Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 2 (Social Media) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 2 (Social Media) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

Check supporting content in full:
Artikelsamenvatting bij The MAD model of moral contagion: The role of motivation, attention, and design in the spread of moralized content online van Brady et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij The MAD model of moral contagion: The role of motivation, attention, and design in the spread of moralized content online van Brady et al. - Chapter


Met meer dan drie miljard maandelijkse actieve gebruikers zijn online sociale netwerken een belangrijke bron voor morele en politieke discussies. In dit artikel wordt besproken welk type gemoraliseerde inhoud het meest verspreid wordt en wordt er een psychologisch model voorgesteld dat deze verspreiding kan verklaren. Inhoud is gemoraliseerd wanneer het ideeën, objecten of gebeurtenissen aanhaalt in termen waaruit blijkt dat de interesses of gevolgen breder zijn dan voor het individu. Verspreiding kan gedefinieerd worden als sociale besmetting, waarbij elke persoon staat voor een knoop die verbonden is met een andere knoop. Sociale besmetting is een proces waarbij attitudes, gedragingen en informatie van de ene persoon naar de andere persoon verspreid worden. Deze verspreiding gaat via online sociale netwerken enorm snel. Deze snelle verspreiding van inhoud heeft geleid tot een sociale-mediaomgeving waarin gemoraliseerde inhoud alomtegenwoordig is. De verspreiding van gemoraliseerde inhoud heeft belangrijke gevolgen voor moraliteit en politiek. 

Hoe verloopt morele besmetting in online sociale netwerken?

In deze paragraaf worden de factoren besproken die de verspreiding van inhoud tussen online contexten beïnvloed. Twee bevindingen zijn hierbij belangrijk: emotionele inhoud is geassocieerd met het verhoogd delen en morele emotionele expressie kan een belangrijke rol spelen in het verspreiden van inhoud.

Waarom worden berichten die emoties opwekken meer gedeeld?

Het delen van emotionele ervaringen kan het sociaal verbinden vergroten. Het delen van emotionele ervaringen leidt tot gelijkheid, het uiten van je sociale identiteit en sociale normen. Hieruit blijkt dat het delen van emotionele berichten leidt tot een snelle verspreiding. 

Waarom worden berichten met moreel-emotionele inhoud gedeeld?

Elk moreel-emotioneel woord leidt tot een 20% verhoging in delen. Het delen van moreel-emotionele inhoud is geassocieerd met meer delen, zelfs bij verschillende onderwerpen. Dit wordt morele besmetting genoemd. 

Wat is morele besmetting?

Morele besmetting verwijst naar het idee dat de expressie van morele emoties wordt geassocieerd met de verspreiding van gemoraliseerde inhoud in online netwerken. Het conept van morele besmetting bestaat uit twee componenten: de verspreiding van inhoud met moreel-emotionele uitingen en de specifieke sociale besmetting gebaseerd op het verspreiden van informatie. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen morele en niet-morele emoties. Moreel-emotionele uiting kan defenieerd worden als representatieve uitingen van affect die op betrouwbare wijze signaleren, hetzij aan anderen of aan het zelf, dat iets relevant is voor de belangen of het welzijn van de samenleving, zoals gedefinieerd door de conceptuele kennis van degene die het uit. Moreel-emotionele uitingen kunnen ook een signaal geven dat iets moreel relevant is gebeurd. Morele besmetting is daarom het idee dat moreel-emotionele uitingen de meest krachtige signalen zijn naar de zelf en anderen over hun identiteit. 

De besmetting in morele besmetting verwijst naar de verspreiding van moreel-emotionele inhoud door online delen in de vorm van informatieverspreiding. De term besmetting als informatieverspreiding stamt af van de term emotionele besmetting dat verwijst naar de verspreiding van emotionele staten doordat gezichtsspieren automatisch de gezichtsuitdrukkingen van een ander overnemen.  

Welke rol speelt groepsidentiteit in de verspreiding van moreel-emotionele inhoud?

In deze paragraaf worden de doelen, wensen en noden besproken die een rol spelen in de verspreiding van moreel-emotionele inhoud online. Individuen maken gebruik van sociale media om verbonden te zijn met anderen en om hun sociale status te vergroten. Daarnaast dient sociale media als constante herinnering aan politieke groepidentiteiten. De hoge opvallendheid van groepidentiteit in sociale media heeft implicaties voor de vorm en functie van informatieuitwisseling. 

Welke motivaties zijn gebaseerd op inter-groep identiteit?

Volgens de sociale identiteit theorie en de zelf categorisatie theorie worden mensen hun identiteit opgenomen in de groepsidentiteit wanneer groepen duidelijk opvallen, zoals in sociale media. Hierdoor worden attitudes, emoties en gedragingen beïnvloed door de evaluaties van de groep in plaats van door hun eigen doelen. Door deze groepevaluaties zien mensen zichzelf als onderdeel van de groep en zien ze leden van de groep als meer gelijk (in-groep) en de mensen buiten de groep als meer verschillend (uit-groep). Deze verschuiving van de zelf naar groepsidentiteit is geassocieerd met de motivatie om positieve onderscheid te houden tussen de in-groep en de uit-groep, bij de groep verbonden te blijven en onzekerheid te verkleinen. Het uiten van emoties speelt een belangrijke rol in het volbrengen van deze groepsidentiteit motivaties. Het plaatsen of delen van moreel-emotionele uitingen op sociale media helpt mensen om aan de motivatie om een positief groepsbeeld te behouden te voldoen. Wanneer uit-groep leden een bedreiging vormen voor de morele waarden van de in-groep, worden de uit-groep leden ontaard. Op sociale media zijn bedreigingen tegen groepswaarden vaak vanuit een politiek standpunt, zoals via nieuwsberichten. Deze bedreiging wordt rechtgetrokken door uit-groep leden te confronteren of door tegenovergestelde informatie te delen. Daarnaast helpt het ook om de morele-emoties verder te benadrukken van de in-groep. Wanneer een in-groep lid een de groepsidentiteit bedreigd, moet deze persoon het zelf gaan herstellen om bij de groep verbonden te blijven. 

Welke motivaties zijn gebaseerd op intra-groep identiteit? 

Het uiten van morele emoties dat de uit-groep verlaagt of de in-groep versterkt, kan leiden tot het verbeteren van de reputatie en het verhogen van verbondenheid. Dit zou de opkomst kunnen verklaren van grotendeels symbolische verontwaardigingsuitingen als reactie op morele overtredingen in online sociale netwerken die lijken te worden gedreven door een verlangen naar sociale erkenning, evenals recent bewijs dat suggereert dat politiek actieve mensen waarschijnlijk moraliteit uiten voor motivaties met een sociale status.

Hoe verloopt de morele besmetting verder?

Mensen die zich sterker identificeren met hun groep in een bepaalde context zullen zich hoogstwaarschijnlijk gedragen op een manier dat gedreven is vanuit de sociale-identiteit processen. Dit leidt tot twee voorspellingen met betrekking op de verspreiding van morele inhoud op sociale media: 

  1. Mensen die zich meer identificeren met politieke partijen zijn het meest waarschijnlijk om morele en politieke inhoud met moreel-emotionele uitingen te plaatsen en te delen.  
  2. Bovenop de bestaande eigenschappen van een persoon, de invloed van sociale identiteit is groter tijdens intergroep conflicten en bedreigingen. 

Het MAD model voorspelt dat tijdens situaties waarin groepsidentiteit bedreigd wordt, het aantal posts en keren dat het gedeeld wordt groter is dan in situaties met weinig dreiging. Het identificeren met een groep heeft invloed op het gedrag door conformiteit te verhogen aan specifieke groepsnormen. Ten slotte voorspellen we dat leiders kenmerken van sociale identiteit kunnen gebruiken om de gevoelens en acties van volgers te stimuleren, dit is een kenmerk van identiteitsleiderschap. De voorspellingen die hier zijn gedaan door het MAD-model, die zich richten op hoe emotie-uitingen in de context van informatiediffusie functioneren om groepsidentiteitsdoelen te behouden, sluiten mooi aan bij recente procesmodellen van groepsgebaseerde emotieregulatie. De combinatie van het idee van groepsemotieregulatie met het MAD-model leidt tot de specifieke voorspelling dat wanneer de groepsidentiteit wordt bedreigd, mensen emotieregulatiestrategieën zullen inzetten die hun eigen en andermans morele-emotie-uitingen in sociale-mediaberichten vergroten.

