Samenvatting - De kleine gids kindermishandeling - Bonnet - 3e druk

1. De geschiedenis van kindermishandeling

Kinderen waren vroeger een onvoorwaardelijk bezit van de ouders. Kinderen werden door de ouders gezien als verzekering voor inkomen en verzorging voor wanneer ze oud zijn. Cort van der Linden was in 1896 de eerste adviseur voor een nieuwe wetgeving omtrent jonge criminelen. In 1898 bracht hij het rapport uit: ‘Het vraagstuk van de verzorging der verwaarloosde kinderen’. Hierin stonden alle instellingen die zich bezig hielden met kindermishandeling, welke maatregelen er zijn om kinderen te beschermen en aanbevelingen, zoals een overkoepelend orgaan voor alle jeugdinstanties. Hieruit ontstond in 1899 de Nederlandse Bond tot Kinderbescherming. Deze bond hield zich vooral bezig met verwaarlozing. Verwaarlozing was het gevolg van asociale gezinnen die door de industrialisatie straatarm waren. Het mishandelde kind werd gezien als een aankomend crimineel.

Er worden twee belangrijke voorbeelden van kindermishandeling gegeven. Ten eerste de zaak Mary Ellen. Dit is de eerste zaak die de media haalde. Het gaat om een meisje van 10 jaar dat bij pleegouders woonde. Een maatschappelijk werkster maakte zich ernstig zorgen om Mary Ellen, maar wist niet hoe ze in moest grijpen, omdat er geen wetten waren voor kindermishandeling. Ze ging naar Henry Bergh, oprichter van Society for the Prevention of Cruelty to Animals. Henry Bergh zorgde ervoor dat het meisje naar een weeshuis ging en de pleegmoeder gevangenisstraf kreeg. De New York Society for the Prevention of Cruelty to Children werd in 1875 opgericht. De tweede zaak is Marietje Kessels, een meisje van 11 jaar dat in 1900 verkracht en dood is aangetroffen in een kerk. De pastoor werd verdacht maar nooit veroordeeld. Een landelijk preventieproject tegen machtsmisbruik, intimidatie, grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld is vernoemd naar Marietje Kessels.

In het Burgerlijk Wetboek van 1838 stond dat ouders de plicht hebben tot opvoeden en onderhouden van hun kind. Er stond geen straf op nalatigheid. In 1874 kwam het Kinderwetje van Van Houten. Deze wet verbood fabrieksarbeid voor kinderen onder de 12 jaar. Maar deze wet zorgde niet voor verandering, omdat hij nauwelijks werd nageleefd. In 1901 kwam de Leerplichtwet. Alle kinderen van 6 tot 12 jaar zijn verplicht naar school te gaan. Daarnaast is alle kinderarbeid tot 12 jaar verboden. De Leerplichtwet leidde tot de Kinderwetten in 1905. De Kinderwetten bestonden uit drie onderdelen. Ten eerste de Burgerlijke Kinderwet die betrekking heeft op de ouderlijke macht en eventuele instelling van voogdij. Ten tweede de Strafrechtelijke Kinderwet die betrekking heeft op de aanpak van kinderen die een misdrijf plegen. Ten derde de Kinderbeginselenwet die betrekking heeft op de oprichting van instanties die zorgen voor de uitvoering van de eerste twee wetten. Daarnaast zorgde de Kinderwetten voor een verschuiving in de positie van ouders. Kinderen waren niet langer het bezit van ouders, maar ouders kregen de plicht om voor de kinderen te zorgen.

In de jaren ’60 bedacht men dat kindermishandeling een onderbelicht fenomeen is. De Raad van Kindermishandeling richtte zich alleen op ouders in de asociale klasse. Hier kwam verandering in door de publicatie van Henry Kempe in 1962. Deze kinderarts legde het verband tussen kindermishandeling en onverklaarbare ziekten en botbreuken. Kempe toonde met het röntgenapparaat aan dat breuken bij kinderen waren toegebracht en niet het gevolg waren van Bone Fragility Syndrome, zoals vaak gedacht werd. Na de publicatie van Kempe bedacht men dat niet alleen artsen de plicht hebben tot preventie van kindermishandeling, maar dat maatschappelijk werkers en kinderbeschermers hier ook aan kunnen bijdragen.

In 1967 is aan de hand van mediaberichten geschat dat in Nederland 120 kinderen per jaar overlijden aan de gevolgen van mishandeling. Aan de hand van het onderzoek van Kempe is vastgesteld dat ten minste 1200 kinderen per jaar opgenomen moeten worden als gevolg van ernstige mishandeling. Niet alle gevallen van kindermishandeling waren gemeld, daarom werd geschat dat dit 10% van alle mishandelde kinderen is, ofwel het totaal is 12.000 kinderen. In 1969 werd een onderzoekscommissie opgesteld om een aanpak van kindermishandeling op te stellen. Hieruit ontstond in 1972 het Bureau Vertrouwensarts inzake Kindermishandeling (BVA). Deze vertrouwensartsen bleven praktiserend arts, maar waren daarnaast vertrouwensarts. Vermoedens van kindermishandeling konden bij deze vertrouwensartsen een melding maken. In het eerste jaar ging het om 432 meldingen van kindermishandeling.

Ouders beschouwden de kinderbescherming vooral als een paternalistische organisatie. Ofwel een organisatie die over de hoofden van de ouders beslissingen maakt. In 1990 werd de Vereniging Kinderen-Ouders-Grootouders (KOG) opgericht.

Een voorbeeld van kritiek op de kinderbescherming is de Bolderkaraffaire eind jaren ‘80. In het medische kinderdagverblijf de Bolderkar werd met een poppenmethode vastgesteld dat 14 kinderen slachtoffer waren van incest. In 2009 kwam de zaak in de publiciteit omdat een vrouw die toentertijd een van de peuters was een schadevergoeding eiste. Er was veel kritiek, omdat de medewerkers onzorgvuldig geoordeeld hadden en overhaast gehandeld hebben. Daarnaast werden vermoedens van incest niet met de ouders besproken.

In 1992 kwam de Wet op de jeugdhulpverlening. Deze wet stelde dat hulpverlening zo tijdig mogelijk, zo licht mogelijk, zo kort mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis plaatsvinden. Dit wordt ook wel het zo-zo-zo-beleid genoemd. Ook leidde deze wet tot het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Het AMK richt zich specifiek op de signalering van kindermishandeling. In 1994 is de Wet op de jeugdhulpverlening aangepast, waardoor de regionale overheid een Bureau Jeugdzorg kunnen oprichten. Bureau Jeugdzorg is een loket dat gezinnen sneller en beter doorverwijst naar jeugdzorgvoorzieningen. In 2005 kwam een nieuwe Wet op de jeugdzorg, omdat de oude wet niet meer passend was. In 2012 wordt deze wet weer aangepast en dit leidt tot een nieuwe jeugdwet die in 2015 in werking treedt.

Onder andere de volgende twee zaken die door de media uitgebreid behandeld werden, leidden tot kritiek vanuit de algemene publieke opinie. De eerste zaak is het meisje van Nulde. In 2001 werd een rompje gevonden, 4 dagen later een hoofdje. Later werd nog een handje gevonden. Deze lichaamsdelen hoorden bij hetzelfde meisje. Een reconstructie leidt tot de identificatie van de 5-jarige Rowena. Rowena zou mishandeld worden door haar moeder en haar vriend. Rowena overlijdt door de gevolgen van mishandeling en de vriend snijdt haar lichaam in stukken om de pakkans te verkleinen. Een tweede zaak die door de media behandeld is, is de zaak-Savanna. In 2004 vond de politie in de kofferbak het lichaam van de 3-jarige Savanna. Het meisje werd door haar moeder mishandeld en stierf uiteindelijk door verstikking. De gezinsvoogd is op non-actief gesteld, omdat deze teveel naar de moeder luisterde. De dood van Savanna leidde tot het Savanna-effect: een meer alerte beleidsvoering van de jeugdzorg en een toename van het aantal begeleidingen door gezinsvoogden.

Men reageerde op deze twee zaken verontwaardigd over het gebrek aan preventieve daadkracht van de jeugdhulpverlening. Dit leidde tot de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling (RAAK) in 2000. Deze beweging is van grote invloed geweest op het beleid in Nederland. RAAK heeft 10 stellingen met betrekking tot kindermishandeling, deze zijn in het boek te vinden op pagina 25 en 26. Daarnaast ontwikkelde RAAK een methode waardoor de aanpak van kindermishandeling effectiever werd. Ten eerste heeft elk kind recht op bescherming van zijn integriteit. Ten tweede is de veiligheid, gezondheid en algehele ontwikkeling van het kind een verantwoordelijkheid van de gehele samenleving. Ten derde wordt van niemand verwacht dat een kind wordt opgevoed en verzorgd zonder dat zij daarvoor een cursus heeft gevolg. Naar aanleiding van de RAAK-methode hebben alle regio’s in Nederland een werkplan gemaakt over samenwerking, over de handeling en scholing. Ten slotte kan de RAAK-methode verdeeld worden in vijf niveaus. Ten eerste de algemene preventie voor iedereen. Ten tweede de preventie voor gezinnen in risicosituaties. Ten derde de specifieke preventie. Ten vierde het ingrijpen bij vroege signalen. Ten slotte de daadwerkelijke bescherming en hulpverlening.

