Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

 

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek voor de opleiding Psychologie, jaar 1 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie UU B1 op JoHo.org
Bundle items:
Literatuursamenvattingen bij Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek - UU

Literatuursamenvattingen bij Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek - UU

Literatuursamenvattingen bij Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek

  • Boeksamenvatting bij de 5e druk van Discovering Statistics van Field
  • Boeksamenvatting bij Research Methods, Custom Edition UU - Morling, Carr e.a. - 2018
  • Booksummary of Research Methods in Psychology, Morling, 3rd edition
  • Boeksamenvatting bij de 4e druk van Discovering Statistics van Field
  • Bulletsamenvatting bij de 4e druk van Discovering Statistics van Field
  • Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen

Om gebruik te maken van de online en geprinte JoHo samenvattingen en studiehulp bij Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek ga je naar de Vaktool op JoHo.org:

Samenvattingen en studiehulp bij Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek (UU) - Vaktool

College- en werkgroepaantekeningen bij Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek - UU
Samenvattingen en studiehulp voor Pedagogiek B1 aan de Universiteit Utrecht - Jaar 2022-2023

Samenvattingen en studiehulp voor Pedagogiek B1 aan de Universiteit Utrecht - Jaar 2022-2023

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Pedagogische wetenschappen, jaar 1, aan de Universiteit Utrecht

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Pedagogiek - UU - B1 op JoHo.org

Follow the author: Psychology Supporter
This content is used in bundle:

Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie Bachelor 1 aan de Universiteit Utrecht - Jaargang 2022/2023

Hersenen en gedrag: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Cognitie en Gedrag: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Cognitie en Gedrag: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Image

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Cognitie en Gedrag voor de opleiding Psychologie Bachelor 1 aan de Universiteit Utrecht

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor Cognitie en Gedrag ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie Universiteit Utrecht B1 op JoHo.org

Ontwikkelingspsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Ontwikkelingspsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Ontwikkelingspsychologie voor de opleiding Psychologie Bachelor 1 aan de Universiteit Utrecht

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen bij dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie Universiteit Utrecht B1 op JoHo.org

Klinische Psychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Klinische Psychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Persoonlijkheid en Gezondheid voor de opleiding Psychologie, jaar 1 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie UU B1 op JoHo.org
Samenvattingen en studiehulp voor Psychologie aan de Universiteit Utrecht

Samenvattingen en studiehulp voor Pedagogiek B1 aan de Universiteit Utrecht - Jaar 2022-2023

Pedagogische systemen in de kindertijd en adolescentie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Pedagogische systemen in de kindertijd en adolescentie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Pedagogische systemen in de kindertijd en adolescentie voor de opleiding Pedagogiek, jaar 1 aan de Universiteit Utrecht.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Pedagogiek UU B1 op JoHo.org

Samenvatting relevante artikelen bij Inleiding Pedagogische Wetenschappen - Pedagogiek B1 - UU (2014-2015)

Samenvatting relevante artikelen bij Inleiding Pedagogische Wetenschappen - Pedagogiek B1 - UU (2014-2015)


:

Verklaringen van de onderwijsachterstand van allochtone leerlingen (Hermans, 1998)

Inleiding

In West-Europese landen die een belangrijke immigratie kennen, is de positie van allochtone kinderen in het onderwijs al jaren een belangrijk punt van aandacht. Hoewel gebleken is dat de tweede generatie allochtonen vooruitgang heeft geboekt in vergelijking met de eerste generatie allochtonen, blijft de achterstand ten opzichte van autochtone kinderen bestaan. Dit is de uitkomst van een kwantitatief onderzoek van Martens en Veenman (1996). Zij schreven de achterstand van allochtonen toe aan sociale en culturele eigenschappen van de groepen. Enkele verklarende factoren waren volgens hen het opleidingsniveau van de ouders, een ineffectieve opvoedingsstijl en invloeden van de vriendengroep. Het is opvallend dat deze auteurs bij het verklaren van de onderwijsachterstand van allochtonen geen aandacht schenken aan de rol van de dominante autochtone groep en de invloed van de samenleving in haar geheel. In dit artikel komen meerdere visies over de onderwijsachterstand van allochtonen aan bod, bijvoorbeeld van de antropoloog J. Ogbu. Het

.....read more
Access: 
JoHo members
Wetenschapsfilosofie en geschiedenis van de pedagogische wetenschappen - UU B1 - 7 colleges

Wetenschapsfilosofie en geschiedenis van de pedagogische wetenschappen - UU B1 - 7 colleges

Aantekeningen bij de hoorcolleges van het vak Wetenschapsfilosofie en geschiedenis van de pedagogische wetenschappen.


College 1: Geschiedenis van pedagogiek en jeugdzorg

In de geschiedenis zijn er grofweg 5 kenmerkende perioden geweest voor de pedagogiek:

  1. Paideia

  2. Middeleeuwen (ME)

  3. Humanisme

  4. De volksschool

  5. Verlichtingspedagogiek

Paidea

Paidea bestond uit de klassieke Griekse traditie. Opvoeden werd gezien als kunst en kunde, niet als een natuurlijk iets. Hierdoor moesten er doelen gesteld worden bij de opvoeding en moest men ook de juiste middelen hebben om een zo goed mogelijke opvoeding te creëren. De gedachte die centraal stond was harmonie; lichaam en geest moest zich in de juiste balans ontwikkelen. Harmonie zou leiden tot deugdzame burgers. In deze tijd – de Oudheid – stond dus niet alleen het intellect of emoties centraal, maar ook de lichamelijke ontwikkeling. Atletiek was dus zeer populair. Het idee van competitie sloeg dan ook over op het onderwijs, men wilde vaak de beste zijn in alles. Opvoeding werd ook gezien als een algemene vorming van het kind en was niet gericht op beroepsvorming. In deze tijd was het kenmerkend dat er op één type kind werd gelet, namelijk de jongens. De mannen waren hiervoor verantwoordelijk en de vrouwen vielen toentertijd buiten de opvoeding. Opvoeding moest je privé regelen en alleen de hogere klasse kreeg hiervoor privileges. Je mocht dan ook zelf bepalen of je kind naar school ging.

Middeleeuwen

Door het Christendom kwam er in deze tijd een accent op vrouwelijke opvoeding en het Griekse denken viel volledig weg. Er was dus geen sprake meer van competitie en opvoeding werd niet meer gezien als een kunst of kunde. In de ME ontstond er het begin van diversiteit van onderwijs. Er ontstond onder andere een verbreding van het onderwijsconcept; onderwijs was er nu ook voor de tussenlagen in de maatschappij. Eigenlijk wordt de middengroep hiermee bedoeld, want de meest arme mensen kregen nog steeds geen onderwijs. In deze tijd ontstonden er onder andere kloosterscholen, stadscholen, winkelscholen, etc. Hierbij heeft de onderwijzer twee banen: hij werkt in een winkel en heeft daarnaast een “school”, de winkelschool.

Humanisme

Deze beweging, die in de 16e eeuw ontstond, was verbonden met de Christelijke cultuur. Wel gaf deze een reactie op de beweging van de ME. Dit deden de humanisten door zich te bezinnen op het Griekse klassieke denken (opvoeding is kunst en kunde), maar dit doen zij wel zonder het Christelijke kader los te laten. Het Humanisme greep terug op de reformatie, een beweging die komt uit het protestantisme. Dit was gericht.....read more

Access: 
JoHo members
Opvoeding & Maatschappij - UU B1 - 9 colleges

Opvoeding & Maatschappij - UU B1 - 9 colleges

Aantekeningen bij de hoorcolleges Opvoeding & Maatschappij uit 2015/2016.


Hoorcollege 1: Inleiding

Wanneer er rellen zijn of problemen in de samenleving, zoals radicalisering, vraagt men zich vaak steeds opnieuw hetzelfde af: waar is het opvoedingsgezag van de ouders en/of de school? Toch kan opvoeding niet alleen toegewezen worden aan ouders of scholen. Dit is één van de vele punten die worden aangehaald in het boek Verbeter de wereld. Er vindt namelijk een verwaarlozing plaats van het belang van sociale netwerken en civil society en er is aangetoond dat er meer kans is op problemen wanneer er weinig sociale netwerken aanwezig zijn. Hieruit zou men dus kunnen concluderen dat ouders niet enkel en alleen verantwoordelijk zijn voor de opvoeding, maar dat de betrokkenheid van anderen ook bijdraagt aan de ontwikkeling van een kind. Opvoeden is bovendien per definitie een strijd, want ouders en sociale netwerken om hen heen moeten de balans vinden tussen vrijheid en grenzen stellen, cultuurvernieuwing en cultuurbehoud en leven in het nu en toekomstoriëntatie. Hierbij leven kinderen het meest in het hier en nu terwijl ouders zich meer oriënteren op de toekomst. Deze strijd vermijdt men liever echter, het komt namelijk vaak voor dat we elkaar als opvoeders de schuld gaan geven of dat we gaan etiketteren.

Vrijheid

In de samenleving kennen wij twee soorten vrijheden: negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid kunnen we omschrijven als ‘freedom from’ of als inperking. Een voorbeeld is bijvoorbeeld wetten maken over alcohol om comazuipen te verminderen of zelfs te voorkomen. De vraag hierbij is in hoeverre jongeren hun gang moeten kunnen gaan en welk recht de overheid heeft om achter de voordeur te kijken. Positieve vrijheid kan omschreven worden als ‘freedom to’. Positieve vrijheid is in de meeste gevallen iets wat je moet leren. Om bij het voorbeeld van alcohol en comazuipen te blijven, zou een maatregel die onder positieve vrijheid valt het informeren van kinderen, barmensen, ouders, etc. om mee te geven wat de gevolgen zijn van alcoholmisbruik.

Twee concurrerende modellen

Wanneer er sprake is van een probleem of afwijking bij een kind, kan er vanuit twee verschillende perspectieven gehandeld worden. Er is het acceptatie (identiteits-)model waarbij er wordt gedacht dat de samenleving een eventueel verschil moet accepteren en dat mensen nou eenmaal verschillend worden geboren. Er wordt uitgegaan van neurodiversiteit: kinderen zijn per definitie verschillend en niet elk verschil of beperking hoeft gerepareerd te worden. Ouders moeten vanuit dit perspectief enkel begeleiden en.....read more

Access: 
JoHo members
Samenvatting relevante artikelen en begrippenlijst bij Opvoeding & Maatschappij - Pedagogiek B1 - UU (2014-2015)

Samenvatting relevante artikelen en begrippenlijst bij Opvoeding & Maatschappij - Pedagogiek B1 - UU (2014-2015)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2014-2015.


Relevante artikelen

Parents as Learning Partners in the Development of Technological Fluency (Barron, Kennedy Martin, Takeuchi & Fithian, 2009)

 

Dit artikel bespreekt ouderlijke ondersteuning bij nieuwe media vaardigheden en technologische vaardigheden. Er zijn interviews afgenomen bij acht middelbare scholieren en hun ouders. Deze acht scholieren hadden allemaal veel technologische ervaring.

Kinderen gebruiken steeds vaker technologie voor persoonlijke interesses, hulp bij huiswerk enz. Ze kunnen media gebruiken om kunst te creëren of om bijvoorbeeld spellen te ontwikkelen. Deze activiteiten kunnen gedeeld worden binnen sociale netwerken en belangrijke capaciteiten worden zo verkregen.

Echter, niet iedereen heeft gelijke toegang tot deze leermogelijkheden. Er is gebleken dat er significante verschillen zijn in de mate van internet gebruik in relatie tot gender, sociaal-economische status en leeftijd. Toegang tot technologie komt niet alleen door de beschikbaarheid van middelen, maar ook door de aanwezigheid van rolmodellen met kennis. In een onderzoek zijn vier vormen gebruikers gedefinieerd:

  1. basic users: gebruiken internet voornamelijk om informatie te zoeken

  2. moderate users: gebruiken internet ook voor entertainment en communicatie

  3. broad users: gebruiken internet ook voor onmiddelijke berichtgeving en het downloaden van muziek

  4. all rounders: gebruiken internet voor nieuwe media productie activiteiten

De laatste groep is het kleinst, dus een klein gedeelte van de internetgebruikers wordt nieuwe media producers. Er is in het huidige onderzoek alleen gebruik gemaakt van deze kleine all rounders groep, omdat er veel informatie nodig was.

De twee onderzoeksvragen waren:

  • welke ouderrollen kunnen geïdentificeerd worden die adolescenten ondersteunen bij het leren van en deelnemen aan “fluency building activities” (dus nieuwe media productie activiteiten, zoals het maken van films)?

  • Hoe variëren de ouderrollen in type en frequentie?

Dit artikel kijkt dus verder dan alleen de toegang tot middelen en let vooral op ondersteunende leerbronnen. Deze ondersteunende leerbronnen zijn geconceptualiseerd naar zeven ouderrollen die het leren van kinderen bevorderden:

  1. teaching (lesgeven)

  2. collaborating on projects (samenwerken)

  3. providing nontechnical support (niet-technische steun bieden)

  4. brokering learning opportunities (tussenpersoon in leermogelijkheden)

  5. providing learning resources (voorzien van leerbronnen)

  6. learning from (leren van)

  7. employing children to assist with technical projects (kinderen aan het werk zetten om te assisteren met technische projecten)

De eerste twee rollen zijn de meest directe rollen, omdat ouders op een directe wijze hun kinderen kennis bij konden brengen. De interactie is hierbij face-to-face. Het zijn van tussenpersoon hield in dat de ouders ervoor zorgden dat kinderen in contact kwamen met bepaalde mensen of ervaringen die het leren ondersteunden. Het bieden van niet technische steun hielp het project van het kind verder en ondersteunde de deelname van het kind. Het.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst bij Childhood in World History van Stearns

Begrippenlijst bij Childhood in World History van Stearns


Begrippenlijst Childhood in World History

.....read more

Hoofdstuk 1

 

Inbakeren

Het kind stevig wikkelen in doeken, zodat het zich lastig kan bewegen en het kind makkelijk te vervoeren is.

Philippe Ariès

Was ervan overtuigd dat de relatie tussen de moderne en premoderne kindertijd niet goed begrepen werd en dat de kindertijd niet als een apart stadium werd gezien.

Hoofdstuk 2

 

Wetnursing

Het voeden van een kind dat gedaan wordt door een min. De hogere sociale klassen deden dit vroeger vaak, omdat ze borstvoeding geven niet fijn vonden en het was gebruikelijk om het kind naar een min te sturen.

Jagers en verzamelaars

Tijd waarin er kleine gezinnen waren door kindermoorden, ziekte en ondervoeding en verlengde zoogperioden. Kinderen waren een last omdat ze weinig konden helpen.

Agricultuur

Tijd waarin werk de kerndefinitie van de kindertijd werd, de geboortecijfers namen toe, grotere gezinnen, statusverschillen, geslachtsonderscheid en de levensduur werd langer.

Hoofdstuk 3

 

Agrarische beschavingen

Kinderen werden letterlijk geboren aan de sociale groep waarin ze geboren waren.

Klassieke beschavingen

Een formele wet die verplichtingen van kinderen en de kindertijd definieerden.

Confucianisme

Aziatische godsdienst waarbij hiërarchie en orde werd benadrukt.