Welke rol speelt de vormgeving van sociale media?

In deze paragraaf wordt besproken welke verschillende eigenschappen sociale media kent en hoe sommige van deze eigenschappen groepsidentiteit motivaties kunnen versterken. 

Hoe worden groepsrelaties zichtbaar op sociale media?

In sociale media interacteren mensen door het uitwisselen van informatie. We zijn gemotiveerd om informatie uit te wisselen op een manier die positieve interacties met degenen in ons sociale netwerk mogelijk maakt, of met andere woorden die voldoet aan onze behoefte om ergens bij te horen. Sociale media is meer gericht op groepsidentiteit dan face-to-face interacties. Op sociale media is er een groter, onpersoonlijker publiek, waardoor onze groepsidentiteiten opvallender zijn omdat een specifieke groepsidentiteit de belangrijkste relatie is binnen ons sociale netwerk in plaats van een intieme interpersoonlijke relatie.

Hoe versterkt sociale media de-individuatie?

Een ander opmerkelijk ontwerpkenmerk van computergemedieerde communicatie, inclusief sociale media, is dat mensen indirect met elkaar moeten communiceren via een machine, wat noodzakelijkerwijs de persoonlijke aard van communicatie vermindert en het zelfbewustzijn vermindert. Een context van verminderd zelfbewustzijn, vooral in een groepssetting zoals sociale media, is geschikt voor de psychologische toestand van de-individuatie. De-individuatie verwijst naar een toestand waarin een persoon een verminderde zelfevaluatie ervaart in de context van een groep, wat er vaak toe leidt dat ze zich met minder beperkingen gaan gedragen. Hierin identificeert een persoon zich meer met een groep en is die meer conform aan de groepsnormen. 

Hoe versterkt sociale media conformiteit aan groepsnormen?

Op sociale media kan er direct sociale feedback gegeven worden aan anderen hun berichten. Dit kan het uiten van morele emoties versterken en zelfs meer belonend maken. Het krijgen van positieve feedback leidt tot activatie van het beloningssysteem in de hersenen. Dit leidt tot het herhalen van het gedrag en uiteindelijk tot internalisatie. Internalisatie houdt een overgang in van een gedrag dat lonend is omdat het leidt tot positieve feedback naar het gedrag dat op zich lonend is. Het is opmerkelijk dat internalisatie ertoe kan leiden dat een gedrag wordt uitgevoerd zonder de feedback die in de eerste plaats tot internalisatie leidt, omdat ze het als normaal gedrag in hun groep gaan beschouwen.

Hoe kan dit gekoppeld worden aan het MAD model?

De eigenschappen van sociale media leiden tot specifieke voorspellingen en suggesties voor verschillende interventie strategieën voor het verminderen van moreel-emotionele uitdrukkingen die de out-group sanctioneert, die intergroepsconflicten kunnen verergeren tijdens communicatie via sociale media. Het MAD model voorspelt dat gebruikers in grotere sociale netwerken meer groepsidentificatie laten zien en als gevolg grotere moreel-emotionele uitdrukkingen. 

Gezien de effecten van de-individuatie leidt dit tot de voorspelling dat variatie in de mate waarin communicatie op verschillende sociale-mediaplatforms persoonlijk is, van invloed zal zijn op groepsidentificatie en uiteindelijk moreel-emotionele expressie. 

Met betrekking tot positieve sociale feedback is de centrale voorspelling die hier wordt geschetst dat gebruikers die positievere sociale feedback ontvangen wanneer ze morele emoties uiten, meer van die emoties zouden moeten uiten in toekomstige posts of meer emotionele inhoud zouden moeten delen. Een belangrijke implicatie met betrekking tot het systeem voor het leveren van sociale feedback is dat de versterking van conformiteit met de groepsnormen kan leiden tot situaties waarin politieke partizanen veel meer gepolariseerd lijken dan ze in werkelijkheid zijn.

Waarom trekt moreel-emotionele inhoud de aandacht?

Onze perceptuele systemen kunnen van nature zijn afgestemd om stimuli te detecteren die verband houden met moraliteit en emotie. We gaan er van uit dat sociale-mediaberichten die moreel-emotionele uitingen bevatten, meer kunnen worden gedeeld dan andere soorten berichten, deels omdat morele en emotionele inhoud beide het vermogen hebben om onze aandacht meer te trekken dan andere soorten inhoud. Morele en emotionele inhoud kan onze aandacht trekken omdat het motivationeel relevant is.

Hoe zijn moraliteit en aandacht gerelateerd aan elkaar?

Morele inhoud is motivationeel relevant omdat moraliteit wordt geassocieerd met tal van sociale motivaties, waaronder behoeften die verband houden met controle over onze wereld, sociale rechtvaardigheid, en erbij horen in de groep. Hiedoor is moraliteit waarschijnlijk opvallend voor veel sociale media gebruikers. Gegegeven dat moraliteit motivationeel relevant is, heeft onze cognitie waarschijnlijk meer oog voor stimuli die relevant zijn. Samen suggereren deze gegevens dat moreel relevante inhoud eerder de aandacht trekt dan meer neutrale inhoud en morele besmetting op sociale media faciliteert.

Hoe zijn emotie en aandacht gerelateerd aan elkaar?

Emotionele stimuli zijn motivationeel relevant omdat ze doorgaans het welzijn bedreigen of bevorderen en daarom onmiddellijk moeten worden gereageerd. Emotionele stimuli zijn meestal motivationeel relevant in sociale situaties omdat ze helpen bepalen hoe sociale interacties moeten worden genavigeerd. Zowel bij normale als bij beperkte cognitieve middelen, trekken emotionele stimuli, inclusief emotionele representaties in taal, onze aandacht natuurlijk meer dan neutrale stimuli.

Hoe worden deze bevindingen gekoppeld aan het MAD model?

De basisvoorspelling van het MAD-model is dat morele en emotionele inhoud meer aandacht trekt dan andere soorten meer neutrale inhoud wanneer gebruikers interactie hebben met hun sociale-mediafeeds. Een belangrijke modererende variabele voor de voorspelling dat morele en emotionele inhoud betrokkenheid trekt door de aandacht te trekken, is wat telt als morele inhoud vanuit het perspectief van de individuele gebruikers of hun sociale netwerken. Meer specifiek zou groepsidentiteit moeten interacteren met het trekken van aandacht: een sociaal netwerk dat is gevormd op basis van zorgen over een specifieke morele kwestie zal meer aandacht trekken voor elke inhoud die verwijst naar die specifieke kwestie. Een andere modererende variabele kan de mate zijn waarin een gebruiker eerder aandacht heeft besteed aan de inhoud.

De voorspellingen in deze paragraaf hebben een aantal belangrijke implicaties voor de informatieconsumptie op sociale media die betrekking heeft op morele waarden, zoals de politiek. Als morele en emotionele inhoud een voordeel heeft in het trekken van aandacht van sociale media, dan kan moreel-emotionele uiting worden gebruikt door sociale bewustmakingscampagnes, politieke groeperingen en bedrijven als een efficiënte manier van het krijgen van meer betrokkenheid bij concurrerende inhoud.

Welke rol speelt de vormgeving van sociale media bij het trekken van aandacht van moreel-emotionele inhoud?

Sociale media is zo ingericht om de aandacht van de gebruikers te behouden. Zo kunnen bepaalde algoritmen of meldingen ervoor zorgen dat onze aandacht gaat naar bepaalde inhoud die onze aandacht langer vasthoudt. 

Welke rol hebben algoritmen als aandachtsfilter?

Algoritmen stellen gebruikers via hun startpagina bloot aan informatie die hun betrokkenheid waarschijnlijker maakt op basis van vele variabelen, waaronder hun eerdere gedrag, voorspellingen over wat ze leuk zullen vinden of waar ze om geven en andere onbekende variabelen die voortdurend veranderen. Uiteindelijk zijn algoritmen gebouwd om de betrokkenheid en winsten voor platformen te verhogen. Op deze manier fungeren algoritmen als een extern aandachtsfilter door morele of emotionele inhoud vooraf te selecteren waarbij ons perceptuele systeem de neiging heeft om in dit als eerste op te merken.

Welke rol hebben meldingen bij het behouden van onze aandacht?

