Begrippenlijst - Klinische Neuropyschologie UU (2012/2013)


Hoofdstuk A: De Klinische Neuropsychologie

  • Big Five

    Belangrijkste taken van de klinische neuropsychologie:

    1. Onderzoeker van zowel de afwijkende als de intact gebleven gedragsmogelijkheden.

    2. Het toelichten van de gevolgen voor het dagelijks leven.

    3. De relatie tussen de afwijkende en intact gebleven gedragsmogelijkheden en de gegevens over de aard, de plaats en de omvang van de hersenstoornis in kaart brengen.

    4. Bestuderen van de veranderlijkheid van de gevonden gedragsmogelijkheden.

    5. Ontwikkelen van programma’s voor behandeling en begeleiding.

    Functiestoornis

    Een zo voorzichtig mogelijke verklaring van gedragsbeperking als gevolg van een stoornis.

    Mentale functies (Aristoteles)

    Waarneming, beoordeling van het waargenomen en opslag in het geheugen.

    Enkelvoudige dissociatie

    Een patiënt met laesie X vertoont een functiestoornis op taak A, maar niet op taak B.

    Dubbele dissociatie

    Hierbij komt naar voren dat een patiënt met laesie Y (op een andere plaats dan X) een tegenovergesteld patroon heeft: geen functiestoornis op taak A, maar wel op taak B.

    Holistische opvatting (Luria)

    De hersenen worden gezien als één complex functioneel systeem met subsystemen. Deze subsystemen vormen zich door interacties tussen individu en omgeving.

    Functionele architectuur (Luria)

    1. Drie inter-acterende functionele eenheden, gerelateerd aan subcorticale, posterieure en anterieure hersengebieden.

    2. Drie hiërarchische geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan primaire, secundaire en tertiaire gebieden in de hersenen.

    3. De derde indeling wordt gemaakt aan de hand van taalprocessen in relatie tot de linker en rechter hersenhelft.

Hoofdstuk B: Probleemstellingen in de neuropsychologische diagnostiek

  • Verlies van de ‘abstracte attitude’ (Goldstein)

    Idee dat alle hersenbeschadigingen één stoornis als consequentie moesten hebben.

    Psychologische functieanalyse

    Een inschatting van intacte en afwijkende functies en consequenties. Wordt ook wel documenterende diagnostiek.

    False positives

    Diagnosticeren van aandoeningen die er niet zijn.

    False negatives

    Niet beseffen van signalen die op een aandoening duiden.

Hoofdstuk C: Neuropsychologische diagnostiek en methoden

  • Algemene Standaard Testgebruik NIP

    Biedt de criteria voor professioneel handelen bij (neuro)psychologisch onderzoek, van informatie tot vastlegging.

    Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN)

    Beoordeelt psychodiagnostische instrumenten aan de hand van een aantal criteria: testconstructie, uitvoering handleiding en testmateriaal, betrouwbaarheid, validiteit en beschikbaarheid van de normen.

    Anamnese

    Gesprek met patiënt om de klachten in kaart te brengen en een beeld te vormen van iemands premorbide functioneren.

    Premorbide functioneren

    Het functioneren van de patiënt voor het verkrijgen van een neuropsychologische aandoening. Wordt gebruikt om test- en vragenlijst onderzoek mee te vergelijken en kan alternatieve verklaringen geven voor problemen in het cognitief functioneren.

    Heteroanamnese

    Interviewen van familieleden of verzorgers over hoe zij de patiënt ervaren.

    Klassieke Test Theorie (KTT)

    Beoordeelt tests en onderzoekt m.b.v. factoranalyse, alfa’s en item-testcorrelaties.

    Begripsvaliditeit

    Test meet de kenmerken of constructen waarvoor het bedoeld is, ook wel constructvaliditeit genoemd.

    Predictieve validiteit

    Test voorspelt gedrag dat buiten de test ligt.

    Indrukvaliditeit (face validity)

    Houdt in dat de mate van overeenkomst in vorm en inhoud van de test met hetgeen de test beoogt te meten.

    Sensitiviteit

    De kans dat een persoon met een stoornis ook als ‘gestoord’ uit de test komt.

    Specificiteit

    De kans dat een persoon zonder de stoornis ook als ‘normaal’ uit de test komt.

    Responsiviteit

    Houdt in dat de test in staat is veranderingen in de tijd bij het meten van het concept kan vaststellen.

    Cognitive Failure Questionnaire

    Vragen over frequentie van vergissen.

    Metamemory in Adulthood Questionnaire

    Vragen over het metageheugen.

    DEX-vragenlijst

    Gedragsproblemen a.g.v. frontaal hersenletsel.

    Hoensbroeckse Beperkingen Schaal Hersenletsel

    Voor het beoordelen door meerdere zorgverleners van het alledaags functioneren van de patiënt met hersenletsel.

Hoofdstuk D: Onze hersenen in beeld

  • Gyri

    Windingen/kronkels in de vorm van de hersenen.

    Sulci

    Groeven in de vorm van de hersenen.

    Röntgenmethode

    Methode om de hersenen in beeld te brengen a.d.h.v. röntgenstralen. Het lichaam laat de stralen niet overal met dezelfde effectiviteit door.

    Anigiogram

    Methode om de hersenen in beeld te brengen waarbij er een middel wordt geïnjecteerd in de bloedstroom die röntgenstralen kunnen detecteren. Zo kan het bloedvatenstelsel in beeld worden gebracht.

    Computerized tomography (CT scan)

    Verbetering van de oorspronkelijke röntgentechniek. Een CT scan kan namelijk wel onderscheid maken tussen verschillende hersenstructuren.

Hoofdstuk E: Klinimetrie

  • Terreinen van toepassing klinimetrie

    - Beschrijven functionele gezondheidsuitkomsten

    - Ondersteunen diagnostiek

    - Prognostiek

    ICIDH

    International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps. Dit geeft een geordende manier om de gevolgen van ziekte te beschrijven.

    ICF

    International Classification of Functioning. Vervanging van de ICIDH, waarmee beperkingen en handicaps werden vervangen door activiteiten en participatie.

    KvL

    Kwaliteit van Leven, vergelijkbaar met de ICF maar de nadruk wordt bij KvL meer gelegd op het subjectief ervaren van gezondheid en bestaat uit de volgende domeinen:

    - Fysiek: symptomen van ziekte of behandeling.

    - Functioneel: zelfzorg, mobiliteit en overige activiteiten.

    - Psychisch: cognitief en emotioneel functioneren en perceptie van welzijn en gezondheid.

    - Sociaal: kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van sociale interacties.

    Respons Shift Bias

    Gegeven dat mensen zich op verschillende manieren kunnen aanpassen aan veranderde omstandigheden.

    Algemene/generieke maten (gezondheidsinstrumenten)

    Maten die niet specifiek zijn ontwikkeld voor een bepaalde doelgroep, maar toepasbaar zijn binnen verschillende patiënten populaties.

    Ziektespecifieke maten (gezondheidsinstrumenten)

    Maten die gezondheidsproblemen beoordelen die samenhangen met een ziektebeeld.

    Domeinspecifieke maten (gezondheidsinstrumenten)

    Maten die zich richten op de persoonlijke gezondheidsaspecten.

    Sensitiviteit

    Het bekijken of de verwachten gezondheidsverschillen tussen groepen personen ook door scores weer worden gegeven.

    Responsiviteit

    De gevoeligheid van een instrument om in tijd optredende gezondheidsveranderingen op te sporen.

    Explanatoir onderzoek

    Onderzoek naar ziektemechanismen, meet op niveau van stoornissen.

    Pragmatisch onderzoek

    Onderzoek naar de vraag of een behandeling in de praktijk wel of niet van waarde is, meet op niveau van activiteiten.