Een aantal onderzoeksrapporten leiden ertoe dat het kabinet vindt dat er sneller ingegrepen moet worden wanneer ouders niet in staat zijn tot opvoeding en verzorging van hun kind. Het kabinet vindt dat het de taak van de overheid is om kinderen veiligheid te bieden. Daarnaast vindt het kabinet dat de professionals bekwaam moeten zijn en gesteund moeten worden bij lastige dilemma’s. Dit leidde tot het nieuwe actieplan voor de periode 2012-2016 genaamd ‘Kinderen Veilig’. Hierin staan drie pijlers centraal: voorkomen, krachten bundelen, aanpakken van fysieke mishandeling en seksueel misbruik.

2. Wettelijk kader

Op 20 november 1989 is het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) opgesteld. Het IVRK bestaat uit 54 artikelen met betrekking tot provision (verzorging), protection (bescherming) en participation (recht op respect). Provision staat voor het recht dat kinderen hebben op onderwijs, gezondheidszorg, etc. Protection staat voor het recht op bescherming tegen mishandeling. Participation staat voor het recht op deelname aan de samenleving, ook wel vrijheid van meningsuiting. Het IVRK kent 4 basisprincipes. Ten eerste mag er geen sprake zijn van discriminatie. Ten tweede het belang van het kind. Ten derde het recht op leven en ontwikkeling. En ten slotte het respect voor de mening van het kind.

Op 1 juli 2010 is het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik getekend. In dit verdrag staan maatregelen om seksuele uitbuiting en misbruik te voorkomen en slachtoffers te beschermen. Dit verdrag kent een aantal maatregelen. De eerste heeft betrekking op beroepen waarbij gewerkt wordt met kinderen. Er moet een achtergrond check plaatsvinden om vast te stellen of er geen sprake is van veroordeling voor seksueel misbruik. De tweede maatregel is voorlichting voor kinderen over seksueel misbruik. De derde maatregel is een verplichte publiekscampagne om de samenleving voor te lichten. De vierde maatregel is het strafbaar stellen van seksueel misbruik. De laatste maatregel is dat een geheimhoudingsplicht van beroepsbeoefenaars niet de mogelijkheid om seksueel misbruik te melden tegengaat.

Op pagina 30 tot en met 33 staan de belangrijkste artikelen zoals opgenomen in het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Op 1 april 2011 is een Kinderombudsman aangesteld. Dit is een landelijk functionerend instituut dat de rechten van het kind naleeft.

Het belang van het kind staat centraal in de opvoeding. Daarnaast moeten ouders passende begeleiding en leiding geven. Ook moet er rekening gehouden worden met de capaciteiten van het kind, net als met de leeftijd en volwassenheid van het kind. Volgens het IVRK zijn ouders wettelijk verplicht te zorgen voor het kind, hieronder valt levensonderhoud, opvoeding en uitoefening van het ouderlijk gezag. Het levensonderhoud kan verdeelt worden in voeding, lichamelijke verzorging en kleding. De ouder moet zorgen dat het kind niet te veel en niet te weinig voeding krijgt. Daarnaast moet de ouder zorgen voor hygiëne. Ook heeft de ouder de plicht dat het kind passend gekleed gaat. Passend gekleed houdt in dat het geschikt is voor het seizoen en kleding moet voldoen aan de heersende standaard, dus bijvoorbeeld geen vodden.

Opvoeding kan verdeeld worden in affectief en cognitief. Affectie is genegenheid en bestaat uit 2 aspecten. Ten eerste het geven van affectie, waardoor het kind kan hechten. Ten tweede het aanleren om affectie te geven aan anderen. Deze twee aspecten hangen met elkaar samen. Wanneer het kind leert wat affectie is, zal het later ook affectie gaan geven. Cognitief is het stimuleren van het kind. Dit kan op verschillende manieren, zoals spelen met het kind, voorlezen of praten met het kind. Daarnaast houdt cognitief in dat het kind een passende opleiding krijgt.

Ouders hebben ook de plicht om gezag uit te oefenen. Gezag kan er verschillend uitzien, omdat de ene ouder meer vertrouwt op de zelfredzaamheid van het kind dan een andere ouder. Het ene kind krijgt meer regels dan het andere kind. Geen gezag uitvoeren is wettelijk niet toegestaan.

In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 is vastgelegd dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor opvoed- en opgroeiondersteuning. De gemeenten hebben een preventieve taak. Voorbeelden van preventieve ondersteuning van de gemeenten is voorschoolse educatie, opvoedingsondersteuning of schoolmaatschappelijk werk. In de Wet Publieke Gezondheid (WPG) is opgenomen dat gemeenten een verantwoordelijkheid hebben in de jeugdgezondheidszorg. Zo moeten gemeenten een Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg aanbieden aan jongeren.

Op 1 januari 2005 is de Wet op de jeugdzorg (Wjz) ingesteld. Hierin staat de rol van verschillende instanties beschreven die betrokken zijn bij kindermishandeling. In de Wjz is opgenomen dat een kind recht heeft op jeugdzorg, dit is dat het kind voortaan recht heeft op zorg wanneer bureau jeugdzorg hiervoor een indicatie heeft gesteld. Deze zorg moet op tijd en op maat beschikbaar zijn. Vanwege een stelselwijziging komt er op 1 januari 2015 een nieuwe Jeugdwet. Hierin wordt opgenomen dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor alle jeugdzorgvoorzieningen. In de nieuwe Jeugdwet komt de jeugdhulpplicht in plaats van het recht op jeugdzorg. De jongere krijgt pas jeugdhulpplicht als de gemeente een individuele voorziening verstrekt.

De Wjz stelt dat regio’s verantwoordelijk zijn voor het bieden van jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg ziet hierop toe. In de nieuwe Jeugdwet is de gemeente verantwoordelijk, ofwel de taak van Bureau Jeugdzorg wordt nu een gemeentelijke taak. Eind 2011 moest elke gemeente beschikken over een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het CJG ziet toe op de prevalentie, signalering en ondersteuning. In de nieuwe Jeugdwet wordt de gemeente verantwoordelijk voor de taken die de CJG nu uitvoert. De gemeente krijgt de verantwoordelijk om met andere gemeenten één Advies en Meldpunt voor Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) op te zetten. Het AMHK is een samensmelting van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Het AMHK wordt een meldpunt voor zowel kindermishandeling als huiselijk geweld. Het AMHK kan de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen wanneer een situatie bedreigend is voor een kind.

De Raad voor de Kinderbescherming (RVK) wordt ingeschakeld door Bureau Jeugdzorg wanneer hulpverlening op vrijwillige basis niet meer mogelijk is. De RVK stelt dan een onderzoek in en verzoekt de rechter om het ouderlijk gezag te beperken. Het kind komt onder toezicht van een gezinsvoogd, deze heeft samen met de ouders de verantwoordelijkheid voor het kind. Met de nieuwe Jeugdwet heeft de gemeente de plicht om de RVK in te schakelen.

De Wjz geeft alle beroepskrachten met een beroepsgeheim het recht om vermoedens van kindermishandeling te melden aan het AMK. Dit moet ook wanneer ouders en/of het kind geen toestemming geeft. Het meldrecht bestaat uit melding doen en om informatie aan het AMK te geven over het gezin. In andere landen zoals de V.S., Australië, Finland, zweden en Frankrijk geldt een meldplicht. Beroepskrachten zijn verplicht een vermoeden van kindermishandeling te melden. Er zitten een aantal voordelen aan een meldplicht. Zo spoort een meldplicht beroepskrachten aan om een melding te maken. Daarnaast zijn mensen sneller geneigd om een melding te maken. Ook zijn er veel drempels die het melden verhinderen, maar dankzij een meldplicht worden deze drempels weggenomen. Er zijn echter ook nadelen aan een meldplicht. Zo wordt het risico groter dat ouders niet naar een dokter gaan, omdat ze weten dat hij een meldplicht heeft. Daarnaast is er een risico op defensief melden, ofwel zonder afweging alles melden wat op kindermishandeling lijkt. De kwaliteit van de meldingen is vaak niet goed. Door het vele aantal meldingen en de slechte kwaliteit worden veel meldingen niet onderzocht. Ten slotte geeft een meldingsplicht de beroepskracht het gevoel dat zijn verantwoordelijkheid verschuift.

Naast het meldrecht bestaat er ook een meldcode. Dit is een stappenplan wat een beroepskracht moet doen bij een vermoeden van kindermishandeling. In 2013 geldt de wettelijk verplichte meldcode.

In het Burgerlijk Wetboek (BW) staan twee mogelijkheden vermeldt die ondernomen kunnen worden wanneer de ontwikkeling van het kind bedreigd wordt of wanneer vrijwillige hulp niet voldoende is. De eerste mogelijkheid is ondertoezichtstelling (OTS). Het kind wordt onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg, deze wordt gezinsvoogd. Meestal blijft het kind tijdens een OTS gewoon thuis wonen, in andere gevallen gaat het kind naar een pleeggezin of instelling. De tweede maatregel is het beëindigen van het gezag van de ouders. Het kind wordt uit huis geplaatst en gaat naar een pleeggezin of instelling. Bureau Jeugdzorg krijgt de voogdij.