Meldingen updaten gebruikers wanneer nieuwe sociale interacties plaatsvinden of wanneer nieuwe informatieve inhoud beschikbaar is voor hen om te bekijken. Meldingen kunnen onze aandacht vergroten voor inhoud die moreel relevant is voor onze specifieke waarden of emotioneel van aard is, in het bijzonder als we al interactie hebben gehad met de inhoud en de meldingen betrekking hebben op onze eerdere interacties. 

Welke voorspellingen kunnen gedaan worden aan de hand van deze informatie?

Het manipuleren van algoritmen om de hoeveelheid gemoraliseerde inhoud die naar de pagina's van gebruikers wordt gepusht te verminderen, zal de snelheid van het plaatsen en delen ervan verminderen, zelfs als mensen van nature zijn afgestemd op dergelijke inhoud in vergelijking met meer neutrale inhoud. 

Met betrekking tot meldingen, kan voorspeld worden dat een meldingssysteem dat de aanhoudende aandacht voor sociale-mediaplatforms vermindert, de versterking van giftige morele en emotionele inhoud die gericht is op politieke uit-groepen, kan verminderen.

Hoe draagt de vormgeving van sociale media bij aan de verspreiding van emotionele uitingen?

In deze paragraaf worden de eigenschappen die morele besmetting vergemakkelijken besproken, in die zin dat ze in het algemeen ervoor zorgen dat emotionele uitingen zich sneller verspreiden in vergelijking met andere media. Deze eigenschappen hebben betrekking op hoe emoties gerepresenteerd worden, de beschikbare opties om te reageren en de lage kosten om emoties uit te drukken vergeleken met face-to-face interacties. 

Welke rol speelt de symbolische representatie van emoties?

Symbolische representaties van emotie-expressie hebben ten minste drie eigenschappen die verschillen van non-verbale gedragsexpressie die typisch is voor face-to-face interactie (bijv. gezichtsuitdrukkingen), en elk van deze eigenschappen kan van invloed zijn op hoe de emoties zich naar anderen verspreiden.

  1. Het uitdrukken van emoties is online meer statisch dan in het echt. 
  2. Het delen van emoties online is betrouwbaarder dan de verspreiding van non-verbale gedragsuitingen.
  3. Door taal en afbeeldingen heeft het uiten van emoties online object representatie. 

Welke rol speelt de mogelijkheid om snel te reageren?

Een ander belangrijke eigenschap van sociale media dat de verspreiding van moreel-emotionele inhoud kan vergemakkelijken, zijn respons opties die snelle reacties aanmoedigen, zoals het liken, delen en reageren. Morele beslissingen die gedreven worden door emoties zijn geassocieerd met een snellere reactie vergeleken met moreel redeneren dat veel meer tijd kost. Als mensen eerder geneigd zijn te vertrouwen op emotionele reacties voor morele beslissingen die snel worden genomen, dan zullen ontwerpkenmerken die snelle reacties aanmoedigen in de context van morele en politieke discussies waarschijnlijk de verspreiding van moreel-emotionele inhoud vergemakkelijken.

Welke rol spelen verminderde kosten van emotionele uiting?

Een ander belangrijk kenmerk van communicatie via sociale media is dat informatie wordt uitgewisseld in een minder persoonlijke, digitale omgeving, wat de kosten van het gebruik van informatie-uitwisseling voor intra- en intergroepspolitie vermindert in vergelijking met offline interacties. Met meer opvallende groepsidentiteiten en lagere persoonlijke kosten, zullen mensen op sociale media veel vaker informatie-uitwisseling gebruiken om uit-groepen te verminderen via het uiten van morele emoties zoals verontwaardiging.

Welke voorspellingen sluiten hierop aan?

Een belangrijke voorspelling van het MAD-model is dat moreel-emotionele uitingen zich sneller en verder kunnen verspreiden in sociale-medianetwerken in vergelijking met andere media. Het MAD-model voorspelt dat de volgende wijzigingen in de vormgeving zouden kunnen resulteren in een verminderde afhankelijkheid van emotionele reacties:

  • De betrouwbaarheid van emotionele representaties verminderen telkens wanneer ze worden gedeeld
  • Ervoor zorgen dat reacties langer duren of een soort cognitieve reflectie vereisen
  • Persoonlijke effecten van het richten op iemand met een emotionele reactie opvallender te maken.
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Emotion shapes the diffusion of moralized content in social networks van Brady et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Emotion shapes the diffusion of moralized content in social networks van Brady et al. - Chapter


Het huidige artikel laat zien hoe de uiting van morele emoties de sleutel is voor het verspreiden van morele en politieke ideeën in online sociale netwerken, een proces wat men morele besmetting noemt.

Hoe ontstaat morele besmetting? 

Onze beoordeling van wat juist en onjuist is vormt onze dagelijkse interactie. Onze intuïties over moraliteit worden gevormd door de sociale wereld. Onze gedachten, stemmingen en acties worden gevormd door het gehele netwerk van individuen met wie we directe en indirecte relaties hebben. We ontwikkelen dezelfde ideeën an intuïties als anderen omdat we sociaal verbonden zijn met elkaar. Dit wordt scoiale besmetting genoemd, omdat het de verspreiding van een ziekte nabootst.

Emoties zijn sterk geassocieerd met morele beoordelingen, waardoor emotie een rol speelt in de transmissie van moraliteit in sociale netwerken. Het uiten van morele emotie kan daardoor sociale besmetting veroorzaken. Morele emoties zijn emoties die vaak geassocieerd worden met evaluaties van de sociale norm. Niet-morele emoties zijn het tegenovergestelde van morele emoties. De rol van morele emoties wordt in het huidige onderzoek onderzocht in online sociale netwerken, omdat steeds meer communicatie over moraliteit en politiek online plaatsvindt. Een belangrijke vraag is hoe de mensen met wie we interacteren de verspreiding van informatie beïnvloeden. Deze vraag wordt in het huidige onderzoek beantwoord met betrekking tot moraliteit. Hierbij wordt gesteld dat de morele en politieke berichten met een sterke morele en emotionele inhoud meer mensen zal bereiken dan een bericht met weinig morele of emotionele inhoud. Of te wel, de aanwezigheid van morele emoties verhoogt de kans dat een bericht 'viral' gaat. Hierbij worden verschillende vragen beantwoord:

  1. Wordt morele besmetting veroorzaakt door emotionele besmetting of is het een combinatie van morele beoordeling en emotionele expressie?
  2. Wordt morele besmetting veroorzaakt door een negatieve bias of is het een meer algemeen proces dat zowel op positieve als negatieve emoties toegepast kan worden?
  3. Zijn er specifieke emoties die morele besmetting veroorzaken?
  4. Draagt morele besmetting bij aan de verspreiding van morele inhoud binnen en tussen politieke netwerken of alleen binnen deze groepen?

Wat zijn de resultaten?

Om bovenstaande vragen te beantwoorden zijn er tweets geanalyseerd. Hierbij zijn drie onderwerpen geselecteerd: wapencontrole, homohuwelijken en klimaatverandering. Bij elke tweet werd de inhoud gecontroleerd voor moraliteit en emotie. Besmetting werd bijgehouden door het aantal retweets van een bericht over een van de onderwerpen.

In de eerste studie werd onderzocht of morele en emotionele taal een voorspeller was voor besmetting bij het onderwerp wapencontrole. Uit een regressie analyse bleek dat er geen hoofdeffect was voor emotionele taal of voor morele taal. Wel was er een significant hoofdeffect voor moreel-emotionele taal. De berichten met het hoogste aantal moreel-emotionele taal hadden de meeste retweets. Dit laat zien dat emotie een belangrijk component is in de verspreiding van morele inhoud door sociale netwerken, maar dat de sociale transmissie van moraliteit verschilt van normale emotionele besmetting. 

In de tweede studie werden de resulten gerepliceerd in het domein homohuwelijk. Er was geen hoofdeffect voor morele taal, maar wel een hoofdeffect voor emotionele taal. Ook was er weer een significant effect voor moreel-emotionele taal. 

In de derde studie werden de resultaten weer gerepliceerd over het onderwerp klimaatverandering. Hierbij was er een hoofdeffect voor zowel morele taal als emotionele taal. Ook werd er een significant hoofdeffect gevonden voor moreel-emotionele taal. Bij drie onderwerpen zorgt moreel-emotionele taal voor substantiële morele besmetting effecten. 