Hoofdstuk F: Herstel en Werkwijze

  • Hersencurve

    Lijn van herstel die vaak wordt waargenomen waarbij het herstel de eerste periode het snelst gaat, waarna het tempo afneemt en bijna nooit meer op het oorspronkelijke niveau terugkomt.

    Artefacttheorieën (hersteltheorie)

    Gaan ervan uit dat er helemaal geen sprake is van herstel.

    Anatomische reorganisatie

    Treedt op wanneer een functie wordt overgenomen door een deel van de hersenen in de niet beschadigde hemisfeer.

    Neural sprouting

    Nieuwe verbindingen maken tussen overgebleven hersencellen.

    Neural unmasking

    Overname functie door stille neuronen die voorheen geen duidelijke functie vertoonden.

    Denervation hypersensitivity

    Resterende neuronen worden gevoeliger.

    Neurogenese (hersteltheorie)

    Vorm van plasticiteit waarbij gesteld wordt dat de hypocampus nieuwe cellen aanmaakt.

    Herstel door functionele adaptatie, reorganisatie of compensatie (hersteltheorie)

    De prestaties verbeteren doordat de patiënt een andere manier aanleert om hetzelfde gedrag uit te voeren.

    Herstel predictoren

    - Neurologische variabelen

    - Functie variabelen

    - Persoonlijke variabelen

    Neurologische variabelen

    Ernst, omvang letsel, permorbide conditie, snelheid ontstaan letsel, lokalisatie en oorzaak.

    Functie variabelen

    Mate van geautomatiseerdheid, tijd sinds acquisitie, gedrag op verschillende manieren gerealiseerd kan worden, ernst van stoornis.

    Persoonlijke variabelen

    Leeftijd, handvoorkeur, geslacht, opleidingsniveau.

    Gedragsmodificatie

    Gedragstherapeutische methoden zoals positieve en negatieve bekrachtiging, fading, modelling en time out procedures die worden ingezet om ongewenst gedrag af te leren.

    Holistische benadering

    Gaat uit van respect en begrip voor de patiënt en ondersteunt bij het onder controle krijgen van dwanghuilen, agressie en paniekaanvallen.

    Sensorische stimulatie

    Intensief prikkelen van patiënten in coma of vegetatieve toestand.

    Compensatie

    Het leren om hetzelfde gedrag op een andere wijze uit te voeren.

    Domein specifieke methode

    Leert een patiënt niet één taak, maar een methode om een groep van taken aan te pakken.

    Problem Solving Training

    Training waarbij patiënten leren om zich bewust en in een rustig tempo, stapsgewijs zich aan te passen.

    Time Pressure Management

    Cognitieve behandeling bij trage informatieverwerking.

    Behandelingspecifieke selectie

    De selectie van patiënten voorafgaand aan een behandeling.

    Single case design

    Het nagaan of een patiënt vooruit is gegaan in een klinische setting.

    Hawthorne effect

    Aandacht alleen leidt al tot betere prestaties.

    Effect van oefening

    Door zich bezig te houden met informatie en oefening, gaat het al beter.

Hoofdstuk G: Waarnemingen

  • Er zijn 4 verwerkingsniveaus waarmee informatie uit de buitenwereld verwerkt wordt

    1. Perifere zintuigen registreren signalen uit de buitenwereld.

    2. Verwerking van deze signalen in specifieke gebieden in de hersenen.

    3. Constructuren van een interne representatie van de buitenwereld.

    4. Herkennen van de verschillende geuren, geluiden of objecten.

    Somatosensorische waarneming

    - informatie over de positie van het lichaam (propioceptie)

    - informatie over de interne toestand van het lichaam.

    - informatie over de externe omgeving via de tast.

    Tactiele agnosie

    Het kunnen voelen van objecten, maar deze niet kunnen herkennen.

    Autotopagnosie

    Het niet herkennen van eigen lichaamsdelen.

    Chemische waarneming

    Waarneming aan de hand van reuk en smaak.

    Binding problem

    Het niet kunnen integreren van verschillende kenmerken van een object.

    Wat-route (ventraal)

    Is vooral betrokken bij visuele herkenning van objecten.

    Waar-route (dorsaal)

    Houdt zich vooral bezig met ruimtelijke waarneming en is waarschijnlijk vooral gericht op actie.

    Apperceptieve agnosie

    De patiënt is niet in staat om een interne representatie van het voorwerp te kunnen maken.

    Associatieve agnosie

    De patiënt is niet i staat om de visuele representatie met de bestaande, opgeslagen kennis over het voorwerp aan elkaar te relateren.

    Optische afasie

    De patiënt herkent wel voorwerpen, maar is niet in staat deze verwerpen te benoemen.

    Simultaanagnosie

    Een stoornis waarbij een patiënt de visuele elementen niet tot een geheel kan integreren.

    Dorsale simultaanagnosie

    Houdt in dat een patiënt één object wel goed waarneemt maar niet in staat is om verschillende objecten in een scene te integreren als een geheel.

    Ventrale simultaanagnosie

    Houdt in dat een patiënt voorwerpen niet herkent omdat hij/zij de verschillende aspecten niet kan integreren tot een geheel.

Hoofdstuk H: Spatiële cognitie

  • Primaire processen van waarneming vinden plaats in de visuele cortex, waarin 2 systemen informatie verwerken

    -parvocellulaire systeem: kleur en vorm.

    - magnocellulaire systeem: contrast en ruimtelijke oriëntatie.

    Allocentrische representatie

    De hippocampus slaat ruimtelijke informatie op als een mentale kaart, die onafhankelijk is van de plaats van de observator zelf.

    Lateralisatie ruimtelijke functies

    - categorische informatie: relatieve ruimtelijke informatie (linker hemisfeer).

    - metrische informatie: exacte coördinaten (rechter hemisfeer).

    Lijnoriëntatie

    Mechanisme van waarneming die de hoek bepaald waaronder een lijn staat.

    Retinotope organisatie

    Visuele kaarten representeren geprojecteerde beelden zonder dat er sprake is van een hele organisatie.

    Oculomotorische apraxie (onderdeel van syndroom van Balint)

    Problemen met het correct verplaatsen van de fixatie naar een punt in de periferie.

    Optische ataxie (onderdeel van syndroom van Balint)

    Aanwijsstoornissen in het contralaterale visuele veld.

    Beperking van de visuele aandacht (onderdeel van syndroom van Balint)

    Niet los kunnen maken van de aandacht van een punt waarop gefixeerd is waardoor men maar één voorwerp tegelijk ziet.

    Neglect

    Een patiënt met deze stoornis zal geen enkele stimulans van de zijde contralateraal aan de beschadigde hemisfeer opmerken. Dit is een aandachtsstoornis.

    Hemianopsie

    Blindheid in één visueel veld.

    Hemiplegie

    Halfzijdige verlamming.

    Anosognosie

    Geen ziekte inzicht hebben.

    Constructieve apraxie

    Een stoornis in handelen, waarbij het combineren en organiseren van ruimtelijke aspecten van een taak aangedaan is.

    Optokinetische stimulatie (behandelmethode neglect)

    De patiënt zit hierbij voor een groot projectiescherm waarop visuele stimuli gepresenteerd worden voor een achtergrond die langzaam in de richting van het verwaarloosde hemiveld beweegt.

    Primsa-adaptatie (behandelmethode neglect)

    De patiënt draagt een bril die een prisma bevat dat ervoor zorgt dat het visuele veld 10 graden nar rechts verschuift.

Hoofdstuk I: Het Geheugen

Geheugendefinitie is de capaciteit tot:

- encoderen (info opslaan)

- retentie (bewaren) en later weer ophalen.

- recognitie (herkennen)

- recall (reproductie)

Korte termijn geheugen bestaat uit:

- articulatory loop (auditieve informatie)

- visual spatiel sketchpad (visuele informatie)

-central executive (regulerend systeem)

Maintenance rehearsal

Simpele herhaling, bijvoorbeeld woorden in het hoofd herhalen.