Op 25 april 2007 werd in het BW een verbod op de pedagogische tik opgenomen. Elk vorm van geweld is verboden, ook een enkele tik.

Op mishandeling met voorbedachten rade staat een gevangenisstraf van maximaal 4 jaar. Als het slachtoffer lichamelijk letsel oploopt ligt de straf op maximaal 6 jaar. Deze straffen kunnen met een derde verhoogd worden als het mishandeling van het eigen kind betreft.

Op 1 januari 2009 is de Wet Tijdelijk Huisverbod ingesteld. Burgemeesters krijgen hiermee de bevoegdheid om een huisverbod op te leggen bij huiselijk geweld of een vermoeden van kindermishandeling. Het huisverbod houdt in dat de pleger van het huiselijk geweld 10 dagen zijn/haar woning niet meer in mag. In deze periode mag er ook geen contact opgenomen worden met de partner of kinderen. Binnen deze periode kunnen hulpvoorzieningen ingesteld worden en wordt escalatie van de situatie voorkomen. Het aantal huisverboden per jaar is 3.0000.

3. Aanpak kindermishandeling

Van 2007 tot 2010 is gewerkt aan een effectieve en sluitende Regionale Aanpak van Kindermishandeling (RAK). Er zijn protocollen opgesteld om kindermishandeling te signaleren en te melden.

In 2008 is het Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) opgesteld. Iedere gemeente heeft inmiddels een CJG. Bij het CJG kunnen kinderen, ouders en professionals terecht met vragen over opvoeden en opgroeien.

In 2009 is het Ministerie voor jeugd en Gezin begonnen met een publiekscampagne ‘Wat kan ik doen?’. Deze campagne richt zich op maatschappelijke bewustwording. De campagne heeft 2 jaar gelopen en is daarna opgevolgd door een campagne die geweld in een relationele sfeer onder de aandacht brengt.

Op pagina 45 staan een aantal tips hoe er gehandeld moet worden bij vermoedens van kindermishandeling.

In 2007 werd de Rotterdamse Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ontwikkeld. Deze bestaat uit een stappenplan voor beroepskrachten voor het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling. Uit onderzoek blijkt dat instanties met een meldcode drie keer zo vaan tot handelen overgaan. In 2008 kwam er een wetsvoorstel voor een verplichte meldcode. Deze verplichte meldcode heeft betrekking op de gezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg, justitie en medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. In deze verplichte meldcode wordt naast huiselijk geweld en kindermishandeling ook seksueel geweld opgenomen. De verplichte meldcode kent geen meldplicht, wel een wettelijk meldrecht.

De Verwijsindex Risicojongeren (VIR) is een aanvulling op de meldcode. De VIR brengt hulpverleners met elkaar in contact. Een melding aan de VIR bevat persoonsgegevens van de gemelde jeugdige en contactgegevens van de melder.

Bij het signaleren van vermoedens van kindermishandeling en huiselijk geweld mogen deze vermoedens besproken worden met derden wanneer je toestemming hebt van de ouder of het kind (als deze ouder is dan 12 jaar). Ook mag niet meer informatie uitgewisseld worden dan nodig om hulpverlening op gang te brengen. Bij het AMK of Advies en Steunpunten Huiselijk Geweld (A)SHG mag altijd gesproken worden zonder toestemming van de ouders en het kind.

Het Actieplan Aanpak Kindermishandeling stelt dat alle beroepsgroepen die werken met kinderen en ouders beter in staat moeten zijn om signalen op tijd op te vangen. Er zijn diverse projecten gestart om dit te verbeteren. In 2008 kwam er een samenwerkingsovereenkomst tussen programmaministerie Jeugd en Gezin en de Augeo Foundation. Het Augeo Foundation heeft het e-learning programma ‘The Next Page’ ontwikkeld. Daarnaast werkt de artsenorganisatie KNMG aan een totaalprogramma van voorlichting, bij- en nascholing om de meldcode toe te lichten aan artsen. Een ander project is van het Nederlands Jeugdinstituut. Deze heeft een scholingsplan ontwikkeld voor beroepskrachten die met kinderen werken. Het laatste project is van een landelijke vakgroep aandachtsfunctionarissen kindermishandeling. Deze zorgt voor ondersteuning van beroepskrachten die betrokken zijn bij zaken als kindermishandeling en huiselijk geweld.

De aandachtsfunctionaris is een professional die de taak krijgt specifiek aandacht te richten op huiselijk geweld en kindermishandeling. Er vallen een aantal taken in het takenpakket. Ten eerste het overbrengen van vaardigheden en kennis. Ten tweede het coachen van collega’s om kindermishandeling te signaleren. Ten derde organisatorische taken uitvoeren. Ten slotte het zorg dragen voor deskundigheidsbevordering van collega’s.

Op 25 februari 2008 werd de Stuurgroep Aanpak Kindermishandeling opgesteld door Ivo Opstelten (toenmalige burgemeester van Rotterdam). Deze stuurgroep had verantwoordelijkheid voor de voortgang van Actieplan Aanpak Kindermishandeling. De stuurgroep heeft gesprekken gevoerd over de invoering van de verplichte meldcode. In mei 2010 rapporteerde de stuurgroep een aantal kritische signalen uit het veld. Ten eerste dat de meldcode nauwelijks was ingevoerd. Ten tweede dat rollen, taken en bevoegdheden met betrekking tot de aanpak van kindermishandeling niet overal duidelijk zijn. Ten derde bleek de werkwijze per AMK sterk te verschillen. Ook besteedden opleidingen weinig aandacht aan het onderwerp kindermishandeling. Naar aanleiding van dit rapport beloofde in 2010 minister Rouvoet van Jeugd en Gezin actie te ondernemen. De Inspectie Jeugdzorg kreeg als opdracht onderzoek te doen bij de 15 AMK’s. Daarnaast kwam er meer informatie over de verplichte meldcode en werden trainers opgeleid. In 2011 rapporteerde de stuurgroep een eindverslag, waarin stond dat de aanpak van kindermishandeling nog niet klaar is.

In 2011 had de Onderzoeksraad voor Veiligheid na een onderzoek van 4 jaar naar kindermishandeling met dodelijke aflopen als kritiek dat hulpverleners onvoldoende professioneel zijn, te laat ingrijpen en te weinig informatie van andere hulpverleners krijgen. De belangrijkste conclusie was dat jeugdzorg kinderen vaak niet durft weg te halen bij ouders.

In juni 2011 werd het onderzoeksrapport ‘Behandeling van de gevolgen van kindermishandeling’ aangeboden aan het Ministerie van VWS. Het gebrek aan kennis over de aard van de gevolgen en behandeling van kindermishandeling was een aanleiding voor dit onderzoeksrapport. De uitkomst van dit onderzoeksrapport was ten eerste een intensieve en multidisciplinaire samenwerking tussen hulpverleners en instanties. Daarnaast ook meer onderzoek als basis voor het toepassen van evidence-based methoden. Ten slotte concludeerden ze dat er specifiekere scholing van professionals moest komen.

De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen rapporteert als sinds 2000 aan de regering over de aard en omvang van de mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. De Nationaal Rapporteur houdt zich bezig met de effecten van het beleid op deze gebieden. Ook geeft het adviezen om de aanpak te verbeteren. Sinds 1 oktober 2009 rapporteert de Nationaal Rapporteur ook over de aanpak van kinderpornografie.

In 2010 kwamen er steeds meer meldingen van seksueel misbruik binnen de Rooms-katholieke Kerk. Er werd een onafhankelijk onderzoek door commissie Deetman uitgevoerd, waarbij ook onderzoek werd gedaan naar de doofpotcultuur, het biechtgeheim en de relatie tussen misbruik en celibaat. Er zijn 2.000 melden gemaakt tussen maart en december 2010, waarvan 1.795 betrekking hadden op seksueel misbruik van minderjarigen. In totaal werden 800 plegers herleidt. De onderzoekscommissie concludeerde dat de omvang in procenten gering is, maar in absolute getallen aanzienlijk groot is. Tienduizenden hebben te maken gehad met een lichte tot zeer ernstige vormen van seksueel misbruik. Eind 2012 werd bekend dat alle slachtoffers een schadevergoeding hebben gekregen.

Naar aanleiding van het onderzoek van commissie Deetman stelt de Tweede Kamer vragen over de aard en omvang van seksueel misbruik door de overheid uit huis geplaatste kinderen in de periode 1945 - 2012. Uit dit onderzoek werd geconcludeerd dat de overheid in 1945 al wist dat seksueel misbruik voorkwam, maar geen idee had over ernst of omvang. Daarnaast bleek dat meer dan 50% van het misbruik door leeftijdsgenoten gepleegd wordt. Kinderen in instellingen worden 2,5 keer vaker slachtoffer dan kinderen in pleeggezinnen. Meisjes zijn vaker slachtoffer dan jongens. Kinderen met een licht verstandelijke beperking lopen 3 keer zoveel kans op seksueel misbruik. In 1990 wilde de overheid een onderzoek startten, het duurde echter 20 jaar eer dit onderzoek daadwerkelijk werd opgestart. Ten slotte heeft het Ministerie van VWS de aanpak van misbruik teveel aan de sector overgelaten en slaagde de sector er niet in om seksuele problemen te herkennen. Dit onderzoeksrapport leidde tot een excuses van Jeugdzorg Nederland en het kabinet aan de slachtoffers, slachtoffers kunnen een schadevergoeding krijgen en er kwam een verscherpt toezicht op jeugdzorginstellingen.