Hindoeïsme

Indische godsdienst. Hier waren rituelen waar kinderen bij betrokken waren.

Hoofdstuk 4

 

Post-klassieke periode

Tijd waarin handel de groei van steden aanmoedigde, kinderen meer gingen werken en religieuze veranderingen.

Religies

Nadruk lag op een goddelijk element in elk mens en religieuze training voor kinderen.

Boeddhisme

Een flexibele religie die met lokale patronen mengde op een manier die de kindertijd relatief onbesproken liet. Er ontstond meer vrijheid in de kindertijd.

Islam

Religie waarbij de nadruk lag op de onschuld van pasgeborenen en de behoefte aan aandacht voor kinderen.

Hoofdstuk 5

 

Wetnursing

Het overdragen van de borstvoeding aan een min.

Hoofdstuk 6

 

Moderne kindertijd

Tijd waarin er een overschakeling was van werk naar scholing, een beperking van de familiegrootte en een vermindering van het kindersterftecijfer.

De Verlichting

Tijd waarin kinderen niet als

Access: 
Public
Opvoeding en ontwikkeling 1 - Utrecht - Oefententamen, antwoorden, extra vragen op basis van werkgroepen

Opvoeding en ontwikkeling 1 - Utrecht - Oefententamen, antwoorden, extra vragen op basis van werkgroepen


Oefententamen

  1. Het verwijderen van een negatieve stimulus in reactie op gewenst gedrag is een voorbeeld van?

    1. Positieve bekrachtiging

    2. Positieve bestraffing

    3. Negatieve bekrachtiging

    4. Negatieve bestraffing

  2. Een attitude is:

    1. een beoordeling van de oorzaak van gedrag van een ouder of kind

    2. het cognitieve proces, waarbij een beslissing over de opvoeding wordt gemaakt

    3. een reactie op of affectieve beoordeling van de veronderstelde feiten over kinderen of opvoeding

    4. de interpretatie van stimuli

  3. Iemand met een positieve kijk op zichzelf maar een negatieve kijk op anderen. Behoort tot welke hechtingsstijl?

    1. Afwijzende hechtingsstijl

    2. Veilige hechtingsstijl

    3. Angstige hechtingsstijl

    4. Bezorgde hechtingsstijl

  4. Een man die een extra X chromosoom heeft, wat verschillende fysieke en gedragsprobleem tot gevolg heeft, heeft welk syndroom?

    1. Syndroom van Turner

    2. Klinefelter Syndroom

    3. Syndroom van Down

    4. Cri du chat syndroom

  5. Er zijn verschillende interventietechnieken in reactie op conflicten tussen brusjes. Wanneer je het conflict negeert en de kinderen het zelf op laat lossen is dit een:

    1. Kindgerichte strategie

    2. Controlestrategie

    3. Passieve non-interventie

  6. Je hebt drie paden wat betreft jeugdig geweld. Wanneer dit begint met enige agressie, zoals pesten. Maar naarmate het kind ouder wordt, de agressie wordt gemanifesteerd in fysiek vechten tot het escaleert tot serieus geweld. Behoort dit tot:

    1. Heimelijke agressie

    2. Openlijke agressie

    3. Autoriteitsconflict

  7. Münchhausen by proxy is een stoornis waarbij een individu een ziekte bij een ander produceert of veinst met als doel zelf aandacht of steun te ontvangen dit is een voorbeeld van

    1. Seksueel misbruik

    2. Verwaarlozing

    3. Fysiek misbruik

    4. Psychologische mishandeling

  8. Individuen maken hun eigen levensloop door hun keuzes en acties. Volgens welk principe is dit zo?

    1. Het principe van menselijke agentschap

    2. Het principe van timing

    3. Het principe van de levensduurtheorie

    4. Principe van verboden levens

  9. Als kinderen voelen dat ze beginnen te vallen, gooien ze hun armen naar opzij en dan weer naar de borst. Dit is welke reflex?

    1. Zuigreflex

    2. Babkin reflex

    3. Moro reflex

    4. Stapreflex

  10. In welk stadium wordt het redeneren van kinderen flexibeler, logischer en meer georganiseerd?

    1. Preoperationele periode

    2. Formeel-operationele periode

    3. Sensomotorische ontwikkeling

    4. Concreet-operationele periode

  11. Vanaf hoeveel maanden

  12. .....read more
Access: 
Public
Wanneer kan je van een causaal verband spreken? MTS I voor Pedagogen
SPSS @ MTSI

SPSS @ MTSI

Tijdens de SPSS-practica leer je eenvoudige kwantitatieve analyses uitvoeren met behulp van het software pakket SPSS. Tijdens dit vak wordt dat niet getoetst, maar wel in het vervolg op dit vak MTS2, dus houd het bij!

Samenvatting Cultuur en opvoeding

Samenvatting Cultuur en opvoeding

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


1. Introductie

Voorwoord

Het studieboek gaat over interculturele pedagogiek en is geschreven met als doel een grotere culturele sensitiviteit bij studenten, docenten, praktijkwerkers en onderzoekers.

Inmiddels zijn allochtonen van de eerste generatie op leeftijd en zijn hun kinderen al getrouwd en krijgen ook weer kinderen. Er is nu meer bekend over gezinnen van vluchtelingen en asielzoekers. Het blijkt dat het integratieproces langzamer verloopt dan men aanvankelijk had verwacht. Het integratiebeleid is strenger geworden en heeft andere accenten gekregen. De verhoudingen tussen autochtonen en allochtonen, vooral moslims, zijn onder meer spanning komen te staan na de aanslagen van 11 september en de moord op Theo van Gogh.

Het integratiebeleid verandert continu. Het onderwijsbeleid van nu richt zich vooral op de voor- en vroegschoolse jaren om de cognitieve en taal achterstand van allochtone peuters en kleuters zo vroeg mogelijk weg te werken. Veel allochtone jongeren verlaten tot op heden het onderwijs voortijdig zonder startkwalificatie, en blijft vooral gericht op de eigen etnische groep.

Inleiding

Er wordt in de pedagogiek onderscheid gemaakt tussen functioneel en intentioneel opvoeden.

  • Intentioneel opvoeden: Daarbij is sprake van reflectie van ouders op hun opvoedend handelen en van sturend optreden.

  • Functioneel opvoeden: Dat verwijst naar de vanzelfsprekende dagelijkse omgang met kinderen.

Er wordt binnen de pedagogiek vaak gesproken over socialisatie in plaats van opvoeding. Daarbij wordt niet alleen de intentionele en functionele opvoeding in het gezin voor ogen gehouden, maar ok de invloed die de omgeving van het gezin en de wijdere maatschappelijke context heeft op een opgroeiend kind. Dit worde de ecologische benadering genoemd.

Intentioneel opvoeden is in Westerse landen steeds belangrijker geworden. Sinds lange tijd wonen in Nederland grote aantallen immigranten uit niet-westerse samenlevingen: allochtonen. In niet-westerse culturen zijn ouders veel minder bewust bezig met het opvoeden van hun kinderen. Deze culturen hebben in het algemeen een traditioneel en duidelijk omschreven rollenpatroon. Ook moeten veel ouders uit deze culturen alle energie steken om in het levensonderhoud van hun gezin te voorzien, waarbij kinderen al op jonge leeftijd worden ingeschakeld. Het uiteindelijke doel van de opvoeding is namelijk om van de kinderen competente leden van de samenleving te maken.

Opvoeding en ontwikkeling van kinderen zijn processen die ingebed zijn in de sociaal-culturele context van de samenleving. Volgens het ecologisch ontwikkelingsmodel heeft de context waarin een kind opgroeit, grote invloed op de ontwikkelingen en het gedrag van het kind.

Interculturele pedagogiek.....read more

Access: 
Public

Samenvattingen en stappenplannen bij SPSS (versie 24) - Bundel

Wat is SPSS? Een introductie (1)

Wat is SPSS? Een introductie (1)

Zie aangehecht .pdf-bestand.

Dit hoofdstuk bevat een algemene introductie met betrekking tot SPSS. Aan bod komt:

  • Wat is SPSS?
  • IBM SPSS openen
  • Een bestaand SPSS bestand openen
  • Een databestand opslaan
  • Een ander databestand openen
  • Een nieuwe databestand maken
  • De Data Editor
  • De Viewer Editor
  • De Pivot Table Editor
  • Het Chart Editor scherm
  • Het Syntax Editor scherm
  • Een proefpersoon verwijderen uit de data
  • Een proefpersoon toevoegen tussen de andere proefpersonen
  • Een variabele verwijderen
  • Een variabele toevoegen tussen andere variabelenaam
  • Data van Excel gebruiken
  • Dialoogvensters
  • IBM SPSS afsluiten
Welke definities en begrippen komen voor in SPSS? (2)

Welke definities en begrippen komen voor in SPSS? (2)

Image

Hoe plan je het opzetten van een onderzoek?

Een goed onderzoek is sterk afhankelijk van een uitvoerige planning. Het boek geeft de volgende tips bij het opstarten van een onderzoek:

  • Kies het design van je onderzoek (bijvoorbeeld experiment, vragenlijst, observationeel). Weeg alle voor- en nadelen van elke methode af.

  • Als je kiest voor een experiment: beslis of je kiest voor een between-groups design (verschillende proefpersonen in elke experimentele conditie) of een repeated measures design (alle proefpersonen in alle condities).

  • Als je kiest voor een experiment: zorg voor genoeg niveaus in je onafhankelijke variabele.

  • Selecteer altijd meer proefpersonen dan nodig (gezien de grote kans op uitval).

  • Indien mogelijk, wijs proefpersonen random toe aan elke experimentele conditie. Het is van belang dat deze groepen niet op andere zaken van elkaar verschillen (check dit met een covariantie-analyse).

  • Kies betrouwbare en valide afhankelijke variabelen.

  • Anticipeer op mogelijke confounding variabelen. Dit zijn variabelen anders dan de onafhankelijke variabele die een mogelijke verklaring kunnen geven voor je resultaat. Controleer indien mogelijk voor deze confounding variabelen.

  • Als je kiest voor een vragenlijststudie (survey), check dan van tevoren of de instructies, vragen en schalen duidelijk zijn. Dit doe je door middel van pilot testing.

Hoe kies je de juiste schalen en methoden?

Bij het kiezen van de juiste schaal en methode zijn twee begrippen van belang: betrouwbaarheid en validiteit. Beide begrippen kunnen de kwaliteit van je data beïnvloeden.

Betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid (reliability) van een schaal indiceert in welke mate de schaal vrij is van random error. Er zijn twee soorten betrouwbaarheid:

  1. Test-hertest betrouwbaarheid (test-retest reliability): deze wordt gemeten door de desbetreffende schaal aan te bieden aan twee verschillende personen in twee verschillende situaties en vervolgens de correlatie tussen deze twee scores te berekenen. Des te hoger deze correlatie, des te groter de test-hertest betrouwbaarheid.

  2. Interne consistentie (internal consistency): de mate waarin de items van een schaal met elkaar samenhangen. Deze kan bijvoorbeeld worden berekend met de Cronbach’s cofficient alpha in SPSS. Hierbij geldt dat een Cronbach’s alpha van .7 of groter duidt op een betrouwbare schaal.

Validiteit

De validiteit (validity) van een schaal verwijst naar de mate waarin de methoden meten wat ze beogen te meten. Er bestaan verschillende vormen van validiteit:

  1. Inhoudsvaliditeit (content validity): de mate van accuraatheid waarmee de methode of schaal het beoogde domein of de beoogde inhoud behelst.

  2. Criteriumvaliditeit (criterion validity): de relatie tussen verschillende schaalscores en een gespecificeerd meetcriterium.

  3. Constructvaliditeit (construct validity): de relatie met andere constructen, zowel gerelateerde constructen (convergente validiteit) als ongerelateerde constructen (discriminante validiteit).

Hoe bereid je een vragenlijst voor?

Het is belangrijk om bij het opstellen van een vragenlijst in gedachte te houden welke statistische methoden je nodig hebt om de gegevens te analyseren. Afhankelijk van de statistische techniek dien je een bepaalde vraag namelijk op een specifieke manier te stellen.

Typen vragen

Veel vragen kunnen worden.....read more

Access: 
Public
Wat zijn afhankelijke en onafhankelijke variabelen? (3)

Wat zijn afhankelijke en onafhankelijke variabelen? (3)

Image

Wat is een variabele?

Een variabele is een element dat een bepaalde waarde kan aannemen. Het is een element dat je graag wilt meten en analyseren. Voorbeelden van een variabele zijn ‘geslacht’, ‘leeftijd’, ‘opleidingsniveau’ en ‘IQ’. Middels SPSS kun je onderzoeken of je variabelen met elkaar samenhangen (bijvoorbeeld opleidingsniveau en IQ) of dat een bepaalde variabele een andere variabele voorspelt (bijvoorbeeld: behalen mannen hogere IQ-scores dan vrouwen?).

De afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele is de variabele waarover je een voorspelling doet of de uitkomst van je meting. In het Engels wordt dit de dependent variable genoemd. Een voorbeeld is intelligentie. Je kunt dan onderzoeken welke factoren (onafhankelijke variabelen) invloed hebben op intelligentie (de afhankelijke variabele). In weze hangt de uitkomst van de afhankelijke variabele dus af van andere variabelen (vandaar de naam).

De onafhankelijke variabele

De onafhankelijke variabele is een factor waarvan je gaat meten of deze een verandering veroorzaakt bij de afhankelijke variabele. In het Engels wordt de onafhankelijke variabele de independent variable genoemd. (ID). Als men bijvoorbeeld een onderzoek wilt doen over de invloed van het drinken van alcohol op tentamenresultaten, is de onafhankelijke variabele de hoeveelheid alcohol en de afhankelijke variabele het tentamenresultaat.

Access: 
JoHo members
Wat zijn meetschalen van variabelen? (4)

Wat zijn meetschalen van variabelen? (4)

Wat zijn meetschalen?

Het is van belang om te weten van welk meetniveau je variabele is om vervolgens een goede keuze te maken voor je statistische test (de methode waarmee je je onderzoeksvraag wilt onderzoeken). Een dergelijk meetniveau wordt ook wel een meetschaal genoemd. Er bestaan grofweg vier meetschalen: nominaal, ordinaal, interval en ratio. Deze schalen worden hieronder besproken.

Wat is een discrete variabele?

Een discrete variabele kan slechts een paar vaste waarden aannemen. Hieronder vallen de nominale schaal en de ordinale schaal. De nominale schaal is een kwalitatieve meetschaal met losstaande categorieën, bijvoorbeeld geslacht (man/vrouw). Metingen op ordinaal niveau kennen een natuurlijke ordening. De volgorde is duidelijk, maar de verschillen zijn niet te interpreteren. Een voorbeeld is het opleidingsniveau (VMBO-HAVO-VWO). De verschillen tussen deze opleidingsniveaus zijn niet allemaal even groot.

Wat is een continue variabele?

Een continue variabele is een variabele die gemeten kan worden in getallen, waarbij de tussenliggende waarden betekenis hebben. Hieronder vallen de interval schaal en de ratio schaal. Bij een interval schaal zijn de verschillen tussen scores in tegenstelling tot een ordinale schaal wél gelijk. Het verschil tussen 10 en 11 op een test is net zo groot als het verschil tussen 50 en 51. Een intervalschaal heeft echter geen absoluut nulpunt. Daarom kun je niet zeggen hoeveel hoger een waarde is. Een goed voorbeeld hiervan is de Fahrenheit-schaal: 30 graden is niet twee keer zo warm als 15 graden.