Daarna werd onderzocht of besmetting veroorzaakt werd door een algemene negatieve bias. Hierbij werden de emoties gesorteerd in positief en negatief. Bij de tweets over wapencontrole droegen zowel positieve als negatieve emoties bij aan de besmetting effecten. Bij de tweets over homohuwelijken waren dit alleen positieve emoties. De negatieve emoties hadden een negatief effect op morele besmetting. Bij klimaatverandering was alleen negatieve moreel-emotionele taal een voorspeller voor morele besmetting. Dus de effecten zijn specifiek per onderwerp. 

Daarnaast werd onderzocht of er specifieke emoties waren die invloed hadden op morele besmetting. Hierbij werd gevonden dat verdriet een verlaging van sociale transmissie liet zien. De effecten van woede verschilde per onderwerp. Walging had geen significante invloed. 

Ook werd onderzocht in welke mate de berichten met moreel-emotionele taal de politieke groep kon overstijgen. Hierbij werd voor elk bericht het aantal retweets geanalyseerd, waarbij gekeken werd of de gebruikers die het bericht deelde dezelfde of andere ideologie hadden. De berichten over wapencontrole hadden een grotere invloed binnen de groep dat buiten de groep. Deze resultaten werden ook gevonden bij berichten over klimaatverandering. Voor berichten over homohuwelijken was er geen significant effect. Dit houdt in dat er een in-group voordeel is voor morele besmetting. 

Wat zijn discussiepunten over dit onderzoek?

Het huidige onderzoek laat zien dat emotie een cruciale rol speelt bij het verspreiden van morele ideeën. De aanwezigheid van moreel-emotionele woorden in berichten verhoogde de transmissie met ongeveer 20% per woord. Deze resultaten sluiten aan bij de huidige kennis over de emotionele oorsprong van moraliteit. Dit onderzoek geeft een verklaring voor waarom bepaalde politieke berichten viraal gaan op sociale media. De resultaten geven duidelijkheid in hoe morele emoties bijdragen aan morele besmetting. Het gebruik van morele emoties draagt meer bij aan de verspreiding binnen groepen dan tussen groepen. Omdat het huidige onderzoek is uitgevoerd in een natuurlijke setting is het discusieerbaar of de metingen wel betrouwbaar zijn, maar deze limitaties staan niet boven de resultaten. 

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Exposure to opposing views on social media can increase political polarization van Bail et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Exposure to opposing views on social media can increase political polarization van Bail et al. - Chapter


Er bestaan zorgen over dat sociale media bijdraagt aan poltieke polarisatie door het creëren van 'echo kamers' dat mensen weghoudt van tegenstellende perspectieven. 

Wat is de huidige kennis?

Politieke polarisatie is in de laatste eeuwen een centrale focus geworden in de VS. Er bestaan sterke tweedelingen over veer onderwerpen wat gevolgen heeft voor het functioneren van de democratie. De partijdige verdelingen worden 'echo kamers' genoemd, dit is een patroon van het delen van informatie dat de bestaande politieke geloven versterkt en blootstelling aan andere politieke perspectieven limiteert. Deze selectieve blootstelling leidt tot meer zorgen tijdens het toenemde gebruik van sociale media. Deze zorgen gaan met name over het ontstaan van politieke polarisatie. 

In dit artikel wordt onderzoek gedaan naar of de verstoorde selectieve blootstelling aan partijdige informatie van Twittergebruikers hun politieke attitudes vormt. Hierbij worden drie hypothesen gesteld:

  1. Verstoorde selectieve blootstelling aan partijdige informatie verlaagd politieke polarisatie door intergroep contact effecten. Contact tussen tegengestelde groepen vermindert de kans op stereotypen die ontwikkelen in de afwezigheid van deze interacties.
  2. Blootstelling aan tegengestelde politieke perspectieven leiden tot meer politieke polarisatie door averechtste effecten. Wanneer mensen blootgesteld worden aan berichten die hun eigen attitudes tegenspreken, zijn mensen meer geneigd om dit te weerleggen en daardoor nog meer te geloven in hun eigen geloof. 
  3. Averechtse effecten zullen eerder voorkomen bij conservatieven dan bij liberalen. De waarden van conservatieven hebben betrekking op traditie en zekerheid en van liberalen zijn de waarden veranderen en diversiteit. 

Hoe wordt het onderzoek vormgegeven?

Er worden gescheiden veldonderzoeken gedaan voor democratische en republikeinse respondenten waarbij in elke groep respondenten willekeurig verdeeld worden en naar twee variabelen gekeken wordt: mate van betrokkenheid met de politieke partij en mate van interesse in de huidige gebeurtenissen. Ook worden respondenten willekeurig verdeeld op basis van hun Twittergebruik. In totaal zijn er 1652 responsen ontvangen waarvan 901 democraten en 751 republikeinen. Een week later werden de respondenten onderverdeeld in een behandeling conditie, waarbij respondenten een Twitter robot moesten volgen. Er was een liberale Twitter robot en een conservatie Twitter robot die elke dag 24 berichten zou retweeten. De respondenten kregen een financiële beloning achteraf wanneer ze de vragenlijst ingevuld hadden. De vragenlijst moest elke week worden ingevuld en ging over de inhoud van de tweets van de Twitter robots.

Wat zijn de resultaten van het onderzoek?

Negatieve scores betekenen dat respondenten meer liberaal werden door de behandeling en positieve scores betekenen dat respondenten meer conservatief werden. Het meewerken met het onderzoek werd gemeten op drie manieren: respondenten die de gehele periode de robot hebben gevolgd (minimaal meewerkende respondenten), respondenten die minstens een vraag hebben beantwoord in de vragenlijst (gedeeltelijk meewerkende respondenten) en respondenten die alle vragen beantwoord hebben (volledig meewerkende respondenten). Geen resultaten waren statistisch gezien siginificant in de democraten. Republikeinen die de behandeling hebben gehad, waren meer conservatief na de behandeling. 

Wat zijn discussiepunten over dit onderzoek?

Een limitatie van dit onderzoek is dat de resultaten niet geïnterpreteerd moeten worden als bewijs dat blootstelling aan tegengestelde politieke perspectieven leidt tot polarisatie in alle omstandigheden. De resultaten moeten niet gegeneraliseerd worden naar de gehele populatie van de VS, omdat veel Amerikanen geen Twitter gebruiken. Het is onduidelijk hoe blootstelling aan tegengestelde geloven kan leiden tot polarisatie in andere delen van de wereld. De meest belangrijke limitatie is dat dit onderzoek niet het mechanisme achter de averechtse effecten van de republikeinen kan identificeren. Vervolgonderzoek is nodig om vast te stellen of deze resultaten ook gevonden worden in andere populaties. 

Vervolgonderzoek is ook nodig op alternatieve verklaringen uit te sluiten. Het is mogelijk dat de resultaten verklaard kunnen worden door meer blootstelling aan politieke informatie en niet door blootstelling aan tegengestelde informatie. Ook plaatste de Twitter robot alleen berichten van elites die meer gepolariseerd zijn. 

Ondanks deze limitaties hebben de huidige bevindingen een belangrijke bijdrage geleverd aan het huidige debat. Hoewel er geen bewijs is dat het blootstellen van Twittergebruikers aan tegengestelde politieke berichten politieke polarisatie verkleind, laat het huidige onderzoek wel zien dat er partijdige verschillen zijn in averechtse effecten. Ook laat dit onderzoek een goede verdeling zien van experimentele factoren in een echte wereld. Deze resultaten kunnen van belang zijn voor degene die de polarisatie proberen te verkleinen. 

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij The Psychology of fake news van Pennycook - Chapter

Artikelsamenvatting bij The Psychology of fake news van Pennycook - Chapter


Dit artikel beschrijft waarom mensen nep of misleidend nieuws geloven en online delen. 

Wat is de psychologie van nep nieuws?

Het fabriceren van nieuws is niks nieuws. Nep nieuws ('fake news') kan gedefinieerd worden als nep of erg misleidend nieuws dat vaak zijn oorsprong heeft op internet. Nep nieuws kan leiden tot het verspreiden van desinformatie, zoals gebeurde tijdens de coronacrisis. Waarom kunnen mensen op sociale media geen onderscheid maken tussen accurate en inaccurate inhoud? Deze vraag kent naast theoretische implicaties ook praktische implicaties, waarbij effectieve interventies tegen desinformatie afhankelijk zijn van de onderliggende psychologie. 

Waarom vallen mensen voor nep nieuws?