In april 2011 kent Nederland een kinderombudsman. Deze beschermt de rechten van het kind en controleert of deze nageleefd worden door instanties. Daarnaast stelt de kinderombudsman dat het aantal gevallen van kindermishandeling periodiek gemeten worden.

Uit het actieplan ‘Kinderen Veilig’ blijkt dat de toegenomen aandacht leidt tot betere signaleringen en meer meldingen. Maar dit leidde niet tot een daling van het aantal slachtoffers. Daarom komt er een verschuiving in het actieplan. Er wordt meer aandacht gelegd op het voorkomen van kindermishandeling, de behandeling van schadelijke gevolgen en meer aandacht voor de aanpak van fysieke mishandeling en seksueel misbruik.

4. Hoe vaak komt kindermishandeling voor?

Bij het Advies- en meldpunt Kindermishandeling (AMK) kan advies gevraagd worden bij een vermoeden van kindermishandeling of een melding gemaakt worden. Bij een advies wordt een suggestie gedaan hoe er gehandeld moet worden in deze situatie. Bij een melding start het AMK een onderzoek. In 80% van de meldingen is het vermoeden juist.

Het aantal keren dat contact is opgenomen met het AMK is gestegen. In 2008 was dit aantal 52.000 keer, in 2011 is 65.000 keer het AMK ingeschakeld. In 2011 is in 70% van deze gevallen voldaan met een advies, in de overige 30% is een onderzoek uitgevoerd. Er zijn drie redenen voor deze stijging. Ten eerste de verplichte meldcode voor beroepsbeoefenaars. De beroepsbeoefenaars zijn verantwoordelijk voor 74% van alle meldingen en 56% van alle adviezen. Andere meldingen komen vanuit de privé-omgeving. In het boek op pagina 58 is een overzicht te vinden van de stijging in het aantal telefoontjes naar het AMK. Op pagina 59 en 60 is een tabel te vinden over de achtergrond van de personen die in 2010 contact opnamen met het AMK. De tweede reden is de Regionale Aanpak Kindermishandeling. De derde reden is de media-aandacht en publiekscampagne.

Het AMK dient minder vaak een onderzoeksverzoek in bij de Raad voor de Kinderbescherming. In plaats daarvan wordt er vaker vrijwillige hulp aangeboden aan de ouders. Dankzij dit vrijwillige traject is het aantal gevallen dat naar de kinderrechter wordt verwezen afgenomen. Daarnaast is vrijwillige hulp de beste oplossing voor kinderen.Door de samenwerking van ziekenhuizen en AMK’s is het aantal adviesvragen door ziekenhuispersoneel gestegen. Sinds 2007 wordt in het Medisch Centrum Haaglanden ook een melding gedaan bij zorgwekkende signalen met een sociale context, bijvoorbeeld zelfmoord of drankgebruik. In 91% van de gevallen is deze melding gegrond. In 2013 is besloten dat dit protocol verplicht wordt voor alle ziekenhuizen in Nederland.

De laatste jaren adviseren en onderzoeken AMK’s steeds vaker meldingen over huiselijk geweld. Een reden voor deze stijging is dat er meer aandacht voor huiselijk geweld is door professionals. Daarnaast wordt deze stijging ook veroorzaakt door de bredere erkenning dat ook huiselijk geweld mishandeling is.

In 2010 is een herhaling uitgevoerd van de eerste nationale prevalentiestudie van 2007, de Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010). In 2007 werd geschat dat 107.000 kinderen in Nederland worden mishandeld. Uit het NPM-2010 blijkt dat 34 per 1.000 kinderen worden mishandeld of verwaarloosd. Dit gaat om 119.000 kinderen per jaar. Daarnaast wordt er meer gerapporteerd over kindermishandeling. Beroepskrachten signaleren 14% meer dan in 2005. Ook blijkt uit het NPM-2010 dat kindermishandeling vaker voorkomt in gezinnen met laag opgeleide ouders, werkloze ouders, in één oudergezinnen, gezinnen met drie of meer kinderen en in stiefgezinnen. Vervolgens concludeert het NPM-2010 dat er vaak meerdere vormen van mishandeling plaatsvinden. Ten slotte stelt het NPM-2010 dat er een krachtige aanpak moet komen, bijvoorbeeld opvoedingsondersteuning voor ouders.

Op pagina 60 is een tabel te vinden over de aard van de mishandeling bij melding. Hierin staan het aantal meldingen bij aanvang. De meeste meldingen betreffen pedagogische verwaarlozing (15.893 meldingen), de minste meldingen betreffen meisjesbesnijdenis (43 meldingen). Ook staat in dit tabel aangegeven of het daadwerkelijk deze melding betrof. In bijvoorbeeld 88% van de gevallen betrof het daadwerkelijk pedagogische verwaarlozing, in 58,1% van de gevallen betrof het daadwerkelijk meisjesbesnijdenis. In dit tabel worden nog andere vormen van kindermishandeling gegeven.

5. Wat is kindermishandeling

Onder lichamelijke kindermishandeling valt elke vorm van lichamelijk geweld,vastbinden, smoren en het geven van alcohol. Bij een eenmalige gebeurtenis is er ook sprake van kindermishandeling. De pedagogische tik is door het VN-Kinderrechtenverdrag verboden sinds 2007.

Het Inflicted Traumatic Brain Injuri (ITBI), ook wel het shaken-baby-syndroom, is een vorm van lichamelijke kindermishandeling. Het kind wordt hard door elkaar geschud door de volwassene. Zelfs vijf seconden schudden kan leiden tot letsel. De kans op letsel is het grootst bij baby’s van een jaar. Het schudden kan leiden tot letsel aan de hersenen, zenuwen, bloedvaten en gewrichten.

Een andere vorm van lichamelijk geweld is het Munchausen by proxysyndroom. Ouders maken het kind opzettelijk ziek of beweren dat het kind ziek is. Ook foetale mishandeling valt onder lichamelijk geweld. Foetale mishandeling is het mishandelen van een zwangere vrouw of een zwangere vrouw stelt haar kind bloot aan risico’s door gebruik van tabak, alcohol of drugs.

De Onderzoeksraad voor de Veiligheid stelt vast dat jaarlijks 35 kinderen tussen de 0 en 12 jaar overlijden als gevolg van mishandeling. Maar omdat niet alle sterfgevallen medisch worden onderzocht, is dit aantal veel meer. Sinds 2010 geldt er een meldingsplicht bij het overlijden van een kind. Deze meldingsplicht valt onder de procedure Nader Onderzoek Doodsoorzaak (NODO-procedure). Deze procedure is in 2012 in werking gesteld om het overlijden van een kind nader te onderzoeken. De NODO-forensisch arts wordt ingeschakeld wanneer de doodsoorzaak niet duidelijk is en wanneer er geen aanwijzingen zijn voor natuurlijk overlijden. De NODO-forensisch arts en de NODO-kinderarts bepalen of het overlijden binnen de NODO-criteria valt. Wanneer dit het geval is, wordt er verder onderzoek uitgevoerd naar het overlijden van het kind.

Een andere vorm van kindermishandeling is psychische mishandeling. Hieronder valt het afwijzen, bedreigen, bang maken, intimideren en kleineren van een kind. Een bijzondere vorm van psychische mishandeling is het onder druk zetten van het kind. Een voorbeeld is om van het kind cijfers of prestaties te verwachten die boven het niveau van het kind liggen.

Er zijn twee vormen verwaarlozing. Ten eerste lichamelijke verwaarlozing, ofwel het kind blootstellen aan gevaarlijke situaties. Maar te weinig toezicht, het weigeren van zorg en een ongezonde en gevaarlijke leefomgeving vallen onder lichamelijke verwaarlozing. De tweede vorm is psychische verwaarlozing, ofwel het kind geen aandacht of genegenheid geven. Psychische mishandeling is een actieve vorm, psychische verwaarlozing een passieve vorm. Ook overbescherming valt onder psychische verwaarlozing, omdat de kinderen belast worden met teveel emotionele afhankelijkheid.

Bij huiselijk geweld zijn kinderen vooral getuige van het geweld in plaats van slachtoffer. Bij huiselijk geweld kennen de pleger en het slachtoffer elkaar. Jaarlijks zijn er 65.000 meldingen van huiselijk geweld. Geschat wordt dat dit 12% van de omvang huiselijk geweld is. Er is aangetoond dat getuige zijn van geweld en slachtoffer zijn net zo traumatiserend is. Het komt ook voor dat de broer/zus van een kind mishandeld wordt en het kind zelf niet.

Seksueel misbruik is het plegen van seksuele handelingen bij een kind of het verrichten van seksuele handelingen door een kind. Incest is wanneer deze seksuele handelingen door een familielid worden uitgevoerd.