Een ratioschaal heeft dezelfde eigenschappen als een intervalschaal, maar een ratioschaal heeft wel een absoluut nulpunt. 50 centimeter is immers twee keer zo lang als 25 centimeter.

Wat is een categorische variabele?

Een categorische variabele is een variabele die geen getallen aanneemt, maar onderverdeeld wordt in categorieën. Het meest gebruikte voorbeeld is man/vrouw.

Wat is een dichotome variabele?

Een dichotome variabele is een variabele die slechts twee opties kent, zoals goed/fout.

Access: 
JoHo members
Hoe berekent SPSS gemiddelden? (5)
Hoe berekent SPSS variantie? (6)

Hoe berekent SPSS variantie? (6)

Image

Dit is de gemiddelde gekwadrateerde afwijking van het gemiddelde. Je kan de variantie berekenen door eerst het gemiddelde van alle observaties af te trekken. Dan krijg je alle afwijkingen van het gemiddelden. Deze afwijkingen kwadrateer je om ze daarna bij elkaar op te tellen. Op deze manier bereken je de sum of squares. Wanneer we deze delen door het aantal observaties komen we uiteindelijk uit op de gemiddelde gekwadrateerde afwijking van het gemiddelde, dus de variantie.

In SPSS bereken je de variantie met ‘Frequencies’. Je volgt dan de volgende stappen:

  1. Kies Analyze en daarna Descriptive statistics. Vervolgens kies je voor Frequencies.

  2. Kies de variabele waarin je geïnteresseerd bent en selecteer deze door op de pijltjestoets (rechts wijzend) te klikken.

  3. Vervolgens klik je op Statistics en bij Dispersion klik je Variance aan.

  4. Klik vervolgens op Continue en dan op OK (of op Paste als je de analyse wil opslaan wil in de Syntax Editor).

De syntax wordt gegenereerd met het volgende commando:

FREQUENCIES VARIABLES=leeftijd

/STATISTICS=VARIANCE

/ORDER=ANALYSIS.

Access: 
JoHo members
Hoe berekent SPSS betrouwbaarheidsintervallen? (7)
Wat houdt de SPSS methode Sum of Squares in? (8)
Hoe berekent SPSS de standaarddeviatie? (9)

Hoe berekent SPSS de standaarddeviatie? (9)

Image

De standaarddeviatie of standaardafwijking is gelijk aan de wortel van de variantie en dus eigenlijk een maat voor min of meer hetzelfde. De variantie heeft de meer aantrekkelijke wiskundige eigenschappen, bijvoorbeeld dat de variantie van de som van onafhankelijke variabelen gelijk is aan de som van de varianties van de afzonderlijke variabelen. De standaarddeviatie is beter interpreteerbaar. Aangezien de variantie gebaseerd is op gekwadrateerde getallen, is hij niet van dezelfde ordegrootte als de observaties. Door er de wortel uit te trekken, dus de standaarddeviatie te nemen, wordt hij weer teruggebracht tot de ordegrootte van de observaties. Symbolen voor de standaarddeviatie zijn S (of s), en SD (of sd); de populatiestandaarddeviatie duiden we aan met de Griekse letter s (sigma).

In SPSS kan de standaarddeviatie worden berekend door middel van Frequencies. Je volgt dan de volgende stappen:

  1. Ga naar Analyze en vervolgens naar Descriptive statistics. Ga dan naar Frequencies.

  2. Vervolgens klik je op Statistics en vink je links onderaan bij ‘Dispersion de volgende optie aan: Std. Deviation.

  3. Klik daarna op Continue en op OK (of op Paste als je de analyse wil opslaan in de Syntax Editor).

De syntax wordt gegenereerd met de volgende commando’s:

FREQUENCIES VARIABLES=leeftijd

/STATISTICS=STDDEV

/ORDER=ANALYSIS.

Access: 
JoHo members
Wat zijn vrijheidsgraden (10) en eenzijdige en tweezijdige toesten (11)?

Wat zijn vrijheidsgraden (10) en eenzijdige en tweezijdige toesten (11)?


Vrijheidsgraden (10)

Met ‘vrijheidsgraden’ (degrees of freedom) wordt bedoeld het aantal onafhankelijke schattingen die je kunt maken van een bepaalde waarde. Het symbool van vrijheidsgraden is (df) = n – 1.

Eenzijdige en tweezijdige toesten (11)

Dit hoofdstuk behandeld twee soorten...Read more

Welke soorten effect sizes zijn er te onderscheiden? (12)

Welke soorten effect sizes zijn er te onderscheiden? (12)

Image

Het is belangrijk om te weten hoe belangrijk of veelzeggend een gevonden effect is. Een effect is bijvoorbeeld niet altijd betekenisvol of belangrijk zelfs als de statistische test een significant effect aangeeft. De effect size is de maat die je gebruikt wanneer je wilt meten hoe sterk een gemeten effect is binnen een populatie. Deze maat geeft een simpele, objectieve en gestandaardiseerde grootte van het gevonden effect aan. De test is gestandaardiseerd, dus men kan de effect sizes vergelijken met andere studies waarin andere variabelen zijn gebruikt. Een effect size is dus een manier van het kwantificeren van het verschil tussen twee groepen.

Er zijn veel verschillende soorten ‘effect sizes’. De bekendste zijn partial eta square en Cohen’s d. Partial eta square is een indicatie van de mate waarin de variantie van de afhankelijke variabele wordt verklaard door de onafhankelijke variabele. Waarden komen voor van 0 tot 1. Een kleine waarde is .01, een medium waarde .06 en een grote waarde .138. Cohen’s d presenteert het verschil tussen groepen in termen van standaardafwijkingen. Een kleine effect size hierbij is tot .2, een medium effect vanaf .5 en een groot effect vanaf .8.

Access: 
JoHo members
Wat is het onderscheidingsvermogen van een statistische toets (power)? (13)

Wat is het onderscheidingsvermogen van een statistische toets (power)? (13)

Image

Het onderscheidend vermogen, of onderscheidingsvermogen van een statistische toets is de kans om een nulhypothese terecht te verwerpen, dus de kans dat de toets niet een fout van de tweede soort (type II-fout) maakt. Aangezien de alternatieve hypothese vaak samengesteld is, zal het onderscheidend vermogen een functie zijn, aangegeven door γ (of ook wel door β), van de mogelijke waarden van de betrokken parameter onder de nulhypothese. Ideaal is een power van minstens .8.

Access: 
JoHo members
Wat houden de SPSS designs Within- en between-subjects in? (14)

Wat houden de SPSS designs Within- en between-subjects in? (14)

Image

Within subjects design

In het within-subjects design worden voor elke meting dezelfde participanten gebruikt. Een voorbeeld hiervan is een longitudinale studie waarbij één participant op meerdere momenten getest wordt.

Between subjects design

In het between-subjects design worden verschillende groepen met elkaar vergeleken, zoals bij een experimentele en een controlegroep.

Access: 
JoHo members
Hoe werkt het voorbereiden van SPSS data? (15)

Hoe werkt het voorbereiden van SPSS data? (15)

Image

Voordat je alle informatie van vragenlijsten en experimenten in IBM SPSS kan invoeren is het noodzakelijk om een ‘codeboek’ te maken. Dit is een samenvatting van de instructies die je gaat gebruiken om de informatie van elke proefpersoon om te zetten in een format dat IBM SPSS kan begrijpen. Het voorbereiden van een codeboek bestaat uit (1) het definiëren en labelen van elke variabele, en (2) het toekennen van nummers aan alle mogelijke antwoorden.

Op bladzijde 12 van het boek vind je een voorbeeld van een codeboek. Zoals te zien is in dit voorbeeld bestaat een codeboek uit vier kolommen:

  1. de afgekorte naam van de variabele (bijvoorbeeld ‘ID’ voor ‘identification number’)

  2. de uitgeschreven naam van de variabele (bijvoorbeeld ‘identification number’)

  3. uitleg over hoe de mogelijke antwoorden worden gedoceerd (bijvoorbeeld 1 = mannen, 2 = vrouwen)

  4. de meetschaal (bijvoorbeeld nominaal)

Aan welke regels dient een variabelenaam te voldoen?

Elke vraag of item in je vragenlijst dient een unieke variabelenaam te krijgen. Er bestaat een aantal regels waar een variabelenaam aan moet voldoen:

  • elke variabele moet een andere naam krijgen en dient dus uniek te zijn

  • elke variabele moet beginnen met een letter (niet met een cijfer)

  • een variabele kan geen symbool (bijvoorbeeld !, ?) of spatie bevatten

  • een variabele kan geen woord bevatten die door IBM SPSS wordt gebruikt als commando (bijvoorbeeld all, ne, eq)

  • een variabele kan niet meer dan 64 karakters bevatten

Access: 
JoHo members
Wat vertonen de Variabele View en Data View op het SPSS hoofdscherm? (16)

Wat vertonen de Variabele View en Data View op het SPSS hoofdscherm? (16)

Image

De Data Editor (het hoofdscherm van SPSS) is onderverdeeld in twee verschillende tabbladen; Data View en Variabele View (deze tabbladen vind je linksonder in het scherm). Voordat je data kan invoeren moeten er eerst variabelen worden gecreëerd. In het tabblad 'Variabelen View' kun je je variabelen definiëren. In het tabblad ‘Data view’ voer je vervolgens al je data in. Wanneer je een analyse hebt uitgevoerd verschijnt het output scherm.

Variabele View

In dit tabblad kun je de variabelen aanmaken. Iedere rij staat voor een variabele. Je kan in elke kolom informatie over de variabele invoeren.

  • Name: De naam van de variabele

  • Type: Type data, vaak zijn dit gewoon nummers oftewel ‘numeric variables’. Ook kan het voorkomen dat er bijvoorbeeld data of letters worden gebruikt. Wil je het type invoeren, selecteer dan de cel en druk op het blauwe vierkantje met puntjes. Vervolgens kun je in een nieuw scherm het type variabele kiezen (bijvoorbeeld numeric, dollar, of date).

  • Width: Hoeveel posities er beschikbaar zijn

  • Decimals: Aantal decimalen

  • Labels: Tekst waarmee je de naam van de variabele kan toelichten

  • Values: Hier vul je de waarden van de labels in. Een voorbeeld kan zijn dat je variabele geslacht is en de code dan 0 voor man en 1 voor vrouw is. Om de waarden in te vullen selecteer je de cel en klik je op het blauwe vierkantje met de puntjes. Vervolgens schrijf je bij value bijvoorbeeld ‘0’ in en bij label ‘man’.

  • Missing: Hier kun je een waarde opgeven die je gebruikt hebt om 'geen antwoord' aan te geven. Ook hierbij selecteer je het blauwe vierkantje om de waarden in te voeren.

  • Columns: Breedte van de kolom in data-view.

  • Align: Uitlijning

  • Measure: Op welk level de data is gemeten: nominaal, ordinaal of schaal.

  • Role: De rol die de variabele speelt in je dataset. Je kunt hierbij selecteren of het om een afhankelijke variabele (‘target’) of onafhankelijke variabele (‘input’) gaat.

Bij het bepalen van variabelen zijn er vier stappen:

  1. Variabelen aanmaken

  2. Labels toekennen aan de antwoord categorieën en de missing values

  3. Invoeren data

  4. Data opschonen

Access: 
JoHo members
Hoe werkt het invoeren van variabelen en data (17) en wat zijn missing values (18) in SPSS?

Hoe werkt het invoeren van variabelen en data (17) en wat zijn missing values (18) in SPSS?


Variabelen en data invoeren (17)

Een praktische handleiding voor het invoeren van data kan op twee manieren:

  • Manier 1: nieuwe variabele, data handmatig invoeren
  • Manier 2: nieuwe variabele, gebaseerd op bestaande variabelen

Zie aangehecht .pdf-bestand.

Missing values...Read more

Hoe worden outliers (extreme waarden) gecontroleerd in SPSS? (19)
Wat zijn mogelijke assumpties bij parametrische testen in SPSS? (20)

Wat zijn mogelijke assumpties bij parametrische testen in SPSS? (20)

Image

Assumpties zijn voorwaarden waaraan je data moet voldoen om een bepaalde toets uit te voeren. Deze assumpties verschillen bij elke toets. Wanneer er aan deze assumpties inderdaad voldaan is, geeft een parametrische toets doorgaans een beter onderscheidingsvermogen dan een niet-parametrische test. Bij een niet-parametrische test zijn er geen veronderstellingen wat betreft een normale distributie.

Er zijn vier assumpties bij parametrische testen:

  1. De data moet normaal verdeeld zijn. Dit kun je testen met de Kolmogorov-Smirnov test.

  2. De variaties door de data heen moeten hetzelfde zijn. De Levene test kan gebruikt worden om dit te testen.

  3. De data moeten op zijn minst op interval schaal gemeten zijn.

  4. De data moet onafhankelijk van elkaar zijn.

Voor veel toetsen is de normale verdeling een assumptie omdat anders de logica van de test niet meer klopt. Het checken van een normaal verdeling kan gecheckt worden aan de hand van grafieken. Ook kan je de Kolmogoroc-Smirnov test doen.

Het meten van normaliteit

Hier volgt de procedure om normaliteit te meten door middel van Explore.

  1. Kies Analyze en selecteer Descriptive statistics en vervolgens Explore.

  2. Klik de variabelen aan waarin je geïnteresserd bent. Klik op de pijltjestoets (wijzend naar rechts) en sleep deze variabelen naar de Dependent list.

  3. Plaats in de Labels Cases by je onafhankelijke variabele.

  4. In de Display sectie: zorg ervoor dat Both is geselecteerd.

  5. Klik op Statistics en klik Descriptives en Outliers aan. Klik daarna op Continue.

  6. Klik daarna op Plots en klik onder Descriptives aan: Histogram. Vervolgens vink je Stem-and-leaf uit. Klik Normality plots with tests aan en klik daarna op Continue.

  7. Klik op Options. In de Missing Values sectie klik je op Exclude cases pairwise. Klik daarna op Continue en op OK (of op Paste om de analyse op te slaan in de Syntax Editor).

De syntax wordt als volgt gegenereerd:

EXAMINE VARIABLES=leeftijd

/ID=geslacht

/PLOT BOXPLOT HISTOGRAM NPPLOT

/COMPARE GROUPS

/STATISTICS DESCRIPTIVES

/CINTERVAL 95

/MISSING PAIRWISE

/NOTOTAL.