Er zijn twee verschillende manieren waarom het geloof in echt en nep nieuws geconceptualiseerd kan worden:

  1. Focus op de mate waarin desinformatie wordt gelooft ten opzichte van echt nieuws. Hiervoor wordt de term discernment gebruikt, waarbij het geloof in echt nieuws minus het geloof in nep nieuws geldt. 
  2. Focus op gehele geloof of de mate waarin nieuws gelooft wordt, ondanks de accuraatheid. 

Wat is de invloed van de politiek?

Een populaire wijze waarop er onderscheid gemaakt wordt tussen echt en nep nieuws kent zijn oorsprong in poltieke motivaties. Mensen hechten meer waarde aan de loyaliteit van politieke identiteiten dan aan de waarheid, waardoor het mensen niet lukt om de waarheid te onderscheiden van de leugens omdat ze simpelweg overeenstemmende informatie geloven. Politieke motivaties hebben dus een sterke invloed op waarom mensen vallen voor nep nieuws. Het is meer waarschijnlijk dat mensen informatie geloven dat gelijk is aan hun politieke partijdigheid. Echter zijn poltieke identiteit en politieke motivaties niet de enige drijvers achter het onvermogen om de waarheid van de leugens te onderscheiden. 

Welke invloed heeft redeneren?

Vanuit de duale-processen theorie kan het analytisch denken overschaduwd worden door het automatisch denken. Het deliberatief denken is vaak gemotiveerd door politieke identiteit en mensen willen deze identiteit beschermen. Hierdoor leidt meer deliberatief denken tot meer politieke, overeenstemmende geloven en daardoor tot het slechter onderscheiden van de waarheid. Mensen die meer reflectief zijn, zullen minder waarschijnlijik nep nieuws geloven en zijn beter in het onderscheiden van nep en echt nieuws ondanks dat de inhoud in overeenstemming of in tegenstelling is met de politieke identiteit. Wanneer mensen bewust gaan nadenken, zullen mensen meer vertrouwen op eerdere kennis wat vaak verdraaid is. 

Welke invloed hebben heuristieken?

Mensen gebruiken heuristieken of mentale sneltoetsen wanneer nieuwskoppen gelezen worden. Zo worden koppen die bekend voorkomen eerder gelooft. Ook zal de informatie van geloofwaardige mensen meer waarschijnlijk als waarheid worden aangenomen. Wanneer nieuwskoppen emotie oproepen, hebben mensen ook meer de neiging om nep nieuws te geloven. 

Wat is het verschil tussen geloven en delen van nep nieuws?

Je zou verwachten dat mensen nieuws delen op sociale media omdat ze geloven dat dit waar is. Echter tonen recente onderzoeken aan dat mensen meer de neiging hebben om nep nieuws te delen in plaats van echt nieuws. Er zijn drie verklaringen waarom mensen nep nieuws delen.

  1. Verwarring. Mensen geloven vaak dat het neppe nieuws dat ze delen waar is. 
  2. Voorkeur. Mensen hebben de voorkeur om eerder nieuws te delen dat in overeenstemming is met hun politieke identiteit dan om de waarheid te delen. 
  3. Onoplettendheid. Mensen hebben een voorkeur om alleen accurate inhoud te delen, maar de context op sociale media leidt ze hiervan af. De sociale media context is meer gebaseerd op het stimuleren van betrokkenheid.

Welke interventies helpen nep nieuws te bestrijden?

In deze paragraaf worden verschillende implicaties besproken die de verspreiding en impact van desinformatie verlagen. 

Welke interventies bestaan al? 

Met gebruik van algoritmen wordt desinformatie opgespoord en minder zichtbaar gemaakt. Echter is het lastig om desinformatie te onderscheiden van waarheid en er is een probleem met instabiliteit, de inhoud van nep nieuws verandert voortdurend. Een ander veelgebruikt mechanisme heeft betrekking op het geven van waarschuwingen bij inhoud dat niet waar is. Dit verlaagt het aantal mispercepties en hierdoor wordt het bericht minder vaak gedeeld. Het checken van nep en echt nieuws door professionals vereist veel tijd en moeite, waardoor veel nep nieuws niet bekeken wordt. Een laatste interventie maakt de bronnen van de informatie meer zichtbaar, waarop de lezers de geloofwaardigheid kunnen beoordelen. Echter blijkt dit niet effectief.

Wat zijn nieuwe interventies? 

Een alternatief richt zich op het actief leren van hoe mensen nep nieuws kunnen herkennen. Echter moeten mensen hier zich wel actief voor inschrijven, wat betekent dat de mensen die dit het hardst nodig hebben waarschijnlijk gemist worden. Een lichtere vorm is het presenteren van informatie dat mensen helpt om desinformatie te identificeren (bijvoorbeeld door het geven van tips). Beide interventies zijn gericht op het verbeteren van kennis en vaardigheden. Juist de mensen die meer intuïtief zijn, moeten specifiek aangepakt worden, omdat zij het meeste nep nieuws verspreiden. Het vragen naar de accuraatheid voordat informatie gedeeld kan worden, helpt bij het verminderen van het delen van nep nieuws. Echter zijn deze schalen makkelijk te manipuleren door partijen die baat hebben bij het verspreiden van specifieke desinformatie. Een effectieve interventie is het beoordelen van artikelen door leken en deze beoordelingen samen te voegen tot een gemiddelde score per uitgever. Dit helpt de aandacht van de lezers te richten op de accuraatheid en maakt hun meer bewust voor het delen van het artikel. Ook helpen deze beoordelingen met het algoritme.

Wat kan geconcludeerd worden?

Het verminderen van de verspreiding van desinformatie blijft een uitdaging. Mensen hebben de voorkeur om nieuws te geloven dat overeenkomt met hun politieke voorkeur. Mensen zijn niet goed in het onderscheiden van leugens van de waarheid, omdat ze niet de tijd nemen om de accuraatheid te reflecteren. Simpele aanwijzingen dat de aandacht van mensen verschuift naar accuraatheid verhoogt de kwaliteit van nieuws dat gedeeld wordt op sociale media. Wel is nog meer onderzoek nodig naar andere effectieve interventies. 

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Screens, teens, and psychological well-being: Evidence from three time-use-diary studies van Orben & Przybylski - Chapter

Artikelsamenvatting bij Screens, teens, and psychological well-being: Evidence from three time-use-diary studies van Orben & Przybylski - Chapter


Digitale schermen vormen steeds meer een groter deel van ons dagelijkse leven. De effecten van digitale schermtijd op ons psychologisch welzijn zijn alleen nog onduidelijk. De huidige metingen van schermtijd zijn kwalitatief niet uitmuntend. Zelfrapportages geven geen goed beeld van de schermtijd, omdat mensen dit niet goed kunnen inschatten of niet de waarheid zeggen. Het direct meten van de schermtijd geeft veelbelovende resultaten als nieuw meetinstrument. Het direct vragen naar de schermtijd in bijvoorbeeld dagboeken geeft een meer compleet beeld van zelfgerapporteerde activiteiten op het internet. Zo kunnen deze dagboeken ook de effecten van schermtijd voor het slapen gaan in kaart brengen.

In het huidige onderzoek wordt de relatie tussen digitale betrokkenheid en psychologisch welzijn onderzocht door gebruik te maken van tijdsgebonden dagboeken en zelfrapportages. Het doel is om de richting, sterkte en significantie van deze relaties vast te stellen, met betrekking op digitale betrokkenheid voor bedtijd.

Hoe verliep de exploratieve studie?

Er werd gebruik gemaakt van twee data sets uit Ierland en uit de Verenigde Staten die beide representatief zijn. Beide data sets zijn verkregen vanuit lopende onderzoeken. Het huidige onderzoek onderzocht verschillende welzijn en schermtijd metingen. Voor de welzijn werd gebruik gemaakt van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ), de Rosenberg Self-Esteem Scale en de Short Mood and Feelings Questionnaire voor de participanten uit Ierland en de Children's Depression Inventory voor de participanten uit de Verenigde Staten. Schermtijd werd gemeten door retrospectieve zelfrapportage metingen en dagboeken. 

