Begrippenlijst Algemene economie en bedrijfsomgeving (Hulleman)

Deze Begrippenlijst Algemene economie en bedrijfsomgeving is opgesteld in het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1

Bedrijfsomgeving

De externe omgevingsfactoren die invloed kunnen uitoefenen op het resultaat van een bedrijf:

  • directe omgevingsfactoren

  • indirecte omgevingsfactoren

  • Macro omgevingsfactoren.

 

Economisch handelen

Met behulp van schaarse middelen trachten een maximale welvaart te behalen.

 

Macro-economie

Beschrijving en analyse van economische variabelen van een heel land, zoals totale consumptie, import en export, werkgelegenheid, nationaal inkomen etc.

 

Schaarste

De keuze om middelen voor verschillende doeleinden te gebruiken.

 

Eurogebied

De landen die de euro als geldeenheid gebruiken.

 

EU

Europese landen die samen een economische unie vormen.

 

Hoofdstuk 2

Concurrentie

Ondernemingen die dezelfde afnemer als doelgroep hebben.

 

Markt

De relaties tussen vragers en aanbieders met betrekking tot een bepaald product.

 

Bedrijfstak

Bedrijven die eenzelfde soort product maken met eenzelfde soort productieproces.

 

Bedrijfskolom

De verschillende bedrijfstakken die een product doorloopt van eerste producent tot consument.

 

Waardesysteem

De toegevoegde waarde aan een product door de hele bedrijfskolom.

 

Economische orde

Collectieve waarden, normen en instituties waar het economisch handelen op gebaseerd is.

 

Waarde

Doelen die men probeert na te streven.

 

Norm

Regels afgeleid van waarden, een leidraad voor het menselijk gedrag.

 

Institutie

De wetten regelgeving en organisaties die ze opstellen en uitoefenen met betrekking tot het menselijk gedrag.

 

Hoofdstuk 3

Basisbehoeften

Behoeften die onmisbaar zijn om fysiek te kunnen overleven.

 

Overige behoeften

Behoeften op het vlak van bijvoorbeeld relaties, zelfontwikkeling en veiligheid.

 

Consumptiepatroon

Alle consumpties voor de bevrediging van de behoeften.

 

Consumentenvoorkeuren

Voorkeuren in het koopgedrag van consumenten.

 

Levensstijl

Redelijk samenhangende normen- en waardepatronen, die invloed hebben op het consumentengedrag van een persoon.

 

Seizoenspatroon

Wisselende vraag door klimatologische invloeden.

 

Vraagfunctie

De relatie tussen de prijs en de vraag van een product.

 

Substitutie-effect

Wanneer de vraag naar een bepaald product groter of kleiner wordt door de prijsverandering van een ander product.

 

Inkomenseffect

Wanneer de koopkracht toeneemt door een prijsdaling van producten.

 

Prijselasticiteit van de vraag

De procentuele verandering van de vraag gedeeld door en als gevolg van een procentuele verandering van de prijs.

 

Elastische vraag

De waarde van de prijselasticiteit van de vraag is minder dan -1.

 

Inelastische vraag

De waarde van de prijselasticiteit van de vraag ligt tussen 0 en -1.

 

Kruiselingse elasticiteit

De relatie tussen de vraag naar een product en de prijs van een ander product.

 

Inkomenselasticiteit van de vraag

De procentuele verandering van de vraag als gevolg van een procentuele verandering van het inkomen.

 

Inferieure producten

Producten met een negatieve inkomenselasticiteit.

 

Hoofdstuk 4

Constante kosten

Kosten die niet gerelateerd zijn aan de omvang van de productie.

 

Heterogene arbeid

Specialistische arbeid, deze wordt onder de vaste kosten gerekend.

 

Homogene arbeid

Routinematige arbeid, deze wordt onder de variabele kosten gerekend.

 

Variabele kosten

Kosten die gerelateerd zijn aan de productieomvang.

 

Wet van toe- en afnemende meeropbrengsten

Bij een toename van de productie kunnen de gemiddelde variabele kosten eerst afnemen en dan toenemen.

 

Gemiddelde kosten

De totale kosten gedeeld door de productieomvang.

 

Marginale kosten

De extra kosten per eenheid product.

 

Bedrijfsoptimum

De productieomvang waarbij de gemiddelde totale kosten per product het laagst zijn.

 

Onderbezetting

Wanneer de productiecapaciteit niet volledig in gebruik is.

 

Overbezetting

Wanneer er een hogere productie is dan de normale bezetting van de capaciteit toelaat.

 

Aanbodcurve

De relatie tussen het aanbod en de prijs.

 

Prijsafzetcurve

Het verband tussen de afzet en prijs van een onderneming.

 

Schaalvoordelen

De daling van de gemiddelde kosten door het toenemen van de productiecapaciteit.

 

Minimumefficiencyschaal

Het punt waarop de kosten het laagst zijn bij de kleinste productieomvang.

 

 

Hoofdstuk 5

Concurrentie

De strijd tussen ondernemingen om de gunst van de afnemers.

 

Interne concurrentie

Ondernemingen binnen een bedrijfstak die strijden om het marktaandeel.