Zie het hoofdstuk 29 voor interpretatie van normaliteit door middel van de Kolmogorov-Smirnov test

Access: 
JoHo members
Hoe werkt het aanmaken van labels (21) en het splitsen van databestanden in SPSS? (22)

Hoe werkt het aanmaken van labels (21) en het splitsen van databestanden in SPSS? (22)


Labels aanmaken (21)

Je gebruikt deze functie wanneer je cijfers in je databestand gebruikt die niet meteen de werkelijke betekenis aanduiden. Zo kun je bijvoorbeeld aan de numerieke codes 0 en 1 de waarde ‘man’ en ‘vrouw’ toekennen. Het kader 'define value labels' wordt opgeroepen door in desbetreffende cel te staan van de kolom 'values'. Op dat ogenblik...Read more

Hoe werkt het selecteren van data in SPSS? (23)
Hoe werkt het spiegelen van variabelen in SPSS? (24)
Hoe werkt het opschonen van data in SPSS? (25)
Hoe werkt het aanmaken van dummy's in SPSS? (26)

Hoe werkt het aanmaken van dummy's in SPSS? (26)

Image

Met een dummy variabele kun je een categorische predictor variabele hanteerbaar maken voor verschillende analyses. Dummy-coderen houdt eigenlijk in dat je van een nominale variabele een intervalvariabele maakt. Dummy- codering gebruikt alleen maar 0 en 1-waarden.

Een voorbeeld:

Bij een nominale variabele geslacht krijgt ‘vrouw zijn’ dan als code 0 en 'man zijn' als code 1. Je moet deze waarde eigenlijk zien als een score op een schaal, bijvoorbeeld de schaal 'mannelijkheid'. Het is dus niet hetzelfde als wanneer je waardes een ‘Label’ geeft. Vrouwen scoren (als het goed is) hier 0 en mannen 1, dus denkt SPSS dan dat het om een intervalvariabele gaat, zodat je hier bijvoorbeeld een regressieanalyse mee kunt uitvoeren. Het aantal dummy’s dat je aanmaakt is altijd 1 minder dan het aantal groepen. Kies één van je groepen als baseline groep (meestal de controle groep), deze groep krijgt voor alle dummy variabele een 0.

Aanmaken van een Dummy:

  • Selecteer de categorische variabele die je wilt dummy coderen. Noteer het aantal categorieën. Dat is dus zoals hierboven al genoemd werd het aantal categorieën je hebt -1.

  • Klik op Transform en selecteer ‘Recode into different variables’. Selecteer daarna de data die je wilt recoderen, klik en nu kom je in het scherm ‘Numeric Variable’

  • Klik hierna op de Output Variable en typ daar de naam voor je nieuwe variabele. Klik op Change. Klik op Old and New Values. Er opent nu een nieuw scherm.

  • Recode nu de values of de variabele door één categorie met 1 te coderen en de andere met 0. Onder ‘new value’ typ je een ‘1’ en daarna voeg je deze toe door op ‘Add’ te drukken. Onder Old Value selecteer je de knop All other Values en vul je ‘0’ in bij ‘New Value’.

  • Hierna kan je op Continue klikken en daarna op OK of op Paste om alles op te slaan in de Syntax Editor).

Access: 
Public
Wat is de essentie van beschrijvende statistiek? (27)
Wat doet de functie frequencies in SPSS? (28)
Wat houdt de Kolmogorov-Smirnov test in? (29)
Wat houdt Levene’s test in? (30)
Hoe werkt het analyseren van SPSS data (31) en correlaties (32)?

Hoe werkt het analyseren van SPSS data (31) en correlaties (32)?

Image


SPSS data analyseren (31)

Eenvoudige analyses die je kunt gebruiken om diverse onderzoeksvragen te onderzoeken zijn de correlatie, de variantieanalyses (ANOVA en ANCOVA), regressieanalyses en de onafhankelijke t-toets.

Correlaties analyseren (32)

Een correlatieanalyse wordt gebruikt om de sterkte en de richting van een lineaire relatie tussen twee variabelen te beschrijven. Er zijn verschillende statistieken beschikbaar in IBM SPSS om een correlatie te meten, waaronder de Pearson productmoment correlation cofficient (r) en de Spearman Rank Order Correlation (rho). Pearson r wordt gebruikt bij variabelen op intervalniveau terwijl de Spearman rho wordt gebruikt bij variabelen op ordinaal niveau.

Een correlatie geeft aan in hoeverre twee variabelen samenhangen, bijvoorbeeld het zijn van een vrouw en het dragen van roze kleding. Let op: een correlatie vertelt niets over een causale relatie tussen twee variabelen. Je kunt dus niet direct stellen dat de ene variabele de andere variabele beïnvloedt.

Positieve en negatieve correlaties

Correlaties worden ook vaak gebruikt om data te beschrijven en de data te checken op assumpties. De correlatiecoëfficiënt kan zowel negatief als positief zijn en ligt altijd tussen -1 en 1. Een correlatie van -1 is een perfect negatieve correlatie. Hierbij is sprake van een verband tussen twee tegenovergestelde dingen. Denk hierbij aan het dragen van een bikini en het niet dragen van handschoenen. Een correlatie van 1 is een perfecte positieve correlatie. Hierbij is sprake van een verband tussen twee positieve of twee negatieve variabelen. Bijvoorbeeld: het dragen van een bikini en het eten van een ijsje. Een correlatie van 0 indiceert dat er geen sprake is van een relatie tussen twee variabelen.

Voorbeeld van een onderzoeksvraag met correlaties

Nu volgt een voorbeeld van een onderzoeksvraag naar een correlationeel verband.

Onderzoeksvraag: Is er een verband tussen de hoeveelheid tentamenstress en de hoeveelheid alcoholconsumptie van studenten? Drinken mensen met meer tentamenstress meer alcohol of minder alcohol?

  • Wat heb je nodig: twee variabelen, allebei continue, of één continue en de ander dichotoom (twee waarden)

  • Wat doet het: Correlatie beschrijft de relatie tussen twee continue variabelen van zowel de sterkte van de relatie als de richting van het verband.

  • Assumpties: zie onder.

  • Niet-parametrisch alternatief: Spearman Rank Order Correlation (rho).

In de volgende hoofdstukken wordt uitgelegd hoe je een correlatieanalyse uitvoert ofwel met de Pearson r of met de Spearman rho.

Access: 
JoHo members
Wat kenmerkt de Pearson correlatie? (33)
Wat houden de Spearman Correlation & Kendall’s Tau in? (34)
Hoe werkt ANOVA in SPSS? (35)
Hoe werkt ANCOVA in SPSS? (36)
Hoe verschillen regressie en correlatie (37) en hoe werkt enkelvoudige regressieanalyse in SPSS (38)?

Hoe verschillen regressie en correlatie (37) en hoe werkt enkelvoudige regressieanalyse in SPSS (38)?


Regressie vs. correlatie (37)

Regressie is een specifieke samenhang tussen verschillende gegevens. Het lijkt in weze op een correlatie, echter is een regressie iets gecompliceerder. Een regressiecoëfficiënt (ß) geeft aan in welke mate de waarde van een afhankelijke variabele zal veranderen wanneer er sprake is van een verandering in de onafhankelijke variabele. Een regressieanalyse geeft een...Read more

Hoe werkt de onafhankelijke T-toets in SPSS? (39)
Hoe werkt de multipele regressieanalyse in SPSS? (40)
Hoe werkt het analyseren van complexe SPSS data (41) met bijvoorbeeld de Mann-Whitney test (42)?

Hoe werkt het analyseren van complexe SPSS data (41) met bijvoorbeeld de Mann-Whitney test (42)?

Image


SPSS data analyseren II (41)

Een complexe analyse omvat is onder meer de Mann-Whitney test; een non-parametrisch alternatief voor de onafhankelijke t-toets. Daarnaast zijn nog een aantal statistische analyses van gevorderd niveau die kunnen worden gebruikt.

Mann-Whitney test (42)

De Mann-Whitney test wordt gebruikt om de verschillen tussen twee onafhankelijke groepen te toetsen met betrekking tot een continue uitkomst. Een voorbeeld is: verschillen mannen en vrouwen in depressiescores? Deze test is een niet-parametrisch alternatief voor een t-toets voor onafhankelijke steekproeven. In tegenstelling tot het toetsen van twee gemiddelden test de Mann-Whitney test de medianen.

Voorbeeld onderzoeksvraag

Nu volgt een voorbeeld van een onderzoeksvraag die je kunt onderzoeken met de Mann-Whitney test.

Onderzoeksvraag: Verschillen mannen en vrouwen met betrekking tot hun depressiescores? Hebben vrouwen hogere depressiescores dan mannen?

Wat heb je nodig: twee variabelen:

  • één categorische variabele met twee groepen (geslacht)

  • één continue variabele (depressiescores)

Procedure

Nu volgt de procedure voor het uitvoeren van een Mann-Whitney test.

  1. Klik op Analyze en selecteer Nonparametric Tests en klik dan op Independent Samples.

  2. In het blad genaamd Objective klik je op Customize analysis in de sectie “What is your objective?”.

  3. Klik op Fields.

  4. Selecteer je categorische (onafhankelijke) variabele (geslacht) en sleep deze naar de Groups sectie.

  5. Selecteer je continue (afhankelijke) variabele (depressiescores) en sleep deze naar de Test field sectie.

  6. Klik op Settings en selecteer Customize tests. Klik op Mann-Whitney U (2 samples).

  7. Klik op Run (of op Paste om de analyse op te slaan in de Syntax Editor).

In de output wordt vervolgens weergegeven of je de hypothese moet behouden of moet verwerpen.

Access: 
JoHo members
Hoe werkt de complexe regressieanalyse (43), zoals de logistische regressie (44) in SPSS?

Hoe werkt de complexe regressieanalyse (43), zoals de logistische regressie (44) in SPSS?


Complexe regressieanalyse (43)

Naast de eerder besproken eenvoudige en multipele regressieanalyse, is er ook een meer complexe regressieanalyse, namelijk de logistische regressie.

Logistische regressie (44)

Zie aangehecht .pdf-bestand.

Dit hoofdstuk geeft een praktische handleiding voor het uitvoeren van een logistische regressieanalyse. Aan bod komt:...Read more

Hoe werkt de afhankelijke (gepaarde) t-toets in SPSS? (45)

Hoe werkt de afhankelijke (gepaarde) t-toets in SPSS? (45)

Image

Een afhankelijke (gepaarde) t-toets (in het Engels aangeduid met paired-sample t-test) wordt gebruikt wanneer er slechts één groep is en je graag data wil verzamelen van deze groep in twee verschillende situaties of onder twee verschillende condities. Een voorbeeld is een pre-test/post-test experimenteel design waarbij elke persoon van de groep wordt gemeten op dezelfde afhankelijke variabele op twee verschillende tijdstippen: tijdstip 1 (vóór de experimentele manipulatie) en tijdstip 2 (na de experimentele manipulatie). De gepaarde afhankelijke t-toets wordt ook gebruik wanneer sprake is van gematchte paren van proefpersonen (bijvoorbeeld elke persoon wordt gematcht aan een andere persoon op basis van geslacht). Scores op een continue variabele worden dan vervolgens met elkaar vergeleken voor elk paar.

Assumpties

Bij de gepaarde afhankelijke t-toets horen de volgende assumpties:

  • normale verdeling

  • de groepen moeten afhankelijk zijn

  • de groepen moeten even groot zijn

Procedure

Nu volgt de procedure voor het uitvoeren van een afhankelijke t-toets.

  1. Kies Analyze selecteer vervolgens Compare Means en klik dan op Paired Samples T-test.

  2. Klik de twee variabelen aan die je met elkaar wilt vergelijken voor elke proefpersoon (bijvoorbeeld depressiescores op tijdstip 1 en depressiescores op tijdstip 2). Sleep deze variabelen naar de sectie genaamd Paired Variables door te klikken op de pijltjestoets (wijzend naar rechts). Klik op OK (of op Paste om de analyse op te slaan in de Syntax Editor).

Access: 
JoHo members
Hoe berekent SPSS de point-biserial correlatie? (46)
Hoe werkt het uitvoeren van de Wilcoxon signed rank test in SPSS? (47)
Hoe werkt. de one way repeated measures ANOVA toets in SPSS? (48)
Hoe werkt de Kruskal-Wallis test in SPSS? (49)
Hoe werkt de Friedman test in SPSS? (50)
Hoe werken factor-analyse (51) en de chi-kwadraattoets (52) in SPSS?

Hoe werken factor-analyse (51) en de chi-kwadraattoets (52) in SPSS?


Factor-analyse (51)

Een factor-analyse is op diverse vlakken anders dan de eerder besproken analyses. Een factor-analyse is namelijk niet ontworpen om hypothesen te testen of om te onderzoeken of een groep significant verschilt van een andere groep. Factor-analyse is een zogenaamde ‘data-reductie techniek’. Het neemt een groot aantal variabelen en kijkt of de data kan worden gereduceerd in een kleinere set...Read more

Hoe werkt de log-lineair analyse in SPSS? (53)
Hoe werkt de independent factorial ANOVA analyse in SPSS? (54)
Hoe werkt de factorial repeated measures ANOVA analyse in SPSS? (55)
Hoe werkt de factorial mixed ANOVA analyse in SPSS? (56)
Hoe werkt de MANOVA analyse in SPSS? (57)
Hoe werkt de factoriale MANOVA analyse in SPSS? (58)

TentamenTests bij de meestvoorkomende statistiekonderwerpen tijdens je studie - Bundel

Wat wordt bedoeld met het begrip statistiek? - Tentamens 1

Wat wordt bedoeld met het begrip statistiek? - Tentamens 1


Vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen een onafhankelijke en een afhankelijke variabele? Beschrijf beide begrippen.

Vraag 2

In onderzoek worden over het algemeen verschillende soorten variabelen gemeten. Vul in welke termen ontbreken in de volgende zin:

De ......... variabele heeft invloed op de ......... variabele

  1. onafhankelijke; afhankelijke
  2. experimentele; controle
  3. experimentele; afhankelijke
  4. controle; experimentele

Vraag 3

Wat is een quasi-onafhankelijke variabele?

Vraag 4

Bekijk onderstaande twee definities van het begrip prestatie-motivatie.
I. Iemand krijgt de opdracht een toren van lucifers te bouwen. Prestatie-motivatie is het aantal keren dat iemand dit probeert voordat hij/zij de poging opgeeft.
II. Prestatie-motivatie is het vermogen om jezelf te bewegen tot een bepaalde prestatie. Zijn deze definities conceptueel of operationeel?

  1. Operationeel; conceptueel
  2. Operationeel; operationeel
  3. Conceptueel; operationeel
  4. Conceptueel; conceptueel

Vraag 5

Wat houdt correlationeel onderzoek in?

Vraag 6

Een onderzoeker wil nagaan in welke mate hoogbegaafdheid bij kinderen op de basisschool samengaat met gedragsproblemen in de klas. Welk soort onderzoek is geschikt om deze vraagstelling te onderzoeken?

Vraag 7

Wat is het doel van correlationeel onderzoek?

  1. Het verschil tussen twee groepen meten
  2. De invloed van de ene op de andere variabele meten
  3. Het verband tussen twee variabelen meten
  4. De som van de twee groepen berekenen

Vraag 8

Bij een steekproef hoort een .........; bij een populatie hoort een..........

  1. populatie; parameter
  2. statistiek; parameter
  3. parameter; statistiek
  4. statistiek; populatie

Vraag 9

Een steekproeffout ontstaat doordat:

  1. Er niet genoeg mensen in de populatie zijn
  2. Er een verschil is tussen de specifieke personen in de steekproef en alle mensen in een populatie
  3. Er een verschil is tussen iedere steekproef
  4. Er zijn te veel mensen in de populatie

Vraag 10

Een onderzoeker wil invloed van de hoeveelheid glucose in het bloed op geluksgevoel vaststellen. Hij meet concentraties van 2 mmol/L tot 10 mmol/L.
Wat zijn de absolute grenswaarden van de concentratie glucose?