Als eerste werden de correlaties tussen de retrospectieve zelfrapportages en de dagboeken onderzocht. Hieruit bleek dat hiertussen een kleine correlatie bestond voor zowel de participanten uit Ierland als uit de VS. Daarna werden de vragenlijsten gespecificeerd op welke combinaties geanalyseerd moeten worden. Hieruit werden 44 specificaties geïdentificeerd. Na gebruik te maken van bootstrapping werden significante correlaties gevonden tussen digitale betrokkenheid en psychologisch welzijn. De data uit Ierland liet een significante correlatie zien tussen zelfrapportage en welzijn. Ook waren sommige dagboeken negatief geassocieerd met welzijn voor zowel weekenddagen als weekdagen. De data uit de VS vertoonde alleen significante associaties tussen digitale betrokkenheid 1 uur voor bedtijd op een weekenddag. 

Hoe verliep het bevestigend onderzoek?

Er zijn vijf hypothesen opgesteld die worden onderzocht in het huidige onderzoek:

  1. Hogere retrospectieve rapportages van digitale betrokkenheid correleren met lagere niveaus van welzijn.
  2. Totale tijd gespendeerd met digitale schermen, verkregen vanuit dagboek metingen, correleren met lagere niveaus van welzijn.
  3. Digitale betrokkenheid 30 minuten voor bedtijd op doordeweekse dagen, verkregen vanuit dagboek metingen, correleren met lagere niveaus van welzijn.
  4. Digitale betrokkenheid 1 uur voor bedtijd op doordeweekse dagen, verkregen vanuit dagboek metingen, correleren met lagere niveaus van welzijn.
  5. In modellen zonder controle, de negatieve associatie heeft een hogere absolute waarde dan in modellen met controle. 

De data is verkregen vanuit een longitudinaal onderzoek waarbij jonge mensen uit het Verenigd Koninkrijk gevolgd werden die geboren zijn tussen september 2000 en januari 2001. De welzijn van adolescenten werd gemeten met de SDQ, de Rosenberg Self-Esteem Scale en een verkorte versie van de Mood and Feelings Questionnaire. Het technologie gebruik werd gemeten door retrospectieve zelfrapportages en tijdsgebonden dagboeken. Demografische factoren en eigenschappen van de moeder werden meegenomen als covariabelen. 

De correlaties tussen zelfgerapporteerde digitale betrokkenheid en dagboeken was consistent met de data uit Ierland. Er werden 66 specificaties geïdentificeerd, dit zijn er 22 meer dan bij het vorige onderzoek omdat er drie verschillende metingen van psychologisch welzijn gebruikt zijn. Er was een significante negatieve correlatie tussen retrospectieve zelfgeraporteerde digitale betrokkenheid en welzijn van adolescenten. Ook was er een negatieve associatie met de hoeveelheid schermtijd op een doordeweekse dag. Er waren significante positieve associaties tussen dagboekmetingen van andere vormen van digitale betrokkenheid. 

Wat zijn discussiepunten van beide onderzoeken?

Het huidige onderzoek draagt bij aan de psychologische studie naar technologie door het meten van schermtijd op een andere manier. Ook heeft deze studie weinig significante en negatieve associaties tussen digitale schermtijd en welzijn van adolescenten. Dit ondersteunt eerdere onderzoeken die ook bewijs hadden voor kleine significante negatieve associaties tussen technologie gebruik en welzijn. Hoewel het kleine effecten zijn, gelden deze wel voor een groot deel van de populatie. Dit onderzoek was een van de eerste die specifiek schermtijd voor bedtijd heeft onderzocht. Hieruit bleek dat schermtijd voor bed niet extra schadelijk is dan schermtijd gedurende de dag, wel moet meer onderzoek gedaan worden naar deze effecten.

Wat zijn limitaties van deze onderzoeken?

Het gebruik van tijdsgebonden dagboeken als een methode voor het meten van technologie gebruik is niet helemaal waterdicht, omdat het kan zijn dat sommige activiteiten niet goed worden opgenomen in het dagboek wanneer ze tegelijkertijd plaatsvinden met andere activiteiten. Ook zijn de dagboeken en de metingen voor welzijn niet op hetzelfde moment uitgevoerd. Ten slotte is dit onderzoek correlationeel wat inhoudt dat de richting van de effecten niet bepaald kan worden met de huidige data.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Screen time, social media use, and adolescent development van Odgers et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Screen time, social media use, and adolescent development van Odgers et al. - Chapter


Wat is bekend over adolescenten en hun schermtijd?

De meeste adolescenten spenderen meer tijd per week online dan op school. De gemiddelde schermtijd voor adolescenten is 7,5 uur per dag, waarvan een uur op sociale media. Deze hoge niveaus leiden tot zorgen over de gevolgen voor adolescenten hun sociale en emotionele welzijn. Echter zijn er nog geen sterke verbanden gevonden tussen schermtijd, sociale media en welzijn van adolescenten. Dit artikel vat samen wat bekend is over de associatiatie tussen de mentale gezondheid van adolescenten, sociale relaties en het gebruik van sociale media. 

Zijn smartphones en sociale media verbonden aan de mentale gezondheid van adolescenten?

Volwassenen en de media geven veel aandacht aan de gevolgen van smartphone en sociale media gebruik. Zoals dat veel sociale media gebruik kan leiden tot depressie en angststoornissen bij adolescenten. Echter zijn er geen onderzoeken die hard bewijs leveren voor deze veronderstellingen. Twee reviews hebben dezelfde conclusies over wat bekend is over de associaties tussen schermtijd, sociale media en de mentale gezondheid en welzijn van adolescenten. De eerste review kon alleen een conclusie trekken over correlationele onderzoeken, waarvan de samengevoegde resultaten slechts een heel klein effect hadden. De tweede review vond ook alleen maar kleine effecten. Volgende onderzoeken moeten meer op elkaar afstemmen met betrekking tot concepten, metingen en testen. Deze kleine en gemixte resultaten laten zien dat het onderzoek naar sociale media nog niet bij is.

Hoe kunnen de gemixte resultaten verklaard worden?

Een groot onderzoek met 50.000 studenten liet zien dat er geen sterke verbinding was tussen digitale technoloige en mentale gezondheid. Echter heeft dit onderzoek verschillende resultaten opgeleverd. De eerdere analyses toonden namelijk wel aan dat er een klein effect was van sociale media gebruik en depressieve symptomen. Deze resultaten werden nogmaals bekeken, waarna de conclusie getrokken kon worden dat dit effect nauwelijks bestaat. Hoewel kleine effecten wel een klinische of praktische implicatie kunnen hebben, kan deze studie geen causale verbanden verklaren en daardoor geen uitspraken over de richting van het verband doen. 

Wat is een valkuil bij schattingen op populatie niveau?

Huidige onderzoeken hebben voornamelijk gefocust op schattingen op populatie niveau, waarbij er geen sprake is van duidelijk bewijs voor een associatie tussen digitale technologie gebruik en mentale gezondheid. Echter wanneer onderzoek gedaan wordt in specifieke subgroepen verschijnen er meer consistente bevindingen (negatieve associaties):

  • Vroege depressieve symptomen in meiden in de adolescentie voorspellen latere sociale media gebruik. 
  • Adolescenten met kwetsbaarheden in de mentale gezondheid, zoals adolescenten die gepest worden of gevoelig zijn voor sociale evaluatie, hebben meer risico op het ontwikkelen van meer mentale gezondheidsproblemen door sociale media gebruik.
  • Adolescenten van lage-inkomen huishoudens spenderen meer tijd op schermen vergeleken met adolescenten van meer welvarendere huishoudens. Ook worden adolescenten van lage-inkomen huishoudens minder goed in de gaten gehouden door ouders en zullen meer waarschijnlijk negatieve online ervaringen rapporteren. 
  • Adolescenten met gestigmatiseerde identiteiten (zoals de LHTBQ+ gemeenschap) ervaren veel steun aan de online gemeenschappen, omdat zij hierin meer van zichzelf kunnen delen zonder gepest te worden. Hoewel deze groepen nog steeds meer gepest worden, zoeken zij ook meer bescherming en steun bij anderen online. 

Wat zijn vervolgstappen in onderzoek naar de mentale gezondheid en sociale media?

De volgende verbeteringen is studie ontwerp, metingen en analyses is vereist om de rol van sociale media in het vormen van de mentale gezondheid van adolescenten beter te begrijpen:

  • Experimentele studies die testen of blootstelling aan sociale media de mentale gezondheid en welzijn verbeterd. Deze studies moeten worden verbeterd door adolescenten van jonge leeftijd te betrekken, door gebruik te maken van randomisatie van blootstelling aan sociale media en randomisatie van sociale media platformen.
  • De zelfgerapporteerde schermtijden moeten vervangen worden door digitale metingen binnen de smartphone waardoor een beter en concreter beeld ontstaat van hoe lang en waarvan participanten gebruik op het internet.
  • Er moet meer onderzoek gedaan worden naar de factoren binnen individuen die invloed kunnen hebben op de relatie, zoals etniciteit, geslacht, seksuele oriëntatie en SES. 