 

Externe concurrentie

Deze concurrentie vindt plaats tussen bedrijfstakken in een bedrijfskolom.

 

Potentiële concurrentie

Dreiging van ondernemingen die de bedrijfstak willen betreden of door mogelijke substituutproducten.

 

Concurrentiebepalende factoren

Factoren die van invloed zijn op de concurrentie-intensiteit.

 

Concurrentiepositie

De mate waarin het bedrijf op langere termijn capabel is alle belanghebbenden, zoals afnemers, leveranciers en werknemers, in hun behoeften te voorzien.

 

Basisproductiefactoren

De productiefactoren waarover een land van nature over beschikt.

 

Geavanceerde productiefactoren

Productiefactoren die tot ontwikkeling moet komen.

 

Netwerken

Samenwerkingsverbanden tussen bedrijven, waarbij kennis buiten markten om uitgewisseld kan worden.

 

Co-design

Het samen ontwikkelen van producten door uitbesteder en toeleverancier.

 

Co-makership

De productie door de main supplier in samenwerking met gespecialiseerde toeleveranciers.

 

Cluster

Een samenhang van ondernemingen en ondersteunende instellingen binnen een bedrijfstak of een groep verbonden bedrijfstakken, waarin wordt samengewerkt en geconcurreerd.

 

Hoofdstuk 6

Marktstructuur

De kenmerken van een markt die invloed hebben op het gedrag van ondernemingen.

 

SGR-model

De omstandigheden waarin bedrijven zich bevinden, analyseren we met de structuur, het gedrag en het resultaat.

 

Commodity services

Diensten met een homogeen karakter en een massaproductie.

 

Marktvorm

Marktindeling op basis van het aantal ondernemers en de productdifferentiatie.

 

Volledig vrije mededinging

Marktvorm met veel aanbieders en homogene goederen.

 

Monopolistische concurrentie

Marktvorm met veel aanbieders en heterogene goederen.

 

Oligopolie

Marktvorm met weinig aanbieders en homogene of heterogene goederen.

 

Monopolie

Marktvorm met slechts één aanbieder.

 

Kostenleiderschap

Strategie waarbij ondernemingen hun kostenniveau onder dat van de concurrenten proberen te houden.

 

Limit pricing

Strategie waarbij ondernemingen een lagere prijs dan de concurrenten hanteren om een groter marktaandeel te verkrijgen.

 

Winsterosie

Winstverlaging door prijsdalingen.

 

Productlevenscyclus

Beschrijving van de afzet van een product door middel van een natuurlijk groeipatroon.

 

Introductiefase

Eerste fase van de productlevenscyclus, het product wordt op de markt geïntroduceerd.

 

Innovatiemonopolist

Onderneming die als eerste een nieuw product uitbrengt en daarom monopolist is.

 

Groeifase

Tweede fase van de productlevenscyclus, de afzet van het product groeit snel.

 

Rijpheidsfase

Derde fase van de productlevenscyclus, de groei van de afzet stagneert en neemt af.

 

Teruggangsfase

Laatste fase van de productlevenscyclus, de afzet daalt en de winst is laag.

 

Stagnatiemonopolie

Marktvorm in de teruggangsfase van de productlevenscyclus.

 

Concentratie

Het samenvoegen van ondernemingen waardoor productiebeslissingen geconcentreerder worden genomen.

 

Voor- en achterwaartse integratie

Uitbreiding van activiteiten in andere segmenten van de bedrijfskolom.

 

Diversificatie

De ontwikkeling van activiteiten in een andere bedrijfskolom.

 

Parallellisatie

De ontwikkeling van activiteiten in hetzelfde segment van een andere bedrijfskolom.

 

Conglomeratie

Het ontwikkelen van activiteiten in heel verschillende bedrijfstakken en in verschillende segmenten van de bedrijfskolom.

 

Specialisatie

Gespecialiseerde bedrijven concentreren zich op één of enkele bedrijfstakken en hebben een aantal kernactiviteiten.

 

Fusie

Gelijkwaardige ondernemers voegen zich samen tot één onderneming.

 

Consortium

Tijdelijke samenwerking tussen ondernemingen.

 

Coöperatie

Samenwerking van ondernemingen in een andere zelfstandige onderneming.

 

Vrijwillig filiaalbedrijf

Vereniging voor detailhandels vanuit een groothandel.

 

Franchise

Samenwerking waarbij een onderneming een andere onderneming tegen betaling gebruik laat maken van bepaalde voorzieningen.

 

Joint venture

Een gezamenlijke dochteronderneming van een aantal ondernemingen, om bepaalde risico's te spreiden.

 

Kartelvorming

Afspraken tussen ondernemers om een grotere markmacht te verkrijgen, dit is meestal verboden.

 

Hoofdstuk 7

Strategische planning

Vaststellen van doelstellingen en een strategie.

 

SWOT-analyse

Analyse van sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen van de onderneming.

 

Kritische succesfactoren

Factoren waaraan de onderneming minimaal moet voldoen om sterk genoeg te zijn ten opzichte van zijn concurrenten.