Elaborative rehearsal

Uitgebreide herhaling (diepere verwerking)

Declaratief geheugen (deel van lange termijn geheugen)

Direct, expliciet geheugen waarbinnen een semantisch en episodisch geheugen kunnen worden onderscheiden.

Procedureel geheugen (deel van lange termijn geheugen)

Indirect, impliciet geheugen waarbinnen procedureel geheugen, priming en klassieke conditionering onderscheiden kunnen worden.

Semantisch geheugen

Bevat algemene kennis van de wereld die niet meer afzonderlijk uit het geheugen zijn op te diepen en er zit geen plaats- en tijdgebonden label aan.

Episodisch geheugen

Bevat kennis over persoonlijke en specifieke, aan tijd en plaats gebonden informatie.

Priming

De aanbieding van een stimulus die een latere respons vergemakkelijkt.

Amnesie

Geheugenstoornis in het algemeen.

Anterograde amnesie

Stoornis om na letsel nieuw informatie te leren en te onthouden.

Retrograde amnesie

Geen informatie herinneren van voor de ziekte of het letsel. Retero gaat altijd samen met antero.

Korsakoff patiënten

Kenmerken zich door temporele of Ribot gradiënt waarbij oudere herinneringen beter bewaard blijven dan nieuwe.

Traumatisch hersenletsel

Eerst retrograde amnesie over jaren, daarna inkrimping tot minuten en seconden.

Posttraumatische amnesie (PTA)

Na coma ontstaat desoriëntatie, verwarring en anterograde amnesie.

Transient global amnesia (TGA)

Plotseling ernstige amnesie en verwarring, die een paar uur duurt en dan verbetert.

Amnetisch syndroom

Niets nieuws leren en onthouden en nauwelijks iets van vroeger onthouden.

Rivermead Behavioral Memory Test

Enige gestandaardiseerde en genormeerde geheugentest.

Totale-tijd-hypothese (Baddeley)

Stelt dat tijd die is besteed aan leren, positief en rechtstreeks gerelateerd is aan de hoeveelheid te onthouden informatie.

Distributed practise

Het spreiden van de te leren informatie.

Hoofdstuk J: Taaluiting

Afasie

Hersenbeschadiging die het taalvermogen aantast.

Klassieke taal theorie (Wernicke)

Stelt dat de zintuiglijke ervaring die wij als kind met taal hebben op specifieke plaatsen in ons brein worden opgeslagen.

Afasie van Broca

Afasie die wordt gekenmerkt door trage, moeizame taalproductie. Er zijn problemen met het gebruik van syntactische informatie bij zowel het produceren als begrijpen van taal.

Agrammatisme

Het onvermogen om zinnen te vormen.

Afasie van Wernicke

Afasie waarbij zinstructuren in elkaar overlopen en er veel grammaticale fouten gemaakt worden. Daarnaast zijn er ook problemen met woordbetekenissen.

Verbale parafasie

Woorden vervangen door een ander woord.

Semantische parafasie

De verkeerd gekozen woorden komen wat betreft klank of betekenis vaak met het bedoelde woord overeen.

Conductieafasie

Afasie waarbij het begrip van taal goed is, en er normale spraak kan plaatsvinden, maar het herhalen slecht is.

Transcorticale sensorische afasie

Het auditief begrip is gestoord, spraak is vloeiend maar wel met parafasieën. Herhalen is intact.

Transcorticale motorische afasie

Het auditief begrip is intact, spraak is beperkt, geen telegramspraak, wisselende snelheid en herhalen is intact.

Amnetische afasie

Last hebben van woordvindingsproblemen zonder problemen met auditief begrip en zonder literale parafasie, agrammatisme of paragrammatisme.

Globale afasie

Het hele taalgebied is aangetast, zowel de expressieve als receptieve vaardigheden zijn volledig aangetast.

Modaliteitspeciefieke afasieën

Een verzamelnaam die wordt gebruikt voor afasieën die ontstaan als gevolg van beschadigingen aan de in- en uitvoerkant:

- zuivere woorddoofheid

- anarthrie

- zuivere woordblindheid

Zuivere woorddoofheid

Door beschadiging in de verbinding tussen de auditieve invoer en het gebied van Wernicke. Auditief begrip en herhaling zijn aangetast, taalproductie is niet verminderd.

Anarthrie

Gevolg van een beschadiging in de baan die de motorische beelden verbindt met de articulatieorganenen, er is enkel een articulatieprobleem.

Zuivere woordblindheid

Komt voort uit een beschadiging in het gebied waar de visuele lettervormen zijn opgeslagen. Lezen is gestoord, maar overige taalfuncties en schrijven is ongeschonden.

Tracé-deletion-hypothese

Stelt dat de patiënten bepaalde elementen missen die in e linguïstische representatie van zinnen met een afwijkende volgorde cruciaal zijn.

Mapping-hypothese

Stelt dat er problemen ontstaan met de afwijkende volgorden niet in het stadium van het syntactisch representeren van de zin, maar in het vertalen van deze structuur naar een semantische structuur waarin wordt weergegeven ‘ wie doet wat met wie’.

Temporele-hypothese

Stelt dat de totale capaciteit die beschikbaar is om een zin te verwerken bij afasiepatënten is beperkt. Omdat er minder capaciteit is maken zowel een complexere structuur als een afwijkende volgorde het begrijpen erg moeilijk.

Phonological dyslexia

Stoornis in het lezen van niet-woorden, er is een probleem met de niet-lexicale route.

Deep dyslexia

Komt overeen met phonological dyslexia maar hierbij is ook het lezen van bestaande woorden gestoord.

Letter-by-letter reading & surface dyslexia

Probleem met onregelmatige werkwoorden, en moeite met langere woorden.

Akense Afasie Test (AAT)

Meest gebruikte meetinstrument om afasie te diagnosticeren.

SAN-test

Test voor het meten van auditief taalbegrip en het mondelinge taalgebruik.

PALPA-test

Levert een gedetailleerd profiel dat geïnterpreteerd kan worden in termen van de cognitieve architectuur van de verschillende taalvaardigheden op woordniveau.

ANTAT

Bepaalt het niveau van de verbaal0communicateve vaardigheid van afasiepatiënten.

PACE-therapie

Bij deze benadering wordt het vermogen van de patiënt om te communiceren n het dagelijks leven bevorderd.

Auditief Taalbegrip Programma (ATP)

Wordt gebruikt voor patiënten met een ernstige taalbegripstoornis op woordniveau.

Visual Attention Therapie (VAT)

Wordt gebruikt voor (Wernicke-)patiënten die de spreekdrang leren af te remmen en de luisterhouding te verbeteren.

Hoofdstuk K: Executieve functies en Aandacht

Aandacht

Breed begrip en wordt gezien als een serie processen die leiden tot optimale taakverrichting. Bestaat uit twee dimensies:

-Intensiteit

- Selectiviteit

Intensiteit

Het bepalen van arousal/activatieniveau. Dit begrip is weer op te delen in 3 termen:

- Alertheid

- Volgehouden aandacht

- Vigilantie (waakzaamheid)

Alertheid

Een variabele toestand van het centrale zenuwstelsel die de ontvankelijkheid van stimulatie van buitenaf bepaalt.

Volgehouden aandacht

Een taakverrichting op de langere termijn.

Selectiviteit

Het selectief richten van aandacht, zowel automatisch (passief) als bewust (actief). Dit begrip is weer op te delen in 2 aspecten:

- Gerichte aandacht

- Verdeelde aandacht

Gerichte aandacht

De persoon is vrijwel volledig gericht op één bron van stimulatie.

Verdeelde aandacht

Komt tot uiting wanneer een taaksituatie vereist dat er twee of meer soorten input verwerkt worden.

Executieve aspecten van aandacht

De processen die de aandacht controleren.