Vraag 11

Er wordt onderzoek gedaan naar de bereidheid van drugsverslaafden in Nederland om zich te laten opnemen in een kliniek. Een groep van 100 verslaafden wordt geselecteerd om vragenlijsten te beantwoorden. Wat is de populatie in dit onderzoek?

  1. De groep van 100 verslaafden
  2. De Nederlandse bevolking
  3. De drugsverslaafden in Nederland
  4. Alle drugsverslaafden

Vraag 12

Welk soort data beschrijft de populatie?

  1. De parameter
  2. De statistiek
  3. De steekproef
  4. Een variabele

Vraag 13

Lydia doet onderzoek naar de invloed van kauwgum kauwen op concentratie bij jongeren. Ze selecteert deelnemers op verschillende middelbare scholen om mee te doen aan haar experiment. Wat is hier de populatie en wat is de steekproef?

Vraag 14

Op welke formule zijn alle statistische modellen gebaseerd?

.....read more
Access: 
Public
Welke soorten steekproeven en variabelen zijn er? - Tentamens 2

Welke soorten steekproeven en variabelen zijn er? - Tentamens 2


Vragen

Vraag 1

Wat is de afhankelijke variabele?

Vraag 2

Wat is een continue variabele?

Vraag 3

Wat is het verschil tussen correlationeel en experimenteel onderzoek?

Vraag 4

Wat is het verschil tussen variabelen en parameters?

Vraag 5

Wat is het verschil tussen continue en discrete variabelen?

Vraag 6

In een demografische vragenlijst wordt naar opleidingsniveau gevraagd, waarbij de antwoordopties zijn: basisschool, voortgezet onderwijs, middelbaar onderwijs en hoger onderwijs. Wat voor soort variabele is ‘opleidingsniveau’ in dit geval?

  1. Interval
  2. Ordinaal
  3. Nominaal
  4. Ratio

Vraag 7

Er wordt op de Universiteit Utrecht onderzoek gedaan naar het zelfbeeld van eerstejaars studenten. Ze moeten vragen beantwoorden op een schaal van 1 (laag) tot 7 (hoog). Op wat voor niveau wordt er gemeten?

  1. Interval
  2. Ordinaal
  3. Nominaal
  4. Ratio

Vraag 8

Joost doet een opiniepeiling onder studenten en trekt een steekproef op iedere universiteit in Nederland. Wat voor soort steekproeftrekking is dit?

  1. Systematisch
  2. Cluster
  3. Gestratificeerd
  4. Gelaagd

Vraag 9

Iemand beweert over een bepaalde variabele dat de score van Elise twee keer zo groot is als die van Adriaan. Welk meetniveau moet de variabele ten minste hebben om deze uitspraak te kunnen doen?

  1. Interval
  2. Ordinaal
  3. Nominaal
  4. Ratio

Vraag 10

In een onderzoek wordt de variabele Intelligentie op de volgende manier gemeten: 1 = IQ lager dan 70 2 = IQ tussen 71 en 90 3 = IQ tussen 91 en 110 4 = IQ tussen 111 en 120 5 = IQ hoger dan 120 Welk meetniveau heeft deze variabele?

Vraag 11

In een onderzoek wordt gekeken naar het verband tussen sekse, leeftijd en cognitieve vaardigheden. Welke van deze variabelen kunnen in psychologisch onderzoek uitsluitend een rol spelen als onafhankelijke variabele?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De afhankelijke variabele is de variabele die gezien wordt als uitkomst.

Vraag 2

Een continue variabele is een score die iedere waarde kan aannemen die op de meetschaal wordt gebruikt.

Vraag 3

Het verschil tussen correlationeel en experimenteel onderzoek is dat bij experimenteel onderzoek de variabelen worden gemanipuleerd en bij correlationeel onderzoek niet.

Vraag 4

Het verschil tussen variabelen en parameters is dat parameters geschat worden, en variabelen gemeten.

Vraag 5

Een continue variabele kan oneindig opgedeeld worden, terwijl een discrete variabele bestaat uit vaste waarden.
Een variabele is discreet wanneer de mogelijke waarden alleen bepaalde, afzonderlijke nummers zijn. Een variabele is continu wanneer de waarden alle mogelijke waarden kunnen aannemen.

Vraag 6

B

Vraag 7

B

Vraag 8

A

Vraag 9

D

Vraag 10

Ordinaal. Een ordinale schaal bestaat uit een set van categorieën die in een duidelijke volgorde georganiseerd zijn. Je kunt deelnemers aan een zangwedstrijd bijvoorbeeld op volgorde zetten van beste tot slechtste op basis

.....read more
Access: 
JoHo members
Op welke manier kan data beschreven, verkend en verzameld worden? - Tentamens 3

Op welke manier kan data beschreven, verkend en verzameld worden? - Tentamens 3


Vragen

Vraag 1

Wat zijn de drie voorwaarden voor causaliteit?

Vraag 2

Van elf willekeurig gekozen studenten is direct na afloop van tentamen M&T nagegaan hoeveel van de 40 vragen zij goed beantwoord hebben. Deze scores zijn weergegeven in onderstaande stemplot. 0 2 6 6 1 0 8 9 2 1 3 4 6 8 9
Bepaal de waarde van de Mediaan.

Vraag 3

Wat is de mediaan van de scores 4-6-8-10-18?

Vraag 4

Wat is de mediaan van de volgende rij getallen: 8, 9, 14, 15?

Vraag 5

De getallen zijn al gerangschikt van klein naar groot. Er zijn een even aantal (8) getallen. De mediaan is dan het gemiddelde van de twee middelste getallen: 9 en 14.

Vraag 6

Welke centrummaat kun je gebruiken voor categorische variabelen?

  1. Het gemiddelde
  2. De mediaan
  3. De module
  4. De kwartielafstand

Vraag 7

Welke weergave kan worden gebruikt om de observaties van een kwantitatieve variabele in kaart te brengen?

  1. Scatterplot
  2. Contingency table
  3. Regressie analyse
  4. Loglineaire regressie analyse

Vraag 8

Wat is de interkwartielafstand?

Vraag 9

Welke maat beschrijft de typische afstand tot het gemiddelde in een distributie?

Vraag 10

De volgende 5 begrippen worden veel gebruikt om kenmerken van een statistische variabele samen te vatten: minimum, maximum, 1e kwartiel, 3e kwartiel, mediaan. Wat is de goede volgorde, van klein naar groot?

Vraag 11

Wat houdt errorvariantie in?

Vraag 12

Hoe wordt de standaarddeviatie berekend uit de variantie?

Vraag 13

Om een indruk te krijgen van de relatie tussen aantal gerookte sigaretten per dag en tijdsduur nodig om 2 km te joggen maak je van deze gegevens van een aantal proefpersonen een grafiek. Welke variabele zet je op de x-as?

Vraag 14

Welke stelling is juist?

Stelling 1: Een normaal curve houdt rekening met het gemiddelde en de standaarddeviatie van de data

Stelling 2: De kernel dichtheidsplot houdt rekening met het gemiddelde en de standaarddeviatie van de data

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 15

Eigenschappen van een normaal curve zijn: (er kunnen meerdere antwoorden goed zijn)

  1. Een symmetrische verdeling
  2. Een bimodale distributie
  3. Positieve scheefheid
  4. Mesokurtisch

Vraag 16

Welke centrale tendentie maat kan gebruikt worden bij een variabele van nominaal meetniveau?

  1. Variantie
  2. Mediaan
  3. Modus
  4. Gemiddelde

Vraag 17

Bekijk de volgende scores:

11 15 19 26 37

Welke onderstaande uitspraak is onjuist?

  1. De mediaan is 19
  2. Het eerste kwartiel is 15
  3. De verdeling is scheef naar rechts
  4. De interkwartiel range is gelijk aan 26

Vraag 18

Er wordt een onderzoek gedaan naar het gemiddelde IQ van kinderen op een school in Leiden. Er wordt een steekproef van 6 kinderen genomen. Hieronder

.....read more
Access: 
JoHo members
Wat wordt bedoeld met de begrippen betrouwbaarheid en validiteit? - Tentamens 4

Wat wordt bedoeld met de begrippen betrouwbaarheid en validiteit? - Tentamens 4


Vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen betrouwbaarheid en validiteit, twee centrale begrippen binnen de statistiek?

Vraag 2

Uit welke twee onderdelen bestaat de totale variantie in een dataset van scores?

Vraag 3

Tussen welke twee waardes kan de betrouwbaarheid van een meting liggen?

Vraag 4

Welke drie soorten betrouwbaarheid worden er onderscheiden?

Vraag 5

Hoe wordt de split-halfbetrouwbaarheid berekend?

Vraag 6

Wat is het verschil tussen interne en externe validiteit?

Vraag 7

Een studie-adviseur probeert studiesucces te voorspellen. Hij neemt bij een groep eerstejaars studenten een vragenlijst af die motivatie meet. Aan het einde van hun eerste jaar bekijkt hij of studenten het jaar succesvol hebben afgesloten. Vervolgens bepaalt hij de correlatie met de score op de vragenlijst. Van welke soort validiteit is hier sprake?

Vraag 8

Een onderzoeker heeft vastgesteld dat hogere niveaus van testosteron bij jonge mannen samenhangen met verhoogd risicovol gedrag tijdens het autorijden. In een vervolgstudie vindt hij hetzelfde verband in een steekproef jonge vrouwen. Van welke soort validiteit is dit een voorbeeld?

Vraag 9

Wat betekent validiteit?

Vraag 10

Wanneer is een onderzoek betrouwbaar?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De betrouwbaarheid houdt in dat het meetinstrument consistente resultaten geeft. Als je twee keer dezelfde meting doet, geeft een betrouwbaar meetinstrument twee keer hetzelfde resultaat. Validiteit beschrijft of het gemeten concept inderdaad gemeten wordt door het meetinstrument.

Vraag 2

De totale variantie bestaat uit variantie door ware scores en variantie door meetfouten (errorvariantie en systematische variantie).

Vraag 3

Tussen de 0 en 1.

Vraag 4

Test-hertest betrouwbaarheid, interitem betrouwbaarheid en interbeoordelaar betrouwbaarheid.

Vraag 5

Bij de split-halfbetrouwbaarheid worden de items over twee sets verdeeld. Daarna wordt voor elke set een totaalscore berekend. Vervolgens wordt er een correlatie tussen beide sets berekend. Als de items in beide sets hetzelfde construct meten, dan zou er een hoge correlatie tussen beide sets moeten zijn.

Vraag 6

Bij interne validiteit gaat het erom dat een onderzoeker juiste conclusies trekt over de effecten van de onafhankelijke variabele, externe validiteit gaat over de mate waarin resultaten generaliseerbaar zijn naar andere steekproeven.

Vraag 7

Predictieve criteriumvaliditeit. We spreken van predictieve validiteit wanneer een meetinstrument onderscheid kan maken tussen mensen op een gedragscriterium in de toekomst, dus of het instrument een goede voorspelling kan geven. Vooral in de onderwijssetting is dit van belang.

Vraag 8

Externe validiteit. Externe validiteit gaat over de mate waarin gevonden onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn naar andere steekproeven

Vraag 9

Validiteit is de mate waarin het instrument daadwerkelijk meet wat je wil meten.

Vraag 10

Een onderzoek is betrouwbaar wanneer het instrument dezelfde uitkomst geeft bij dezelfde condities.

Access: 
JoHo members
Welke verdelingen bestaan er binnen de statistiek? - Tentamens 5

Welke verdelingen bestaan er binnen de statistiek? - Tentamens 5


Vragen

Vraag 1

Wat is het gemiddelde en de standaardafwijking van de standaardnormaalverdeling?

Vraag 2

Iemand kiest geblinddoekt 4 knikkers uit een mand met oneindig veel knikkers. De helft is rood, de andere helft groen. Hoe groot is de kans dat hij vier groene knikkers trekt?

Vraag 3

In een aselecte steekproef van 20 eerstejaars studenten in Groningen zijn er 12 thuiswonend. Wat is het 95%-betrouwbaarheidsinterval?

Vraag 4

Wat is de kritieke Z-waarde die je gebruikt bij de bepaling van een 92%-betrouwbaarheidsinterval voor het gemiddelde?

Vraag 5

Er wordt gezegd dat 55% van de huwelijken in de staat Californië (USA) binnen 15 jaar eindigt in een echtscheiding. 15 jaar geleden is er een groot onderzoek gestart waarbij honderden huwelijken in Californië zijn gevolgd. Stel, er worden random 100 van deze huwelijken geselecteerd. Wat is de exacte vorm van de steekproevenverdeling (sampling distribution) van het aantal van deze huwelijken dat eindigt in een echtscheiding?

Vraag 6

Een onderzoeker bekijkt de samenhang tussen mate van alcoholgebruik en studieresultaat (beide variabelen hebben drie categorieën. Hij heeft 15 personen onderzocht, en vindt een chi-kwadraat waarde van 1.3. Met hoeveel vrijheidsgraden moet hij toetsen?

Vraag 7

Om te toetsen of er een associatie is tussen geslacht en rook gedrag (wel of niet roken) tel je in een groep van 75 mannen en 69 vrouwen het aantal rokers en niet-rokers. Vervolgens voer je een chi-kwadraat test uit. Wat is het aantal vrijheidsgraden?

Vraag 8

Men wil weten of de ‘man/vrouw’-verhouding onder de werknemers van bedrijf A en B van elkaar verschillen. Op steekproefbasis stelt men vast dat de proportie man in van bedrijf A 0.40 en in bedrijf B 0.52 bedraagt. In beide gevallen zijn 100 studenten onderzocht. Toets de nulhypothese met de chikwadraattoets. Welke waarde heeft de toetsstatistiek?

Vraag 9

Een onderzoeker gaat na of het moment van geboorte van invloed is op of iemand een professionele turner wordt. Hiervoor zijn random 220 turners geselecteerd die de afgelopen 10 jaar hebben geturnd. Het kwartaal waarin ze geboren zijn is bepaald: eerste kwartaal 62,tweede kwartaal 69, derde kwartaal40 en het vierde kwartaal 49. Toets de nulhypothese met de chi-kwadraat-toets. Wat is de waarde van de toetsstatistiek?

Vraag 10

Waar wordt kappa voor gebruikt?

Vraag 11

Wat is de waarde van de toetsingsgrootheid χ 2?

Vraag 12

Stelling 1: De normaalverdeling is een symmetrische, unimodale verdeling

Stelling 2: T-scores werken met een gemiddelde van 0 en een standaarddeviatie van 1

Welke stelling is juist?

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 13

Bij een onderzoek naar het IQ van basisschoolkinderen behaalt één kind een bijzondere score: 145. Het gemiddelde IQ is 100 met een standaarddeviatie van 15. Hoeveel standaarddeviaties wijkt de score van het

.....read more
Access: 
JoHo members
Op welke manier wordt een steekproef uitgevoerd? - Tentamens 6

Op welke manier wordt een steekproef uitgevoerd? - Tentamens 6


Vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen een parameter en een statistiek?

Vraag 2

Welke drie soorten nonprobability samples zijn er?