 

Prestatie-indicatoren

Doelstellingen die het bedrijf op korte termijn wil behalen.

 

Hoofdstuk 8

Welvaart

Het bevredigen van behoeften door middel van schaarse producten en diensten.

 

Binnenlands product

Hierin onderscheiden we:

  • bruto binnenlands product tegen marktprijzen

  • bruto binnenlands product tegen factorkosten

  • netto binnenlands product tegen marktprijzen

  • netto binnenlands product tegen factorkosten.

 

Afschrijving

Kosten van het gebruik van vast kapitaal binnen een bepaalde periode.

 

Welzijn

De tevredenheid en de geluksbeleving van mensen binnen een maatschappij.

 

Waardetoevoeging

Het toevoegen van waarde aan een product, door inzet van productiefactoren, zodat zij geschikter zijn voor consumptie.

 

Kostprijsverhogende belastingen

Belastingen die de overheid hanteert, zoals btw en accijnzen.

 

Kostprijsverlagende subsidies

Subsidies aan bijvoorbeeld openbaar vervoer en openbare bibliotheken.

 

Bruto nationaal inkomen

Productie binnen een land – beloning buitenlandse productie + beloning nationale productie.

 

Overheidsbestedingen

Uitgaven van de overheid aan salarissen, goederen en diensten, voor collectieve voorzieningen. Deze zijn gelijk aan de productiekosten.

 

Hoofdstuk 9

Kapitaalgoederen

Goederen die in het productieproces worden gebruikt. Er zijn duurzame en vlotte kapitaalgoederen.

 

Kapitaalcoëfficiënt

De hoeveelheid kapitaalgoederen die nodig is voor het produceren van een eenheid product.

 

Potentiële beroepsbevolking

Alle mensen tussen de 15 en 65 jaar.

 

Beroepsbevolking

Werkenden en werkzoekenden voor meer dan 12 uur per week.

 

Werkloze

Mensen tussen 15 en 65 jaar zoekende naar werk voor meer dan 12 uur per week.

 

Werkloosheid

Aanbod van arbeid min de vraag naar arbeid.

 

Participatiegraad

Het deel van de potentiële beroepsbevolking dat deelneemt aan het arbeidsproces.

 

Deeltijdfactor

Het aantal fulltime banen per werkende.

 

Arbeidsproductiviteit

De productie per werknemer in een bepaalde periode.

 

Output-gap

Het verschil tussen de productie en de productiecapaciteit.

 

Loonruimte

De som van de inflatie en de arbeidsproductiviteit.

 

Wig

De werkgevers- en werknemerspremies en belastingen als percentage van de loonkosten.

 

Bruto-nettotraject

Verschil tussen loonkosten en nettoloon.

 

Arbeidskosten

Alle kosten gerelateerd aan het gebruik van de productiefactor arbeid.

 

Arbeidsinkomensquote (AIQ)

Het procentuele deel van loonkosten in de toegevoegde waarde.

 

Duurzame economische groei

Economische groei waarbij rekening wordt gehouden met de natuur op lange termijn.

 

Duurzaam ondernemen

Winstgevend ondernemen zonder schade te berokkenen aan het milieu.

 

Hoofdstuk 10

Postindustriële samenleving

De dienstverlenende sectoren hebben een groot aandeel.

 

Beschermde sectoren

Hebben weinig last van internationale concurrentie.

 

Open sectoren

Hebben veel te maken met internationale concurrentie.

 

Research and development (R&D)

Onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot product- en procesinnovatie.

 

Immateriële investeringen

Bijvoorbeeld R&D, scholing, deelname aan netwerken en clusters.

 

Technology-push

Technische innovatie gaat vooraf aan productie en marketing.

 

Demand-pull

Technische innovatie komt voort uit de vraag.

 

Kennisdiffusie

Verspreiden van kennis.

 

Hoofdstuk 11

Bestedingen

Uitgaven aan goederen en diensten door consumenten, ondernemingen, de overheid en import en export.

 

Consumptiepatroon

Het pakket goederen en diensten dat de consument samenstelt voor de bevrediging van zijn behoeften.

 

Marginale consumptiequote

Hoeveel er wordt uitgegeven van een euro extra inkomen.

 

Consumentenvertrouwen

Mening van de consument over zijn financiële situatie en economische omgeving.

 

Consumer Confidence Index

Geeft het consumentenvertrouwen weer.

 

Vervangingsinvesteringen

Het vervangen van afgeschreven kapitaalgoederen.

 

Uitbreidingsinvesteringen

Het vergroten van de kapitaalgoederenvoorraad om de productiecapaciteit te verhogen.

 

Voorraadinvesteringen

Het aanhouden van voorraden om in een wisselende afzet te kunnen voorzien.

 

Bruto-investeringen

Netto-investeringen en vervangingsinvesteringen.

 

Netto-investeringen

Uitbreidingsinvesteringen in vaste activa en voorraadmutaties.

 

Diepte-investeringen

Investeringen met een hogere arbeidsproductiviteit als gevolg.

 

Breedte-investeringen

Investeringen zonder een verhoogde arbeidsproductiviteit.

 

Overdrachtsuitgaven

Uitkeringen gefinancierd uit premies over inkomens.