Vrouwelijke genitale verminking is het wegsnijden van de vrouwelijke genitaliën, hier is geen medische oorzaak voor. Volgens het Nederlands Wetboek van Strafrecht valt dit onder opzettelijke mishandelingdelicten en het onbevoegd uitvoeren van medische handelingen. Jaarlijks worden 40 tot 50 meisjes in Nederland besneden. Het risico op besnijdenis is groter wanneer meisjes het land van herkomst bezoeken. 80% van de meisjes is afkomstig uit Somalië of Egypte. Besnijdenis vindt plaats zonder verdoving en voor de eerste menstruatie, de gemiddelde leeftijd is 7,5 jaar. De meest ingrijpende vorm van besnijdenis is infibulatie, ofwel het verwijderen van clitoris en de binnenste en buitenste schaamlippen. Redenen voor besnijdenis zijn dat het de maagdelijkheid beschermt, huwelijkskansen vergroot en het wordt gezien als rein. Besnijdenis is geen islamitisch voorschrift. In 2011 is de Verklaring tegen meisjesbesnijdenis ingevoerd, deze ondersteunt ouders die onder druk gezet worden om hun dochter te laten besnijden.

Eergerelateerd geweld komt voor in groepsculturen waar de familie-eer belangrijk is. Hieronder valt alle vormen van geweld met betrekking tot collectieve eer en familie-eer. Vooral vrouwen zijn hiervan het slachtoffer. Bij familie-eer spelen traditionele opvattingen over de mannen- en vrouwenrol. Zo zijn vrouwen het bezit van de man. Mannen hebben de plicht om de familie-eer te beschermen. Bij Hindoestanen kunnen eerkwesties leiden tot (een poging tot) zelfmoord. Het schenden van de familie-eer kan leiden tot eremoord, maar ook tot verstoting of terugsturen naar het land van herkomst.

Eerwraak is een vorm van eergerelateerd geweld. Bij eerwraak wordt de overtreden van de ongeschreven kuisheidsregels gedood. Vaak wordt eerst geprobeerd de eer te zuiveren. In Nederland is de risicogroep van eerwraak groter geworden door de komst van vluchtelingen uit Afghanistan, Iran, Irak en Kosovo. Eerwraak is geen typisch islamitisch fenomeen, het komt ook voor bij christenen, joden en hindoes.

Het huwelijk zorgt ervoor dat de vrouw opgenomen wordt in de familie van haar man. De familie is verantwoordelijk voor het welzijn, handelen en eer van de vrouw. De vrouw staat onderaan de hiërarchie in de schoonfamilie. De hele familie is betrokken bij het kiezen van een huwelijkspartner, vanwege de overdracht van verantwoordelijkheden.

Ouders kunnen een meisje beperken om de maagdelijkheid te verliezen. Conservatieve migrantenvaders houden soms zelfs hun dochters thuis van school om dit te voorkomen.

6. Oorzaken van kindermishandeling

Belsky voerde in 1984 een onderzoek uit naar de oorzaken van kindermishandeling. Belsky stelde dat opvoeding wordt bepaald door drie fronten: kindkenmerken, eigenschappen van de ouders en het gezin en door de leefomgeving. Stress in het ene front heeft invloed op het andere front. De invloed van de fronten is niet even groot. De belangrijkste factoren zijn de ontwikkelingsgeschiedenis en de persoonlijkheid van de ouders

Elk front heeft een aantal risicofactoren en beschermende factoren. Een voorbeeld van een risicofactor wat betreft kindkenmerken zijn vroeggeboorte, gedrag- en ontwikkelingsproblemen en verstandelijk handicap. Protectieve factoren zijn onder andere bovengemiddelde intelligentie en egoveerkracht. Risicofactoren wat betreft de eigenschappen van de ouders en het gezin zijn verslaving, gebrek aan pedagogisch besef en relatieproblemen. Beschermende factoren zijn competentie, positief zelfbeeld en een ondersteunende partner. Ten slotte zijn risicofactoren in de leefomgeving een lage opleiding, geen werk en etnische minderheid. Protectieve factoren zijn steun uit het formele netwerk (bijvoorbeeld een betrouwbaar familielid) en het informele netwerk (bijvoorbeeld instanties). Op pagina 76, 77 en 78 zijn andere voorbeelden van risicofactoren en beschermende factoren te vinden.

Amerikaans onderzoek concludeert dat een derde van de ouders die zelf mishandeld zijn als kind, later ook gaan mishandelen. Daarnaast zal nog eens een derde gaan mishandelen wanneer ze veel stress ondervinden.

Een groot risicofactor is een gebrek aan pedagogisch besef. Dit betekent dat ouders niet in staat zijn om zich in te leven in het kind. Het gedrag van het kind wordt negatief geïnterpreteerd en gezien als opzettelijk. Daarnaast zijn de verwachtingen die ouders van hun kinderen hebben onrealistisch door een gebrek aan kennis van de normale ontwikkeling van kinderen.

In 2009 kwam het rapport Cirkel van geweld. Dit onderzoeksrapport toonde de samenhang tussen dierenmishandeling en huiselijk geweld aan. Kinderen die slachtoffer of getuige zijn van huiselijk geweld, mishandelen dieren vaker. Dierenmishandeling door jonge kinderen is een sterke indicator voor gedragsstoornissen. Uit een ander onderzoek blijkt dat 60% van de dierenartsen wel eens dierenmishandeling constateert. In dit geval is een op de drie keer ook sprake van huiselijk geweld. Echter neemt maar 11% van de dierenartsen actie.

In de Verenigde Staten en Groot-Brittannië zijn maatregelen getroffen in verband met de samenhang tussen dierenmishandeling en huiselijk geweld. Vrouwen kunnen met hun huisdier naar een blijf-van-mijn-lijfhuis. Ook worden professionals getraind in het signaleren van dierenmishandeling en kindermishandeling. In Nederland worden ook maatregelen getroffen. Dierenartsen moeten bij vermoedens van kindermishandeling contact opnemen met professionele hulpverleners.

Kindermishandeling komt 3,5 keer zo vaak voor bij allochtone gezinnen als bij autochtone gezinnen. Een belangrijke risicofactor hiervoor zijn de traditionele opvoedwaarden. Het UvA deed onderzoek naar Turkse en Marokkaanse opvattingen over huiselijk geweld. Aan dit onderzoek werkten 134 Turkse en Marokkaanse gezinsleden mee die te maken hebben gehad met gezinsgeweld. De meest genoemde reden om geweld tegen kinderen te gebruiken is een goede opvoeding. De kinderen vinden het geweld vaak ook geoorloofd. Uit dit onderzoek blijken geen verschillen tussen Turkse en Marokkaanse gezinnen.

Een ander risicofactor voor kindermishandeling bij allochtone gezinnen is eergerelateerd geweld. Bij eerschending moeten de mannen de eer zuiveren, dit gaat vaak samen met geweld. Ook sociaal isolement is een risicofactor. Veel allochtone hebben een slechte sociaaleconomische positie. Ze zijn laag opgeleid, hebben een laag salaris of een uitkering. Ook brengt migratie onzekerheid mee, omdat er een breuk is met de eigen cultuur en migranten geen band hebben met de Nederlandse samenleving. Ook trauma’s kunnen bijdragen aan gezinsstress.

7. Gevolgen van kindermishandeling

Kindermishandeling kan leiden tot lichamelijke gevolgen, zoals blauwe plekken, botbreuken, soa’s, hersenbeschadiging, ontwikkelingsproblemen, enzovoorts. Jaarlijks overlijden 50 tot 80 kinderen als gevolg van kindermishandeling. Er zit verschil tussen letsel als gevolg van ongeval en als gevolg van kindermishandeling. Brandwonden als gevolg van een ongeval zitten vaak aan de voorkant van de borst, armen en gezicht. Brandwonden als gevolg van kindermishandeling is vaak aan de achterzijde, zijn symmetrisch en hebben geen spatletsel. Blauwe plekken als gevolg van een ongeluk zitten vaak op het voorhoofd, kin, heupen, onderarmen en ellebogen. Als gevolg van kindermishandeling zitten blauwe plekken vaker aan de zijkant van het gezicht, de bovenarmen en bovenbenen. Botbreuken bij kinderen jonger dan drie jaar zijn verdacht. Ook breuken aan het borstbeen, schouderblad, bovenarm en ribben zijn verdacht. Ten slotte is schedelhersenletsel de meest voorkomende doodsoorzaak bij kindermishandeling, een voorbeeld is het shaken-baby-syndroom.

Kindermishandeling kan ook leiden tot psychische gevolgen. Zo is de binding met de ouder dubbel. Enerzijds heeft het kind behoefte aan hechting met de ouder, anderzijds vlucht het kind voor de hechting uit angst voor de ouder. Vaak beschuldigen mishandelde kinderen zichzelf voor het gedrag van de ouders. Mishandelde kinderen hebben een negatief zelfbeeld, kunnen moeilijk sociale contacten aangaan en zitten in een isolement.

Dissociatie is een psychisch gevolg van kindermishandeling. Het kind ontwikkelt een dissociatieve identiteitsstoornis, ofwel een meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Dit is een overlevingsmechanisme om pijnlijke herinneringen af te dekken en emoties buiten te sluiten. Gevolg hiervan kan zijn dat kinderen gebeurtenissen niet meer kunnen herinneren. Ook depressie en posttraumatische stresssyndroom (PTSS) zijn gevolgen van kindermishandeling. Kinderen met PTSS lijden aan slaapproblemen, bedplassen of broekpoepen. Ten slotte kunnen ze situaties herbeleven. Herbeleven is iets anders dan herinneren. Herinneringen kan iemand zelf oproepen, herbeleven overvalt iemand.