Vraag 3

In een onderzoek naar de patiënten van psychiatrische inrichtingen in Nederland wordt de steekproef als volgt getrokken. Eerst trekt men at random een aantal inrichtingen uit de complete lijst van Nederlandse psychiatrische inrichtingen. Uit elk van die inrichtingen wordt vervolgens at random een aantal patiënten getrokken. Wat voor steekproef is dit?

Vraag 4

Een onderzoeker wil weten in hoeverre alcoholgebruik samenhangt met studieresultaten. Zij hangt op een prikbord op de universiteit een briefje waarop drinkende studenten worden opgeroepen om deel te nemen aan het onderzoek. Er melden zich 33 studenten. Wat voor steekproef is dit?

Vraag 5

Hoe bereken je de standaardafwijking?

Vraag 6

Wat geeft een z-score aan?

Vraag 7

Welk kenmerk is onderscheidend van de verdeling van steekproefgemiddelden?

Vraag 8

Wat is waar met betrekking tot de vorm van de verdeling van steekproefgemiddelden?

  1. Hoe groter de steekproef, hoe meer de gemiddelden verspreid zijn
  2. Hoe kleiner de steekproef, hoe meer normaal verdeeld.
  3. Hoe groter de steekproef, hoe dichter de gemiddelden bij elkaar liggen
  4. Hoe kleiner de steekproef, hoe meer de gemiddelden verspreid zijn

Vraag 9

Welk van de volgende kenmerken wordt niet beschreven door de centrale limiettheorie?

  1. Grootte van de steekproef
  2. Vorm van de steekproef
  3. Variabiliteit van de steekproef

Vraag 10

Wat is het verschil tussen standaarddeviatie en standaardfout?

Vraag 11

Wat is het effect van steekproefgrootte op de uitkomst van een hypothesetest?

  1. De kans op een significant effect is groter bij een grotere steekproef
  2. De kans op een significant effect is kleiner bij een grotere steekproef
  3. De effectgrootte wordt kleiner bij een grotere steekproef
  4. De effectgrootte blijft gelijk bij een grotere steekproef

Vraag 12

Bereken de kans dat een steekproefgemiddelde groter is dan 100 bij een steekproef van 25 proefpersonen uit een populatie met gemiddelde 90 en standaarddeviatie 10.

Vraag 13

Welke van de volgende stellingen is juist?

I) Als de samplegrootte toeneemt, neemt de waarde van de standaardfout ook toe.

II) De standaardfout speelt een belangrijkere rol in beschrijvende statistiek in vergelijking

met inferentiële statistiek

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 14

Aan welke voorwaarde(n) moet de verdeling van sample gemiddelden voldoen om normaal te zijn?

  1. De populatie waaruit de sample geselecteerd is, is normaal
  2. De samplegrootte is relatief groot
  3. Aan ten minste een van de bovenstaande voorwaarden moet voldaan worden, maar het liefst allebei.
  4. Aan geen van de bovenstaande.

Vraag 15

Noem twee invloeden op de standaardfout.

Vraag 16

Wat is de relatie tussen betrouwbaarheid en

.....read more
Access: 
JoHo members
Hoe wordt een hypothese getest? - Tentamens 7

Hoe wordt een hypothese getest? - Tentamens 7


Vragen

Vraag 1

Een onderzoeker wil bestuderen of een medicijn effectief is. Wat zou de nulhypothese stellen over dit medicijn?

Vraag 2

Wat is de relatie tussen power en alfaniveau?

Vraag 3

Hieronder staan vijf stellingen. Zijn deze stellingen goed of fout?

  1. Hoe groter de sample, hoe hoger de power;
  2. Een tweezijdige toets geeft een hogere power dan een eenzijdige toets;
  3. Als de power van een test lager wordt, wordt de kans op een Type-II fout ook lager;
  4. Als het alfaniveau toeneemt, neemt de grootte van het kritische gebied ook toe;
  5. De term significant wordt gebruikt wanneer de nulhypothese wordt afgewezen.

Vraag 4

Welke assumpties liggen ten grondslag aan hypothesetoetsing met z-scores?

Vraag 5

Wat is een type 1 fout?

Vraag 6

Waarom wordt de type 1 fout als iets ernstigs gezien?

Vraag 7

In welke situatie is het waarschijnlijk dat een type 2 fout voorkomt?

Vraag 8

Welke factoren kunnen een hypothesetest beïnvloeden? Noem er 3.

Vraag 9

Waarom is een statistisch significant effect niet gelijk aan een substantieel effect?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De null hypothese stelt dat het medicijn geen effect heeft.

Vraag 2

Als het alfaniveau groter wordt, wordt de power ook groter. Oftewel: de kans op een significant effect wordt groter.

Vraag 3

Goed, fout, fout, goed, goed

Vraag 4

  • Random sampling;

  • Onafhankelijke observaties;

  • De waarde van σ verandert niet door de behandeling;

  • Normale sampling distributie.

Vraag 5

Een Type I-fout betekent dat de nulhypothese verworpen wordt, terwijl die eigenlijk aangenomen had moet worden. Met andere woorden, er wordt een significant effect gerapporteerd terwijl er in werkelijkheid geen effect is.

Vraag 6

Een onderzoeker kan het effect rapporteren en op basis daarvan kunnen foutieve beslissingen en aannames worden gemaakt.

Vraag 7

Als het behandeleffect erg klein is; het kan dan moeilijk zijn om het effect te detecteren.

Vraag 8

  • De grootte van het verschil tussen gemiddelden;

  • De variabiliteit van de scores en

  • Het aantal scores in de sample.

Vraag 9

Statistisch significant houdt in dat het effect groter is dan op kansbasis verwacht zou worden. Kans wordt in dit geval gemeten door middel van de standaardfout, die sterk beïnvloed kan worden door de  samplegrootte. Als de sample groot is, kan de standaardfout erg klein zijn, waardoor een heel klein behandeleffect nog steeds significant kan zijn, maar niet substantieel is.

Access: 
JoHo members
Wat is een bias? - Tentamens 8

Wat is een bias? - Tentamens 8


Vragen

Vraag 1

Waar kan een bias voorkomen?

Vraag 2

Welke drie typen bias kunnen ontstaan in een steekproef?

Vraag 3

Waarom zijn uitschieters een belangrijke bron van bias?

Vraag 4

Waarom is de aanname van lineariteit zeer belangrijk?

Vraag 5

Wat betekent homoscedasticiteit?

Vraag 6

Hoe kun je de assumpties van homoscedasticiteit en lineariteit tegelijk bekijken?

Vraag 7

Wat kun je doen om bias te verminderen?

Vraag 8

Wat wordt er bedoeld met de zogenaamde selectiebias?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Bias kan voorkomen bij de schattingen van de parameters, de standard error en het betrouwbaarheidsinterval, en de test statistieken en p-waarden.

Vraag 2

Sampling bias, response bias en nonresponse bias

Vraag 3

Uitschieters zijn een belangrijke bron van bias, omdat die het gemiddelde enorm omhoog of omlaag kunnen brengen.

Vraag 4

De aanname van lineariteit is belangrijk omdat het model niet meer klopt als de variabelen geen lineair verband vertonen.

Vraag 5

Homoscedasticiteit betekent dat alle groepen een ongeveer gelijke variantie hebben.

Vraag 6

De assumpties van homoscedasticiteit en lineariteit kun je tegelijk bekijken door een scatterplot te gebruiken.

Vraag 7

Om bias te verminderen kun je bepaalde extreme scores verwijderen, uitschieters vervangen door de hoogste score die geen uitschieter is, je data analyseren met robuuste methodes en de data transformeren.

Vraag 8

Dit houdt in dat de manier waarop je je participanten selecteert, kan leiden tot een vertekend beeld. Denk bijvoorbeeld aan internet-enquêtes. Mensen die geen internet hebben selecteer je hierdoor automatisch niet.

Access: 
JoHo members
Wat is statistische inferentie en hoe maak je schattingen? - Tentamens 9

Wat is statistische inferentie en hoe maak je schattingen? - Tentamens 9


Vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen beschrijvende en inferentiële statistiek?

Vraag 2

Myrthe kijkt naar de jaarlijkse uitgaven van gezinnen in verschillende regio’s in Nederland over de periode 1980 tot afgelopen jaar. Gebruikt zij inferentiële of beschrijvende statistiek?

Vraag 3

Een arbeidspsycholoog doet onderzoek naar werkstress bij startende ondernemers. Hij gebruikt gegevens van de Kamer van Koophandel en vindt dat 62% van de ondernemers man is, en 38% vrouw. Van de ondernemers die aan zijn onderzoek meedoen, rapporteert 73% van de vrouwen bovengemiddelde stress, tegenover 45% van de mannen. Hij voorspelt dat vrouwelijke ondernemers vaker last zullen krijgen van burn-outklachten. Welk deel in het onderzoek is beschrijvende statistiek, en welk deel is inferentieel?

Vraag 4

Hoe wordt de vorm van statistiek genoemd die zich bezig houdt met het trekken van conclusies?

Vraag 5

Hoe wordt de waarde die het meest consistent is met de geobserveerde data genoemd?

  1. Puntschatting.
  2. Intervalschatting
  3. Maximale waarschijnlijkheidsschatting
  4. Minimale waarschijnlijkheidsschatting

Vraag 6

In een marktonderzoek naar online winkelgedrag zegt 79% van een steekproef van 1200 personen regelmatig online producten te bestellen. Bereken het 95% betrouwbaarheidsinterval.

Vraag 7

In een onderzoek naar de houding van jongeren tegenover het vuurwerkverbod wordt een steekproef gedaan. In de steekproef van 500 middelbare scholieren is 56% voor en 44% tegen. Bereken het 99% betrouwbaarheidsinterval.

Vraag 8

Hoe kun je het betrouwbaarheidsinterval verkleinen?

Vraag 9

Een vrouwenblad plaatst een poll met de stelling ‘Mijn vriendinnen gaan voor mijn familie’. 883 lezeressen nemen deel aan de poll. Wat is de geschatte standaardfout als 36% het eens is?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Beschrijvende statistiek wordt gebruikt voor het samenvatten, organiseren en vereenvoudigen van data.

Inferentiële statistiek dient om samples te bestuderen en vervolgens te generaliseren naar de populaties waaruit ze geselecteerd zijn. Dit wordt gebruikt om voorspellingen te doen.

Vraag 2

Beschrijvende statistiek. Als ze met haar onderzoek voorspellingen zou doen over de uitgaven van gezinnen in het huidige jaar, dan zou het inferentiële statistiek zijn.

Vraag 3

De verdeling mannelijke/vrouwelijke ondernemers is beschrijvend, evenals het percentage ondernemers in beide groepen dat bovengemiddelde stress rapporteert. De voorspelling over burn-outklachten is inferentieel.

Vraag 4

Inferentiële statistiek.
Deze methode gaat er vanuit dat de onafhankelijke variabele effect heeft gehad, wanneer het verschil tussen de gemiddelden van de condities groter is dan dat we zouden verwachten op basis van alleen toeval. We vergelijken daarom de groepsgemiddelden die we gevonden hebben met de groepsgemiddelden die we verwachtten te vinden als er alleen sprake zou zijn van errorvariantie. Deze methode geeft helaas geen zekerheid. We kunnen alleen de kans vaststellen dat de verschillen in groepsgemiddelden het gevolg zijn van errorvariantie.

Vraag 5

C

Vraag 6

Se = http://latex.codecogs.com/gif.latex?\sqrt%7b\frac%7b(0.79)(0.21)%7d%7b1200%7d%7d = 0.012. Dit is de standaardfout.

.....read more
Access: 
JoHo members
Wat wordt bedoeld met de begrippen correlatie, regressie en lineaire regressie? - Tentamens 10

Wat wordt bedoeld met de begrippen correlatie, regressie en lineaire regressie? - Tentamens 10


Vragen

Vraag 1

Welke waarde in een regressiefunctie is de constante waarde?

  1. y

  2. α

  3. β

  4. ε

Vraag 2

Wanneer is een correlatie sterker?

  1. Als de waarde groter is

  2. Als de waarde kleiner is

  3. Als de waarde negatief is

  4. Als de waarde positief is

Vraag 3

Wat betekent R2 binnen de regressieanalyse? Wat is R2?

Vraag 4

Waarom kun je beter niet extrapoleren met een regressieanalyse?

Vraag 5

Wat houdt een positieve relatie tussen twee variabelen in?

Vraag 6

Wat geeft de covariantie aan?

Vraag 7

Wat is Pearson correlatie coëfficiënt?

Vraag 8

Wat is een bivariate correlatie?

Vraag 9

Waarom is er bij correlatie niet automatisch sprake van causaliteit?

Vraag 10

Wat is het coëfficiënt van determinatie?

Vraag 11

Wat is Spearman correlatie coëfficiënt?

Vraag 12

Wanneer wordt de Kendall’s tau gebruikt?

Vraag 13

Wanneer gebruik je de biseriële correlatie coëfficiënt?

Vraag 14

Wat is de partiële correlatie?

Vraag 15

Wat is het verschil tussen semi-partiële correlatie en partiële correlatie?

Vraag 16

Wat gebruik je om correlaties te vergelijken?

Vraag 17

Wat moet je doen om de effectgrootte te berekenen?

Vraag 18

Wat wordt precies geanalyseerd wanneer er een regressieanalyse uitgevoerd wordt?

Vraag 19

Wat wordt bedoeld met residuen?

Vraag 20

Heeft een goed model een hoge F-ratio of juist een lage?

Vraag 21

Wat betekent een regressiecoëfficiënt van 0?

Vraag 22

Wat is een probleem bij de forwardmethode van invoer?

Vraag 23

Wat is een probleem bij de stapsgewijze invoer?

Vraag 24

Wat wordt bedoeld met een uitschieter?

Vraag 25

Wat is het effect van een uitschieter op een lineaire regressielijn?

Vraag 26

Waaraan moeten de meetniveaus van een regressieanalyse voldoen?

Vraag 27

Wat is multicollineariteit? En welke drie problemen ontstaan er bij vergrote multicollineariteit?

Vraag 28

Wat is homoscedasticiteit?

Vraag 29

Wat test je met de Durbin-Watson test?

Vraag 30

Wat is crossvalidatie? En door middel van welke twee methodes kan dit?

Vraag 31

Wat geeft het betrouwbaarheidsinterval aan?

Vraag 32

Wat is verklaarde variantie?

Vraag 33

Wat zijn dummy variabelen?

Vraag 34

Wat doet een mediërende variabele?

Vraag 35

Wat is een modererend effect?

Vraag 36

Welke drie eigenschappen van de relatie tussen X en Y worden er gemeten met een correlatie?

Vraag 37

Variabele x en y hebben een r² van 0.15. Betekent dit een grote, een kleine of een gemiddelde correlatie?

Vraag 38

Wanneer wordt de phi-coëfficiënt gebruikt?

Vraag 39

Een bedrijfspsycholoog is voor 100 werknemers nagegaan wat hun bloeddruk (X) is en hoeveel winst (Y) hun bedrijf maakt. Voor deze gegevens berekent hij het gemiddelde, de variantie en de covariantie. Het gemiddelde van x = 80 , het gemiddelde van y = 60,

.....read more
Access: 
JoHo members
Wat is multipele regressie en hoe werkt het? - Tentamens 11

Wat is multipele regressie en hoe werkt het? - Tentamens 11


Vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen de pearson correlatie en de multipele correlatie R?