 

Overheidsbestedingen

Investeringen (materiaal dat langer dan 1 jaar meegaat) en consumptie (materiaal dat korter dan 1 jaar meegaat en salarissen) van de overheid.

 

Intra-EU-handel

Onderlinge handel tussen EU-landen.

 

Extra-EU-handel

Handel van EU-landen met andere landen.

 

Hoofdstuk 12

Actieve/ primaire inkomens

Inkomens die voortkomen uit arbeid, vermogen of inzet van kapitaal.

 

Inactieve inkomens

Inkomens waar geen tegenprestatie tegenover staat, zoals uitkeringen.

 

Besteedbaar/ netto inkomen

Het inkomen na belastingaftrek.

 

Primaire inkomensverdeling

De verdeling van de bruto inkomens.

 

Secundaire inkomensverdeling

De verdeling van de besteedbare inkomens.

 

Tertiaire inkomensverdeling

De verdeling van de besteedbare inkomens waar subsidies, btw en accijnzen van de overheid bij zijn opgeteld.

 

Gestandaardiseerd huishoudensinkomen

Het gecorrigeerde inkomen voor het aantal personen in het huishouden.

 

I/A-ratio

De verhouding tussen inactieve en actieve inkomens.

 

Sociale verzekeringen

Deze worden uit premies gefinancierd.

 

Equivalentiebeginsel

De hoogte van inkomen, premies en uitkeringen zijn aan elkaar gerelateerd.

 

Sociale voorzieningen

Deze worden uit algemene middelen van de overheid gefinancierd.

 

Solidariteitsbeginsel

De samenleving is verantwoordelijk voor een minimumbestaan voor mensen die daar zelf niet voor kunnen zorgen.

 

Hoofdstuk 13

Quartaire sector

Organisaties die produceren zonder winstoogmerk.

 

Collectieve sector

Het rijk, de lagere overheden en uitvoeringsorganisaties van de sociale verzekeringen.

 

Gepremieerde en gesubsidieerde sector

Overheidsgesubsidieerde sector.

 

Allocatieve taak

Het produceren en toevoegen van waarde aan producten door de overheid.

 

Zuiver collectieve goederen

Hiervan kan niemand uitgesloten worden.

 

Quasi-collectieve goederen

Deze kunnen ook door bedrijven worden geleverd en kunnen individueel worden genoten.

 

Meritgoederen

Deze hebben niet alleen een positief effect op de gebruiker, maar ook op de samenleving.

 

Demeritgoederen

Het gebruik van deze goederen heeft een negatief effect op de samenleving.

 

Herverdelende taak

Het gelijkmatiger verdelen van de inkomens door de overheid.

 

Regulerende taak

Het bereiken van macro-economische doelstellingen door de oveheid.

 

Directe belastingen

Deze worden geheven van inkomen, winst en vermogen en komen ten laste van degene die ze moet betalen.

 

Indirecte belastingen

Deze worden geheven bij de verkoop van producten (btw en accijnzen) en worden van een ander geheven dan degene die ze uiteindelijk betaald.

 

Niet-belastingmiddelen

De komen grotendeels voort uit overheidsbezit.

 

Collectievelastendruk

De belastingen en premies als percentage van het bbp.

 

Financieringstekort

Wanneer de inkomsten van de overheid lager zijn dan de uitgaven.

 

Staatsschuldquote

De staatsschuld als percentage van het bbp.

 

Klassieke visie

De overheid zorgt voornamelijk voor veiligheid, bescherming van bezit en het naleven van contracten door burgers.

 

Keynesiaanse visie

De overheid is verantwoordelijk voor volledige werkgelegenheid en economische groei.

 

Hoofdstuk 14

Conjunctuur

Afwisselende periodes van hoge en lage groei van het bbp. Er zijn drie typen:

  • Kitchin

  • Juglar

  • Kondratieff.

 

Conjunctuurcyclus

Bestaat uit de volgende fasen:

  • opgaande fase

  • hoogconjunctuur

  • neergang

  • laagconjunctuur/ recessie.

 

Inflatie

Stijging van de gemiddelde consumentenprijzen oftewel het algemeen prijsniveau. Verschillende soorten zijn:

  • hyperinflatie

  • bestedingsinflatie

  • kosteninflatie.

 

Consumentenprijsindex

Gewogen gemiddelde van de prijsstijging van consumentengoederen.

 

Automatische stabilisatoren

Overheidsuitgaven die de conjunctuur in de hand houden zonder dat er een conjunctuurbeleid voor nodig is.

 

Anticyclisch begrotingsbeleid

Afstemming inkomsten en uitgaven van de overheid om de conjunctuur te beïnvloeden.

 

Structureel begrotingsbeleid

De uitgaven van de overheid blijven structureel met de economie groeien, terwijl de inkomsten met de conjunctuurschommelingen meegaan.

 

Hoofdstuk 15

Economische kringloop

Weergave van geldstromen tussen verschillende sectoren in een bepaalde periode.