Superviserende aandacht (SAS)

Komt in actie wanneer een taak niet meer routinematig kan worden uitgevoerd en er dus een selectieschema van hogere orde nodig is.

Functionele asymmetrie m.b.t. aandacht

Er wordt aangenomen dat de linkerhemisfeer meer gekenmerkt wordt door ‘aandacht voor detail’, terwijl de rechterhemisfeer eerder voor ‘panoramische aandacht’ is bedoeld.

Hoofdstuk L: Affect

Emotie

Affectieve mentale reactie of verandering in actiebereidheid, die in veel gevallen samengaat met een bijbehorende lichamelijke reactie.

Affect

Bepaalt of een gebeurtenis of toestand als negatief of positief wordt ervaren voor de betrokken persoon.

State

Discrete voorbijgaande toestanden.

Traits

Consistente gedragspatronen of disposities.

Affective style

Een patroon van affectieve reacties en disposities.

Primaire emoties

De directe basisgevoelens die optreden in reactie op een externe prikkel en die vaak gepaard gaan met fysiologische veranderingen.

Secundaire emoties

Meer cognitieve constructen op basis van de meer primaire emoties.

Vaak onderscheid tussen 3 aspecten van emoties

- emotionele herkennig (perceptie van emoties)

- expressie (uiten van emoties)

- beleving (subjectieve ervaring van emoties)

Faciale feedback theorie

Het idee staat centraal dat emotionele gelaatsexpressies het emotionele gevoel kan opwekken.

Lobotomie

Patiënten die een lobotomie hebben ondergaan, interpreteren de wereld na de operatie niet anders dan daarvoor, maar deze kennis leidt niet meer tot emotionele gevoelens noch tot ernstige emotionele reflectie.

Valentiehypothese

Stelt dat de linkerhemisfeer meer betrokken zou zijn bij approach (benadering) en de rechterhemisfeer bij withdrawal emoties (terugtrekken).

Aprosodie

Een spreekstoornis gekenmerkt door het onvermogen om de verschillende prosodische kenmerken goed te hanteren.

Amygdalaletsel

Disfuncties in de emotieperceptie, zoals een slechtere herkenning van gelaatsexpressies, met name angstige.

Pseudo-bulbaire palsie

Dwanghuilen of dwanglachen is kenmerkend voor deze stoornis. Er is een exces van emotionele expressie.

Laesies van de orbitofrontale cortex

Verstoorde regulatie van sociaal gedrag, deze patiënten kunnen niet goed bepalen welk gedrag adequaat is in welke sociale situatie.

Geschwindsyndroom

Zeer intense emotionele uitbarstingen. Komt waarschijnlijk voort uit hyperconnectiviteit door excessieve hersenactiviteit.

Klüver Bucysyndroom

Makheid door hypoconnectiviteit door beschadiging van de temporele schors.

Alexithymie

Het onvermogen om eigen gevoelens te identificeren en verbaliseren.

Hoofdstuk M: Bewegelijkheid van het lichaam

Hersenstamkernen

Bestaan uit 3 soorten:

- de reticulospinale (vanuit de reticulaire formatie)

- de tectospinale (het tectum)

- de vestibulospinale (de vestibulaire kernen)

Hemiplegie

Een volledige verlamming van een lichaamshelft. Deze verlamming is contralateraal aan de laesie.

Hemiparese

Een gedeeltelijke verlamming van een lichaamshelft.

Synergie

Gecombineerde bewegingen van schouder, onderarm en pols.

Dynamometer

Instrument om de kracht in de hand te meten.

Apraxie

Het onvermogen om een doelgerichte beweging uit te voeren zonder dat er sprake is van een verlamming.

Ideomotor-apraxie

Problemen met bewegen op basis van verbale instructie of imitatie, gekarakteriseerd door spatiële en temporele fouten in de uitvoer van bewegingen.

Ideationele apraxie

Stoornis in het maken van bewegingssequenties. Oorspronkelijk ook gebruikt om problemen in representatie van actieconcepten aan te duiden.

Conceptuele apraxie

Bewegingsstoornis waarbij het concept beweging verloren is. Gekarakteriseerd door problemen met het gebruik van gereedschap en het begrijpen van gebaren.

Conductieapraxie

Problemen met het imiteren van bewegingen, terwijl het pantomimen van bewegingen relatief intact is.

Pantomimeagnosie

Stoornis in visueel onderscheiden/begrijpen van gebaren, imitatie van gebaren is intact. Daarnaast is het herkennen van voorwerpen ook niet gestoord.

Limb-kinetische apraxie

Traagheid/stijfheid met verlies van fijne en precieze bewegingen.

Constuctieve apraxie

Het onvermogen om verschillende onderdelen te assembleren tot een geheel.

Limb-apraxie

Meestal gebruikt om ideomotor-apraxie van de ledematen aan te duiden; doorgaans omvat deze vorm gestoorde bewegingen van handen en vingers.

Buccofaciale apraxie

Stoornis in het maken van mond/gezichtsbewegingen op commando of bij imitatie.

Orofaciale apraxie

Stoornis in het maken van mond/gezichtsbewegingen bij verbale instructie of imitatie.

Optische apraxie

Problemen met het maken van saccades op basis van verbale instructies.

Spraakapraxie

Selectieve stoornis in het vermogen om spraakklanken te produceren.

Unimodale apraxie

Een vorm van apraxie, waarbij acties binnen een modaliteit gestoord zijn.

Tactiele apraxie

Problemen met het maken van handbewegingen tijdens tactiele interactie met voorwerpen, terwijl gebaren wel goed uitgevoerd kunnen worden.

Disconnectieapraxie

Apraxie t.g.v. een disconnectie tussen een specifiek type input en moterrepresentaties.

Visuomotor channels

Kanalen voor de transformatie van visuele signalen tot motoroutput.

Parkinson

Vroegtijdige degeneratie van neuronen in de basale ganglia. De kenmerken van Parkinson zijn onder andere hypokinesie, bradykinesie (traagheid), rigiditeit (stijfheid) en tremor (trilling).

Huntington

Aandoening waarbij er onderactiviteit is van de indirecte striatopallidale projectieroute als gevolg van neuronenverlies in het striatum. Kenmerkend is hyperkinesie.

Vestibulocerebellum

Fylogenetisch oudste onderdeel van het cerebellum en ontvangt input over stand en positieverandering van het hoofd in de ruimte.

Spinocerebellum

Deel van het cerebellum dat invloed heeft op de ondersteuning van de balans en voor de coördinatie van romp en ledematen voor de voortbeweging.

Neocerebellum

Deel van het cerebellum dat invloed heeft op de planning en uitvoering van bewegingen.

Ataxie

Het geheel van stoornissen in de uitvoering van bewegingen, veroorzaakt door cerebellaire disfunctie.

Cerebellaire dysartrie

Noodgedwongen spraak vertraging met verlies van zinsmelodie en apart uitgesproken woorden en lettergrepen.

Dysmetrie

Het minder vloeiend lopen van oogbewegingen, of arm- en handbewegingen, en het missen van hun doel.

Dysdiadochokinese

Wanneer snelle alternerende bewegingen gecompliceerd zijn.

Hoofdstuk N: Het verstand

Verstand

Verwijst naar een grote verzameling van intellectuele vermogens.

IQ

De verhouding tussen mentale leeftijd en kalenderleeftijd, vermenigvuldigd met 100.

GIT (Groninger Intelligentietest)

De subtests zijn verwant aan het factormodel van Thurstone, maar de nadruk ligt op redeneervermogen.

ITVIK (Intelligentietest vor Visueel Gehandicapte Kinderen)

Gebaseerd op het model van Thurstone. Subtest zijn verdeeld in verbale en haptische schaal.