Een derde van de mishandelde kinderen ontwikkelt zich tot een mishandelende ouder. Bij een derde ontwikkelt dit niet. Nog eens een derde is afhankelijk van stressfactoren.

De Adverse Childhood Experience study (ACE-Study) in de Verenigde Staten onderzocht het voorkomen van negatieve ervaringen in de kindertijd en de relatie met psychische en lichamelijke problemen op volwassen leeftijd. In de ACE-vragenlijst wordt volwassenen naar tien soorten gebeurtenissen uit hun jeugd gevraagd. Deze studie toont aan dat slachtoffers van kindermishandeling als volwassenen lijden aan meer lichamelijke en geestelijke aandoeningen dan niet-mishandelde leeftijdsgenoten.

De Vrije Universiteit berekende in 2005 dat de schade van kindermishandeling de samenleving jaarlijks 1 miljard euro kost. Dit geld wordt besteed aan de bestrijding van overlast en behandeling van slachtoffers.

8. Signaleren van kindermishandeling

Medische signalen van lichamelijke mishandeling worden verdeeld in drie delen. Ten eerste de lichamelijke signalen. Dit kunnen brandwonden, blauwe plekken, botbreuken, snijwonden, interne verwondingen of hersenletsel zijn. Bij het vaststellen van lichamelijke signalen kan gedacht worden aan de oorzaak van de verwonding, hoe de verwonding eruit ziet, wanneer het ontstaan is en of er anderen bij aanwezig waren. Ten tweede zijn verzorgingsproblemen. Hieronder valt gebrek aan hygiëne, onvoldoende kleding, onvoldoende geneeskundige en tandheelkundige zorg en ongevallen door onvoldoende toezicht. Ten derde de overige medische kenmerken, zoals opvallend dikker of magerder worden, achterblijven in lengtegroei, vermoeidheid en psychosomatische klachten.

Psychosociale gedragingen kunnen ook op mishandeling wijzen. Psychosociale gedragingen zijn te verdelen in drie signalen. Ten eerste de ontwikkelingsstoornissen. Mishandelde kinderen krijgen vaak te maken met een ontwikkelingsachterstand, ze kennen geen structuur en grenzen en hebben een gebrek aan sociale vaardigheden. Ten tweede zijn relationele problemen een signaal. De interactie met anderen vertelt veel over eventuele mishandeling. Zo kan het kind angstig reageren, bevriezen bij lichamelijk contact en niet met andere kinderen spelen. Ten derde zijn gedragsproblemen een signaal voor mishandeling. Het kind reageert anders dan kinderen van zijn/haar leeftijd. Het kind heeft bijvoorbeeld een laag zelfbeeld, faalangst, plotselinge gedragsveranderingen, reageert passief of angstig.

Het is belangrijk om de hele context van het kind in beeld te brengen. Er moet gekeken worden naar de ouder-kind relatie, ouderkenmerken en gezinskenmerken. Signalen die wijzen op een ouder-kind relatiestoornis zijn agressieve reactie van de ouder, veel klagen van de ouder, niet troosten van het kind of het kind onder druk zetten om te presteren. De volgende signalen met betrekking tot de ouderkenmerken zijn belangrijk: geweld in eigen verleden, onverschillige reactie, onzeker, negatief zelfbeeld of een verslavingsprobleem. Ten slotte zijn onder andere de volgende gezinskenmerken belangrijk voor de context: isolatie, vaak verhuizen, relatieproblemen, ziekte binnen het gezin, geweld binnen het gezin en draaglast gaat draagkracht te boven.

Seksueel misbruik laat in de meeste gevallen geen lichamelijke sporen achter, maar wel ernstige gedragsstoornissen. Seksueel misbruik gaat meestal samen met emotionele verwaarlozing en mishandeling. Seksueel misbruikte kinderen zijn vaak extreem seksueel, omdat ze gewend zijn aandacht te krijgen door middel van seksuele handelingen. Daarnaast kunnen ze angstig reageren op bijvoorbeeld douchen of de huisarts. Ook kennen ze handelingen en termen die niet gepast zijn op jonge leeftijd.

Op pagina 100 staat een lijst van de algemene symptomen voor seksueel misbruik. In deze lijst staat onder andere: verwondingen aan geslachtsorganen, soa’s, zwangerschap, extreem seksueel gekleurd gedrag, negatief zelfbeeld en zelfverminking. Op pagina 101 staan specifieke signalen voor seksueel misbruik. Zo drukt het een baby, peuter of kleuter zijn benen bij elkaar tijdens het lopen of oppakken en heeft het een afkeer tegen lichamelijk contact. Kinderen van 4-12 jaar reageren hetzelfde als kleuters, maar zoeken ook seksuele toenadering tot volwassenen. Tieners hebben daarnaast veel wisselende seksuele contacten.

SPUTOVAMO is een onderdeel van de Meldcode Kindermishandeling. Dit is een vragenlijst die in het ziekenhuis wordt gebruikt en stelt een vermoeden van kindermishandeling vast. De SPUTOVAMO is een afkorting die staat voor de negen vragen van de vragenlijst: soort, plaats, uiterlijke kenmerken, tijd, oorzaak, veroorzaker, andere getuigen, maatregelen, oude letsels.

Uit een onderzoek blijkt dat goede observatiemogelijkheden, ervaring en training van hulpverleners op de spoed eisende hulp zorgen voor betere signalering van kindermishandeling. In een groep kinderen die systematisch gescreend is, werd vijf keer vaker kindermishandeling gesignaleerd dan in een groep kinderen die niet werd gescreend.

Signaallijsten kunnen zinvol zijn bij het signaleren van kindermishandeling, maar het kan ook leiden tot schijnzekerheid. De meeste signalen geven aan dat er iets aan de hand is met het kind, maar dit hoeft niet per se kindermishandeling te zijn. De signaallijsten zijn een hulpmiddel om vermoedens van mishandeling of misbruik te onderbouwen, niet om het te bewijzen. Op pagina’s 105, 106, 107 en 108 staan de signalen voor kindermishandeling en seksueel misbruik.

9. Handelen bij kindermishandeling

Handelingsverlegenheid is het ongeloof en de terughoudendheid waar mensen tegenaan lopen bij het signaleren van kindermishandeling. Toch hebben professionals de verantwoordelijkheid om kindermishandeling te signaleren en te melden. De weerstand waar men tegenaan loopt kan verdeeld worden in vijf vormen: onzekerheid en onderschatting, onttrekken aan de situatie, gebrek aan kennis en vaardigheden, angst reactie ouders en wantrouwen in de hulpverlening.

Ten eerste de onzekerheid en onderschatting. Hieronder vallen argumenten als: ‘ik wil geen fouten maken.’ en ‘is het de commotie wel waard?’. Tegenargumenten hiervoor zijn dat kinderen alleen uit huis geplaatst worden als de situatie zeer ernstig is of ouders niet mee willen werken.

Ten tweede het onttrekken aan de situatie. Professionals hebben een beroepsgeheim. Bij vermoedens van kindermishandeling is het wettelijk toegestaan om het beroepsgeheim te schenden. Ook mogen professionals een situatie bespreken met collega’s.

Ten derde het gebrek aan kennis en vaardigheden. Het AMK heeft een aantal maatregelen genomen om drempels te verlagen, zoals het meldrecht, de mogelijkheid om anoniem te melden en de mogelijkheid om met collega’s te overleggen. Daarnaast is het verplicht om gebruik te maken van de meldcode.

Ten vierde de angst voor de reactie van de ouders. Hierbij is een open houding belangrijk. Daarnaast is het belangrijk dat er geen belofte tot geheimhouding gegeven kan worden. Ook is het belangrijk om met het kind te spreken over de situatie en de stappen die genomen gaan worden.

Ten slotte het wantrouwen in de hulpverlening. Een vorige melding kan niets opgeleverd worden, waardoor er wantrouwen ontstaat. Het is belangrijk om met het AMK over deze melding te spreken. Daarnaast kost een onderzoek naar een melding tijd.

De meldcode is bedoeld om structuur te bieden bij een vermoeden van kindermishandeling. De meldcode bestaat uit een vijftal stappen. De volgorde van de stappen kan bij elk vermoeden van kindermishandeling wisselen. De eerste stap is het in kaart brengen van de signalen. De tweede stap is het overleg en/of advies inwinnen. De derde stap is een gesprek met de ouders en/of het kind. De vierde stap is het wegen van de aard, ernst en risico op kindermishandeling. De laatste stap is de beslissing om hulp te organiseren of melden. Ook worden er aanbevelingen gemaakt voor de periode na afloop.