 

Spaarsaldo

Het verschil tussen besparingen en netto-investeringen, te verstaan:

  • nationaal spaarsaldo

  • overheidsspaarsaldo

  • particulier spaarsaldo

 

Multiplier

Wanneer een bestedingsimpuls oorzaak is van een toename van de productie en het inkomen.

 

Hoofdstuk 16

Procyclisch investeringsbeleid

Beleid waarbij promotie en investeringen worden verhoogd bij een hoogconjunctuur en worden verlaagd in een laagconjunctuur.

 

Anticyclisch investeringsbeleid

Beleid waarbij meer aan promotie wordt gedaan en minder wordt geïnvesteerd in de neergangsfase.

 

Cyclisch fonds

Aandelenfonds waarvan de financiële resultaten sterk gerelateerd zijn aan de conjunctuur.

 

Defensief fonds

Aandelenfonds waarvan de financiële resultaten beperkt gerelateerd zijn aan de conjunctuur.

 

Valutarisico

De winst van een bedrijf is gerelateerd is aan veranderingen in de wisselkoersen van vreemde valuta's.

 

Energie-intensiteit

De mate waarin energie als hulpstof en olieproducten als grondstof worden gebruikt, oftewel de energiekosten gedeeld door de totale kosten.

 

 

Hoofdstuk 17

Ruilmiddel

Geld heeft als ruilmiddel het voordeel dat de ruil in twee delen kan worden opgesplitst.

 

Liquide middelen

Algemene aanvaarde betalingsmiddelen.

 

Rekeneenheid

Geld kan gebruikt worden voor de waardering van goederen en diensten.

 

Oppotmiddel

Geld biedt de mogelijkheid om vermogen aan te houden.

 

Intrinsieke waarde

De marktwaarde van het materiaal waar het geld van gemaakt is.

 

Nominale waarde

De waarde die de overheid aan het geld gegeven heeft.

 

Giraal geld

Een direct opeisbare schuld, oftewel rekening-couranttegoed bij een monetaire financiële instelling, waarmee betalingen kunnen worden gedaan.

 

Wederzijdse schuldaanvaarding

Kredietverlening, waarbij de monetaire financiele instelling een direct opeisbare schuld aanvaardt en de klant een schuld op termijn.

 

Primaire liquiditeitenmassa (M1)

Het geld dat in handen is van het publiek.

 

Secundaire liquiditeitenmassa

Vorderingen van het publiek op geldscheppende banken die in korte tijd en zonder veel kosten kunnen worden omgezet in geld.

 

Binnenlandse liquiditeitenmassa (M3)

De primaire en secundaire liquiditeitenmassa tezamen.

 

Financieel systeem

De manier waarop geldstromen in een economie zijn geregeld.

 

Rentemarge

Het verschil tussen de debetrente die een bank ontvangt en de creditrente die een bank betaalt.

 

Monetaire financiële instelling

Deze mogen primaire liquide middelen scheppen door middel van uitgifte en wederzijdse schuldaanvaarding.

 

Liquiditeit

De mate waarin een bank kan voldoen aan kortlopende verplichtingen.

 

Solvabiliteit

De mogelijkheid van een bank om met het eigen vermogen garant te staan voor debiteurenverliezen.

 

Rentabiliteit

De verhouding tussen het eigen vermogen en de winst.

 

Toevertrouwde middelen

Girale tegoeden, spaartegoeden en termijndeposito's tezamen.

 

Systeembank

Deze bank is onmisbaar voor het voortbestaan van het financiële systeem.

 

Commerciële bank

Deze bank houdt zich alleen bezig met fundamentele diensten zoals betalen, lenen en sparen.

 

Zakenbank

Deze bank trekt geen spaargeld aan, maar houdt zich bezig met advies, begeleiding en handel drijven met geld van aandeelhouders en geleend geld.

 

Hoofdstuk 18

Actief kasgeld

Geld aanhouden om transacties mee te kunnen verrichten (transactiemotief)

 

Inactief kasgeld

Geld aanhouden voor onverwachte uitgaven en uit belegginsmotieven (voorzorgs- en speculatiemotief)

 

Kwantiteitstheorie van de vraag naar geld

Theorie waarbij de benodigde hoeveelheid geld in een economie, gerelateerd is aan de nominale waarde van de productie en de omloopsnelheid van het geld.

 

Omloopsnelheid van het geld

Het aantal keren in een jaar dat een geldeenheid gebruikt wordt om goederen en diensten aan te kopen.

 

Monetair beleid

Beleid met als doelstelling te voorkomen dat monetaire variabelen een negatieve invloed hebben op de economische groei op middellange termijn.

 

Geldmarkttekort

Nettoschuldpositie van de Europese banken bij de ECB.

 

Geldmarktkasreserve

Een bedrag dat banken in het eurogebied verplicht op een rekening bij de ECB moeten storten.

 

Herfinancieringsrente

Door de ECB vastgestelde rente op een krediet bij de ECB.

 

Euribor

De rente die banken in het eurogebied onderling bij elkaar in rekening brengen.

 

Marginale beleningsrente

De rente die een bank aan de ECB betaalt voor een liquiditeitstekort van een dag. Dit is tevens de maximale rente.