KAIT (Kaufman Intelligentietest voor Adolescenten en Volwassenen)

Betrekkelijk nieuwe test, 4 subtests voor gekristalliseerde en 4 voor vloeiende intelligentie.

LDT (Leidse Diagnostische Test)

Expliciet ontworpen voor neuropsychologische doeleinden, met name het opsporen van leerstoornissen.

NLV (Nederlandse Leestest voor Volwassenen)

Bestemd voor het schatten van het premorbide intelligentieniveau.

RAKIT (Revisie Amsterdamse Kinder-Intelligentietest)

Zeer veelzijdige test voor kinderen van 4 tot 11 jaar.

RPM (Raven Progressive Matrices)

Doet hoofdzakelijk een beroep op het vermogen tot inductief redeneren.

SON-R (Snijders-Oomen Niet-verbale Intelligentietest voor kinderen)

Deze uit 2 versies voor verschillende leeftijden bestaande test is bedoeld voor onderzoek van kinderen bij wie afname van verbale tests problematisch is door een niet-Nederlandse achtergrond of ontwikkelingsstoornissen.

WAIS (Wechsler Adult Intelligence Scale)

Traditionele tweedeling van verbaal en performaal.

WISC (Wechsler Intelligence Scale for Children)

Is een uitbreiding van de WAIS voor lagere leeftijden.

WPPSI-R (Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence)

Deze test is besteed voor zeer jonge kinderen.

Hoofdstuk O: Neurodegeneratieve ziektes

Kenmerken neurodegeneratieve ziektes

- Zijn hersenziekten die geleidelijk beginnen en steeds iets erger worden.

- Tasten cognitieve, motorische en emotionele functies aan.

- Laten zenuwweefsel verdwijnen of regionale doorbloeding verminderen.

- Tasten selectief aan.

Criteria DSM-IV (algemene) Dementie

- Geheugenstoornissen zijn vereist.

- Afasie, apraxie, of agnosie.

- De geheugenstoornis en één van de overige stoornissen vormen en ernstige belemmering voor een zelfstandig, sociaal of arbeidzaam leven.

- Het capaciteitsniveau is duidelijk minder dan voorheen.

Criteria DSM-IV (Alzheimer-type) Dementie

- De dementie is geleidelijk ontstaan en verergert langzaam.

- Andere hersenaandoeningen en lichamelijk of psychiatrische ziekten die dementie kunnen veroorzaken zijn uitgesloten.

Klachten bij Alzheimerdementie zijn:

- Taalproblemen waarbij de juiste woorden niet gevonden worden en er ongewoon veel schrijffouten worden gemaakt.

- Geheugenstoornissen.

- Visuele functies en ruimtelijke oriëntatie gaan achteruit.

- Praktisch handelen en ruimtelijke coördinatie vermindert.

- Gedrag en persoonlijkheid veranderen minder snel en sociale vaardigheden blijven nog lange tijd intact.

Frontale atrofie dementie

Patiënten met deze vorm van dementie kunnen hun gedrag niet goed afstemmen op de eisen van de situationele context. Kenmerken hiervan zijn:

- Onverschilligheid en emotionele vervlakking.

- Veranderingen in activiteit en spontaniteit.

- Negeren van sociale conventies.

- Stereotiep en clichématig gedrag.

- Zelfverwaarlozing.

- Onverantwoordelijk gedrag.

Progressieve niet-vloeiende afasie

- Vloeiendheid van spraak gaat geleidelijk verloren zonder aanwijsbare oorzaak.

- Fouten in syntax en grammatica en niet begrijpen van complexe zinnen.

- Betekenis van woorden worden wel begrepen.

- Fonologische parafasie.

- Bij woordproductietaken is het resultaat beter wanneer een semantische categorie als uitgangspunt wordt gegeven, dan een afzonderlijke letter.

- Eerder problemen van fonoligsch-articulatorische aard dan lexicale aard.

- Gedragsveranderingen staan minder op de voorgrond.

- Geen herseninfarcten of andere vasculaire afwijkingen, maar atrofie van vooral de linkszijdige frontotemporale schors.

Progressieve stoornis van het semantische geheugen

Is het tegenovergestelde van progressieve niet-vloeiende afasie. Daarnaast:

- Episodisch geheugen intact, semantische geheugen aangetast.

- Stoornis in de visuele objectherkenning.

- Associatieve agnosie.

- Vrij lange zelfstandigheid door behoud van ruimtelijke oriëntatie, praktische vaardigheden en doelgericht gedrag.

- atrofie van de voorste delen van de onderste en middelste winding van de temporaalkwab, soms histopathologische afwijkingen zoals gezwollen neuronen en lichaampjes van Pick.

Dementie met Lewy-lichaampjes

Deze vorm van dementie ontstaat door draadvormige insluitsels in afstervende cellen, ook wel lewy lichaampjes genoemd. Patiënten met deze vorm van dementie zijn met terugkerende periodes verward maar tussen deze periodes is er sprake van bijna volledig herstel.

Hoofdstuk P: Bloedingen en Infarcten

Cerebrovasculaire stoornissen (beroerte)

In dit geval wordt de bloedtoevoer naar de hersenen opeens onderbroken.

Herseninfarct (vorm van beroerte)

De afsluiting van een bloedvat veroorzaakt ischemische laesie.

Hersenbloeding (vorm van beroerte)

Het barsten van een bloedvat is de oorzaak bij een bloeding.

Stroomgebied

Het gebied dat door één specifieke arterie van zuurstof wordt voorzien.

De 4 grote toevoerende arteriae

- Linker arteria carotis interna

-Rechter arteria carotis interna

-Linker arteria vertebralis

-Rechter arteria vertebralis.

Arteria basilaris

De linker er rechter arteria vertebralis ter hoogt van de hersenstam.

Intracerebrale arteriae

Verzorgen de doorstroming van de beide hersenhelften.

Cirkel van Willis

Wordt gevormd door de beide carotiden en de arteria basilaris.

De artriae behorende tot de gebieden

- Arteria cerebri anterior: frontaalkwab, diepere frontobasale structuren en klein deel pariëtaalkwab.

- Arteria cerebri media: grootste gedeelte van de hersenen, waaronder de corticale en subcorticale delen van de temporaalkwab, grootste deel pariëtaalkwab, basale kernen en deel frontaalkwab.

- Arteria cerebri posterior: occipitaalkwab, achterste deel temporaalkwab en groot deel thalamus.

- Arteria basilaris & arteria vertebralis: cerebellum, hersenstam en infratentoriële delen van de hersenen.

TIA: transient ischaemic attack

Herseninfarct waarbij de neurologische symptomen binnen 24 uur verdwijnen. Vaak minder dan een half uur symptomen, echter komen subtiele geheugenproblemen vaak wel voor.

Intracerebrale bloedingen

Bloedingen in het hersenweefsel.

Lobaire bloedingen

Oppervlakkig gelegen bloedingen.

Hemorrhagisch infarct

Een afgesloten arterie waarbij er bloed in het geïnfarcteerde gebied loopt in de fase waarin de bloedstroom op gang komt omdat de vaatwanden door afsluiting beschadigd zijn.

Subarchnoïdale bloedingen

Bloedingen tussen de hersenvliezen in de met vocht gevulde ruimte.

arteria cerebri anterior (ACA)

Ontsprint bij de Cirkel van Willis uit de arteria carotis interna en verzorgt voornamelijk de frontaalkwab, de diepere structuren frontobasaal en het oppervlakkige voorste paramediane deel van de pariëtaalkwab.

Transcorticale afasie

Geen communicatie tussen het gebied van Broca en Wernicke, waardoor patiënt niet in staat is zowel verbaal als schriftelijk te communiceren.

Dynamische afasie

Problemen in verbale communicatie, op het niveau van planning en productie van complexe en nieuwe zinnen.

Mutisme

Onvermogen tot verbale communicatie, er is hier ook geen intentie, dat is een grot verschil met afasie.

