water of the cell tissue, which move in the frequency of radio-wavelength. When the magnet is turned off, the protons in the body release the energy. The scanner measures excitation of energy by the protons. The proton density differs in every tissue, which enables the computer to calculate a clear image of different tissues. The spatial resolution of MRI is about one millimetre. MRI is non-invasive, has a high spatial resolution and can be made sensitive to different kinds of tissues.

      Structural Imaging Techniques

      Researchers use different methods to investigate the connections between brain areas. A variant of MRI, diffusion-weighted imaging, can allocate the white matter fibre tracts in the brain. It shows the local diffusion of water. Diffusion tensor imaging (DTI) quantifies the diffusivity of water molecules. Most axonal fibre tracts in the brain are encased in hydrophobic myelin, which makes water more diffused along the tracts.

      White matter shows a preferred direction of diffusion (anisotropy), whereas other regions have no preference (isotropic). The amount to which a voxel (imaged pixel of MRI) is anisotropic is called the fractional anisotropy. Fractional anisotropy gives information about the tissue within a voxel. Voxels with fractional anisotropy in the same direction can be connected to each other to ‘draw’ a fibre tract in a MRI image (Figure B.....read more

      Access: 
      Public
      Samenvatting Principles of Cognitive Neuroscience (Purves)

      Samenvatting Principles of Cognitive Neuroscience (Purves)

      Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


      1. Definities, thema’s en benaderingen binnen de cognitieve neurowetenschap

      Inleiding
      Het werkveld van cognitieve neurowetenschappen is een redelijk nieuw veld en is ontstaan uit de neurowetenschap, een biomedisch veld, en de cognitieve wetenschap, een veld dat geïnteresseerd is in mentale processen. Binnen de cognitieve wetenschap worden basale functies als perceptie en motorische processen onderzocht, maar ook emoties en gedachten. Om de functie van het brein te onderzoeken wordt van verschillende methoden gebruik gemaakt zoals het onderzoeken van het effect van hersenschade, het monitoren van enkele neuronen of door hersendelen tijdelijk te de-activeren.

      Cognitieve functies
      Cognitie of cognitieve functies bestaan uit een aantal processen waardoor mensen en andere dieren externe stimuli kunnen waarnemen. Dit wordt gedaan door de aandacht op belangrijke informatie te richten en dit in het geheugen op te slaan, dit leidt uiteindelijk tot gedachten en acties. Sommigen omschrijven cognitie als de processen die worden beïnvloed door de geest, maar dit betreft alleen subjectieve bewuste ervaringen. Omdat cognitieve functies ook op onbewust niveau kunnen functioneren wordt deze term liever niet gebruikt.
      Geschiedenis, filosofie en behaviorisme
      Filosofen onderzochten cognitie door conclusies te trekken uit introspectie en beredenatie. In de 19e eeuw onderzochten de eerste wetenschappers cognitie door middel van gedragsobservatie en experimentere manipulatie. Veel van deze methoden worden ook nu nog gebruikt. Aan het begin van de 20e eeuw ontstond het behaviorisme waarbij de nadruk lag op gecontroleerde experimenten waarin objectieve externe stimuli gekoppeld werden aan meetbaar gedrag. Er werd bijvoorbeeld onderzocht hoe verschillende stimuli het gedrag van individuen kon beïnvloeden. Dit onderzoek werd vaak bij niet menselijke dieren gedaan omdat aangenomen werd dat zij hetzelfde leren als mensen. De bevindingen werden wel gebruikt om toe te passen op menselijke problemen, zoals verslaving. Tot op heden worden bepaalde technieken nog steeds gebruikt, zoals stimulus-respons leren. Ondanks dat behavioristen cognitieve functies negeerden, hebben zij wel de basis gelegd voor een objectieve experimentele benadering binnen de psychologie.
      Cognitieve wetenschap
      In het midden van de 20e eeuw vonden opnieuw verschillende ontwikkelingen en inzichten plaats. Zo werd de computer als metafoor voor de geest gebruikt. Miller concludeerde na verschillende onderzoeken dat complexe stimuli worden gehercodeerd in kleinere onderdelen door geheugenprocessen. De visie van de behavioristen werd bekritiseerd, Chomsky stelde bijvoorbeeld dat het behaviorisme de ontwikkeling van taal bij kinderen niet kan verklaren. Er werden cognitieve modellen ontwikkeld om te kunnen verklaren hoe sensorische input tot gedragsmatige output leidt. Bij deze modellen worden psychologische processen en interne ervaringen betrokken. Psychologische constructen zijn onderdelen van cognitieve modellen welke belangrijk zijn voor het verklaren van bepaalde fenomenen, maar zonder te kijken naar oorzaken in het brein.

      Neurowetenschap
      In de neurowetenschap.....read more

      Access: 
      Public
      Oefenvragen Principles of Cognitive Neuroscience van Purves

      Oefenvragen Principles of Cognitive Neuroscience van Purves

      Oefenvragen bij h1 t/m h4 van het boek Principles of Cognitive Neuroscience van Purves e.a. 2e druk.


      Oefenvragen Hoofdstuk 1

      1. De stroming binnen de psychologie die zich vooral op observeerbaar gedrag richtte heet:

      1. Cognitieve psychologie

      2. Cognitieve neurowetenschap

      3. Behaviorisme

      4. Exotisme

       

      2. Cognitieve neurowetenschap bevindt zich op het snijpunt van deze twee disciplines:

      1. Cognitieve wetenschap en neurowetenschap

      2. Biologie en neurowetenschap

      3. Cognitieve wetenschap en biologie

      4. Neurowetenschap, cognitieve wetenschap en biologie

       

      3. Convergentie betekent binnen de sociale wetenschappen:

      1. Het combineren van resultaten van meerdere experimenten om een enkel theoretisch concept te ondersteunen

      2. Het combineren van theoretisch concepten om een enkel experiment te ondersteunen

      3. Het combineren van theoretisch concepten om een theorie te ondersteunen

      4. Het combineren van de resultaten van een enkel experiment om meerdere theoretische concepten te ondersteunen.

       

      4. De methode om de hersenen te bestuderen met de hoogste temporele resolutie is:

      1. fMRI

      2. MRI

      3. TMS

      4. EEG

       

      5. De contactpunten van neuronale axonen en dendrieten zijn:

      1. Neurale correlaten

      2. Synapsen

      3. Neurotransmitters

      4. Actiepotentialen

       

      6. De eerste “wetenschap” die vorm en functie van de hersenen probeerde te koppelen was de:

      1. Podologie

      2. Psychiatrie

      3. Frenologie

      4. Geriatrie

       

      7. Het signaal dat zich langs een axon voortbeweegt en voor depolaristatie zorgt, noemt men:

      1. Veldpotentialen

      2. Actiepotentialen

      3. Functiepotentialen

      4. Hyperpotentialen

       

      8. Hebben alle dieren een zenuwstelsel?

      1. Ja

      2. Nee, sommige zeedieren zoals kreeften hebben geen zenuwstelsel

      3. Nee, sommige landdieren zoals vogels hebben geen zenuwstelsel

      4. Nee, sommige simpele dieren hebben geen zenuwstelsel

       

      9. De eerste wetenschappers dachten dat hersenfunctie bepaald werd door dit deel van de hersenen:

      1. De ventrikels

      2. De prefrontale cortex

      3. De amygdala

      4. Het cerebellum

       

      10. Wanneer meerdere methoden of technieken elkaar aanvullen, noemt men dit:

      1. Convergentie

      2. Competentie

      3. Complementariteit

      4. Communiteit

       

      Oefenvragen Hoofdstuk 2

      1. De eerste methode die gebruikt werd voor hersenonderzoek is:

      1. Lesie studies

      2. Farmacologische studies

      3. Intracraniale hersenstimulatie studies

      4. .....read more
      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Grondslagen van de klinische psychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Grondslagen van de Klinische Psychologie (UU) 22/23

      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Grondslagen van de Klinische Psychologie (UU) 22/23

      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Grondslagen van de Klinische Psychologie (UU) 22/23

      Supporting content: 
      Access: 
      Public
      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Grondslagen van de Klinische Psychologie (UU) 21/22

      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Grondslagen van de Klinische Psychologie (UU) 21/22

      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Grondslagen van de Klinische Psychologie (UU) 21/22

      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Psychopathologe I: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Psychopathologie - college aantekeningen

      Psychopathologie - college aantekeningen

      College 1

      Wat is psychopathologie?

      Abnormaliteit definiëren op basis van:

      • Statistische afwijking
      • Mate van impairment
      • Psychologische distress / ongelukkigheid
      • Culturele afwijkingen
      • Rigiditeit / inflexibiliteit

      Con: Zeldzaam gedrag hoeft geen probleem te zijn / Context blijft buiten beschouwing

      Abnormaliteit definiëren op basis van:

      • Mate van impairment
      • Interferentie met schools en sociaal functioneren

      Con: Geen objectieve criteria / Niet altijd zichtbaar

      Abnormaliteit definiëren op basis van:

      • Psychologische distress
      • Somber, geagiteerd, piekeren, paniek,

            frustratie, boosheid, etc

      Con: Kinderen kunnen distress niet altijd verwoorden / Gedragsproblemen gaan niet altijd samen met ervaren distress

      Abnormaliteit definiëren op basis van:

      • Culturele deviantie
      • Maatschappelijke normen en waarden overtreden

      Con: Deze normen variëren per cultuur

      Abnormaliteit definiëren op basis van:

      • Rigiditeit
      • Terugkerende inflexibele gedachten en gedragingen in bijna alle situaties

      Con: Rigiditeit en inflexibiliteit zijn vage en moeilijk te operationaliseren termen / Al te flexibel is ook niet gezond, eigen identiteit gaat verloren

       

       

       

      DSM

      Voordelen:

      • Communicatie over categorieën mogelijk
      • Onderzoek naar oorzakelijke factoren van omschreven stoornissen mogelijk
      • Onderzoek naar effecten van verschillende behandelmethoden mogelijk

      Nadelen:

      • Onduidelijk onderscheid tussen verschillende    categorieën: veel comorbiditeit
      •  Onduidelijk onderscheid normaal vs gestoord
      •  Niet iedereen past in een hokje
      •  Niet onafhankelijk -> verstrengeling tussen kennis en macht

      -> 70% van de taakgroep van de DSM-5 heeft banden met de farmaceutische industrie

      • Reïficatie: filosofie  & psychiatrie

      Reïficatie

      • Realisme / essentialisme: DSM classificaties komen overeen met een in de natuur bestaande ordening

      -> we hebben de stoornissen ontdekt

      • Nominalisme: DSM classificaties zijn mensenwerk en dus arbitrair en kunstmatig

      -> we hebben de stoornissen gemaakt

      • Pragmatisme: ‘Waar is wat werkt’

      -> we hebben de stoornissen gemaakt op basis van wat we zien

      In de psychiatrie: Kunstmatige door mensen bedachte DSM categorieën worden gezien als door de natuur gegeven ziektebeelden

      Gevolgen van Reïficatie in de psychiatrie

      • Overwaardering DSM-classificaties; ik ben zo druk omdat ik ADHD heb

      Schijnverklaring (neeeeeee, je bent druk en dat heet ADHD)

      DBC, PGB, rugzakje

      • Neiging tot cirkelredeneringen (adhd is alleen een naam, geen oorzaak (verwarring naming and explaining). Verwarring naming and explaining is een vorm van cirkelredenatie. De klassificatie adhd mag je alleen stellen als het kind problemen heeft in dagelijkse leven (school). Stelling: adhd veroorzaakt slecht functioneren op school. NEEE dat is niet perse de oorzaak, het is een vereiste om adhd te mogen vaststellen

      Kinderen met ASS hebben meer sociale problemen

      • Namen van categorieën aanzien voor oorzaken van ongewenste emoties/gedragingen
      .....read more
      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Gespreksvoering basisvaardigheden: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Aantekeningen Basisvaardigheden professionele gespreksvoering - Utrecht jaar 2

      Aantekeningen Basisvaardigheden professionele gespreksvoering - Utrecht jaar 2

      Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016.

      Hoorcollege 1 tot en met 3 zijn voor zowel het studiepad neuropsychologie als het studiepad klinische psychologie, hoorcolleges 4 tot en met 6 zijn voor het studiepad neuropsychologie.


      Hoorcollege 1

      Waarom deze cursus

      Deze cursus gaat over interpersoonlijke vaardigheden. Dit zijn vaardigheden waarbij je doelmatig en samenhangend communiceert en gepast sociaal gedrag vertoont. Dit kan aangeleerd worden en is controleerbaar. Dit is zowel goed nieuws voor de psycholoog als voor de cliënten. Door gebrek aan sociale vaardigheden kan significant lijden worden veroorzaakt. Sociale vaardigheden aanleren en assertiviteitstraining wordt vaak in groepen gedaan. Individueel wordt vaak psycho-educatie toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt door rollenspellen of gedragsexperimenten.

      We hebben interpersoonlijke vaardigheden nodig. Evolutionair gezien omdat we in groepen beter overlevingskansen hebben. Verder hebben we drie psychologische basisbehoeften: Competentie (doelen bereiken), samenhorigheid (positieve reacties) en autonomie (controle over het lot). Communicatievaardigheden vergroten je welzijn. De aanwezigheid van iemand anders kan je stemming omhoog laten gaan. Voor depressieve mensen is het belangrijk om af te blijven spreken met vrienden. Hoge interpersoonlijke vaardigheden zorgen voor een betere omgang met stress, betere aanpassing aan veranderingen, grotere tevredenheid met vriendschappen, meer vrienden en een lagere kans op depressie.

      De gezindheid van de hulpverlener

      Je moet je bedenken wat voor hulpverlener je wil worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen:

      Als je eerlijk, echt en respectvol met je cliënt omgaat dan wordt als methoden CGT of ACT toegepast. Belangen hierbij zijn om aardig en competent gevonden te worden en succes te boeken. Als je adviserend en daadkrachtig bent dan is een passende techniek het diagnose-receptmodel. Dit werkt wetenschappelijk gezien wel slechter dan het samenwerkingsmodel. Het belang van de psycholoog is om het probleem op te lossen. Wil je juist de vrijheid bewaren dan past daar het samenwerkingsmodel bij. Hierbij wordt de zelfstandigheid en het inzicht bevorderd en wordt de cliënt actief betrokken. Dit wordt door die cliënt in de eerste instantie niet als positief ervaren omdat ze lang op een plek hebben moeten wachten en geen energie hebben om het zelf te doen. Het doel hierbij is dat de cliënt zijn problemen zelf op kan lossen en niet afhankelijk blijft van de psycholoog. Echter kan je niet iemand geheel vrijlaten omdat de psychische aandoening je brein beïnvloed. Je kan cliënten bijvoorbeeld laten bedenken hoe ze redeneerde voordat ze ziek werden.

      Basisvaardigheden

      Ook bij communicatie zijn technische vaardigheden nodig. Je gezichtsuitdrukkingen zijn hierbij heel belangrijk. Ook je houding is hierop van invloed, bijvoorbeeld wiebelen, rondlopen, trillen. Als psycholoog is het goed om je hiervan bewust te zijn. Omdat je steeds moet luisteren naar het gesprek maar ook moet bedenken of je naar het doel van het gesprek gaat is het belangrijk om te.....read more

      Access: 
      JoHo members
      Wat werkt: Motiverende gespreksvoering - Bartelink - Artikel

      Wat werkt: Motiverende gespreksvoering - Bartelink - Artikel


      Met motiverende gespreksvoering willen hulpverleners cliënten in beweging brengen om hun levenswijze te veranderen. De kern van deze benadering is dat mensen gaan inzien dat ze een probleem hebben en dat ze gemotiveerd raken om dit aan te pakken.

      Motivatie: de innerlijke gesteldheid die een persoon aanzet tot het verrichten of nalaten van bepaalde gedragingen. Het is geen vaststaande eigenschap van iemand.

      Motiverende gespreksvoering (Miller en Rollnick): een cliëntgerichte maar directieve methode. Hiermee versterkt de hulpverlener de intrinsieke motivatie om te veranderen door ambivalentie van de cliënt te onderzoeken en op te lossen. Motiverende gespreksvoering is een stijl of filosofie waarmee de hulpverlener de motivatie van cliënten om te veranderen kan vergroten en hun ambivalentie kan verminderen.

      Uitgangspunten van motiverende gespreksvoering

      Het belangrijkste uitgangspunt is dat bereidheid tot verandering niet gezien wordt als een kenmerk van een cliënt dat vast staat, maar als een variërend resultaat van interpersoonlijke interactie. Door de reactie van de cliënt op de hulpverlener laat de cliënt zien waarom hij aarzelt in de aanpak van zijn problemen. De hulpverlener moet de aarzelingen herkennen en richting geven aan de cliënt om ze te onderzoeken en op te lossen. Het is belangrijk dat hulpverlener en cliënt samenwerken, maar wel zo dat ieder een eigen inbreng heeft.

      Miller en Rollnick zeggen dat motiverende gespreksvoering is gebaseerd op de principes: empathie uitdrukken, ontwikkelen van discrepantie, vermijden van discussie, omgaan met weerstand en self efficacy ondersteunen.

      Een empathische stijl is erg belangrijk bij motiverende gespreksvoering. Vanuit een accepterende houding helpt de hulpverlener de cliënt om over zijn ambivalentie heen te komen en te veranderen. De cliënt moet zelf bedenken waarom het belangrijk is om te veranderen. Weerstand van de cliënt moet gezien worden als een signaal om van strategie te veranderen.

      De hulpverlener moet self-efficacy kunnen ondersteunen.

      Self- efficacy: de overtuiging van de cliënt dat hij beschikt over de mogelijkheden die hij nodig heeft voor een gedragsverandering.

      Wanneer de hulpverlener vertrouwen heeft in de mogelijkheden van de cliënt en dat laat merken, werkt dit als een selffulfilling prophecy. De cliënt raakt overtuigd van zijn capaciteiten.

      Technieken voor motiverende gespreksvoering

      Technieken die kenmerkend zijn voor gespreksvoering: reflectief luisteren, omgaan met weerstand, agenda bepalen en toestemming vragen en uitlokken van verandertaal.

      Toepassen van motiverende gespreksvoering

      In justitiële jeugdinrichtingen is er sprake van drang en dwang. Dit lijkt niet samen te kunnen gaan met

      .....read more
      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Identiteit en de diverse mens: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Identiteit en de diverse mens 22/23 (UU)

      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Identiteit en de diverse mens 22/23 (UU)

      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Identiteit en de diverse mens 22/23 (UU)

      Supporting content: 
      Access: 
      Public
      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Identiteit en de diverse mens 21/22 (UU)

      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Identiteit en de diverse mens 21/22 (UU)

      Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Identiteit en de diverse mens 21/22 (UU)

      Supporting content: 
      Access: 
      Public
      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

      Image

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

      Contributions, Comments & Kudos

      Add new contribution

      CAPTCHA
      This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
      Image CAPTCHA
      Enter the characters shown in the image.
      Access level of this page
      • Public
      • WorldSupporters only
      • JoHo members
      • Private
      Statistics
      2872 3
      Last updated
      01-09-2023