 

Depositorente

Rente die een bank van de ECB ontvangt voor het tijdelijk wegzetten van een liquiditeitsoverschot.

 

Officiële rentetarieven

De herfinancieringingsrente, marginale beleningsrente en depositorente van de ECB.

 

Valutaswap

De aan- of verkoop van vreemde valuta's om de liquiditeit van banken op korte termijn te beïnvloeden.

 

ECB-certificaten

Verhandelbare schuldbekentenissen van de ECB om het geldmarkttekort te beïnvloeden.

 

Kwantitatieve verruiming

De centrale bank koopt waardepapieren van banken om nieuw geld in de economie te steken.

 

Kredietverruiming

De centrale bank koopt waardepapieren in een bepaald segment om de rente en kredietverlening in alleen dat segment te beïnvloeden.

 

Hoofdstuk 19

Vermogensmarkt

De markt waarop schuldbekentenissen worden verhandeld in ruil voor geld.

 

Waardepapieren

Verhandelbare schuldbekentenissen, zoals obligaties.

 

Primaire vermogensmarkt

Hierop worden nieuwe schuldbekentenissen verhandeld.

 

Secundaire vermogensmarkt

Hierop worden bestaande schuldbekentenissen verhandeld.

 

Geldmarkt

Hierop worden schuldbekentenissen verhandeld met een resterende looptijd van maximaal twee jaar.

 

Kapitaalmarkt

Hierop worden schuldbekentenissen verhandeld met een resterende looptijd van langer dan twee jaar.

 

Openbare kapitaalmarkt/ effectenmarkt

Hierop wordt openbaar gehandeld in aandelen, obligaties en bank- en pandbrieven.

 

Aandelen

Het bewijs van deelneming in een vennootschap.

 

Dividend

De jaarlijkse winstuitkering van een aandeelhouder.

 

Obligatie

Schuldbekentenis die deel uitmaakt van een lening, uitgegeven door de overheid, een bedrijf of een instelling.

 

Onderhandse kapitaalmarkt

Hierop wordt rechtstreeks onderhandeld over de leningsvoorwaarden tussen de vermogensvrager en de vermogensschaffer(s).

 

Dividendrendement

Dividend op aandelen als percentage van de beurskoers.

 

Beurskoers

De prijs van een verhandelbaar waardepapier.

 

Couponrente

De rente die jaarlijks wordt uitgekeerd op een obligatie.

 

Couponrendement

De couponrente op een obligatie als percentage van de koers van een obligatie.

 

Effectief rendement

Het couponrendement opgeteld met het aflossingsrendement.

 

Aflossingsrendement

De beurskoers min de nominale waarde van een obligatie als percentage van de beurskoers.

 

Kapitaalmarktrente

De rente die op de kapitaalmarkt geldt. De maatstaf hiervoor is het effectief rendement op de meest recente tienjarige staatslening.

 

Marktliquiditeit

De gemakkelijkheid waarmee waardepapieren verhandeld kunnen worden. Afhankelijk van de omvang van de betreffende kapitaalmarkt.

 

Creditrating

Dit geeft de kredietwaardigheid van een financiële instelling weer.

 

Rentestructuur

De relatie tussen de hoogte van de rente en de resterende looptijd van een schuldbekentenis.

 

Liquiditeitspremie

Het deel van de rente dat het tijdelijk verschaffen van liquide middelen beloond.

 

Risicopremie

Het deel van de rente dat het risico dat de geldverschaffer loopt beloond.

 

Yieldcurve

De rentestructuur wordt hiermee grafisch weergegeven.

 

Hoofdstuk 20

Renterisico

Het risico dat renteontwikkelingen de winst van een onderneming beïnvloeden.

 

Rente-exposure

De mate waarin renteschommelingen de winst van een bedrijf beïnvloeden.

 

Rekening-courantkrediet

De bank staat een kredietlimiet toe aan een bedrijf onder bepaalde voorwaarden.

 

Roll-overlening

Een langlopende onderhandse lening tegen een variabele rente.

 

Floating rate notes

Een obligatielening tegen een variabele rente.

 

Onderhandse lening

Een lening met een looptijd van minimaal één jaar tegen een vaste rente.

 

Forward rate agreement (FRA)

Een termijncontract tussen koper en verkoper waarmee het toekomstige verschil verrekend wordt tussen een afgesproken renteniveau en de marktrente.

 

Renteoptie

Een overeenkomst waarbij de koper het recht op een bepaalde rente krijgt van de verkoper.

 

Renteswap

Een overeenkomst waarbij een variabele rente te ruilen is tegen een vaste rente.

 

Hoofdstuk 21

Ontwikkelde industrielanden

Landen met een goed ontwikkelde industrie en een hoog inkomen per hoofd van de bevolking.

 

Opkomende industrielanden (newly industrialising countries)

Landen met een hoge economische groei, die in een overgangsfase zitten van een traditionele agrarische economie naar een moderne industriële economie.

 

Nieuwe industrielanden (newly industrialised countries)

Landen met een hoge economische groei, die zijn overgegaan van een traditionele agrarische economie naar een moderne industriële economie.