Arteria cerebri media

Ontspringt bij de Cirkel van Willis uit de arteria carotis interna en heeft een groot verzorgingsgebied. Afsluiting van deze arterie blak bij de oorsprong zorgt vaak voor halfzijdige verlamming aan de contralaterale zijde van de laesie.

Abulie

Combinatie van apathie, gebrek aan initiatief, traagheid, een onvermogen om beslissingen te nemen, weinig spontane spraak, oppervlakkig affect en onverschillig verstaan.

Arteria cerebri posterior

Verzorgt occipitaalkwab en het achterste deel van de temporaalkwab. Infarct in occipitaalkwab veroorzaakt contralaterale gezichtsvelduitval.

Arteria basilaris en arteria vertebralis

Infarct veroorzaakt meerstal geen cognitieve functiestoornissen. Volledige afsluiting van de arteria basilaris leidt tot coma of dood, door uitval van de centra in de hersenstam die het bewustzijn, ademhaling en de bloeddruk reguleren.

Locked-in-syndroom

De patiënt is verlamd in het gelaat, de nek en de keel, alle spieren van de romp en de ledematen.

Reduplicatieve paramnesie

Patiënt herkent omgeving niet, ook bij duidelijke aanwijzingen blijft hij volhouden dat het niet om zijn huis of zelfs partner gaat.

Hoofdstuk Q:  Traumatisch hersenletsel

Deceleratie

Oorzaak van schedelletsels waarbij het hoofd in beweging is, maar door een botsing de schedel tot stilstand komt. Hierdoor slaat de hersenmassa tegen de binnenkant van de schedel aan.

Acceleratie

Oorzaak van schedelletsels waarbij het hoofd aanvankelijk stil staat, maar door een plotselinge botsing of beweging, in beweging komt.

Shearing forces

Gevolg van sterk roterende krachten in de witte stof van de hersenen waarbij lange vezels afscheuren.

Contrecoup

Wanneer er een beschadiging wordt gevonden diametraal tegenover het punt van impact.

Primaire beschadigingen

Beschadigingen die ontstaan direct als het geweld plaatsvindt.

Secundaire beschadigingen

Beschadigingen die optreden enkele minuten tot uren na het ongeval en die geleidelijk ontstaan.

Commotio cerebri

Hersenschudding

Contusio cerebri

Hersenkneuzingen

Coma

De toestand waarin een patiënt de ogen niet opent, geen woorden uitspreekt en geen verzoeken opvolgt, ondanks pijnprikkels en aanspreken.

Glasgow Coma Scale

Bij deze schaal wordt onderscheid gemaakt tussen:

- E-score: openen van de ogen.

- M-score: beste motorische reactie.

- V-score: beste verbale reactie.

Persistent Vegetative State/coma vigil

Hierbij wordt de bewustzijnsstoornis geleidelijk minder diep, wordt dag-nacht-ritme langzaam weer zichtbaar in wisselende beweeglijkheid van patiënt, gaan de ogen open en reageert hij gericht op pijn. Echter komt bewustzijn niet volledig terug.

Frontaal syndroom

Persoonlijkheidsverval dat gekenmerkt wordt door kinderlijk gedrag, decorumverlies, ontremming, egocentrisch gedrag en affectvervlakking.

Hoofdstuk R: Een whiplash

Whiplash

Een aandoening die ontstaat na een acceleratie-deceleratie-letsel van de nek van een persoon, waarbij het hoofd heen en weer slingert.

Laat Wiplash Syndrrom (LWS)/chronisch whiplash-syndroom

Wanneer de klachter langer dan zes maanden duren.

Factoren die het cognitief functioneren kunnen ontregelen bij LWS:

- Hersenletsel en –ziekten.

- Winstbejag (financieel gewin).

- Zelfbescherming.

- Aggravatie.

- Abnormale Cervicale Input (schade aan de wekere delen van de nek).

- Medicatie.

- Depressie.

- Slaaptekort.

- Pijn.

Hoofdstuk S: Epilepsie syndroom

Epileptische aanval

Een plotselinge, tijdelijke en excessieve ontlading van een groep zenuwcellen in de hersenen die gepaard gaat met functiestoornissen. Cellen vuren hypersynchroon zodat het normale functioneren verstoord wordt.

Epileptische stoornis

Een chronische hersenaandoening waarbij regelmatig epileptische aanvallen plaatsvinden omdat de patiënt hier gevoeliger voor is dan gezonde controles.

Partiële epileptische aanvallen

Een deel van het brein doet mee aan excessieve ontlading.

Gegeneraliseerde epileptische aanvallen

Het gehele brein doet mee aan excessieve ontlading.

Vegetatieve aanval (eenvoudige partiële aanval)

Ontstaat door het disfunctioneren van het autonome zenuwstelsel waarbij er vreemde lichaamssensaties optreden.

Motorische aanval (eenvoudige partiële aanval)

Wordt gegenereerd in de (contralaterale) precentrale gyrus. Deze aanval bestaat uit trekkingen veelal in hand en gezicht.

Sensorische aanval (eenvoudige partiële aanval)

Bestaat uit vreemde gewaarwordingen en is afkomstig uit het contralaterale postcentrale cortexgebied.

Frontale aanval (complexe partiële aanval)

Meestal van korte duur waarbij de ogen en het hoofd wegdraaien en er gezwaaid wordt met armen en benen.

Temporale aanval (complexe partiële aanval)

Ontstaat in de hippocampus:

- in de voorfase vaak met een aura.

- vervolgens kunnen déja-vu ervaringen optreden gevolgd door aantasting van het bewustzijn, bewegingloos staren en mond en kauwbewegingen.

- gegeneraliseerde tonisch-clonisch insult.

Occipitale aanval (complexe partiële aanval)

Hebben een scala aan visuele symptomen.

Pariëtale aanval (complexe partiële aanval)

Met vreemde gewaarwordingen en bewegingen.

Interictale depressie

Term die gebruikt wordt wanneer de depressie tussen twee aanvallen ontstaat.

Glischroide

Term waarmee vroeger de relatie tussen epilepsie en psychopathologische stoornissen werd aangetoond.

Penfield-operatie

Operatie waarbij de patiënt tijdens de operatie bij bewustzijn is en corticaal gestimuleerd wordt.

Hoofdstuk T: ADHD

Attention Defict Hyperactivity Disorder bestaat uit 3 kenmerken:

- Afleidbaarheid

- Hyperactiviteit

- Impulsiviteit

ADHD van het inattente subtype

ADHD met overwegend aandachtsproblemen.

ADHD van het hyperactieve/impulsieve subtype

ADHD met overwegend hyperactiviteit en impulsiviteit.

ADHD van het gecombineerde subtype

ADHD met zowel aandachtsproblemen als hyperactiviteit en impulsiviteit.

Attentienetwerk

Dit netwerk uit het Posner-model zorgt voor een niet-specifieke staat van ‘gereedheid’ of alertheid. Hersengebieden die hier mee in verband staan zijn de locus coeruleus en de rechter cerebrale hemisfeer.

Oriëntatienetwerk

In het Posner-model zorgt het oriëntatienetwerk voor anticipatie op specifieke ruimtelijke stimuli. De pariëtale kwab, de superieure colliculus en de pulvinar zijn hierbij betrokken.

Executieve netwerk

Dit netwerk zorgt voor een gecontroleerde opeenvolging van neurale responsen. Het netwerk bestaat uit de anterieure cingulate gyri, de frontaal kwab en de basale ganglia en wordt actief wanneer doelgericht of zelfsturend gedrag wordt gevraagd.

Hoofdstuk U: Auto-immuunaandoeningen en infecties

Auto-immuunziekten

Stoornissen van het afweersysteem waarbij vaak infiltranten van witte bloedcellen te zien zijn.