Kunnen smartphones en sociale media gebruikt worden als middelen om de mentale gezondheid van adolescenten te ondersteunen?

Adolescenten maken ook steeds meer gebruik van sociale media om zich te informeren over mentale gezondheid en om steun te zoeken. Adolescenten rapporteren dan ook meerdere positieve invloeden van sociale media op hun welzijn. Het kan ook zijn dat adolescenten zich prettiger voelen bij het zoeken naar bepaalde typen ondersteuning online in plaats van de traditionele omgevingen, zoals het meer waarde hechten aan privacy en anonimiteit. Deze openheid naar online steun voor mentale gezondheid creëert een mogelijkheid voor verzorgers, aanbieders en educatoren om die mensen te bereiken die nooit naar een kliniek zouden gaan. 

Er is onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze online mentale gezondheid interventies. Hieruit blijkt dat digitale cognitieve-gedragstherapie effectief kan zijn bij depressie en angststoornissen. Echter zijn de digitale interventies nog niet goed genoeg ontwikkelt en is er nog gebrek aan effectieve online middelen. Naast dat een interventie effectief moet zijn, moeten adolescenten het ook nog gaan gebruiken. Volwassenen en oudere adolescenten laten veelbelovende resultaten zien in het gebruik, maar het is nog de vraag of dit ook aansluit bij jongere adolescenten. Ook in dit gebied moet er meer aandacht naar de jongere adolescenten om deze doelgroep ook te betrekken in het huidige onderzoeksdomein. Veel apps zijn gemaakt voor commerciële doeleinden, waardoor de noden van de adolescenten niet beantwoord worden. 

Wat kan geconcludeerd worden over de associatie tussen welzijn en sociale media?

Onderzoek naar de effecten van sociale media op de ontwikkeling van adolescenten is nog steeds aan de gang. Gezien het hoge gebruik onder adolescenten is het van belang dat deze onderzoeken snel resultaten leveren. Hiervoor zijn grote veranderingen nodig in de manier waarop en waarmee onderzoek gedaan wordt. Het creëren van een veilig en productief online platform kent ook een grote prioriteit. 

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Understanding Relations Between Intolerance of Uncertainty, Social Anxiety, and Body Dissatisfaction in Women van Bijsterbosch et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Understanding Relations Between Intolerance of Uncertainty, Social Anxiety, and Body Dissatisfaction in Women van Bijsterbosch et al. - Chapter


Wat is lichaamsontevredenheid?

Lichaamsontevredenheid verwijst naar de subjectieve ontevredenheid met lichaamstype of vorm. Lichaamsontevredenheid kan gezien worden als een maatschappelijk gezondheidsprobleem, met name bij vrouwen. Het is van belang om te begrijpen welke mechanismen ten grondslag liggen aan lichaamsontevredenheid. Verschillende theorieën zien sociale angst als een voorspeller voor de ontwikkeling en het bestaan van lichaamsontevredenheid. In dit artikel wordt onderzocht of intolerantie voor onzekerheid (IO) een mogelijke factor is die sociale angst veroorzaakt en gerelateerd is aan lichaamsontevredenheid. 

Wat is intolerantie voor onzekerheid (IO)?

IO verwijst naar een dispositioneel karaktereigenschap dat een gevolg is van negatieve geloven over onzerkerheid en heeft betrekking op de neiging om negatief te reageren op een emotioneel, cognitief en gedragsmatig niveau op onzekere situaties en gebeurtenissen. Individuen met hoge IO laten een negatieve interpretatie bias zien voor amigue situaties. Ook draagt een hoge IO bij aan het ontwikkelen van een sociale angststoornis. 

Hoe zijn lichaamsontevredenheid en IO gerelateerd aan elkaar?

Gezien het feit dat sociale situaties vaak een onderzekerheid en amiguïteit met zich meebrengen, kan een lage tolerantie hiervoor leiden tot sociale angst. Het lichaamsbeeld wordt voornamelijk gevormd door sociale interacties en sociale evaluaties wat daardoor kan leiden tot lichaamsontevredenheid. IO kan hierdoor een mogelijke factor zijn die lichaamsontevredenheid veroozaakt. 

Wat is het doel van het huidige onderzoek?

Het huidige onderzoek gaat na of IO een factor is dat vooraf gaat aan sociale angst en leidt tot lichaamsontevredenheid. Hierbij wordt verwacht dat:

  1. Sociale angst positieve geassocieerd is met lichaamsontevredenheid
  2. IO positief geassocieerd is met sociale angst en lichaamsontevredenheid
  3. IO een indirect effect heeft op lichaamsontevredenheid via sociale angst

Hoe wordt dit onderzocht?

Participanten zijn geworven via advertenties binnen de Universiteit van Utrecht. De participanten moesten een online vragenlijst invullen over intolerantie voor onzekerheid (Intolerance of Uncertainty Scale; IUS), sociale angst (Social Phobia Inventory; SPIN) en lichaamsontevredenheid (Body Attitude Test; BAT). De resultaten werden geanalyseerd met een correlatie analyse en mediatie analyse. 

Wat zijn de resultaten van het onderzoek?

Alle drie de variabelen waren positief geassocieerd met elkaar. IO had een significant, positief effect op sociale angst, wat betekent dat meer IO geassocieerd is met meer sociale angst. Ook heeft IO een significant positief totaal en direct effect op lichaamsontevredenheid, wat betekent dat meer IO geassocieerd is met meer lichaamsontevredenheid waarbij gecontroleerd is voor sociale angst. Sociale angst heeft een significant positief effect op lichaamsontevredenheid. 

Wat zijn discussiepunten?

Dit onderzoek heeft onderzocht of IO een mogelijke factor is die sociale angst en lichaamsontevredenheid voorspelt. In overeenstemming met eerdere onderzoeken blijkt dat hogere niveaus van sociale angst geassocieerd zijn met hogere niveaus van lichaamsontevredenheid. Daarnaast zijn hogere niveaus van IO geassocieerd met hogere niveaus van sociale angst. Hierbij is het belang van IO in lichaamsontevredenheid benadrukt. Aangezien sociale angst slechts gedeeltelijk de relatie tussen IO en lichaamsontevredenheid medieerde, zijn er ook nog andere factoren die deze relatie beïnvloeden. Individuen die sociale angst gerelateerde lichaamsontevredenheid ervaren kunnen baat hebben bij interventies die zich richten op IO. 

Wat zijn limitaties en aanbevelingen voor vervolgonderzoek?

Door het cross-sectionele design kan causaliteit niet worden vastgesteld. Het kan zijn dat de relatie tussen lichaamsbeeld en sociale angst wederzijds is. Longitudinale onderzoeken zijn nodig om dit verder uit te sluiten. Daarnaast kunnen de resultaten niet gegeneraliseerd worden naar klinische groepen met extreme lichaamsontevredenheid, omdat de vrouwen die deelnamen aan dit onderzoek niet geselecteerd werden op basis van hun niveau van lichaamsontevredenheid. 

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Uploading your best self: Selfie editing and body dissatisfaction van Tiggemann et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Uploading your best self: Selfie editing and body dissatisfaction van Tiggemann et al. - Chapter


Wat is de relatie tussen het bewerken van selfies en lichaamsontevredenheid?

Er is een snelle stijging in het aantal gebruikers van sociale media, zoals Facebook, Instagram en Twitter. Het gebruik van sociale media is geassocieerd met zorgen over het lichaamsbeeld en eetstoornissen. Dit kan verklaard worden vanuit de sociale vergelijkingstheorie, die stelt dat vrouwen zich vergelijken met onrealistische mediabeelden wat vaak een opwaartse vergelijking is en daardoor zorgt voor lichaamsontevredenheid. Vanuit de objectificatietheorie wordt gesteld dat vrouwen zichzelf zien als objecten, wat geassocieerd is met negatieve uitkomsten voor het lichaamsbeeld. Het plaatsen, bekijken en reageren op foto's is het meest problematisch voor lichaamsbeeld. 