 

Ontwikkelingslanden

Landen met voornamelijk een traditionele agrarische economie en een laag inkomen per hoofd van de bevolking.

 

Emerging markets

Ontwikkelingslanden met een zeer snelle economische groei, ook wel de opkomende industrielanden genoemd.

 

Mondialisering/ globalisering

Een voortdurend proces van wereldwijde economische, politieke en sociale integratie.

 

Internationale outsourcing

De productie aan het buitenland uitbesteden.

 

Offshoring

Zelf in het buitenland produceren en directe investering plegen.

 

Directe investeringen

Het aankopen van eigendomsrechten in een buitenlands bedrijf om zeggenschap te kunnen uitoefenen.

 

Exportquote

De export als percentage van het bbp.

 

Hoofdstuk 22

Comparatieve kosten

De verhouding in kosten tussen twee verschillende producten.

 

Protectionisme

Bescherming van binnenlandse ondernemers tegen buitenlandse concurrenten.

 

Internationale prijsdiscriminatie/ dumping

Wanneer een bedrijf producten in het buitenland voor een lagere prijs verkoopt dan in het binnenland.

 

Sociale dumping

Wanneer door normen en waarden verschillen met betrekking tot arbeid, het ene land goedkoper produceert dan het andere.

 

Strategische handelspolitiek

Een beleid om belangrijke binnenlandse sectoren bescherming te bieden tegen buitenlandse concurrentie.

 

Infant industry-agreement

Opkomende bedrijfstakken worden beschermd tegen buitenlandse concurrentie met lagere kosten.

 

Prohibitief tarief

Wanneer het invoertarief zo hoog is dat import niet meer rendabel is.

 

Importquotum

Een vastgelegde maximale import van een bepaald product.

 

Vrijwillige exportbeperking

Een overeenkomst tussen twee landen om de onderlinge handel te beperken.

 

Betalingsbalans

Geeft de internationale geldstromen weer en is gesplitst in de lopende rekening, de vermogensoverdrachtsrekening en de financiële rekening.

 

Lopende rekening

Hierop is af te lezen hoeveel een land per saldo in de internationale handel verdient.

 

Formeel evenwicht

Een boekhoudkundig evenwicht van de betalingsbalans.

 

Fundamentele onevenwichtigheid

Er kan niet tegelijkertijd een intern en extern evenwicht worden behaald.

 

Hoofdstuk 23

Vrijhandelsgebied

Een verdrag tussen landen om de onderlinge importtarieven af te schaffen.

 

Douane-unie

Een verdrag tussen landen waarbij de er geen onderlinge tarieven worden gehanteerd, maar wel een gemeenschappelijk tarief tegenover andere landen.

 

Handelsschepping

De handel tussen landen van de unie neemt toe door afschaffing van handelsbelemmeringen.

 

Handelsverschuiving

De handel verschuift naar landen binnen de unie door afschaffing van handelsbelemmeringen.

 

Gemeenschappelijke markt

Een verdrag tussen landen voor liberalisering van goederen-, kapitaal-, diensten- en personenverkeer.

 

Economische Unie

Een samenwerking tussen landen met een gemeenschappelijke valuta en economisch beleid.

 

Europese Unie

Economische Unie tussen 27 Europese landen.

 

Subsidiariteitsbeginsel

De EU richt zich alleen op beleidsterreinen die een internationaal effect hebben.

 

Europees parlement

Heeft als taken de goedkeuring van Europese regel, toezicht houden op de Europese Commissie en het vaststellen van de begroting.

 

Raad van de Europese Unie

Heeft als taak politieke besluitvorming in samenwerking met het Europese parlement.

 

Europese Commissie

Heeft als taken de voorbereiding en uitvoering van het beleid.

 

Hof van Justitie

Heeft als taak toezicht houden op de juiste vertolking en toepassing van Europese regels.

 

Wereldhandelsorganisatie

Heeft als voornaamste uitgangspunten het bevorderen van de vrijhandel, wederkerigheid en transparantie.

 

Handelsronde

Overleg tussen de landen van de wereldhandelsorganisatie.

 

Internationaal Monetair Fonds

Heeft als taak kredietverlening aan lidstaten met een tijdelijk betalingsbalanstekort.

 

Wereldbank

Heeft als taak het verstrekken van kredieten aan ontwikkelingslanden.

 

G7, G8, G20

Hebben als voornaamste taak internationale beleidscoördinatie.

 

OESO

Heeft als voornaamste taak informatie-uitwisseling tussen de 34 deelnemende landen.

 

Hoofdstuk 24

Valutamarkt

Op deze markt wordt geld tussen verschillende landen verhandeld.

 

Wisselkoers

De prijs van valuta van het ene land uitgedrukt in valuta van het andere land.

 

Contante valutamarkt

Op deze markt worden de valuta binnen twee werkdagen geleverd.

 

Middenkoers

De evenwichtsprijs van een vreemde munt.

 

Aankoopkoers (laatkoers)

Tegen deze koers kan een klant dollars bij de bank kopen.

 

Verkoopkoers (biedkoers)

Tegen deze koers kan een klant dollars aan de bank verkopen.

 

Spread

Het verschil tussen de aan- en verkoopkoers.