Vraag 2

Voor twee modellen berekenen we de adjusted R2 : Model 1 heeft een adjusted R2 van 0.788 en model 2 van 0.793. Welke model is het betere model op basis van deze waarden?

Vraag 3

In een model zijn twee partiële correlaties gevonden tot de afhankelijke variabele: rx1y= 0.6, rx2y=0.4. De verklaarde variantie is 60%. Hoeveel variantie wordt verklaard door beide variabelen?

Vraag 4

Gegeven is de volgende SPSS tabel:

Wat is de gestandaardiseerde vergelijking?

Vraag 5

Wat is de betekenis van B in de tabel bij de vorige vraag?

Vraag 6

Welke uitspraak over het evalueren van individuele voorspellers is juist?

  1. Het evalueren van individuele voorspellers is handig wanneer het model niet beter dan kansniveau voorspelt.
  2. Om te evalueren kunnen zowel b-gewichten als bèta-gewichten worden gebruikt.
  3. Bèta-gewichten kunnen beïnvloed worden door de variabiliteit van een variabele, extra voorspellers en meetfouten.
  4. Het evalueren van bèta-gewichten en structuurcoëfficiënten kan vaak al voldoende zijn.

Vraag 7

Wat zijn de assumpties voor multipele regressie?

Vraag 8

In een regressie analyse bij data van 150 personen is het regressiegewicht van X2 niet significant, maar de correlatie is toch hoog: 0.6. Verdere gegevens: correlatie X1 en Y = 0.8, correlatie X1 en X2 = 0.8. Wat kan hiervoor de verklaring zijn?

  1. Er is sprake van een interactie-effect tussen X1 en X2
  2. De data zal waarschijnlijk non-lineair zijn.
  3. X1 heeft geen unieke bijdrage.
  4. X2 heeft geen unieke bijdrage.

Vraag 9

Welke uitspraak over (semi)-partiële correlaties is juist?

  1. De partiële correlaties geven percentages van de unieke verklaarde variantie van de variabele.
  2. De gekwadrateerde semi-partiële correlatie van X1 wordt berekend door de unieke verklaarde variantie te delen door de totale variantie van de afhankelijke variabele (zowel verklaard als onverklaard).
  3. De gekwadrateerde partiële correlatie van X1 geeft het percentage variantie dat voor een deel de afhankelijke variabele verklaart.
  4. De gekwadrateerde multipele correlatie (R2) is gelijk aan de unieke verklaarde varianties opgeteld.

Vraag 10

Wat is multicollineariteit?

Vraag 11

Multicollinariteit zorgt voor een hogere/lagere R2 waarde en is wel/niet goed wanneer men de interactie tussen variabelen wil begrijpen.

  1. hogere, wel
  2. hogere, niet
  3. lagere, wel
  4. lagere, niet

Vraag 12

Hoe kun je multicollineariteit testen?

Vraag 13

Wanneer is er sprake van moderatie?

Vraag 14

Welke vraag kun je niet met multipele regressie beantwoorden?

  1. Je wilt weten wat de invloed is van leeftijd, EQ en sociaal-economische status op alcoholgebruik.

  2. Je wilt weten of de relatie tussen geslacht en carrièresucces significant blijft als je corrigeert voor opleidingsniveau.

  3. Je wilt weten of er een verschil is in acceptatie van het homohuwelijk tussen

.....read more
Access: 
JoHo members
Wat is logistische regressie en hoe werkt het? - Tentamens 12

Wat is logistische regressie en hoe werkt het? - Tentamens 12


Vragen

Vraag 1

Wanneer wordt logistische regressie gebruikt?

Vraag 2

Wat voor vorm heeft de lijn van een logistische regressie?

Vraag 3

Bij logistische regressie is er enkel een verband tussen X en de:

  1. de odds.
  2. de kans om bij groep 1 te horen.
  3. de log(odds) (logit).
  4. de odds ratio.

Vraag 4

In een Logistische regressie model is een dichotome voorspeller opgenomen. X1 heeft een regressiecoëfficiënt van 0.568. Het model heeft een constante van -3.734. Een individu beschikt over kenmerk X1. Hoe groot is de kans dat hij bij de doelgroep hoort?

Vraag 5

Een onderzoeker wil een logistische regressie analyse uitvoeren op zijn verkregen data over het wel of niet hebben van een depressie, uit een steekproef van 150 respondenten. De voorspellende variabelen zijn van intervalniveau en de afhankelijke variabele is dichotoom. Hij vindt onder andere dat een aantal van zijn voorspellers sterk correleren met elkaar, dat de voorspellers lineair gerelateerd zijn aan de log kansen en dat de errors afhankelijk zijn van elkaar. Is het verstandig om een LRA uit te voeren?

Vraag 6

I. Bij dichotome variabelen wordt het aanwezig zijn van een kenmerk/variabele gecodeerd met 1 en he niet aanwezig zijn met 0.
II. LRA probeert te voorspellen tot welke groep een individu behoort door de kans te berekenen dat het individu tot de responsgroep behoort.

  1. Alleen stelling I is juist.
  2. Alleen stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Geen van de stellingen is juist.

Vraag 7

Hoe interpreteer je een significante omnibus-test?

Vraag 8

Met welke test kun je het logistische regressiemodel evalueren en hoe werkt deze test?

Vraag 9

Hoe bereken je het percentage accuraat geclassificeerde gevallen (PAC)?

Vraag 10

Gegeven is de volgende Classification Table van een onderzoek waarin een behandeling wel/niet succesvol is geweest.

Welke percentages missen bij A en B?

Vraag 11

Wat is logistische regressie?

Vraag 12

Wanneer is er sprake van multinomiale logistische regressie?

Vraag 13

Hoe kun je de niet-lineaire relatie toch lineair maken?

Vraag 14

Wat is de R-statistiek?

Vraag 15

Wat is de Wald statistiek?

Vraag 16

Wat geeft de odds ratio weer?

Vraag 17

Wanneer komen onderdrukkende effecten voor?

Vraag 18

Wat betekent het streven naar parsimonie?

Vraag 19

Wat is de assumptie van lineairiteit waar aan voldaan moet worden?

Vraag 20

Wanneer ontstaat complete scheiding?

Vraag 21

Wanneer is er sprake van overspreiding?

Vraag 22

Wat wordt er gerapporteerd bij een logistische regressie?

Vraag 23

Wat moet je doen om de assumptie van lineairiteit te testen bij logistische regressie?

Vraag 24

Wat gebruik je bij multinomiale regressie om groepslidmaatschap van meer dan twee categorieën te voorspellen?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Als er

.....read more
Access: 
JoHo members
Hoe werkt de analyse van variantie (ANOVA)? - Tentamens 13

Hoe werkt de analyse van variantie (ANOVA)? - Tentamens 13


Vragen

Vraag 1

Wat is het voordeel van ANOVA boven t-toetsen?

Vraag 2

Welke toets wordt gebruikt om de homoscedasticiteit te toetsen?

Vraag 3

Wat zijn de drie aannames voor het uitvoeren van een ANOVA?

Vraag 4

Hoe kan de F-waarde berekend worden uit een gegeven t-waarde?

Vraag 5

Bezie onderstaande stellingen over de ANOVA, en geef aan welke stelling(en) juist is/zijn.
I. De sterkte van een bepaald effect in de ANOVA is R².
II. De F-waarde in een ANOVA tabel is te berekenen door de gemiddelde kwadratensom van het model te delen door de gemiddelde kwadratensom van de error.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 6

Uit een ANOVA tabel zijn de volgende gegevens bekend. Wat is de F-waarde?
SS between groups: 400
SS within groups: 150
df between groups: 4
df within groups: 16

Vraag 7

Uit een onderzoek naar het effect van therapie op depressie is het resultaat in onderstaande ANOVA-tabel gepresenteerd. Patiënten zijn door middel van toevalsmatige toewijzing in drie verschillende groepen ingedeeld. De patiënten uit groep 1 kregen gedragstherapie, de patiënten uit groep 2 kregen cognitieve gedragstherapie en de patiënten uit groep 3 kregen geen therapie (controle groep). De afhankelijke variabele is angstklachten na afloop van de therapie.

Blijkt uit bovenstaande tabel dat de therapieën significant verschillen in effectiviteit bij α = . 05?

Vraag 8

In een ANOVA wordt onderzocht wat het effect is van 4 typen compost op de groei van rozen. Voor elk type compost zijn er 10 rozenplanten gekweekt en gewogen. Wat is het aantal vrijheidsgraden voor behandeling?

Vraag 9

Waarvoor worden post-hoc toetsen gebruikt bij ANOVA?

Vraag 10

Wat houdt het in als contrasten orthogonaal aan elkaar zijn?

Vraag 11

Voor welk type variabele kun je ANOVA gebruiken?

  1. Een categorische verklarende variabele

  2. Een categorische responsvariabele

  3. Een kwantitatieve verklarende variabele

  4. Een kwalitatieve verklarende variabele

Vraag 12

Wat gebeurt er met de F-statistiek als het verschil tussen groepen in ANOVA kleiner wordt?

Vraag 13

Welke methode gebruik je om meerdere vergelijkingen te maken met nauwe betrouwbaarheidsintervallen?

  1. Greenhouse-Geisser

  2. Bonferroni

  3. Mauchly

  4. Tukey

Vraag 14

In een ziekenhuis worden begeleidingstrajecten aangeboden voor mensen met chronische pijn. De effectiviteit van deze begeleidingstrajecten wordt onderzocht door drie condities met elkaar te vergelijken. Hieronder vind je de gemiddelde resultaten van de drie groepen. Is er sprake van significante verschillen?

Conditie 1 (n = 6)       Conditie 2 (n = 4)       Conditie 3 (n = 4)

M = 12                        M = 10                        M = 20

SS = 14                      

.....read more
Access: 
JoHo members
Wat is het tweeweg ANOVA model? - Tentamens 14

Wat is het tweeweg ANOVA model? - Tentamens 14


Vragen

Vraag 1

Wanneer is sprake van een significant interactie effect?

  1. Wanneer de onafhankelijke variabelen significant gecorreleerd zijn.
  2. Wanneer het effect van een onafhankelijke variabele verklaard kan worden door een variabele die niet in het model is opgenomen.
  3. Wanneer het effect van de ene onafhankelijke variabele significant verschilt voor de categorieën van een andere onafhankelijke variabele.
  4. Wanneer twee onafhankelijke variabelen significant een afhankelijke variabele voorspellen.

Vraag 2

Hoe bereken je de vrijheidsgraden voor het interatie-effect van A en B?

 

De volgende informatie is nodig bij het beantwoorden van de volgende twee vragen:

In 2010 is er een onderzoek uitgevoerd naar gevoelens van spijt ten aanzien van relaties en verschillen in die gevoelens tussen mannen en vrouwen. De proefgroep bestond uit 40 vrouwen en 29 mannen, gemiddelde leeftijd 19 jaar (sd = 1.18). Elke deelnemer heeft een vragenlijst ingevuld volgens de volgende instructies: Als je terugkijkt op je relatie is er dan iets waar je spijt van hebt? Iets dat je anders had willen doen. Iets waar je wel of juist geen actie had willen ondernemen. Bram en Timo moeten voor hun statistiekcursus een onderzoekje doen. Na het lezen van een artikel over het onderzoek naar spijtgevoelens hebben ze zelf een soortgelijk onderzoek gedaan. Samen hebben ze een lijstje opgesteld met potentieel genante of ongemakkelijke situaties die in relaties voorkomen (de vraag “Ben ik te dik?” met “Ja” beantwoorden, samen naar de sauna, enz.). Veertig medestudenten worden gevraagd om mee te werken aan dit onderzoek: 20 vrouwelijke studenten en 20 mannelijke studenten. Ze worden gevraagd aan te geven hoeveel spijt ze hebben van de beschreven situaties (waar 0 ‘geen spijt’ en 10 ‘heel erg veel spijt’ betekent). De helft van de vrouwen en de helft van de mannen wordt gevraagd de vragen te beantwoorden over een romantische relatie (een vaste vriend of vriendin), de andere helft wordt gevraagd dit te doen over een vriendschappelijke relatie (een goede vriend of vriendin).

 

SPSS output van de analyseresultaten van de verzamelde data is hieronder gegeven:

Vraag 3

De vrijheidsgraden ontbreken in de SPSS output. Hoeveel vrijheidsgraden zijn er voor het interactie-effect tussen sekse en soort relatie?

Vraag 4

Wat is de waarde van de toetsingsgrootheid die de verschillen in mate van spijtscores toetst tussen de romantische relaties en de vriendschappelijke relaties?

Vraag 5

In een onderzoek naar "de mate van seksueel voorgelicht zijn door ouders" wordt een vragenlijst ingevuld over seksualiteit en promiscuïteit door zowel de jongens als de meisjes. Wanneer we de gemiddelde promiscuïteitsscores willen vergelijken tussen jongens en meisjes en tussen niet en wel voorgelichte jongeren, welke analysetechniek moeten we dan gebruiken?

Vraag 6

Welke effectmaat wordt gebruikt bij een factoriele anova?

Vraag 7

Is het verstandig om 4 factoren te gebruiken in een

.....read more
Access: 
JoHo members
Wat is ANCOVA? - Tentamens 15

Wat is ANCOVA? - Tentamens 15


Vragen

Vraag 1

Waarom gebruik je bij dit experiment een ancova?

Vraag 2

Om welke twee redenen is het handig om covariaten toe te voegen?

Vraag 3

Wanneer wordt gewerkt met aangepaste groepsgemiddeldes?

Vraag 4

Welke drie specifieke aannamen gelden er voor de ancova? - Geen error in de covariaat - lineaire relatie met de afhankelijke variabele - parallellisme.

Vraag 5

Wat zijn nadelen van het gebruik van covariaten?

Vraag 6

Wanneer voer je een ANCOVA uit?

Vraag 7

Wat zijn covariaten?

Vraag 8

Wat zijn de twee redenen om een covariaat mee te nemen in de analyse?

Vraag 9

ANCOVA heeft dezelfde assumpties als ANOVA maar wat zijn de twee bijvoegingen?

Vraag 10

Bij ANCOVA hebben we de partial eta squared, wat is dit?

Vraag 11

Wat is de assumptie van homogeniteit van regressiecoëfficiënten?

Vraag 12

Wanneer kan de omega squared gebruikt worden bij ANCOVA?

Vraag 13

Waarmee kan bij ANCOVA de de effectgrootte van de contrasten berekend worden?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het is een ANCOVA omdat het model zowel categorische als numerieke verklarende variabelen bezit

Vraag 2

Het toevoegen van covariaten maakt het mogelijk om de effecten van factoren accurater en specifieker te testen door (1) vermindering van errorvariantie en (2) eliminatie van systematische bias (statistische controle).

Vraag 3

Als de groepen verschillen op de covariaat.

Vraag 4

  • Geen error in de covariaat
  • Lineaire relatie met de afhankelijke variabele
  • Parallellisme.

Vraag 5

Covariaten moeten met mate worden gebruikt omdat ze een vrijheidsgraad kosten en moeilijk te interpreteren zijn.

Vraag 6

Als een ANOVA een continue variabele bevat die ook effect heeft op de afhankelijke variabele kan deze in de analyse worden meegenomen als covariaat.