De eerste stap van de meldcode bestaat uit twee acties. Ten eerste worden aanwijzingen verzameld die het vermoeden onderbouwen. Ten tweede worden waarnemingen voorgelegd aan het kind of de ouders. De tweede stap van de meldcode bestaat uit vier acties. De eerste actie is het bespreken van vermoedens met collega’s. Vervolgens wordt overlegd met betrokken instellingen. Daarnaast wordt advies ingewonnen bij het AMK. Ten slotte wordt een onderzoek uitgevoerd naar het kind. De derde stap van de meldcode bestaat uit twee acties. De eerste actie is het praten met het kind. De tweede actie is de zorgen voorleggen aan het kind. De vierde stap bestaat uit een actie, het inventariseren van hulpverleningsmogelijkheden. De vijfde stap bestaat uit twee acties. Het organiseren van hulp. Vervolgens wordt een melding gemaakt bij het AMK. Het vormen van de aanbevelingen bestaat uit een evaluatie, bijstelling, alert blijven, betrokkenen bij elkaar brengen en het (indien nodig) opnieuw contact zoeken met het AMK.

Het stappenplan van de meldcode gaat ervan uit dat een beroepskracht zelf kindermishandeling signaleert. Het is natuurlijk ook mogelijk dat kindermishandeling op een andere manier wordt vastgesteld. Het stappenplan is nog steeds geschikt wanneer iemand anders, zoals een buurvrouw, de mishandeling signaleert. Wanneer het kind de mishandeling aangeeft, wordt er gelijk begonnen met stap twee van het stappenplan. Wanneer de situatie levensbedreigend is, wordt direct contact opgenomen met het AMK.

Beroepskrachten die handelen volgens het stappenplan van de meldcode hoeven niet bang te zijn voor de rechter in verband met het schenden van het beroepsgeheim. Een beroepskracht die het stappenplan niet of onvoldoende volgt, loopt een risico met betrekking tot onzorgvuldigheid.

10. Communiceren

Bij het communiceren met het kind spelen een aantal factoren een rol. Ten eerste de voorbereidingen op het gesprek. Daarnaast de introductie van het gesprek. Ook zijn er een aantal aandachtspunten tijdens het gesprek. Ten vierde de afsluiten. Ten slotte zijn er een aantal do’s en don’ts bij een gesprek.

Voordat het gesprek begint moet het doel vastgesteld worden. Daarnaast moet gezorgd worden voor een veilige sfeer en het kind moet serieus genomen worden. Ook kan er afgeweken worden van de standaardvorm van een gesprek. Het kind mag zelf een plek kiezen, onnodig lichamelijk contact moet vermeden worden en ga op ooghoogte zitten.

Tijdens de introductie van het gesprek is het belangrijk om duidelijk te maken wat het doel is van het gesprek. Daarnaast moet geen totale geheimhouding belooft worden. Ook moet aan het kind duidelijk gemaakt worden dat het betrokken wordt bij vervolgstappen.

Tijdens het gesprek kan gebruik gemaakt worden van een checklist. Ten eerste moet uitgelegd worden dat het goed is om nare dingen te bespreken. Ten tweede kunnen in het gesprek alle vragen gesteld worden, maar stel niet teveel vragen achter elkaar en stel korte vragen. Stel ook zoveel mogelijk open vragen en zo min mogelijk waarom-vragen. Reageer niet te geschokt en veroordeel niet. Let op de reactie van het kind. Ten slotte moet er specifieker ingegaan worden op situaties.

Er is ook een checklist voor het afsluiten van een gesprek. Sluit af met een samenvatting. Vraag of er nog dingen zijn waarvan het kind niet wilt dat de ouders het weten. Beloof geen geheimhouding. Bespreek hoe het verder gaat. Bespreek wat het kind moet doen als het niet goed gaat thuis, bijvoorbeeld 112 bellen.

Ten slotte zijn er een aantal do’s en don’ts bij een gesprek met een kind. Een aantal do’s zijn het opzoeken van een rustige plek. Op ooghoogte naast elkaar gaan zitten. Open, korte vragen stellen in de derde persoon. Benadrukken dat het niet de schuld van het kind is. Er zijn ook een aantal don’ts, zoals onnodig lichamelijk contact, tegenover elkaar zitten, geheimhouding beloven, ouders veroordelen en waarom-vragen of teveel vragen achter elkaar stellen.

Bij het communiceren met ouders spelen dezelfde factoren een rol als bij het gesprek met een kind. Zo moet het doel van het gesprek duidelijk worden, er moeten open vragen gesteld worden en vervolgstappen moeten besproken worden. Daarnaast moet er informatie verzameld worden. Het woord ‘kindermishandeling’ moet vermeden worden. Ook moeten aanwijzingen niet afgezwakt worden. Ten slotte kan het zijn dat een gesprek niet voldoende is.

In gesprekken met ouders kan een beroepskracht weerstand tegenkomen. Het motivatiemodel van Prochaska en DiClimente helpt omgaan met weerstand en motivatie van ouders. Het model bestaat uit zes fases. Ten eerste de voorbeschouwing waarin ouder het probleem ontkennen. Ten tweede de overpeinzing waarin ouders niet inzien dat er iets moet gebeuren. Ten derde het besluit waarin ouders het probleem inzien en er iets aan willen doen. Ten vierde de actieve verandering waarin ouders in actie komen. Ten vijfde de consolidatie waarin het nieuwe gedrag als vanzelfsprekend wordt. Ten slotte de terugval waarin ouders vervallen in hun oude gedrag.

Uit het NPM-onderzoek van de Leidse Universiteit blijkt dat kindermishandeling drie tot vijf keer zo vaak voorkomt bij allochtone gezinnen dan bij autochtone gezinnen. Hulpverlening aan allochtone gezinnen is niet ‘anders’ dan hulpverlening aan autochtone gezinnen. Op enkele gebieden moet de aanpak anders zijn. Er moet meer aandacht besteed worden aan de context waarin de mishandeling plaatsvindt. Daarnaast is er vaak een andere manier van opvoeden waarbij de intentie goed is. Er moet rekening gehouden worden met taalverschillen. Ouders moeten benaderd worden op een manier die aansluit bij hun culturele achtergrond. Er moet gelet worden op culturele verschillen. Ten slotte moet rekening gehouden worden met de migratiegeschiedenis, omdat migratie leidt tot extra stress en onzekerheid.

11. Veranderingen in de keten

Tot 2015 ziet de keten van kindermishandeling er als volgt uit. Ten eerste moet kindermishandeling worden gesignaleerd. Dit kan gedaan worden door de politie, maatschappelijk medewerker, scholen, burgers, enzovoorts. Vervolgens komt er een aanmelding en onderzoek. Deze aanmelding komt terecht bij Bureau Jeugdzorg. Deze zal doorverwijzen naar een AMK. De AMK kan besluiten de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen in verband met een ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing of ontzetting van de ouderlijke macht. Daarnaast leidt de AMK tot hulpverlening aan de ouder en het kind. Deze hulpverlening bestaat uit kortdurende ambulante van hulp, zoals de Jeugd GGZ, en niet vrij toegankelijke hulp, zoals pleegzorg.

In de nieuwe keten is plaats voor de Academische Werkplaats Kindermishandeling (AWK). De werkplaats heeft als doel om door samenwerking tussen verschillende sectoren te komen tot een effectievere aanpak bij kindermishandeling. Daarnaast is er binnen de AWK ruimte voor onderzoek naar effectieve behandelmethoden. In de AWK is een Multidisciplinair Centrum Kindermishandeling (MDC-K) opgezet. In de MDC-K werken justitie, jeugdzorg en de medische sector samen om een aanpak op te zetten voor de ernstigere situaties van kindermishandeling.

12. Bureau Jeugdzorg

Bureau Jeugdzorg (BJZ) beoordeelt elk verzoek om hulp en stelt vast welke zorg nodig is. Bij een indicatiestelling bepaalt BJZ of een gezin recht heeft op gespecialiseerde vormen van jeugdzorg. Er volgt een screening waarin wordt gekeken wat de hulpvraag is, welke problemen er zijn en wat het advies voor het vervolgtraject is. BJZ schrijven een indicatiebesluit, ofwel een verwijsbrief waarin staat welke gespecialiseerde hulp nodig is. In de nieuwe jeugdwet verdwijnt de indicatiestelling. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de jeugdzorg. Daarnaast voert BJZ voert een beschermingsmaatregel uit die door de kinderrechter opgelegd wordt. BJZ kan een gezinsvoogd benoemen bij een ondertoezichtstelling. In de nieuwe jeugdwet worden de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering uitgevoerd door gecertificeerde instellingen.

De taken van het AMK vallen in de nieuwe jeugdwet samen met de taken van Steunpunt Huiselijk Geweld en dit wordt het Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling.

13. Advies- en Meldpunt Kindermishandeling

Iedereen die een vermoeden heeft van kindermishandeling of advies wilt, kan terecht bij het AMK. Een adviesvraag kan anoniem. Er hoeven geen gegevens van het gezin en niet van de adviesvrager gegeven te worden. Het AMK zal de gegevens voor een korte periode bewaren, zodat de adviesvrager erop terug kan komen. Deze gegevens zullen onder een zelf gekozen naam opgeslagen worden.

Een advies kan leiden tot een vervolgcontact. Het AKM ondersteunt de adviesvrager bij het uitvoeren van een eerder advies. In dit geval gaat het om een consult, dit is een vorm van ondersteuning en coaching. Een consult kan ook anoniem. In beide gevallen is de adviesvrager verantwoordelijk voor het vervolg.

Bij een melding neemt het AMK alle gegevens op over het gezin waarvan de melding gemaakt wordt. Hierna volgt een intern intakeoverleg, waarbij een vertrouwensarts aanwezig is. Vervolgens geeft het AMK aan hoe de melding nader onderzocht en beoordeeld wordt. Bij een melding wordt zo snel mogelijk contact gemaakt met de ouders, behalve wanneer gevreesd wordt voor de veiligheid van het kind. Een melding kan anoniem gedaan worden, dit betekent dat de naam van de melder niet aan het gezin gegeven wordt. Bij het AMK is de naam van de melder wel bekend, zodat deze later nog benaderd kan worden. Professionals met een behandelingsrelatie met het gezin kunnen niet anoniem melden, tenzij dit de veiligheid van het kind of de melder in gevaar brengt.

Na het onderzoek van het AMK zijn er een aantal mogelijke uitkomsten. Ten eerste dat er geen kindermishandeling wordt geconstateerd. Het AMK registreert de melding, uitkomsten en afspraken in een dossier. Ten tweede dat het onderzoek kindermishandeling aantoont of zorgen hierover. Het AMK zal geschikte hulpverlening vinden voor het gezin. Dit vindt plaats binnen drie tot zes weken. Ten derde is een uitkomst dat de ouders hulpverlening weigeren. In dit geval wordt de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld. Wanneer de situatie zeer bedreigend is voor het kind, dan zal de kinderrechter binnen enkele uren een voorlopige ondertoezichtstelling uitspreken. Ten slotte is een aangifte bij politie een uitkomst van het onderzoek. Jaarlijks wordt 800 keer aangifte van kindermishandeling gedaan. De helft van de aangiften betreft fysieke kindermishandeling, een derde van de aangiften betreft seksueel misbruik, de overige aangiften betreft emotionele verwaarlozing. 48% van de aangiften wordt door de kinderen gedaan en 40% door een van de ouders. Een derde van het aantal aangiften leidt tot een rechterlijk vonnis.

14. Raad voor de Kinderbescherming

Als ouders de hulpverlening weigeren of er is een acute noodsituatie, dan wordt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) ingeschakeld. De RvdK voert beschermingsonderzoeken uit naar de situatie van kinderen. Deze wordt pas uitgevoerd na melding van BJZ of het AMK. Artsen mogen gelijk een melding maken bij de RvdK, dit mag niet anoniem. De RvdK geeft advies aan de kinderrechten over de noodzaak van een beschermingsregel.

Er zijn vier mogelijkheden van een advies aan de kinderrechter. Ten eerste een ondertoezichtstelling. Het kind blijft thuis wonen en er wordt een gezinsvoogd aangesteld. Ten tweede een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Er wordt een gezinsvoogd aangesteld en het kind wordt in een pleeggezin of instelling voor jeugdzorg geplaatst. Ten derde een ontzetting uit de ouderlijke macht. Dit gebeurt bij zaken als partnerdoding, ernstige fysieke mishandeling of kinderprostitutie. Ten slotte is een mogelijkheid dat er geen kinderbeschermingsmaatregel komt, omdat de ouders tijdens het onderzoek akkoord zijn gegaan met hulp op vrijwillige basis.

Uit onderzoek blijkt dat er een tijdelijke toename in het aantal kinderbeschermingsmaatregelen zijn. Een aantal verklaringen hiervoor kunnen zijn dat er een verbeterde signalering is. Er een verlaging in de meldingsdrempel is als gevolg van grotere bekendheid van het AMK. Of er is een tijdelijk ‘Savanna-effect’.

De RvdK onderzoekt ook strafbare feiten gepleegd door jongeren van 12-18 jaar. Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak en de opvoedingssituatie van de jongere.

Wanneer ouders in een scheiding niet tot afspraken kunnen komen over de omgang met de kinderen, zal er bemiddeling door hulpverleners of mediators aan te pas moeten komen. Wanneer ook na bemiddeling geen afspraken gemaakt kunnen worden, bepaalt de rechter wat er gebeurt. De rechter wint advies in bij de RvdK.

De RvdK doet ook onderzoek naar ouders die aangeven hun ouderlijk gezag niet te willen uitoefenen. Het gezag wordt overgenomen door een voogd bij een instelling voor voogdij. Voor het kind wordt een veilige plek gezocht, bijvoorbeeld pleegouders. Als mensen een kind willen adopteren, voert de RvdK een onderzoek uit naar de gezinssituatie.

15. Begrippen

Aanpak kindermishandeling is vastgelegd in het actieplan Kinderen Veilig. De aanpak is gericht op het voorkomen van kindermishandeling, aanpakken van kindermishandeling en het aanpakken van fysieke mishandeling en seksueel misbruik.

Bij een adviesvraag krijgt de adviesvrager suggesties van het AMK over het handelen bij vermoedens van kindermishandeling. Iedereen kan anoniem advies vragen. Bij een consult wordt er meerdere keren overlegd over hetzelfde kind. Bij een melding onderzoekt het AMK een vermoeden van kindermishandeling. Er moet zo snel mogelijk contact gelegd worden met de ouders.

Gemeenten moeten ervoor zorgen dat kinderen en jongeren tot 23 jaar en professionals ergens terecht kunnen met vragen over opvoeden en opgroeien. De gemeenten kan hiervoor een Centrum voor Jeugd en Gezicht (CJG) opstellen, maar dit is niet verplicht.

Eergerelateerd geweld is alle vormen van geweld met betrekking tot de collectieve eer of familie-eer. Bij familie-eer spelen traditionele opvattingen over de positie van mannen en vrouwen een rol. Eerwraak is een vorm van eergerelateerd geweld. Degene die de regels heeft overtreden, zal worden gedood. De pleger geeft zich vervolgens aan bij de politie, om de eer te zuiveren.

Infibulatie is de meest ingrijpende vorm van meisjesbesnijdenis. De clitoris, binnenste en buitenste schaamlippen worden verwijderd.

Kinderbeschermingsmaatregelen zijn dwingende maatregelen die een rechter kan uitspraken wanneer een kind onvoldoende zorg van de ouder krijgt. Hieronder valt ondertoezichtstelling. Het kind blijft thuis wonen en er wordt een gezinsvoogd aangesteld. Ook uithuisplaatsing valt hieronder, het kind wordt opgevangen in een pleeggezin of instelling voor jeugdzorg. De laatste maatregel is ontzetting uit de ouderlijke macht.

Een meldcode is een protocol wat een professional moet volgen bij vermoedens van kindermishandeling. Er staan richtlijnen in hoe een professional met de ouder moet spreken, om moet gaan met dossiervorming en het uitwisselen van gegevens. In 2013 is de meldcode verplicht in alle instanties die betrokken zijn bij kindermishandeling en huiselijk geweld.

Een meldplicht is de plicht om vermoedens van kindermishandeling te melden. In Nederland bestaat er nog geen meldplicht, in bijvoorbeeld de Verenigde staten, Australië en Frankrijk wel.

Een meldrecht is dat professionals op grond van de Wet op de Jeugdzorg hun beroepsgeheim mogen doorbreken bij vermoedens van kindermishandeling. De professional mag spreken met het AMK, zolang het in het belang van het kind is.

De NODO-procedure staat voor Nader Onderzoek Doodsoorzaak. Deze procedure houdt in dat wanneer de doodsoorzaak van een kind onduidelijk is en er geen aanwijzingen zijn voor niet-natuurlijk overlijden, de NODO-forensisch arts wordt ingeschakeld. Deze overlegt met de NODO-kinderats. Wanneer ze besluiten dat een overleden kind binnen de NODO-criteria valt, wordt er verder onderzoek uitgevoerd.

RAAK is de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling. Deze is in november 2000 opgericht met als standpunt dat de aanpak van kindermishandeling een plicht is van de overheid. RAAK wilt de werkwijze van instellingen die werken met ouders en kinderen verbeteren.

RAK is de Regionale Aanpak Kindermishandeling. Deze komt voor uit RAAK. Gemeenten kregen de opdracht om procesafspraken te maken en zorg te dragen voor deskundigheidsbevordering.

Het Savanna-effect staat voor de meer alerte beleidsvoering van jeugdzorg sinds de dood van Savanna in 2004. Er werd sneller gekozen voor de veiligheid van het kind.

Schadelijke Traditionele Praktijken (STP) is een internationaal begrip voor geweld, verminking en onderdrukking als gevolg van traditionele opvattingen.

Er is een speciale lijst met vragen die in ziekenhuizen wordt gebruikt wanneer er een vermoeden is van kindermishandeling. Deze vragenlijst heet de SPUTOVAMO. Dit staat voor de volgende negen vragen: soort, plaats, uiterlijke kenmerken, tijd, oorzaak, veroorzaker, andere getuigen, maatregelen en oude letsels.

Het Zo-Zo-Zo-Beleid staat voor hulpverlening zo dicht mogelijk bij huis, zo kort als mogelijk en zo licht als verantwoord. Sinds kort is er een vierde: zo snel als mogelijk.

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is related to:
Collegeaantekeningen week 1-7 (Kindermishandeling en verwaarlozing)
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activities abroad, study fields and working areas:
WorldSupporter and development goals:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3606 1