 

Appreciatie

Een stijging van de wisselkoers in een stelsel met flexibele wisselkoersen.

 

Depreciatie

Een daling van de wisselkoers in een stelsel met flexibele wisselkoersen.

 

Revaluatie

Een waardevermeerdering van valuta door de centrale bank in een stelsel met vaste wisselkoersen.

 

Devaluatie

Een waardevermindering van valuta door de centrale bank in een stelsel met vaste wisselkoersen.

 

Agio

Het positieve verschil tussen de termijnkoers en de contante koers.

 

Disagio

Het negatieve verschil tussen de termijnkoers en de contante koers.

 

Arbitrage

Het gebruik van wisselkoersverschillen op één moment.

 

Speculatie

Het gebruik van verwachte koersverschillen in de loop van de tijd.

 

Kruiselingse koers

De wisselkoersverhouding tussen twee valuta's met de tussenkomst van een derde valuta.

 

Koersindicatoren

Een variabele die vooruitloopt op de echte ontwikkeling van de koers.

 

Koopkrachtpariteit

De koers van valuta waarbij een goederenpakket in twee landen precies hetzelfde kost.

 

Marktsentiment

Verwachtingen in de wisselkoers.

 

Overshooting

Wanneer politiek of economisch nieuws een te hoge invloed op de wisselkoers heeft.

 

Wisselkoersstelsel

Er zijn stelsels met vaste wisselkoersen en stelsels met flexibele wisselkoersen.

 

ERM II

Exchange Rate Mechanism II; een systeem waarin vaste, maar toch aanpasbare wisselkoersen gelden tussen de euro en de andere EU-valuta's.

 

Spilkoers

De officieel vastgestelde waar van een munt in een stelsel met vaste wisselkoersen.

 

Interestarbitrage

Gedekte interestarbitrage, waarbij de belegger gebruik maakt van internationale renteverschillen en hierbij rekening houdt met het wisselkoersrisico. Indien er geen rekening wordt gehouden met dit risico, spreekt men van ongedekte interestarbitrage.

 

Hoofdstuk 25

Valutagevoeligheid

De mate waarin de winst van een bedrijf wordt beïnvloed door wisselkoersfluctuaties.

 

Fundamentele analyse

Een manier van wisselkoersprognose waarbij gekeken wordt naar toekomstige economische ontwikkelingen.

 

Technische analyse

Een manier van wisselkoersprognose waarbij gekeken wordt naar de koersverloop in het verleden.

 

Netting

Het bedrijf saldeert vreemdevalutaposities binnen de onderneming.

 

Matching

Het bedrijf stemt de inkomende en uitgaande geldstromen in vreemde valuta's op elkaar af.

 

Leading and lagging

Het bedrijf versnelt of vertraagt haar inkomsten en uitgaven in vreemde valuta op basis van wisselkoersverwachtingen.

 

Wisselkoersclausule

Beide partijen die het contract afsluiten, delen het risico.

 

Valutatermijncontract

Valuta's tussen twee partijen worden op een tijdstip in de toekomst geruild.

 

Valutaoptie

Geeft het recht om een bepaalde valuta aan te kopen of te verkopen tegen een vooraf vastgestelde koers.

 

Valutaswap

Een tijdelijke ruil van valuta's, waarin we foreign exchange swap en cross currency swap kunnen onderscheiden.

 

Hoofdstuk 26

Landenselectie

Om te gaan exporteren moet een onderneming keuze maken uit verschillende buitenlandse markten.

 

Filtermodel

Proces in de landenselectie waarbij vooraf vastgestelde criteria worden gebruikt.

 

Hoofdstuk 27

Landenrisico

Het risico dat een exportland niet aan zijn verplichtingen kan doen als gevolg van overheidsmaatregelen.

 

Deviezenstop

Een blokkade, opgelegd door de overheid, voor alle betalingen aan het buitenland.

 

Invoerdekking

Deze meet de relatie tussen de internationale reserves en de jaarlijkse import.

 

Schuldendienst

Rente- en aflossingsverplichtingen m.b.t. de buitenlandse schuld.

 

Debt export ratio

De relatie tussen de schuld en de export.

 

Debt service ratio

De relatie tussen de schuldendienst en de export.

 

Transferrisico

Het gevaar dat een dochteronderneming de opereert in het buitenland haar winst niet kan overmaken naar de multinational in het moederland.

 

Nationalisatierisico

Risico dat de buitenlandse overheid de eigendomsrechten van de onderneming afhandig maakt.

 

BERI-index

Beoordeelt de omvang van het risico in een bepaald land.

 

ORI

Vat de criteria voor de vaststelling van het landenrisico van een multinational samen.

 

Geconfirmeerd documentair krediet

Overeenkomst tussen de exporteur en een bank, waarbij de bank zich verplicht tot betaling van het krediet bij inlevering van de bijbehorende documenten.

 

Bankgarantie

Een door een exporteur afgesloten betalingsgarantie bij een bank, wanneer de tegenpartij de betalingsverplichtingen niet nakomt.

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is related to:
Samenvatting algemene economie en bedrijfsomgeving (Hulleman)
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2002