Pneumokokkenmeningitis

Kenmerken van deze ziekte zijn prikkelings- en uitvalverschijnselen, hierbij moet gedacht worden aan epileptische insulten en hemiparese.

Lues

Vorm van bacteriële infectie door besmetting met een spirocheet (= een langgerekte zeer beweeglijke bacterie genaamd Treponema pallidum). De luetische infectie verloopt in drie stadia:

- Verschijnselen op de plaats van de infectie.

- Verschijnselen in tal van organen door verspreiding via bloedbaan.

- Door verval van het zenuwstelsel ontstaat:

  • Tabes dorsalis

  • Dementie paralytica

Tabes dorsalis

Aandoening van de achterwortels van het ruggenmerg en het ruggenmerg zelf die schietende pijnen, gevoelsverlies, atactische loopstoornis veroorzaakt.

Dementie paralytica

Een aantasting van de hersenen die zowel dementie als verlammingsverschijnselen, epilepsie en disarthie veroorzaakt.

Lyme Borreliose

Lyme ontstaat door een tekenbeet die de spirocheet Borrelia burgdorferi besmet. De ziekte verloopt in 3 stadia:

- Op de plek van de beet ontstaat langzaam een groter wordende rode plek die in het midden weer verbleekt en verdwijnt.

- daarna ontstaan er verschijnselen zoals hersenvliesontsteking of hartaandoeningen.

- tenslotte eindigt deze ziekte in chronische encefalomyelitis.

Chronische encefalomyelitis

Wordt gekenmerkt door afwijkingen in de witte stof en een reeks neurologische afwijkingen.

Herpes Simplex Encefalitis (HSV)

Wordt veroorzaakt door een DNA bevattend virus dat zich vermeerdert in celkernen:

- Eerst ontstaat er hoofdpijn gepaard met koorts, soms treedt er een epilepsie aanval op.

- Vervolgens is er een progressieve ontwikkeling bij aanhoudende koorts.

- Er ontstaan mentale veranderingen en neurologische verschijnselen.

Human Immunodeficiency Virus (HIV)

HIV kenmerkt zich door grote variabiliteit. HIV veroorzaakt allereerst een ontregeling van het afweersysteem, daarna ontstaat immunodeficiëntie door aantasting van bepaalde lymfocyten.

AIDS-Dementie Complex (ADC)

Wanneer AIDS is gediagnosticeerd kan dit ontstaan. Kenmerken zijn:

- Mentale functiestoornissen die het functioneren van het alledaagse leven belemmeren.

- Er treden veel neurologische verschijnselen op waardoor vertraging, verminderde nauwkeurigheid en motorische stoornissen optreden.

Ziekte van Creutzfeldt-Jakob

Deze ziekte komt voor bij mensen vanaf middelbare leeftijd. Her is vrij snel progressief, waarbij het cognitief functioneren afneemt. Men klaagt hierbij over vergeetachtigheid, onhandigheid en veranderde spraak.

Multiple sclerose (MS)

Een chronische ziekte van het centrale zenuwstelsel met een variabel beloop. Door het verminderen van de myeline van de zenuwvezels in het centrale zenuwstelsel ontstaat de stoornis. MS heeft de volgende kenmerken:

- Visusstoornissen aan één of beide ogen.

- gevoelsstoornissen aan de ledematen.

- Spastische verlamming.

- Dronkemansgang.

- Uitval van gevoelskwaliteiten.

Systematische Lupus Erythematosis (SLE)

Veroorzaakt afwijkingen in verschillende weefsels en organen. Kenmerkend is dat er veel antilichamen aanwezig zijn in het bloed en het weefselvocht die zich richten tegen antigenen van cytoplasma en celkernen.

Hoofdstuk V: Neurotoxiciteit in de Neuropsychologie

Neurotoxiciteit

Houdt in dat chemicaliën het functioneren van de hersenen verstoren.

Chronische intoxicatie

Hierbij is men langdurig blootgesteld aan lage concentraties van bepaalde stoffen die zich pas na jaren in de vorm van persisterende klachten uit.

Acute intoxicatie

Hierbij is men kortdurend blootgesteld aan hoge concentraties die plotselinge somatische verschijnselen veroorzaken.

Neurastheen syndroom

Dit syndroom kenmerkt zich door vermoeidheids-, stemmings-, en hyperthesieklachten zonder duidelijke neurocognitieve disfuncties.

Ernstige toxische encefalopathie

Kenmerkt zich door progressiviteit en algemene cognitieve achteruitgang.

Psycho-organisch syndroom/lichte toxische encefalopathie

Heeft chronische kenmerken en naast stemmings- en persoonlijkheidsstoornissen ook neuropsychologische disfuncties.

Organo Psycho Syndroom (OPS)

Ernstige vorm van chronische oplosmiddelenintoxicatie. De verschijnselen zijn hoofdpijn, mentale vermoeidheid, concentratiestoornissen en vergeetachtigheid.

Pesticiden

Stoffen die ook neurotoxisch zijn voor bepaalde insecten en planten. Functie afwijkingen uiten zich door een verstoord mannelijk genitaal systeem, dermatologische en neurologische verschijnselen en stemmings- en motivatiestoornissen.

Alcohol dementie

Dementie veroorzaakt door te grote hoeveelheid alcohol, waarbij er sprake is van een algehele achteruitgang van het intellectuele functioneren.

Korsakoff Syndroom

Ontstaat door een teveel aan alcohol waarbij geheugenproblemen centraal staan. Het vermogen om actief informatie te reproduceren na een interval van 5 à 10 minuten is verstoord. Deze hersenschade ontstaat in combinatie met een tekort aan vitamine B.

Hoofdstuk W: Psychiatrie

Taalverwerkingshypothese (schizofrenie)

Ieder mens hoort zichzelf denken maar bij schizofrenie patiënten kan geen onderscheid gemaakt meer worden tussen inner speech en externe spraak.

Cognitief-perceptuele verwerkingsstoornis (schizofrenie)

Hypothese die stelt dat de verbeelding van schizofreniepatiënten ervoor zorgt dat er spontane beelden ontstaan die niet meer gecontroleerd kunnen worden door de feitelijke binnenkomende informatie.

Probleem in metacognitieve controleprocessen (schizofrenie)

Patiënten kunnen geen onderscheid maken tussen interne en externe bronnen van informatie. Gevolg hiervan is dat ze niet goed kunnen bepalen of iets echt gebeurd is of in zijn of haar verbeelding.

Depressie

Wordt gekenmerkt door depressieve stemming, verminderde interesse en plezier in activiteiten, verlies van eigenwaarde en diverse lichamelijke symptomen.

Inspanningshypothese (depressie)

Stelt dat de bewuste informatieverwerking is vertraagd.

Autisme

Bij deze stoornis staan ernstige verbale en non-verbale stoornissen in communicatie en sociale interactie centraal.

Central Coherence Theory

Stelt dat een patiënt met autisme zich alleen kan richten op de onderdelen van een geheel.

Weak Central Coherence Theory

Stelt dat patiënten met autisme niet is staat zijn om onderdelen te integreren tot een geheel.

Reduplicatieve misidentificatiesyndromen

Deze syndromen worden gekenmerkt door het feit dat een patiënt beweerd dat allerlei objecten en personen er niet meer zijn terwijl dit helemaal niet het geval is. Voorbeelden:

- Capgras syndroom.

- Fregoli syndroom.

- Cotard syndroom.

Capgras syndroom

De patiënt denkt dat iemand is vervangen door iemand die heel erg op hem lijkt.

Fregoli syndroom

De patiënt gelooft dat mensen andere gedaantes aannemen.

Cotard syndroom

De patiënt denkt dat hij of zij dood is en niet bestaat.