De laatste jaren is er een verhoogde activiteit in het maken en plaatsen van foto's van jezelf, wat selfies genoemd worden. Het maken en plaatsen van selfies is geassocieerd met narcisme, extraversie en sociale tentoonstelling. Het maken van selfies is ook geassocieerd met verhoogde objectificatie, omdat voordat een foto geplaatst wordt kritisch overal naar gekeken wordt alsof het een object is. Daarnaast hebben veel platforms ook de functie om filters te gebruiken of de foto te bewerken. Het investeren van tijd in het maken van de foto en het bewerken achteraf is gerelateerd aan lichaamsontevredenheid en eetproblemen in meisjes. Het ervaren van een negatief lichaamsbeeld kan werken als een motivatie om door te gaan in het maken en bewerken van selfies. Het bekijken van geidealiseerde plaatjes op Instagram heeft een negatieve impact op het lichaamsbeeld. 

In de huidige studie wordt de relatie tussen het bewerken van selfies en lichaamsbeeld onderzocht. Hierbij wordt het effect van lichaamsontevredenheid op gedragingen rondom selfies onderzocht, waarbij verwacht wordt dat lichaamsontevredenheid leidt tot meer selfie gedrag. Ook worden de effecten van het bewerken van selfies op het humeur en lichaamstevredenheid onderzocht, waarbij verwacht wordt dat het bewerken van selfies leidt tot een negatieve stemming en lichaamsontevredenheid.

Hoe is dit onderzoek uitgevoerd?

Dit onderzoek is uitgevoerd bij 130 vrouwelijke studenten tussen de 17 en 29 jaar. Lichaamsontevredenheid was gemanipuleerd door de participanten bloot te stellen aan een van de twee sets van 15 Instagram foto's van dunne of bovengemiddelde vrouwen. Daarnaast werd het gebruik van sociale media gemeten door het aantal uren per platform vast te vragen en het aantal vrienden of volgers te vragen. Ook werd gevraagd hoe vaak ze bepaalde foto's plaatsen. Verder werd een vragenlijst afgenomen over stemming, lichaamsontevredenheid en gezichtsontevredenheid. De participanten moesten vijf selfies maken, waarbij de tijd werd bijgehouden van het maken en de kiezen van de selfies. Daarna konden de participanten de selfies bewerken met een bewerkingsprogramma, waarbij ook weer de tijd werd bijgehouden. Twee onafhankelijke onderzoekers beoordeelde de onbewerkte en bewerkte selfie op een schaal van 1 tot 5 hoe verschillend de foto's waren van elkaar. Als laatste moesten de participanten nog een aantal vragenlijsten invullen over het experiment, het bewerken van foto's en de tijd die ze investeren in het plaatsen van foto's op sociale media. Ten slotte wereden lengte en gewicht gemeten om BMI te berekenen. 

Wat waren de resultaten?

De participanten maakten veel gebruik van sociale media waarbij ze voornamelijk foto's plaatsen van vrienden en familie. Voor de experimenten was er geen verschil in stemming, lichaamsontevredenheid of gezichtsontevredenheid. Na het experiment was er wel een significant effect gevonden voor alle drie de variabelen. Dit houdt in dat de experimentele manipulatie succesvol was. Na het maken van de selfies werd het aantal en de tijd vergeleken met de mate lichaamsontevredenheid. Hieruit bleek dat lichaamsontevredenheid geen effect had op het bewerken van selfies. 

Wel bleek dat de hoeveelheid tijd een effect had op negatieve stemming en gezichtsontevredenheid, maar niet op lichaamsontevredenheid. De selfie taak verhoogde negatieve stemming en gezichtsontevredenheid ondanks de type foto's die vooraf getoond werden. Het bewerken van de foto's leidde tot een verhoging in gezichtsontevredenheid. De participanten waren meer blij met het plaatsen van de bewerkte foto dan de onbewerkte foto. 

Wat zijn discussiepunten?

Lichaams- en gezichtsontevredenheid heeft geen invloed op selfie gedrag en leidde niet tot het meer bewerken van de selfies. Het nemen en bewerken van selfies leidde wel tot een verhoogde negatieve stemming en gezichtsontevredenheid. De mate van bewerken en de gedachten om jezelf mooier te maken waren een voorspeller voor gezichtsontevredenheid. Verder onderzoek moet meer rekening houden met de karaktereigenschappen van de participanten, wat een modererende factor zou kunnen zijn. Het bewerken van selfies heeft dus negatieve gevolgen, terwijl participanten wel blijer werden van het posten van de bewerkte foto's. Het kan zijn dat vrouwen erg kritisch kijken naar hun eigen foto's. Aangezien met een selfie alleen het gezicht gepresenteerd wordt, is het niet verrassend dat er geen effect is gevonden bij lichaamsontevredenheid. 

Een implicatie van het onderzoek is dat juist het proces van het maken en bewerken van de selfie schadelijker is dan het plaatsen van de selfie. De sociale media platforms zouden geen functies moeten hebben die het streven naar perfectie aanmoedigen. 

Een limitatie van het huidige onderzoek is dat de steekproef alleen bestaat uit vrouwen, waardoor de resultaten alleen naar deze doelgroep gegeneraliseerd kunnen worden. Daarnaast is er gebruik gemaakt van een manipulatie in het laboratorium, waardoor resultaten in het echte leven verschillend kunnen zijn. Er was geen controle groep die hun selfies niet kon bewerken. 

Access: 
Public
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

De 21e eeuw en de moderne mens: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 1 (Prikkels) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 1 (Prikkels) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 1 (Prikkels) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

Access: 
Public
Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 2 (Social Media) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23
Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 3 (Autonomie) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 3 (Autonomie) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Deeltoets 3 (Autonomie) van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 22/23

Access: 
Public
Artikelsamenvattingen bij het vak De 21ste eeuw en de moderne mens - 2021/2022

Artikelsamenvattingen bij het vak De 21ste eeuw en de moderne mens - 2021/2022


Artikel 1. Top-down versus bottom-up attentional control: a failed theoretical dichotomy

Is de dichotomie ‘top-down’ versus ‘bottom-up’ adequaat?

Een normale omgeving bevat vaak meer informatie dan we in één keer kunnen verwerken. Doelgerichte waarneming en actie zijn afhankelijk van aandacht om beperkte middelen te richten op een subset van relevante items. Bepaalde modellen van aandachtscontrole beschrijven aandachtscontrole in termen van een dichotomie tussen top-down en bottom-up controle (soms aangeduid als respectievelijk ‘endogene’ en ‘exogene’ controle). De eerste wordt bepaald door de huidige doelen van de waarnemer en de laatste wordt bepaald door de fysieke kenmerken van de betreffende scène. Aandacht kan dus vrijwillig en doelgericht zijn, maar ook onvrijwillig door fysiek opvallende stimuli.

De veronderstelde gelijkwaardigheid tussen ‘top-down’ aandachtscontrole en ‘doel-gestuurde’ selectie, levert echter een forse verklarende leemte op. In dit artikel belichten de auteurs twee brede klassen van selectiefenomenen waar dit probleem duidelijk is. Ze komen hierbij tot de conclusie dat de dichotomie top-down versus bottom-up een ontoereikende taxonomie van aandachtscontrole is.

Om een ​​meer uitgebreide taxonomie te bieden, stellen ze een theoretisch kader op dat verder gaat dan de constructie van een prioriteitskaart die meervoudige selectie integreert. Ze doen dit door te benadrukken dat prioriteit echter niet alleen wordt bepaald door doel- en stimulus-gestuurde selectie, maar ook door de aanhoudende effecten van eerdere selectie-episodes (denk bijvoorbeeld aan belonings- en selectiegeschiedenis).

Wat zijn de selectiefenomenen die de dichotomie top-down versus bottom-up uitdagen?

Hierna worden er twee klassen van selectiefenomenen besproken die niet worden verklaard door fysieke stimuluseigenschappen of vrijwillige doelgerichte selectie.

Selectiegeschiedenis

De moderne studie van aandacht werd geïnspireerd door verscheidene andere studies waarvan de uitkomende gegevens een cruciaal onderscheid tussen vrijwillige en automatische controle over de aandacht aantoonden. Dit is een perspectief dat tot heden dominant is gebleven.

Hoewel het contrast tussen doelgerichte en stimulus-gestuurde modi van aandachtscontrole het

.....read more
Access: 
JoHo members
Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht - - Jaargang 2022/2023

Image

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Psychologie, jaar 2&3 aan de Universiteit Utrecht

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie - UU B2/3 op JoHo.org

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
924 1