Vraag 7

Continue variabelen die de uitkomstvariabele ook voorspellen.

Vraag 8

  1. Hiermee kan je als eerste de binnengroep variantie verminderen. Door het meenemen van de covariabele kan meer van de variantie verklaard worden en blijft er minder onverklaarde variantie over.
  2. De confounds kunnen worden geëlimineerd (derde variabele).

Vraag 9

Onafhankelijke relatie tussen het covariaat en de afhankelijke variabele en homogeniteit van regressiecoëfficiënten.

Vraag 10

Dit is de hoeveelheid variantie in de afhankelijke variabele die door de onafhankelijke variabele wordt gedeeld maar niet door het covariaat wordt verklaard.

Vraag 11

ω2 kan gebruikt worden bij gelijke groepsgroottes.

Vraag 12

Met een t-toets kan de effectgrootte van de contrasten berekend worden.

Vraag 13

Dit houdt in dat de relatie tussen de afhankelijke variabele en het covariaat binnen alle groepen gelijk moet zijn anders is het model inaccuraat.

Access: 
JoHo members
Wat zijn MANOVA (multivariate analysis of variance) en DA (discriminantanalyse)? - Tentamens 16

Wat zijn MANOVA (multivariate analysis of variance) en DA (discriminantanalyse)? - Tentamens 16


Vragen

Vraag 1

Wanneer wordt manova gebruikt?

Vraag 2

Wanneer is het niet slim om een manova te doen?

  1. Als een set afhankelijke variabelen heel hoog gecorreleerd zijn.
  2. Als je meerdere categorieën van de onafhankelijke variabele wilt onderzoeken.
  3. Als de afhankelijke variabelen gemiddeld gecorreleerd zijn.
  4. Als je wilt identificeren welke afhankelijke variabelen het meeste groepsverschil veroorzaken.

Vraag 3

Een professor realiseert zich dat hij een probleem heeft, maar wil zijn ene significante resultaat toch graag publiceren. Hij corrigeert voor het feit dat hij 20 keer dit onderzoek heeft herhaald met een Bonferroni correction. Neem alpha = 0.05. Bonferroni geeft advies om de alpha te verlagen zodat voor alle experimenten samen de kans op een Type I fout onder de 0.05 blijft. Welke waarde voor alpha adviseert Bonferroni aan te houden?

Vraag 4

Wat zijn de twee redenen voor het uitvoeren van een manova in plaats van meerdere anova’s?

Vraag 5

Bezie onderstaande stellingen over manova, en geef aan welke stelling(en) juist is/zijn.

I. Een voordeel van een multivariaat factor ontwerp is dat het laat zien hoe onafhankelijke variabele interacteren zodat ze invloed hebben op de afhankelijke variabele.

II. De waarde van Wilk’s lambda geeft het proportie onverklaarde variantie.

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 6

Wat is het verschil tussen de manova en de discriminantanalyse (DA)?

Vraag 7

Wat wordt er getoetst met de box-M toets?

Vraag 8

Wat is het maximaal aantal discrimantfunctievariaten?

Vraag 9

Wat zijn de twee belangrijkste nadelen van DA?

Vraag 10

Wat is een MANOVA?

Vraag 11

Waarom voeren we een MANOVA uit en geen losse ANOVA’s?

Vraag 12

Wat is het voordeel van het uitvoeren van een MANOVA?

Vraag 13

Welke aanvullende assumpties gelden er voor de MANOVA?

Vraag 14

Wanneer kan er gebruik gemaakt worden van een MANOVA?

  1. Als er meerdere onafhankelijke variabelen zijn.
  2. Als er meerdere afhankelijke variabelen zijn.
  3. Als er grote groepen gebruikt worden.
  4. Als er gebruik gemaakt wordt van afhankelijke groepen.

Vraag 15

Welke stelling is juist?

1. Het nadeel bij gebruik van meerdere ANOVA’s is een grotere meetfout en een grotere kans op type I fouten.

2. Het nadeel bij gebruik van meerdere ANOVA’s is dat er niet gekeken wordt naar de relatie van de afhankelijke variabelen onderling.

  1. Stelling 1 en 2 zijn juist.
  2. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.
  3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 16

Wanneer wordt een matrix een identiteitsmatrix genoemd?

  1. Als de diagonale componenten samen 0 zijn en de niet-diagonale componenten samen 1 zijn.
  2. Als de verticale componenten samen 1 zijn en de niet-verticale componenten samen 0
.....read more
Access: 
JoHo members
Wat zijn Random- en Mixed-Effects Analysis of Variance Models? - Tentamens 17

Wat zijn Random- en Mixed-Effects Analysis of Variance Models? - Tentamens 17


Vragen

Vraag 1

Wat is het verschil tussen een random-effects en een fixed-effects model?

Vraag 2

Waardoor wordt het verschil in effectgroottes veroorzaakt bij het vergelijken van fixed-factor modellen?

Antwoordindicatie

Vraag 1

In het random-effects model, zijn in alle steekproeven de levels van de onafhankelijke variabele random genomen van de levels van de populatie. Hierdoor kunnen er generalisaties gemaakt worden over alle levels van de populatie. In het fixed-effects model worden eerst de levels van de onafhankelijke variabele geselecteerd, waarna de onderwerpen (subjects) random worden toegewezen aan de levels van de onafhankelijke variabele.

Vraag 2

De verschillen in effectgrootte uit verschillende studies komt door random steekproeferror

Access: 
JoHo members
Wat wordt bedoeld met categoriale uitkomsten: chi-quare en loglineair regressie? - Tentamens 18

Wat wordt bedoeld met categoriale uitkomsten: chi-quare en loglineair regressie? - Tentamens 18


Vragen

Vraag 1

Een toets die de proporties van een populatie distributie toetst noemt men:

  1. Correlatie
  2. Regressie
  3. Chi-kwadraat toets for goodness of fit
  4. Chi-kwadraat toets voor onafhankelijkheid

Vraag 2

Bij een chi-kwadraat toets wordt er verwacht dat 49% van de populatie in categorie A valt en 51% in categorie B, wat is de verwachte frequentie van categorie A bij een steekproef van 500 mensen:

  1. 245
  2. 249
  3. 251
  4. 255

Vraag 3

Op een bepaalde middelbare school is 55 % van de populatie man en 45% vrouw, in een steekproef op een schoolfeest worden 385 mannen en 215 vrouwen geteld, wat is de waarde van χ2 voor de man-vrouw verhouding op het feest:

  1. 20,14
  2. 20,37
  3. 20,46
  4. 20,56

Vraag 4

Een waarde van χ2 = 11,05, bij df = 5 en α = .05:

  1. Is significant, het ligt boven de kritieke waarde voor χ2
  2. Is significant, het ligt onder de kritieke waarde voor χ2
  3. Is niet significant, het ligt boven de kritieke waarde voor χ2
  4. Is niet significant, het ligt onder de kritieke waarde voor χ2

Vraag 5

In chi-kwadraat toets for goodness of fit waarin kinderen worden onderverdeeld in lievelingskleur (rood, blauw of geel) en vervolgens elke kleur geteld, is het aantal vrijheidsgraden:

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Vraag 6

De test die frequentie-data gebruikt om de relatie tussen twee variabelen te evalueren, heet:

  1. Correlatie
  2. Regressie
  3. Chi-kwadraat toets for goodness of fit
  4. Chi-kwadraat toets voor onafhankelijkheid

Vraag 7

Bij een chi-kwadraat toets voor onafhankelijkheid, met een variabele met 3 categorieën en een variabele met 5 categorieën, is het aantal vrijheidsgraden:

  1. 2
  2. 4
  3. 6
  4. 8

Vraag 8

Bij een chi-square test met een 2x3 matrix, gebruik je voor effect size:

  1. De phi-coefficient
  2. Cramer’s V
  3. Cohens D
  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct

Vraag 9

Bij het bereken van Cramer’s V bij een 2 x 4 matrix, is de waarde van de vrijheidsgraden:

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 6

Vraag 10

De assumptie(s) waaraan voldaan moet worden bij een chi-kwadraat toets voor onafhankelijkheid is/zijn:

  1. Onafhankelijkheid van de observaties
  2. Geen enkele verwachte frequentie is kleiner dan 5
  3. Er moeten 2 variabelen geobserveerd zijn
  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct

Vraag 11

Een onderzoeker gebruikt een goodness of fit-toets om bij 120 mensen te toetsen hoe hard ze rijden binnen de bebouwde kom op vijf verschillende plekken. Hoeveel vrijheidsgraden moet hij gebruiken?

Vraag 12

Een onderzoeker is geïnteresseerd in de verschillen tussen jongens en meisjes op het gebied van alcoholgebruik. Ze worden ingedeeld in drie categorieën: weinig drinken, gemiddeld drinken en veel drinken. Wat voor toets kan het beste gebruikt worden om de verschillen

.....read more
Access: 
JoHo members

College- en werkgroepaantekeningen bij Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek - UU

Sheetnotes & Collegeaantekeningen Methoden, Technieken en Statistiek 2 voor psychologen (MTS2) - UU

Sheetnotes & Collegeaantekeningen Methoden, Technieken en Statistiek 2 voor psychologen (MTS2) - UU

Aantekeningen bij het vak Methoden, Technieken en Statistiek 2 voor psychologen (MTS2) - Universiteit Utrecht

deze aantekeningen zijn gebasseerd op het het vak MTS2 in 2015-2016. Heb je opmerkingen, aanvullingen of feedback? Gebruik de feedback optie op deze pagina, voeg je aanvullingen toe als losse samenvatting of schrijf bijvoorbeeld een blog over het halen van het MTS II tentamen.

In de bijlagen staan aantekeningen bij de negen hoorcolleges en vijf instructiecolleges van het vak MTS 2 voor psychologen aan de universiteit van Utrecht (onderdeel van de bachelor Psychologie).

Literatuursamenvattingen bij Toepassen van onderzoeksmethoden en statistiek - UU

Discovering statistics using IBM SPSS statistics by Andy Field, fifth edition – Book summary

Discovering statistics using IBM SPSS statistics by Andy Field, fifth edition – Book summary

Image

This bundle contains the chapters of the book "Discovering statistics using IBM SPSS statistics by Andy Field, fifth edition". It includes the following chapters:

- 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18. 

Summary of Research Methods in Psychology, Morling, 3rd edition

Summary of Research Methods in Psychology, Morling, 3rd edition


What is the psychological way of thinking? - Chapter 1

Psychology is based on research and studies by psychologists. Psychologists can be seen as scientists and therefore also as empiricists. Empiricists base their conclusions on systematic observations. Psychologists base their ideas about behavior on studies they have carried out with animals on people in their natural environment or in an environment that has been specially made for the research. Anyone who wants to think as a psychologist must think like a researcher.

Who are the producers and consumers in research?

Psychology students who are interested in conducting research, conducting questionnaires, examining animals, the brain or other themes from psychology are called producers of research information. These students will probably publish articles and work as a research scientist or professor. Of course there are psychology students who do not want to work in a laboratory, but who like to read about research with animals and people. These students are seen as consumers of research. They read about research and they can apply what they have read in the professional field, their hobby or friends and family. These students can become therapists, study advisers or teachers. In practice, it is often the case that psychologists take on both roles. They are both producers and consumers of research.

For the subjects that you will still receive during your psychology studies, it is important to know how you can be a researcher. Even if you do not plan to start a PhD after your studies. Of course you have to write a thesis for graduation and your thesis will have to meet the APA standards. The APA

.....read more
Access: 
Public
Samenvatting Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk

Samenvatting Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk

Samenvatting Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk

De samengevatte hoofdstukken bij het boek (4e druk) zijn te vinden in de bijlages.

  1. Waarom dwingt mijn duivelse docent me tot statistiek?
  2. Alles wat je absoluut niet wilde weten over statistiek
  3. De SPSS omgeving
  4. De gegevens verkennen met grafieken
  5. Het bias beest
  6. Niet-parametrische testen
  7. De correlatie
  8. Regressie
  9. Vergelijken van twee gemiddelden
  10. Moderatie, mediatie en nog meer regressie
  11. Meerdere gemiddelden vergelijken, ANOVA
  12. ANCOVA
  13. Factor ANOVA
  14. Herhaalde metingen
  15. Gemixt design ANOVA
  16. MANOVA
  17. Factor analyse
  18. Categorische gegevens
  19. Logistische regressie
  20. Multilevel lineaire modellen
Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk - BulletPoints

Discovering statistics using IBM SPSS Statistics van Field - 4e druk - BulletPoints


1. Waarom dwingt mijn duivelse docent me tot statistiek?

  • Kwantitatieve methoden van onderzoek zijn gebaseerd op cijfers, kwalitatieve methoden van onderzoek zijn gebaseerd op taal.

  • Er is sprake van falsificatie als de verzamelde gegevens de theorie of hypothese tegenspreken.

  • De onafhankelijke variabele is de variabele die gezien wordt als de oorzaak, de afhankelijke variabele wordt gezien als de uitkomst.

  • Een categorische variabele bestaat uit verschillende categorieën, een continue variabele is een score die elke waarde kan aannemen die op de meetschaal wordt gebruikt.

  • Validiteit is de mate waarin het instrument daadwerkelijk meet wat je wil meten. Er zijn verschillende soorten, zoals criteriumvaliditeit en inhoudsvaliditeit.

  • Betrouwbaarheid is de mate waarin het instrument dezelfde uitkomst geeft bij dezelfde condities. Dit kan bijvoorbeeld gemeten worden door de test te herhalen.

  • Er zijn verschillende soorten onderzoek. Correlationeel onderzoek is observeren wat er in de wereld gebeurt zonder het te manipuleren. Experimenteel onderzoek is variabelen manipuleren om te kijken of het de andere variabelen beïnvloedt.

  • Er is volgens Hume sprake van een oorzakelijk verband als oorzaak en gevolg elkaar nauw in de tijd opvolgen, de oorzaak voorafgaat aan het gevolg en het gevolg nooit voorkomt zonder dat de oorzaak heeft plaatsgevonden.

  • Niet-systematische variatie is het verschil in prestatie tussen condities wat niet door bekende factoren verklaard kan worden. Systematische variatie kan juist wel verklaard worden.

  • Bij het analyseren van de gegevens komt een normale verdeling vaak voor. Dit is een belvormige curve met symmetrische helften. De meeste scores zitten rond het midden van de verdeling.

  • Om te berekenen waar het centrum van de frequentieverdeling ligt (central tendency) kunnen er verschillende methodes gebruikt worden: de modus, mediaan en het gemiddelde.

  • De verspreiding van de scores kan berekend worden met de hoogste en laagste score. Kwartielen zijn waardes die de verdeling in vier gelijke stukken verdelen.

  • De deviatie is het verschil tussen de score en het gemiddelde. De kwadratensom (SS) is de optelling van alle gekwadrateerde deviatiescores. De variantie is de kwadratensom gedeeld door de

.....read more
Access: 
JoHo members

Samenvattingen en studiehulp voor Interdisciplinaire Sociale Wetenschappen Bachelor 1 aan de Universiteit Utrecht

Introductie Interdisciplinaire sociale wetenschap: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Introductie gedragswetenschappen: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Contributions, Comments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3583 1 1
Last updated
19-07-2023