Obsessieve en compulsieve stoornissen (OCS)

Bij OCS staan dwanggedachten en dwanghandelingen centraal. OCS vallen onder de angststoornissen.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Klinische Neuropsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

TentamenTests per hoofdstuk bij de 1e druk van Klinische Neuropsychologie van Kessels et al. - Chapter

TentamenTests per hoofdstuk bij de 1e druk van Klinische Neuropsychologie van Kessels et al. - Chapter


Hoe heeft de klinische neuropsychologie zich ontwikkeld? - TentamenTests 1

Vragen

Vraag 1

Wat houdt de celtheorie in?

  1. De mens heeft een hogere-orde ziel die zich bevindt in drie cellen (ventrikels) van de hersenen.
  2. Gebieden in de hersenen communiceren door middel van cellen met lange uitlopers, ook wel neuronen genoemd.
  3. De hersenen bestaan uit verschillende cellen (gebieden) die allemaal hun eigen functie hebben, zoals de subcorticale cel voor waakzaamheid en aandacht.

Vraag 2

Op wat voor manier testte Franz Joseph Gall zijn opvattingen?

  1. Hij nam klinische interviews af bij patiënten om zowel hun gedrag te beoordelen als de mogelijke beschadigingen aan het hoofd.
  2. Hij geloofde dat mensen alles aanleren (associationisme) en bekeek hersenbeschadigingen per individu, zonder algemene conclusies te trekken over hersenfuncties.
  3. Hij onderzocht patiënten post mortem en relateerde de beschadigingen van de hersenen aan het gedrag dat ze vertoonden.
  4. Door op het hoofd te voelen of er knobbels en bulten aanwezig waren en die te linken aan de kenmerken van de patiënt.

Vraag 3

Waarom bood Luria een oplossing voor het probleem van de holisten dat zij geen goed alternatief hadden voor lokalisatie?

  1. Hij vond dat een gedragsstoornis nooit direct gerelateerd kan worden aan de intactheid van specifieke gebieden, maar tegelijkertijd vond
.....read more
Access: 
JoHo members
TentamenTests bij Klinische Neuropyschologie aan de Universiteit Utrecht

TentamenTests bij Klinische Neuropyschologie aan de Universiteit Utrecht


Vragen

Vraag 1

Benoem de vijf belangrijkste taken van een klinisch neuropsycholoog.

Vraag 2

  1. Wat is enkelvoudige dissociatie?
  2. Wat is dubbele dissociatie?

Vraag 3

Benoem de vijf hoofdzonden in de klinische neuropsychologie.

Vraag 4

Waarom worden neuropsychologische stoornissen gezien als een stoorfactor voor de validiteit van een test?

Vraag 5

  1. Wanneer spreekt men van anatomische reorganisatie ?
  2. Noem drie processen die leiden tot anatomische reorganisatie.

Vraag 6

Welke variabelen zijn voorspellend voor herstel?

Vraag 7

  1. Welke hemisfeer is verantwoordelijk voor het verwerken van categorische informatie?
  2. Welke hemisfeer is verantwoordelijk voor het verwerken van metrische informatie?

Vraag 8

Diagnostiek en research van geheugenstoornissen kunnen op drie soorten gegevens berusten. Benoem deze drie soorten gegevens.

Vraag 9

Benoem 5 factoren die invloed kunnen hebben op geheugenprestaties.

Vraag 10

Spraakbeperkingen zijn kenmerkend voor broca- patiënten. Ook kunnen er begripsbeperkingen optreden. Begripsbeperkingen treden in het algemeen pas op wanneer broca- patiënten bepaalde zinnen krijgen voorgelegd. Bij wat voor soort zinnen treden er begripsproblemen op?

Vraag 11

Volgens Baddely bestaat het werkgeheugen uit vier componenten. Benoem deze vier componenten en beschrijf de functie van ieder component.

Vraag 12

In de neuronanatomisch model van aandacht maken Posner en Peterson onderscheid tussen vigilantienetwerk, het posterieure aandachtsnetwerk en het anterieure aandachtsnetwerk. Waarvoor dient het posterieure aandachtsnetwerk?

Vraag 13

Welke cognitieve aspecten van alexithymia worden door de TAS (Toronto Alexithymia Scale) gemeten?

Vraag 14

LeDoux heeft een aantal redenen genoemd op grond waarvan het nuttig lijkt om emotie als een apart psychologisch construct te beschouwen. Wat zijn volgens LeDoux de redenen om emotie en cognitie te scheiden?

Vraag 15

Waarom is het nuttig dat een neuropsycholoog enige kennis heeft van motoriek?

Vraag 16

  1. Wat is gekristalliseerde intelligentie?
  2. Wat is vloeiende intelligentie?
  3. Hersenletsel kan invloed hebben op het testen van intelligentie. Maak de volgende zin af: Het is aannemelijk dat tests voor………. intelligentie in het algemeen minder gevoelig voor hersenletsel zijn dan tests voor ……. intelligentie.

Vraag 17

Meneer Jansen is 79 jaar en heeft een vertraagd tempo van denken en handelen, en in veranderingen van houdings- en bewegingspatroon. De motorische problemen van de patiënt betreffen niet alleen het lopen en staan, maar ook normale bewegelijkheid van de gezichtspieren is aangetast. Ook is de spraakmotoriek bemoeilijkt, zo is het spreken monotoon en struikelen over woorden komt vaak voor. De spraakproblemen zijn niet de oorzaak van een afasie of agnosie. Uit de tests blijkt dat het geheugen, de aandacht , visueel-ruimtelijke en uitvoerende functies aangetast zijn. Ook is het sensomotorische leervermogen aangetast (deelman, 2008).

Welke ziekte heeft meneer Jansen?

Vraag 18

Wat zijn neurodegeneratieve aandoenigen (NDA)? Benoem ook drie aandoeningen die behoren tot de categorie neurodegeneratieve aandoeningen......read more

Access: 
JoHo members
Begrippenlijst - Klinische Neuropyschologie UU (2012/2013)

Begrippenlijst - Klinische Neuropyschologie UU (2012/2013)


Hoofdstuk A: De Klinische Neuropsychologie

  • Big Five

    Belangrijkste taken van de klinische neuropsychologie:

    1. Onderzoeker van zowel de afwijkende als de intact gebleven gedragsmogelijkheden.

    2. Het toelichten van de gevolgen voor het dagelijks leven.

    3. De relatie tussen de afwijkende en intact gebleven gedragsmogelijkheden en de gegevens over de aard, de plaats en de omvang van de hersenstoornis in kaart brengen.

    4. Bestuderen van de veranderlijkheid van de gevonden gedragsmogelijkheden.

    5. Ontwikkelen van programma’s voor behandeling en begeleiding.

    Functiestoornis

    Een zo voorzichtig mogelijke verklaring van gedragsbeperking als gevolg van een stoornis.

    Mentale functies (Aristoteles)

    Waarneming, beoordeling van het waargenomen en opslag in het geheugen.

    Enkelvoudige dissociatie

    Een patiënt met laesie X vertoont een functiestoornis op taak A, maar niet op taak B.

    Dubbele dissociatie

    Hierbij komt naar voren dat een patiënt met laesie Y (op een andere plaats dan X) een tegenovergesteld patroon heeft: geen functiestoornis op taak A, maar wel op taak B.

    Holistische opvatting (Luria)

    De hersenen worden gezien als één complex functioneel systeem met subsystemen. Deze subsystemen vormen zich door interacties tussen individu en omgeving.

    Functionele architectuur (Luria)

    1. Drie inter-acterende functionele eenheden, gerelateerd aan subcorticale, posterieure en anterieure hersengebieden.

    2. Drie hiërarchische geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan primaire, secundaire en tertiaire gebieden in de hersenen.

    3. De derde indeling wordt gemaakt aan de hand van taalprocessen in relatie tot de linker en rechter hersenhelft.

Hoofdstuk B: Probleemstellingen in de neuropsychologische diagnostiek

Access: 
Public
Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

Image

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2623
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer