Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
- HC: Sociale psychologie, een inleiding
- HC: Sociale beïnvloeding en gehoorzaamheid
- HC: Sociale cognitie
- HC: Motivaties en emoties
- HC: Percepties
- HC: Attitudes en rechtvaardiging
- HC: Sociale beïnvloeding in groepen
- HC: Attractie en interpersoonlijke relaties
- HC: Gezondheid in de sociale psychologie
- HC: Hulp verlenen en agressie
- HC: Stereotypen, generalisaties en vooroordelen
- HC: (On)rechtvaardigheid
- HC: Reclame en consumentengedrag
- HC: Sekseongelijkheid (op het werk)
- Responsiecollege
- Bron
HC: Sociale psychologie, een inleiding
Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van de manieren waarop gedachten, gevoelens en gedragingen van mensen wordt beïnvloed door de (daadwerkelijke en/of voorgestelde) aanwezigheid van andere mensen. De sociale psychologie heeft een fascinatie voor de invloed van sociale situaties en individuele verschillen op menselijke gedachten, gevoelens en gedragingen. Daarnaast is het een brede, precieze en een op zichzelf staande discipline plus unieke combinaties van diverse wetenschappelijke stromingen.
Praktische informatie over het verloop van het vak
Mypsychlab is de internethulp bij het boek. Voor het tentamen wordt verwacht dat de onderzoeken inclusief de details bekeken worden. Over ieder onderwerp/onderzoek waar 1 alinea of meer aan gewijd is, kan een tentamenvraag gesteld worden. 38 van de 40 tentamenvragen zullen gaan over het boek. De andere twee vragen gaan over de colleges. Ook de verdiepingscolleges moeten bestudeerd worden.
Inleiding in de sociale psychologie
De omgeving beïnvloedt mensen bij de gedachten, gevoelens en gedragingen. De sociale omgeving is erg belangrijk in de sociale psychologie. Dit is bewezen door onderzoeken van Heider & Simmel en Lowestein.
Heider & Simmel (1944): Het onderzoek bestond uit een experiment waarbij participanten werd gevraagd om naar een filmpje van abstracte figuren (zoals driehoeken) te kijken. Het bleek dat de participanten zich makkelijk een voorstelling maken bij het zien van het filmpje. Maar wat op viel was dat veel participanten het filmpje associëren met menselijke gedragingen. Daarom kwam de volgende conclusie uit het onderzoek: de mens construeert eigen sociale realiteit (sociale construals), vaak in termen van persoonseigenschappen.
Loewestein (1996): Het onderzoek van Loewestein bestond uit een experiment met koud water. In dit experiment moesten de participanten zich in koud water begeven en zich vervolgens proberen voor te stellen hoe het is als je het heel warm hebt. De conclusie was dat er een cold-hot empathie gap bestaat. Dit houdt in dat het moeilijk is om je vanuit een koude toestand voor te stellen hoe je zou reageren als het warm is.
Axioma’s
De fundamentele attributiefout is ook belangrijk voor de invloed van de sociale omgeving. De fundamentele attributiefout zijn oorzaken van gedrag die worden toegeschreven aan persoonlijkheidseigenschappen. De fundamentele attributiefout is bedacht door Lee Roos met de self-fulfilling prophecy. Self-fulfillling prophecy betekent dat iets waarvan je denkt dat het waar is uiteindelijk ook waar wordt. Ofwel (on)geloof in een persoon veroorzaakt dat (on)geloof in de persoon realiteit wordt. Dit is bewezen door Henry Higgins en het heet ook wel het pygmalion-effect. Henry Higgings zei dat hij een bloemenverkoopster door kon laten gaan voor hertogin. Dit was een succes. Hierdoor werd ook duidelijk dat mensen niet graag toe geven dat ze zich vergissen. Ze zoeken meteen bevestiging van de eerste indruk die ze van mensen hebben. Van alle informatie over een persoon die binnenkomt bij mensen blijft vooral de ‘zie je wel’ dat ik gelijk had indruk hangen.
De mens is een sociaal dier dus de mens wordt sterk beïnvloed door zijn/haar sociale omgeving én is dier (verschillende mensen reageren verschillend op dezelfde situatie). Kurt Lewin zei hierover: mensen denken doen en voelen. Thomas & Thomas (1928): de mens construeert eigen realiteit. Het denken doen en voelen van mensen wordt sterk beïnvloed door de situatie, of liever, door hun interpretatie van de situatie. Dit is schematisch weer te geven als: situatie > perceptie > cognitie > motivatie > gedrag.
HC: Sociale beïnvloeding en gehoorzaamheid
Adolf Hitler heeft met het naziregime de grootste invloed uitgeoefend op de sociale psychologie. De concentratiekampen zorgden bijvoorbeeld voor de beïnvloeding van heel veel mensen. Daardoor is er onderzoek gedaan naar sociale beïnvloeding en gehoorzaamheid. Hitler zorgde ook nog voor een ander gevolg. Door het naziregime vluchtten veel Joodse wetenschappers naar de Verenigde Staten. Deze wetenschappers konden daar fundamenteel en toegepast onderzoek doen wat heeft geholpen bij het eindigen van de Tweede Wereldoorlog. Kurt Lewin was een voorbeeld van zo’n onderzoeker.
Belangrijke personen voor de sociale beïnvloeding en gehoorzaamheid
Lewin bedacht de veldtheorie. Deze theorie is: wij mensen bevinden ons in een voortdurend veranderd krachtenveld waarin verschillende krachten (vanuit onszelf of vanuit andere personen) op ons worden uitgeoefend. Lewin wordt daarom ook gezien als de grondlegger van de sociale psychologie. Hij zei dat het gedrag van een persoon voortkomt uit de persoon zelf in combinatie met de omgeving waarin de persoon zich bevindt.
Latané bedacht de social impact theory. Deze theorie gaf aan waarvan sociale beïnvloeding afhankelijk is. Sociale beïnvloeding is afhankelijk van 3 zaken:
Het aantal anderen die druk uitoefenen.
De waarde die gehecht wordt aan de bron van de sociale druk (is vaak het meeste van belang).
Nabijheid van de bron (of de bron echt fysiek aanwezig is of alleen in de gedachten).
Als de waarde van de bovengenoemde zaken erg hoog is voor een persoon, dan is de sociale beïnvloeding dus ook sterker.
Oorzaken van conformiteit
Mensen zijn erg op zoek naar conformiteit. Dit houdt in dat mensen altijd op zoek zijn naar de overeenstemming tussen zichzelf en anderen. Dit heeft de volgende twee oorzaken:
Informationeel: the need to be accurate. Wat is het beste om te doen? Mensen hebben de natuurlijke drang om het beste te willen presteren.
Normatief: the need to be accepted. Dit is heel rationeel. Mensen willen erg graag geaccepteerd worden in een groep
Asch heeft hier onderzoek naar gedaan. Het experiment wat hij gebruikt heeft in zijn onderzoek was erg makkelijk. Hij liet 3 staafjes zien en daarnaast een los staafje. Proefpersonen moesten vervolgens aangeven met welk staafje van de 3 het losstaande staafje overeenkwam. Zonder sociale beïnvloeding gaven mensen altijd het goede antwoord. Als ze het experiment daarna deden met meerde proefpersonen tegelijk, waarbij een aantal expres het verkeerde staafje kozen, deed de echte proefpersoon dit ook vaker. Dit komt omdat mensen zich dan minder conform voelen in de situatie en ze gaan dus met de groep mee. Ondanks dat ze zelf eigenlijk wel kunnen zien dat het antwoord wat ze dan geven onjuist is. Dit experiment bewijst hoe gevoelig mensen zijn voor conformiteit en sociale beïnvloeding.
Gehoorzaamheid aan autoriteiten (obedience to authority)
Milgram heeft onderzoek gedaan waarom mensen gehoorzaam zijn aan autoriteiten. De volgende vragen kwamen aan bod: waarom volgen mensen klakkeloos bevelen op? Waarom gehoorzamen mensen zo gemakkelijke aan autoriteiten?
Het is onderzocht door een proefpersoon schokken te laten geven aan een andere persoon die de woordjes niet goed geleerd had. Van tevoren dacht iedereen dat niemand het zou doen. Toch bleek dat als er een ‘autoriteit’ zoals een leraar aanwezig was, mensen het wel deden. Puur omdat iemand zei dat ze het moesten doen. De reden waarom mensen dit doen is niet duidelijk. Een mogelijke reden zou kunnen zijn dat de verantwoordelijkheid afgeschoven kan worden als een autoriteit de opdracht geeft. Daarom vinden mensen het makkelijker om de opdracht uit te voeren.
Zelf perceptie, hoe begrijpen we onszelf?
We begrijpen onszelf:
Door de ogen van anderen.
Door de sociale omgeving als referentiekader. Door jezelf te vergelijken met de omgeving kan een mens bepalen hoe die zelf in de situatie staat.
Door biases. Dit houdt bijvoorbeeld in: ik ben beter dan de gemiddelde bias. Er bestaat ook een self-serving attributional bias. Dit is het toeschrijven van eigen succes aan zichzelf en eigen falen aan situatie.
Door emoties als info. Door emoties die we zelf voelen kunnen we onszelf beter begrijpen.
Sociometer. Afhankelijk van hoe anderen over ons denken voelen we ons beter of slechter. Dit heeft vervolgens ook invloed op de zelfwaardering.
Hoe we over onszelf denken leiden we vaak af uit wat anderen over ons vinden of denken. We zien onszelf door de ogen van anderen en dat is erg functioneel. Dit is de conclusie uit het onderzoek van Cooley (looking-glass self). Festinger kwam met de sociale vergelijking: heel veel kennis en kunde is relatief, zelf-perceptie is daarom afhankelijk van de sociale omgeving waarin we ons bevinden.
Attitudes (positieve of negatieve gedachten over stimuli)
Definitie: de evaluatieve gedachten die mensen hebben over hun sociale omgeving en de zaken die zich daarin bevinden: objecten, personen, gebeurtenissen, ideeën enz.
Ze worden gevormd doordat we positieve en negatieve gedachten vormen. Deze gedachten vormen we door op bepaalde zaken te letten en hoe andere op deze zaken reageren.
HC: Sociale cognitie
Het hoorcollege startte met het onderwerp terrorisme en een aantal theorieën hierover. Dit onderwerp is gekozen naar aanleiding van de aanslagen in Parijs. Het onderwerp sluit minder aan op het boek maar kon niet overgeslagen worden gezien de omstandigheden.
Groepsdeprivatie
Groepsdeprivatie is op te delen in horizontale en verticale groepsdeprivatie. Horizontale groepsdeprivatie: men voelt zich in materiële en immateriële zaken gedepriveerd. Men voelt zich dat met name tot vergelijkbare groepen in de samenleving. Verticale groepsdeprivatie: men voelt zich ook achtergesteld maar kijkt meer op tegen autoriteiten en niet naar vergelijkbare groepen. Daarnaast bestaat er ook nog moreel gelijk. Dit is een vorm van onrechtvaardigheid maar dit wordt minder beïnvloed door groep georiënteerde dingen.
Preventie
Terrorisme kan tegengehouden worden door een aantal regelingen:
Alternatieve groepen belangrijk maken. Als er een bevolkingsgroep achtergesteld wordt is er meer kans dat deze groep zich af gaat zetten. Hierdoor kan terrorisme ontstaan omdat mensen zich minder belangrijk voelen.
Aandacht besteden aan belangrijke groepssymbolen. Door hier aandacht aan te besteden worden deze groepen meer geaccepteerd en wordt het meer een grote samenleving.
Groep minder aantrekkelijke bron van identificatie maken.
Radicalisering proces
Er bestaat een piramide over terrorisme. Hoe hoger de mensen in de piramide komen, hoe groter de kans op terrorisme. Onderaan de piramide staan de mensen die zich achtergesteld voelen.
Een stap verder: de persoon voelt dat hij als individu of als groep onrechtvaardig behandeld wordt.
Een stap verder: de emoties van de persoon komen erbij en gevoelens zoals kwaadheid komen naar boven.
Een stap verder: de persoon probeert voor zichzelf en de subcultuur te rechtvaardigen.
Een stap verder: de mensen horen wel of niet bij mijn groep. De groep die er niet bij hoort mag aangevallen worden. Hierdoor ontstaat dan een terroristische aanslag zoals in Parijs.
Sociale cognitie
Sociale cognitie is hoe de persoon denkt om de omgeving, de mensen en de maatschappij te snappen. Ook is sociale cognitie hoe mensen sociale informatie selecteren, interpreteren, onthouden en gebruiken bij het vormen van oordelen en het maken van beslissingen. Mensen denken op een bepaalde manier over zichzelf en de maatschappij.
Automaticiteit
Mensen zijn gevoelig voor een aantal invloeden die automatisch effect hebben op ons gedrag. We stemmen dit gedrag af op wat anderen in een groep of in onze omgeving doen. Het imiteren van gedrag is in dit geval makkelijker dan puur instructies opvolgen.
Schema’s
Schema’s zijn mentale structuren waarin informatie door mensen georganiseerd en opgeslagen is. Daarnaast beïnvloeden schema’s ook hoe mensen sociale informatie tot zich nemen. Er zijn verschillende schema’s te maken. Zo kun je een schema maken over jezelf maar bijvoorbeeld ook over groepen of gebeurtenissen. Bij het maken van een schema nemen we onszelf als referentiekader. Schema’s kunnen ook tot fouten leiden. Maar door schema’s kunnen we er wel voor zorgen dat onze verwachtingen uitkomen. Dit wordt ook wel selffulfilling prophecy genoemd.
Witte beren
Er is een experiment gedaan waar werd verteld om de komende minuut niet aan witte beren te denken. Dit gaat niemand lukken. Dit komt omdat de gedachten dan automatisch en gecontroleerd gaan. Het is dus ook heel moeilijk om ongewenste gedachten te onderdrukken.
Heuristieken
Naast het interpreteren van wat er gebeurt in de wereld, nemen we ook beslissingen in de complexe wereld waarin we leven. Hierbij gebruiken we beslissingsregels. Hierdoor maken we het maken van beslissingen makkelijker. Als we beslissingen nemen denken we volgens een onderzoek van Tversky en Kahneman (1974) aan de volgende dingen:
Representatieviteitsheuristiek: hoeveel lijkt iets in de beslissing op iets wat je al kent?
De beschikbaarheidsheuristiek: hoe beschikbaar staat het in je geheugen? Is het makkelijk terug te halen?
Ankering.
Conclusie schema’s en heuristieken
Schema’s zijn structuren die mensen hanteren. Schema’s zijn erg algemeen. Het gaat erom hoe personen andere personen of groepen waarnemen. Heuristiek is een versimpelde beslissingsregel. Dit verklaart hoe iemand tot bepaalde keuzes komt.
Representativiteitsheuristiek
Mensen kiezen wat ze denken dat bij iemand anders hoort. Hierbij houden ze geen rekening met de informatie die ze al weten. Ze houden hierbij dus eigenlijk geen rekening met welke kenmerken wel representatief zijn voor bepaalde informatie.
Informatieverwerkingssysteem
Dingen die heel erg opvallen zit in het informatieverwerkingssysteem opgeslagen en gebruik je in bepaalde situaties. Als iemand bijvoorbeeld wordt gevraagd hoeveel doden er vallen door suikerziekte en door een gevecht met vuurwapens zal deze schatting niet in de buurt komen van de werkelijke aantallen. Dit komt omdat een gevecht met vuurwapens opvalt en dus zit opgeslagen. Suikerziekte is veel meer een sluipende doodsoorzaak waardoor dit vaak zal worden onderschat.
Ankering
Ankering betekent dat je komt tot een bepaalde beslissing omdat iemand zich laat leiden door de informatie die je hebt ook al is deze niet relevant. Als je mensen eerst een heel hoog nummer laat zien op het rad van fortuin en je stelt vervolgens de vraag: hoeveel landen in Afrika zijn lid van de VN? Dan zal dit antwoord veel hoger zijn dan wanneer je voor de vraag een heel laag nummer laat zien op het rad van fortuin.
Spijt
Hoe gemakkelijker iemand zich kan voorstellen dat het beter had kunnen aflopen, hoe meer spijt er ervaren wordt.
HC: Motivaties en emoties
Waarom zijn mensen sociale wezens? In een sociale context en in het kader van sociale verbondenheid en sociale uitsluiting, vertonen mensen (doelgericht) gedrag en emoties (omtrent eten, verslavingen en seks, arousal, etc). Persoonsperceptie: hoe nemen we mensen waar? Sterke invloed van anderen.
Automatische invloeden op gedrag
Gedrag kan automatisch ontstaan. Hiervoor moet het wel aan vier criteria voldoen.
De persoon moet zich er niet bewust van zijn.
Het gedrag moet niet intentioneel zijn.
Het gedrag moet niet controleerbaar zijn.
Het gedrag moet efficiënt zijn.
Motivatie
Volgens Maslow kan je de verschillende motieven die ons gedrag sturen ordenen. Zo hebben we fysiologische behoeften en deze kunnen erg sterk de motivatie beïnvloeden.
Tripleyy heeft dit ook onderzocht in 1898. Hij kwam erachter dat in sommige situaties mensen beter presteren als er andere personen in de buurt zijn. Dit wordt ook wel sociale facilitatie genoemd. Daarentegen zijn er ook situaties waarin mensen slechter presteren in aanwezigheid van anderen. Dit wordt social impairment, of wel sociale verslechtering, genoemd. Zajonc had de oplossing voor dit probleem.
Volgens Zajonc (1965) was de aanwezigheid van anderen soms beter en soms slechter. Uit zijn onderzoek kwam dat eenvoudige taken beter worden gedaan in het bijzijn van anderen. Daar staat tegenover dat moeilijke taken slechter worden gedaan in het bijzijn van anderen. Deze effecten zijn niet alleen bij mensen maar ook bij andere dieren zoals kakkerlakken en andere insecten aangetoond.
Arousal
Arousal is een term die over het algemeen gebruikt wordt om een fysiologische activiteit aan te duiden. Te weinig arousal zorgt voor verveling en onoplettendheid bij het uitvoeren van een taak. Te veel arousal zorgt voor hoge mate van gespannenheid. Daardoor is er een slechtere prestatie van de taak. De dominante respons komt goed tot uiting in makkelijke taken. Hiervoor is een groep dus een goede stimulus. Het komt minder goed tot uiting in moeilijke taken.
Emoties
Emoties hebben verschillende functies:
Gezichtsuitdrukkingen zorgen ervoor dat emoties getoond worden. Dit is bijvoorbeeld erg handig bij het communiceren met andere mensen.
Emoties zorgen voor een versterking van de (inter)persoonlijke relaties.
Emoties vervullen cognitieve functies. Emoties zijn erg van belang voor cognitie want het bepaald voor grote mate ons gedrag.
Het episodisch geheugen speelt een grote rol bij emoties.
Het vertonen van gedrag komt door emoties. Zonder emoties kan een persoon ook geen bepaald soort gedrag vertonen.
Emoties zijn dus onder andere nodig voor het episodisch geheugen. Mensen gebruiken het episodisch geheugen om andere mensen of gebeurtenissen uit het verleden te herkennen. Mensen met capgras delusion gaan hier de fout in. Deze mensen kunnen de herinneringen van mensen of gebeurtenissen moeilijker of niet meer ophalen. Dit kan komen omdat het episodisch geheugen beschadigd is.
Capgras delusion
Mensen die leiden aan capgras delusion hebben een stoornis. Deze mensen zijn zich wel bewust van voorwerpen of personen en deze worden ook als normaal herkend. Wat er fout gaat is dat de identiteit van personen en voorwerpen nooit of niet altijd kan worden vastgesteld. Aan de hand van dit soort neurologische aandoeningen kunnen mensen nagaan hoe processen van perceptie en emoties gaan. Een aantal hoogleraren hebben nog een uitspraak gedraag over de capgras delusion:
Leon Kenemans: Kenemans denkt dat het misschien te maken heeft met sterke hormonale schommelingen tijdens een dag. Die kunnen neurologische processen als deze in sommige gevallen sterk beïnvloeden.
Een andere mogelijke verklaring is dat het wel bekend is dat er vaak fluctuatie plaatsvindt bij cognitieve stoornissen. Deze veranderen gedurende de hele dag. Dit zou ook een rol kunnen spelen.
Verslavingen
Roken is een verslaving die te verklaren is via nurture en nature. De nurture van roken is, dat het sterk afhangt van de omgeving van een persoon of deze persoon gaat roken of niet. Nature zegt dat je eenmaal een roker bent of niet. De mate van nicotine verslaving is erfelijk dus daarom zou het onder nature kunnen vallen.
Persoonsperceptie
Sociale perceptie is de manier waarop mensen anderen (persoonsperceptie) en zichzelf (zelf-perceptie) begrijpen. We begrijpen andere personen voornamelijk door het attributieproces (Kelley). Het attributie proces ziet er als volgt uit: consistentie (logische samenhang) x consensus (met elkaar eens zijn) x disintiviteit. Als je al deze factoren hebt, kun je een beeld vormen over anderen. Er vindt vaak een fundamentele attributiefout plaats. Dit betekent dat er vaak persoonsattributies gebruikt worden wanneer eigenlijk situationele attributies een rol spelen. Dit is bijvoorbeeld dat iemand iets in een situatie doet maar dat je diegene daarna niet meer aardig vindt. Terwijl het waarschijnlijk niet eens aan de persoon ligt maar aan de situatie die zich voordeed. Over jezelf heb je minder vaak een fundamentele attributiefout dan over anderen. Dit wordt ook wel het actor-observer verschil genoemd van Nisbett. Dit komt ten eerste omdat je bij je eigen gedrag naar de situatie kijkt en bij het gedrag van anderen niet. Daarnaast hebben mensen vaak weinig kennis over het gedrag van anderen in verschillende situaties.
Hoe begrijpen we andere mensen?
We begrijpen andere mensen door de volgende vier redenen:
Attributieprocessen.
Stereotypen. Doordat we stereotypen hebben, kunnen we andere personen in een groep plaatsen wat het makkelijker maakt om ze te begrijpen.
Persoonsschema’s, dit is besproken in college 3.
Self-fulfilling prophecies, dit is besproken in college 1.
Samenvatting
De aanwezigheid van anderen heeft een altijd een grote invloed op de prestaties en de arousal van mensen.
Mensen hebben behoeften aan sociale verbondenheid. Ze willen heel graag ergens bij horen en vooral niet buitengesloten worden.
Invloed van sociale factoren en sociale context zie je ook in gedrag. Dit komt bijvoorbeeld terug bij roken.
Dit komt nog uitgebreider terug in het college op 24 november 2015. Dit college zal gaan over persoons- en zelfperceptie.
HC: Percepties
Steekwoorden
Zelfperceptie:
zelfkennis
zelfbeeld
zelf-schema
zelfwaardering
self-focusing
Persoonsperceptie:
persoonsimpressie
cues bij persoonswaarneming
algehele indruk vorming
Zelfperceptie en zelfkennis
Waarom weten we wie we zijn? Om zelfkennis te verkrijgen moeten we in een spiegel kijken die anderen ons voorhouden. Door naar je eigen gedrag te kijken kun je zelf bepalen wie je bent. Dit wordt reflecting self genoemd.
Nisbett & Wilson (1977)
Nisbett & Wilson hebben in 1977 een aantal onderzoeken gedaan. Hier kwam uit naar voren dat mensen niet goed op de hoogte zijn van veel innerlijke processen. Blijkbaar gebeuren processen, zoals beslissingen nemen of bepaalde handelingen, vaak onbewust. We weten daarom ook niet waarom we iets doen. Mensen hebben daarnaast ook twee persoonlijkheden. Van één van de twee persoonlijkheden zijn we ons als mensen wel bewust. Van de andere niet. Mensen weten heel vaak eigenlijk niet waar ze mee bezig zijn en worden dan ook wel een strangers to ourselves genoemd. Mensen maken een verhaal over zichzelf maar dit hoeft helemaal niet overeen te komen met het gedrag wat je toont. Volgens Wilson zullen vooroordelen ook altijd in de mens aanwezig zijn maar we kunnen de situaties tegenwoordig zo inrichten dat vooroordelen geen kans krijgen om zich te uiten.
Priming
Een manier om gedrag vast te zetten bij mensen is priming. De effecten van priming zijn vaak erg onbewust maar je kan een persoon er wel mee sturen. Door priming kan je een voorspelbare reactie uitlokken die voor de persoon ook als ‘normaal’ gezien wordt.
Baumeister & Masicampo (2010)
Uit het onderzoek van Baumeister & Masicampo bleek dat het bewuste fungeert en dus dient als troughput. Throughput betekent dat het vaak bewuste processen gebruikt. Daarom is het gericht op de communicatie met andere mensen. De bewuste processen spelen een grote rol in een groep. Het zorgt ervoor dat je, je op een bepaalde manier gedraagt. Daarom heeft het de naam sociaal-cultureel model gekregen.
Zelfbeeld
Mensen worden niet geboren met een zelfbeeld. Dit is bij jonge kinderen te bewijzen. Als je bij jonge kinderen een stip op de neus zet en ze vervolgens voor een spiegel zet moeten ze minstens één jaar oud zijn om te snappen dat ze zichzelf zien in de spiegel. Zodra ze dit begrijpen zullen ze dus naar hun eigen neus grijpen. Het zelfbeeld is bij iedereen anders en verschilt op verschillende manieren.
Ten eerste verschilt het zelfbeeld per situatie. Dit is bewezen uit onderzoek van Stepper & Strack (1993). Zij hebben onderzoek gedaan naar het fenomeen van de werkhouding. Als mensen rechtop zitten voelen ze zich veel trotser dan dat mensen in elkaar gedoken zitten. Ten tweede verschilt het zelfbeeld per cultuur. In het westen leven we vooral in individualistische culturen. De wereld draait heel erg om onszelf als individu. In Azië is veel meer sprake van een collectivistische cultuur. De mensen voelen zich daar veel meer verbonden met elkaar. Dit is de reden dat iedereen dus anders antwoord op de vraag: wat is je zelfbeeld? In het westen zullen veel mensen een individualistisch kenmerk noemen terwijl in Azië veel meer mensen een kenmerk van de groep zullen noemen.
Ten derde verandert het zelfbeeld over de tijd. Als je contactadvertenties vergelijkt die vroeger in de krant stonden (en die nu bijvoorbeeld op datingssites staan) zal je zien dat mensen gedurende de tijd steeds beter weten wie ze zijn en wat ze zoeken. In het begin was zelfpresentatie heel netjes en beschaafd en degelijk. Dit is steeds meer afgenomen.
Zelfschema
Mensen hebben vaak een negatief en een positief beeld over zichzelf. Dit wordt ook wel een multi-faced self genoemd. Over anderen hebben we vaak een meer schematischer beeld. Dit komt omdat we eigenlijk heel snel besluiten of we een persoon negatief of positief vinden en we kunnen er dan ook nog niet veel kenmerken aan vast hangen. Hoe beter je iemand kent hoe complexer het beeld over die persoon wordt.
Zelfwaardering
Zelfwaardering speelt een grote rol. Dit komt door de spiegel die andere mensen je voorhouden. Of mensen gaan zichzelf een grote mate van zelfwaardering toeschrijven of juist heel weinig. De bronnen van zelfwaardering zijn sterk afhankelijk van de mensen om ons heen. Dit kan geïllustreerd worden met een voorbeeld. Het onderzoek van Brown e.a. (1992) heeft hier onderzoek naar gedaan. Mannelijke en vrouwelijke proefpersonen moesten hun eigen aantrekkelijkheid beoordelen. Voordat ze dit moesten doen werd aan de helft van de proefpersonen een onaantrekkelijke vrouw getoond. Aan de andere helft werd een aantrekkelijke vrouw getoond. Bij mannen hadden deze foto’s geen effect. Dit komt omdat mannen zich niet met de vrouw kunnen identificeren. Bij vrouwen had het daarentegen wel effect. De vrouwen die een aantrekkelijke andere vrouw hadden gezien, zagen zichzelf vaak als minder aantrekkelijk en dit gold ook andersom.
Festinger (1954)
Festinger heeft onderzocht dat mensen moeten opvallen uit een grote groep om een grotere zelfwaardering te krijgen. Het kan fijn zijn om een rolmodel te hebben. Iemand zoals jij ook wil worden maar dit helpt niet als die persoon te succesvol is. Dan werkt het juist negatief.
Waarom vergelijken we onszelf met anderen?
We vergelijken onszelf met anderen om drie redenen. Ten eerste door self-assessment (accurate informatie). Dit houdt in dat mensen met recentelijke informatie naar zichzelf kijken. Mensen zijn vaak op zoek naar hoe je iets op dat moment doet maar vooral hoe je het doet ten opzichte van de andere mensen in je omgeving. Ten tweede door self-enhancement (positieve informatie). Als mensen hun eigen zelfwaardering beter willen maken zijn ze vaak op zoek naar positieve informatie over zichzelf. Dat kunnen ze verkrijgen bij andere mensen. Ten derde door self-vertification (bevestigende informatie). We zoeken vaak bevestiging over het beeld wat we over onszelf hebben. Andere mensen kunnen dit beeld bevestigen.
Self-focusing
Mensen nemen zichzelf vaak te serieus en letten alleen maar op onszelf. We denken dat iedereen op ons let terwijl dit vaak helemaal niet het geval is. Dit is onderzocht met het spotlight effect. Vijf studenten werd gevraagd om een shirt aan te trekken met een bekend persoon. Iedereen dacht dat de andere studenten nog wel zouden weten wat er op ieder zijn shirt stond. Dit was helemaal niet het geval. Dit bewijst dat mensen veel te vaak denken dat iedereen let op wat ze doen.
Persoonsperceptie
De eerste persoon die onderzoek heeft gedaan naar persoonsperceptie en persoonsimpressie was Asch in 1946.
Cues bij persoonswaarneming
Als we een persoon ontmoeten beginnen we met het bekijken van de zichtbare cues. De waargenomen persoon wordt ‘beoordeeld’ op uiterlijk en non-verbaal gedrag. De waarnemende persoon gaat bij zichzelf na of hij de waargenomen persoon herkend en hij kijkt naar de opvallende zaken (cues) aan een persoon waarmee hij zich kan associëren. Dit kan ook weer zorgen voor een betere toegankelijkheid richting de waargenomen persoon.
Bekendheid
Om wat dieper in te gaan op het herkennen van personen (uit de vorige alinea). In Nederland is het gezegde: “wat de boer niet kent dat lust-ie niet” erg bekend. Zajonc (1968) heeft dit onderzocht met het mere exposure effect. Uit dit onderzoek kwamen een aantal conclusies. Ten eerste ontwikkelen we automatische positieve gevoelens voor mensen die we vaker zien, zelfs als we ze alleen zien en niet eens spreken. Ten tweede speelt reversed facial images een rol. Mensen reageren over het algemeen beter op een foto dan op een spiegelbeeld. Dit komt omdat een persoon er gespiegeld toch net wat anders uitziet. Dit geldt niet voor onszelf. Als we naar onszelf kijken zien we het liever in een spiegel want dat zijn we gewend. Een foto is hoe andere mensen ons zien dus dat is niet helemaal representatief.
Algehele indruksvorming
Hoe combineren we de informatie die we krijgen tot een indruk van een persoon? Ten eerste heeft het te maken met het primacy effect. Dit is de eerste indruk en speelt vaak een grote rol. Mensen hebben meteen een mening over een persoon (uiterlijk is hier vaak erg belangrijk). Binnen 15 seconden hebben mensen een eerste oordeel over een ander persoon. Ten tweede heeft het te maken met het extremity effect. Als iemand negen dingen heel goed doet maar één ding heel slecht dan valt dat meteen op. Dit kan dan zorgen voor een negatieve indruk terwijl de persoon de andere negen dingen wel erg goed deed.
Mensen zijn niet zo goed in het vormen van indrukken. Er zitten altijd vertekeningen aan maar hier wordt ook juist onderzoek naar gedaan want zo kunnen mensen inzicht krijgen in de onbewuste psychologische processen.
HC: Attitudes en rechtvaardiging
Steekwoorden:
Discrepantie attitudes-gedrag (La Piere).
Theory of planned behavior (Fishbein & Azjen).
Cognitieve dissonantietheorie (Festinger).
Toegankelijkheid van attitudes (Fazio).
Elaboration Likelihood Model (Petty & Cacioppo).
Discrepantie attitudes gedrag (La Piere)
Cognitieve dissonantie betekent dat er een discrepantie (verschil) is tussen wat je vindt en doet. Zo weet iedereen bijvoorbeeld dat je eigenlijk twee ons groente en twee stuks fruit moet eten maar lang niet iedereen doet dat ook. Dit heeft ook raakvlak met attitudes. Attitudes staat voor hoe positief of negatief iemand denkt over een bepaalde stimuli. Attitudes ontstaan door gedachten en oordelen en ook het gedrag. Daarom staan cognitieve dissonantie en attitudes met elkaar in verband.
La Piere (1934)
La Piere was een blanke professor die met een jong chinees echtpaar door de VS reisde. Ze stopte bij 251 hotels en restaurants om te kijken of het Chinese echtpaar daar geholpen werd. De Chinese bevolking werd op dat moment nog niet in de gehele VS geaccepteerd. Veel hotels hadden een kamer beschikbaar voor het echtpaar en veel restaurants een tafel. Vervolgens werd er een vragenlijst naar alle 251 hotels/restaurants gestuurd met de vraag of zij een chinees echtpaar zouden helpen. Het resultaat van de vragenlijst was, dat de meeste restaurants en hotels het echtpaar niet zouden helpen. Dit bewijst volgens La Piere dat mensen anders reageren als ze het van te voren bedenken dan wanneer iemand echt op de stoep staat.
Wicker (1969)
Wicker vond dat er twee redenen waren om attitudes te behouden. De eerste reden was methodologisch. Hij vond dat je attitudes en gedrag niet te algemeen moest meten maar op hetzelfde niveau. Specifieke attitudes kunnen volgens hem namelijk specifiek gedrag voorspellen. De tweede reken was een theoretische reden. Attitudes beïnvloeden de intentie tot gedrag en intentie is dus niet hetzelfde als gedrag.
Theorie over gepland gedrag
Fishbeun & Azjen hebben onderzoek gedaan naar twee theorieën die aangeven hoe we van attitude naar gedrag moeten gaan. Ten eerste de theory van reasoned action. Dit houdt in dat mensen een attitude hebben ten opzichte van gedrag. Dit zorgt voor gedragsintentie en dat zorgt weer voor gedrag. Er komt nog wel een subjectieve norm bij kijken. Mensen willen namelijk ook vergelijken of andere mensen in de omgeving dezelfde attitude hebben.
Ten tweede de theory of planned behavior. Deze is eigenlijk hetzelfde als de theory van reasoned action alleen komt hier nog de invloed van gedragscontrole bij kijken. Gedragscontrole is hoe makkelijk iemand denkt dat hij/zij gedrag uit kan voeren.
De combinatie van deze zaken bepalen uiteindelijk de intentie en dat bepaalt het gedrag. Het zijn niet twee op zichzelf staande theorieën maar de eerste is uitgebreid naar de tweede toen er meer onderzoeksresultaten beschikbaar kwamen. Ook Janis & King hebben hier in 1954 onderzoek naar gedaan. De conclusie was dat als mensen een mening opgelegd krijgen over een willekeurig onderwerp en deze moeten verdedigen ze het uiteindelijk zelf ook gaan geloven. De mensen gaan deze mening aanhangen.
Cognitieve dissonantie theorie
De theorie van Festinger (1957) gaat over de relatie tussen verschillende gedragingen. Mensen streven naar dissonantiereductie. Dit komt omdat ze rationaliseren en vervolgens rechtvaardigen. Door gedrag wat een persoon eigenlijk moet laten zien ontstaat er dissonantie. Daardoor ontstaat een onaangenaam gevoel van arousal. Vervolgens ontstaat er dissonantiereductie. Dit betekent dat mensen hun keuze gaan rechtvaardigen. Hij gebruikte de term dissonantie. Dit betekent de spanning tussen het gedrag wat je vertoont en wat je ervan vindt. Mensen doen vaak dingen waar ze eigenlijk helemaal niet achter staan. Hij gebruikte deze term omdat het vaak niet logisch is dat mensen dit doen. Dissonantie is altijd tegenstrijdig.
Wells & Petty hebben in 1980 ook een onderzoek gedaan. Mensen moesten een koptelefoon op en in die koptelefoon werd een boodschap afgespeeld. Sommige mensen moesten tijdens deze boodschap de hele tijd ja knikken, sommige mensen moesten de hele tijd nee knikken. Mensen die ja hadden moeten knikken waren het vaker eens met de boodschap dan mensen die nee hadden moeten knikken. Dit onderzoek kan wel alleen bij zaken waar iemand nog geen duidelijke mening over heeft.
Wanneer beïnvloeden attitudes gedrag? (Fazio)
Een attitude moet toegankelijk zijn om het gedrag te beïnvloeden. Mensen kunnen bijvoorbeeld op sommige woorden sneller reageren dan op andere woorden. De snelheid van het reageren is dan de maat van toegankelijkheid. Je kan attitudes toegankelijker maken door mensen over de mening na te laten denken, mensen meer te laten focussen op zichzelf en herhaaldelijk na laten denken over een attitude. Fazio zei dat extremere attitudes meer toegankelijk waren.
Elaboration Likelihood model (Petty & Cacioppo)
Het model zag er als volgt uit: hoeveel energie steekt iemand in het verwerken van een bepaald attitude object. Attitude verandering via de centrale route (langzamer) is duurzamer, voorspelt beter het gedrag en leidt tot betere weerstand tegen tegenargumenten. Daardoor wordt de attitude sterker. Er moet nog steeds veel onderzoek hierna gedaan worden want de wereld zit vol informatie en het is nog niet duidelijk wat we ermee doen.
HC: Sociale beïnvloeding in groepen
Steekwoorden
Sociale beïnvloeding
Informationele conformiteit (Sherif).
Normatieve conformiteit: publiek (Asch).
Normatieve conformiteit: privé (Standford Prison experiment).
Mens is consensus seeker (false consensus effect).
Sociale beïnvloeding in groepen
Self and culture;
Sociale identiteit;
Deïndividuatie;
Groupthink.
Sociale beïnvloeding
Door reclame komen heel veel mensen tot het kopen van dezelfde producten. In het verkeer is het ook een goede zaak dat mensen elkaars gedrag overnemen. Veel mensen worden sterk beïnvloed door ideeën en gedrag van anderen. Doordat mensen in groepen zitten ontstaan normen. Door deze normen worden de gedragingen en gedachten in een groep gereflecteerd. Heel vaak passen mensen zich erg snel aan deze normen aan. Als een norm extra wordt opgelegd krijg je weerstand.
Informationele conformiteit
Sherif (1936) heeft het onderzocht door de autokinetische illusie. Als je heel de zaal donker maakt en je laat de zaal kijken naar een lichtpuntje wat verschijnt en weer verdwijnt. Daarna laat je mensen voorspellen waar het puntje zal komen. Veel mensen denken dan dat het op een net iets andere plaats komt. Mensen verschillen hierin. Sommige mensen vertonen dit niet of nauwelijks en anderen heel veel. Als je mensen dit in een groepje laat doen komen ze allemaal veel dichter bij elkaar. Mensen passen zich dan aan de groep aan. Dit is een klassiek voorbeeld en belangrijk voor het tentamen.
Mensen willen conformeren aan groepen omdat mensen heel vaak helemaal niet weten wat er aan de hand is. Maar het is dan informatief om van anderen te horen wat er aan de hand is. Daardoor wordt het informationele conformiteit genoemd.
Normatieve conformiteit: publiek (Asch)
Asch deed onderzoek naar publieke conformiteit met het onderzoek met de lijntjes. Welke lijn op de stimulus lijn leek moest benoemd worden (besproken in hoorcollege 2). Het is geen informationele conformiteit omdat het heel duidelijk is wat je moet doen. Het is normatieve conformiteit omdat je het er eigenlijk niet mee eens bent maar toch ga je met de groep mee. De groepsgrootte is hier wel van belang. De groep moet significant groot zijn om het experiment te laten slagen. Hoe belangrijker de groep is voor de participant, hoe sneller de participant mee gaat. De mens is dus een heel sociaal wezen. Het vergt veel cognitieve energie om tegen de groep in te gaan.
Het verschil tussen Sherif en Asch
Asch biedt hele duidelijke stimuli aan en toch zie je nog sociale effecten. Bij Sherif is het lang niet zo duidelijk wat er gebeurt dus dat is meer een ambigue stimuli. Daardoor is het informatief. Daar tegenover zijn de stimuli van Asch helemaal niet-ambigue.
Normatieve conformiteit: privé (Stanford Prison experiment)
Milgram onderzoek is hier ook van op toepassing (hoorcollege 2). De conclusie hieruit is dat mensen dus heel vatbaar zijn voor autoriteiten.
Standford Prison Experiment: mensen werden willekeurig toegewezen tot de rol als gevangene en tot de rol als bewaker. De rollen worden erg snel geïnternaliseerd. De gedragingen werden aan de rol aangepast.
Mens is consensus seeker (False Consensus Effect)
We zijn als mensen vaak op zoek naar overeenstemming tussen onszelf en andere mensen in onze omgeving. Daarom zijn mensen consensus seekers. Mensen denken ook vaak dat de eigen mening, normen en waarden normaler zijn dan ze eigenlijk in het echt zijn. Dit wordt ook wel het false consensus effect genoemd. Je doet dit met name bij mensen uit je eigen groep. Mensen doen dit omdat door consensus de mensen zich minder onzeker en ongemakkelijk voelen. Bij gebrek aan consensus gebeurt er namelijk het tegenovergestelde. Hoe meer iemand zich onzeker voelt, hoe meer die naar een groep gaat trekken.
Rose e.a. (1977). Er wordt een vraag wordt gesteld aan mensen en mensen moeten eerst ja en nee antwoorden. Daarna moeten mensen aangeven wat de anderen zouden doen. Wanneer de participanten op de vraag ‘ja’ antwoordden, gingen ze ervan uit dat de meerderheid van de personen ook ja zou antwoorden. Wanneer de participanten op de vraag ‘nee’ antwoordden, gingen ze ervan uit dat e meerderheid van de personen ook nee zou antwoorden.
De druk tot conformeren kan worden weerstaan. Ten eerste moet een persoon zich er bewust van zijn dat die onder druk staat. Ten tweede moet je iemand vinden die hetzelfde over de situatie denkt als jijzelf.
Een consistente minderheid is sterker dan een inconsistente minderheid. Als de hele groep hetzelfde denkt (bijvoorbeeld antwoord A) maar jij en een andere persoon denken iets anders. Het is dan het fijnst voor jezelf als jij samen met de andere afwijkende persoon hetzelfde denkt (bijvoorbeeld antwoord B). Maar als de groep A denkt, jij B denkt en de andere persoon C denkt zorgt dit voor nog meer onzekerheid.
Het cultuurgebonden zelf
In het boek gaat het vaak over het individu. Dit komt voort uit Amerika want daar is dat normaler. Hazel Markus vertelt over hoe verschillende culturen kijken naar het individualisme. Japanners denken er heel anders over, meer als onderdeel van een groep. Heel veel van de bevindingen in Amerika zijn hetzelfde maar soms zijn ze toch anders omdat het een andere cultuur is. In de Amerikaanse sociale psychologie ligt er dus veel nadruk op het individu terwijl in Europa de nadruk meer ligt op groepen en de processen van groepen. 96% van de onderzoek deelnemers komt uit Westerse landen. Hierdoor zijn ze vaak relatief hoogopgeleid dus dat is eigenlijk heel raar. De wereld is natuurlijk veel groter en toch worden er uitspraken gedaan over de hele wereld.
Sociale identiteit
Er zijn verschillende soorten identiteiten. Er zijn natuurlijke identiteiten. Dit betekent gewoon dat je bent wie je bent. Voorbeelden hiervan zijn sekse, leeftijd en ras. Dit zijn allemaal natuurlijke processen die allemaal relatief stabiel blijven. Contextuele identiteiten worden door de situatie bepaald. Je wordt wie je bent. Mensen gedragen zich bijvoorbeeld anders in de collegezaal dan bij de studentenvereniging. Mensen identificeren zich met rolmodellen.
Waarom worden mensen lid van een groep?
Het heeft te maken met psychologische behoeften zoals bij voorbeeld aandacht. Daarnaast willen mensen er ook heel erg graag bij horen. Dit is een natuurlijke reactie. Een groep is ook belangrijk om belangrijke doelen te bereiken want je kan kennis en informatie met elkaar delen. Daarnaast geven groepen ook veiligheid en bescherming en dit alles zorgt voor een sociale identiteit. Omdat groepen zo belangrijk zijn voor ons, voelen we ons zoals de groep zich voelt. Dit wordt basking in reflected glory genoemd en is bedacht door Cialdini et al., 1976. Groepen bestaan, dankzij het feit dat er andere groepen zijn. Een groep kan alleen bestaan als er ook mensen zijn die geen lid zijn van de groep. Het groepsproces ontstaat via sociale categorisatie. Want mensen zijn lui en delen mensen dus in groepen in. Hierdoor kan je het gedrag van een persoon voorspellen.
Brewer (1991): mensen willen bij een groep horen maar ook uniek zijn. Dit wordt optimal distinctiveness genoemd.
Deïndividuatie
Mensen gaan op in de massa waardoor de mensen anoniem worden. Daardoor verliezen mensen vaak het gevoel van verantwoordelijkheid voor hun eigen gedrag. Mensen gaan in de massa vaker dommer reageren. Primaire emoties gaan domineren (zoals boosheid) en mensen worden negatief en destructief (door de primaire emoties).
ZImbardo (1970) heeft dit onderzocht. Hij liet 4 vrouwelijke studenten elektrische schokken geven aan leerlingen. Eerst in een anonieme conditie en daarna in een niet-anonieme conditie. Zodra ze anoniem waren gaven ze veel vaker elektrische schokken dan wanneer ze niet-anoniem waren. Ze voelden zich anoniem minder verantwoordelijk.
Groepsdenken
Janis (1982), de Amerikaanse regering had nagedacht in een kleine groep over Cuba. Ze besloten om mariniers te sturen naar Cuba om het regime om te gooien. Dit werd een groot fiasco. Ze dachten dat ze moreel gelijk hadden om het te doen en de mariniers waren minder sterk dan verwacht. Toch hadden ze dit met een hele groep bedacht.
Challenger Space Shuttle (1986). De raket werd afgevuurd toen het heel koud was. De rubberringen die hiervoor nodig waren konden helemaal niet omgaan met de kou en dit was eigenlijk bekend. Er was al twijfel geuit maar toch werd met de groep besloten om het door te zetten. Uiteindelijk kwamen door deze beslissing 7 mensen om het leven omdat het inderdaad misging. Door groepsdenken komen mensen dus vaak tot slechte beslissingen. Dit komt omdat er weinig aandacht is voor alternatieven en een hogedruk tot consensus. Dit speelt in heel veel belangrijke situaties een rol.
We hebben groepen nodig om ons aan de regels te houden. Maar in sommige gevallen is de sociale beïnvloeding negatief.
HC: Attractie en interpersoonlijke relaties
Steekwoorden
Attracties
fysieke aantrekkelijkheid;
taille-heup ratio;
evolutie vs. Sociale cultuur;
sekseverschillen.
Interpersoonlijke relaties
sekseverschillen;
gelijkenis;
sociale interactie;
intieme relaties.
Relaties
Omdat we sociale wezens zijn (zakelijk en meer oppervlakkig) hebben sociale relaties veel positieve effecten op mensen. We presteren ook beter als we kwalitatief goede contacten hebt. Daarnaast wordt het immuunsysteem beter en zijn er ook sociale effecten te vinden zoals sociale steun. Doordat we ons gesteund voelen gaat het beter met ons.
Fysieke aantrekkelijkheid
Fysieke aantrekkelijkheid valt heel erg op. Dit komt omdat dit vaak het eerste en soms zelfs het enige is wat we zien. De fysieke aantrekkelijkheid zorgt vaak voor een indicatie van gezondheid maar ook van vruchtbaarheid.
Self-fulfilling prophecy
Een onderzoek van Snyder, Tanke & Berscheid uit 1977. Het experiment was dat een voor elkaar onbekende vrouw en man met elkaar een telefoongesprek gingen voeren. Voor het starten van het telefoongesprek lieten ze de man een foto van een onaantrekkelijke vrouw of een aantrekkelijke vrouw zien. Als de foto van de aantrekkelijke vrouw werd getoond, reageerden de mannen veel aardiger en veel socialer aan de telefoon. Dit toont dus hoe belangrijk het uiterlijk is voor mensen.
Taille-heup ratio
Hoe de taille van de vrouw zich verhoudt met de heup. Als de ratio rond de 0,7-0,8 ligt is het volgens de meeste mannen het beste. Dat vinden ze het mooist. Het gaat dus veel minder over gewicht. Ook mensen met ondergewicht kunnen een goed ratio hebben. Dit zou namelijk betekenen dat het goed is voor de vruchtbaarheid en het baren van kinderen.
Mannen hebben een schoulder to hip (schouder tot heup) ratio. Als de schouders verder van de heupen staan vinden vrouwen dat vaker aantrekkelijk. Dit komt omdat het ook meer dominantie uitstraalt.
Uitleg over hoe onderzoek gegeneraliseerd wordt staat op slide 41 en slide 44 schematisch uitgelegd. Het is belangrijk om dat schema goed te bekijken. Door dit schema krijgen we een beter wetenschappelijk beeld.
Evolutie vs. Sociale cultuur
Er zijn belangrijke stabiele man vrouw verschillen in aantrekkingskracht. Vrouwen gaan meer af op dominantie en dat is fijn want die is krachtig en dus goed voor je kinderen (evolutionair). Mannen gaan meer af op vrouwen met een goede taille-heup ratio want deze vrouwen zijn ook meer vruchtbaar (evolutionair). Sociaal cultureel gezien worden we al ‘bewerkt’ vanaf kinds af aan. Want kinderen worden al vroeg bewerkt door roze of blauwe kleren en het soort speelgoed. Het is vaak een combinatie van evolutie en sociale cultuur.
Sekse-verschillen
Mannen hechten meer belang aan seksuele activiteiten. Vrouwen reageren vaak heel goed als een man op seksueel gebied macht uitstraat. Buss & Schmitt hebben dit onderzocht in 1993. Zij hebben hierover verschillende theorieën. Vrouwen letten op financiële dominantie bij mannen. Mannen letter op aantrekkelijkheid. Mannen en vrouwen verschillen vaak op een belangrijke robuuste manier. Waar we meer achter komen is dat vrouwelijke en mannelijke hersenen erg veel overeenkomen. Vooral als we buiten het seksuele gedeelte komen. Daar lijken mannen en vrouwen veel meer op elkaar. Janet Hyde heeft dit bijvoorbeeld onderzocht op empathie. Er zit wel een verschil tussen mannen en vrouwen maar er is ook erg veel overlap. Er is onderzocht dat homoseksuelen beter zijn in cognitieve taken. Dat zou misschien betekenen dat er een ‘gaydar’ is. Een radar in homoseksuelen waardoor ze cognitieve taken beter uit kunnen voeren
Gelijkenis
We vinden gelijkenis heel erg belangrijk. Gelijkheid leidt tot aardig vinden. Als mensen een gemeenschappelijke interesse hebben kunnen ze vaak meer met elkaar omgaan omdat ze samen activiteiten kunnen ondernemen. Mensen die op ons lijken zullen ons ook eerder aardig vinden. Daardoor kunnen wij hun ook beter aardig vinden. Men zoekt die gelijkenis in demografische kenmerken maar ook in interesses en attitudes. Daarnaast ook in aantrekkelijkheid en persoonlijkheidskenmerken. Trekken tegenpolen elkaar aan? Nee, in het begin vaak wel maar naar een tijdje werkt het tegengesteld. Nog meer bij intieme relaties.
Sociale interactie
Als je met elkaar omgaat, zorgt dat ervoor dat je mensen aardig vindt. Dat zorgt ervoor dat we interacteren met degene die we aardig vinden. We vinden mensen die op ons lijken aardig en daarom vinden we ook dat aardige mensen op ons lijken. We interacteren met gelijken dus interactie kan ook leiden tot het ontdekken van gelijkenissen. Het gaat dus verder dan oppervlakkige interesses op facebook. Zo hangen de variabelen interactie, gelijkenis en leuk vinden met elkaar samen.
Intieme relaties
Er zijn verschillende intieme relaties. Vriendschap, intieme relaties, liefde en passie en conflicten in relaties.
Vriendschap is van kennis naar vriend. Zelfonthullingen (self-disclosure) is heel erg belangrijk. Het is nog belangrijker dat iemand daar op een goede manier op reageert. Het kunnen allemaal kleine dingen over jezelf zijn. Als mensen er positief op reageren dan komen mensen vaak zelf ook met onthullingen. Uiteindelijk ontstaat er dan een sterke band en dus een vriendschap.
Conflicten in relaties ontstaan vaak door kinderen. Dit komt vooral omdat mensen dan heel weinig slapen. Het is wel belangrijk dat de relatie voor de kinderen al goed was.
HC: Gezondheid in de sociale psychologie
Waarom is Sociale Psychologie relevant voor gezondheid?
Als mensen naar de kroeg gaan imiteren ze elkaar onbewust constant. Bijvoorbeeld op de volgende punten:
Hoeveel je drinkt;
Hoe groot de slokken zijn die je neemt;
Hoeveel slokken je neemt per drankje.
Als je iemand helpt is de kans groot dat je je daardoor goed en energiek voelde en je zelfwaardering omhooggaan. Daarnaast voelen veel mensen zich dan sterk verbonden met elkaar maar dit werkt alleen als het uit jezelf komt.
De sociale psychologie heeft een grote interesse in wereldproblemen. De oorzaak van gezondheid en ziektes ligt vaak in het gedrag. Daarom is dit het perfecte domein voor de toepassing van sociale psychologie.
Wat is de invloed van de omgeving op ons gezondheidsgedrag?
Het wordt uitgelegd aan de hand van voorbeelden. Het eerste voorbeeld is eetgedrag. Mensen leven in een omgeving die ‘toxic environment’ genoemd wordt. Overal wordt het je makkelijk gemaakt om fysieke activiteit te vermijden. Eten wekt in de hersenen een beloning op. Het zien van lekker eten activeert meteen smaak en beloningsgebieden. De smaakgebieden geven aan dat we weten hoe het smaakt. Daardoor lijkt het in onze hersenen al of we het al aan het eten zijn. Hoe lekkerder je het eten vindt, hoe sterker de reactie in de hersenen. De mensen die een sterke beloningsactie hebben, hebben later vaker een hoger BMI. Daarnaast is het eten makkelijk toegankelijk in de supermarkten.
Portiegrootte effect (Wansink & van Ittersum, 2007): grotere verpakking zorgt voor een grotere portie en dat zorgt weer voor meer eten. Het maakt hierbij niet uit of het eten echt lekker is. Honger en kennis maken niet uit. Ondanks dat we weten dat we meer gaan eten als iets een grotere verpakking heeft, blijven we het toch doen. De portiegrootte bepaalt de consumptie norm. Dit houdt in dat je zoveel consumeert als de grootte van je portie. Bij een grotere portie is het dus erg moeilijk om het niet helemaal op te eten. Het zit in mensen geprogrammeerd dat ze dit toch doen.
Waarom maken wij vaak ongezonde keuzes hoewel we beter weten?
Theory of planned behavior: gaat over gepland gedrag en is erg beperkt. Veel gedrag is niet gepland. De intentie van gedrag hangt af van drie zaken:
Attitude t.o.v. gedrag
Subjectieve norm
Waargenomen gedragscontrole
Aanname: mensen weten wat ze willen en ze doen wat ze van plan zijn. Dit is niet waar. Het is een prima model voor het voorspellen van intenties en voor gepland gedrag. Maar we hebben niet altijd intenties over alles wat we doen en laten en we doen zeker niet altijd alles wat we van plan zijn.
We doen wat anderen doen en wat we eerder ook hebben gedaan. Dat zijn gewoontes.
Gewoontes
Gewoontes zijn sterke associaties tussen een doel wat je wilt bereiken en het middel om het doel te bereiken in een bepaalde context. Dit is onderzocht door Aarts & Dijksterhuis, 2000. Gewoontes ontstaan door frequente coactivatie. Dit betekent dat je het vaak hebben gedaan. Mensen doen vooral wat ze eerder ook hebben gedaan. Als mensen in de context komen wordt meteen het gedrag geactiveerd.
Bewuste vs. onbewuste processen
Deze processen worden ook vaak reflectief vs. Impulsief genoemd. Reflectieve processen sturen gedrag alleen aan als het kan. Je moet de motivatie (je vindt het belangrijk) en de capaciteit (je bent niet dronken, afgeleid of iets anders) hebben anders nemen de impulsieve processen het over.
Onderzoek van Hofmann, Rauch & Gawronski (2007) bewijst dit. Mensen moesten M&M’s eten in de middag. Het werd gepresenteerd als een studie over entertainment en productwaarneming. Er waren twee groepen. Beide groepen kregen dezelfde heftige film te zien alleen de ene groep mocht gewoon kijken en de andere groep moest de emoties onderdrukken. Daarna moesten mensen M&M’s eten. Vervolgens kregen de mensen een vragenlijst om te meten hoe graag ze willen lijnen.
De onderzoeksvraag: wordt eetgedrag gestuurd door intentie om te lijnen of door evaluaties van M&M’s?
De groep die de emoties moest onderdrukken was uitgeput. Mensen eten minder M&M’s in de controleconditie als ze de intentie hebben om te lijnen. Als mensen uitgeput zijn, maken de lijnintenties niet uit. Ze eten niet minder ondanks ze aan de lijn willen doen.
Hoe kun je als sociaal psycholoog gezond gedrag stimuleren?
Bewuste processen een handje helpen - voorlichting, informatie geven (zorgen dat mensen zich gezond willen gedragen).
Onbewuste processen temmen.
Onbewuste beïnvloeding
Voorlichting
Aanname: voorlichting leidt tot betere intenties en zorgt voor beter gedrag. Werkt niet.
Onbewuste processen temmen: dieet-app met stop-cues helpt. Dit komt omdat je je daardoor bewust ben van motorprocessen. Daardoor kun je die vaker bedwingen. Mensen kunnen leren hoe bepaalde stimuli in de omgeving bepaald gedrag oproepen.
Onbewuste beïnvloeding: gezond doel activeren door onbewuste primes. Dit is in het college van sociale cognitie aan bod gekomen. Via health priming kun je zorgen voor gezonder gedrag, zonder bewuste aandacht. Bijvoorbeeld door bij de ingang van de supermarkt een flyer te geven met een gezond recept. Daardoor zullen consumenten gezondere producten kopen in de supermarkt.
Samenvatting
Wat is de invloed van de omgeving op ons gezondheidsgedrag?
Verleidingen
Portiegroottes
Waarom maken wij vaak ongezonde keuzes hoewel we beter weten?
Sociale normen
Gewoonte
Bewuste vs. onbewuste processen
Hoe kun je als sociaal psycholoog gezond gedrag stimuleren?
Voorlichting
Impulsen temmen
Gezonde doelen onbewust hun werk laten doen
HC: Hulp verlenen en agressie
Ons eigen gedrag vinden we eerder nobel dan het gedrag van anderen. Soms is het gedrag van anderen heel moeilijk te interpreteren. Maar we zien ook oprechte goede gedragingen. Niet alleen mensen die doen alsof ze zich goed gedragen.
Steekwoorden
Helpen
Kitty Genovese;
Stappenmodel Darley en Latané;
Evolutionaire verklaring;
Empathie verklaring;
Negative State Relief Model.
Agressie
De situatie;
Social learning (Bandura);
Media;
Frustration aggression;
Excitation transfer;
De persoon: De agressor;
Agressie verminderen.
Dit zijn allemaal verklaringen voor agressie.
Kitty Genovese
Kitty Genovese kwam ’s nachts in New York City thuis. Ze werd aangevallen door een man met een mes recht voor een straat met appartementen. Ze riep om hulp en mensen worden inderdaad wakker. Uiteindelijk werd ze vermoord. Mensen belden pas ander halfuur later voor het eerst de politie terwijl 38 mensen haar om hulp hadden horen roepen. Dit soort gebeurtenissen hebben ook plaatsgevonden in Nederland. Mensen grijpen op een moment waarbij ze zouden moeten helpen niet in. Mensen geven dan aan dat het veel te snel gebeurt of dat ze bang zijn.
Mensen denken dat ze wel zouden helpen maar de kans is erg klein dat ze het ook echt doen.
Bestaat het dat mensen iemand anders helpen zonder eigenbelang? Waarom helpen mensen anderen?
Wat bepaalt of we helpen?
De kenmerken van de situatie, helper en hulpbehoevende zijn belangrijk voor de acties van mensen. Of ze wel of niet helpen.
Stappenmodel Darley en Latané
Het stappenmodel van Darley en Latané gaat over wat de rol van de situatie is bij helpen. Het stappenmodel ziet er als volgt uit:
Wordt de situatie opgemerkt? Als de situatie niet opgemerkt wordt gaat men niet helpen. Wordt het wel opgemerkt dan gaat men door naar stap 2.
Is de situatie een geval van nood? Als de situatie niet wordt geïnterpreteerd als een geval van nood dan gaat men niet helpen. Anders gaat men door naar stap 3.
Voel je je verantwoordelijk? Als men zich niet verantwoordelijk voelt gaan ze niet helpen. Voelen ze zich wel verantwoordelijk, dan zullen ze doorgaan naar stap 4.
Besluit je om te handelen? Als men besluit niet te handelen wordt er niet geholpen. Besluit men wel om te helpen is het stappenplan doorlopen en onderneemt men actie.
Er zijn verschillende factoren waardoor er af en toe minder hulpgedrag optreedt dan we zouden verwachten. Mensen kunnen het geval van nood anders interpreteren. Daarbij worden we vaak beïnvloed door wat anderen om ons heen doen.
Darley & Latané (1968) hebben onderzoek gedaan naar het bystander effect. Als mensen alleen zijn helpen de meeste mensen wel. Als er twee mensen zijn die kijken maar niet helpen dan helpt al maar 62% van de mensen nog. Als er vier omstanders zijn neemt het hulpgedrag dramatisch af. Mensen voelen zich minder verantwoordelijk dus helpen niet. Dit geldt ook als mensen nadrukkelijk om hulp vragen. Er ontstaat een groepsnorm.
Bij stap 4 moet men beslissen om te helpen of niet. Hierbij is het belangrijk om te zien hoe zelfredzaam iemand is. Daarnaast vinden mensen dat iemand het moet ‘verdienen’ dit is vaker als iemand er heel net uitziet dan dat iemand er uitziet als een zwerver.
Goede mensen overkomen goede dingen. Slechte mensen overkomen slechte dingen. Dat is iets wat heel veel mensen denken. Op het moment dat iemand dus iets slechts overkomt waardoor die hulp nodig heeft, geven minder mensen hier wat om. Het is een spontane reactie.
De situatie
Darley * Batson (1973) hebben onderzoek gedaan naar de situatie. Studenten van de priesteropleiding deden mee aan een onderzoek over hulpgedrag. De studenten werd verteld dat het ging over de studie van religie. Ze moesten naar de overkant van de straat lopen voor het vervolg van het onderzoek. Er waren drie condities in het onderzoek. Voor ze naar het andere gebouw moesten werd verteld of: we lopen voor op schema, of we lopen op schema, of we lopen achter op schema. Op de straat lag een man die hulp nodig had. Van de proefpersonen die dachten dat ze voor liepen op schema hielp ongeveer 60% de man. Van de proefpersonen die dachten dat ze op schema liepen, hielp ongeveer 40% de man. Van de proefpersonen die dachten dat ze achter op schema liepen, hielp ongeveer 15% de man. Dit bewijst dat iets heel kleins kan zorgen voor een groot verschil.
Piliavin
Piliavin (1969) liet een man van 30 jaar vallen in de metro. Soms had de man een wandelstok vast. Soms een fles drank. Met de fles hielp maar 50% van de omstanders de man overeind. Met de wandelstok hielp 95% van de omstanders de man overeind.
De helper
Het ligt eraan wat de persoonlijkheid is van de helper. Sommige mensen voelen een hogere sociale verantwoordelijkheidsnorm. Sommige mensen (vaker vrouwen) hebben een grotere empathie en zullen daarom vaker mensen helpen. Als men in het karma van de wereld gelooft dan zullen ze minder snel helpen als iemand iets slechts overkomt. Dat ziet men dan als rechtvaardig. Daarnaast kan het zijn hoe gevoelig mensen zijn voor de remming van het publiek gedrag. Je kan mensen hierin primen. Door vooraf aan het experiment vragen te stellen kan je mensen primen. Daardoor worden mensen minder geremd en zullen ze dus wel sneller helpen. Dit komt omdat het systeem voor remmen dan gedeactiveerd wordt.
Helpgedrag
Er zijn twee soorten helpgedrag. Ten eerste pro-sociaal gedrag. Dit is sociaal gedrag dat erop gericht is om een ander te helpen en ook echt bedoeld is om de ander te helpen. Ten tweede altruïsme. Dit is gedrag dat erop gericht is op een ander te helpen en echt bedoeld is om een ander te helpen. Maar het heeft geen opbrengsten of beloningen voor de helper. Het kan zelfs ten koste gaan van de helper.
Evolutionaire verklaring
De evolutionaire verklaring voor helpen is dat men de neiging heeft om anderen te helpen. Dit is natuurlijk geselecteerd omdat het de kansen vergroot op overleving (van het individu en/of zijn/haar genen). Dit is vooral wanneer mensen dicht bij de helper staan. Er is ook een empathie-altruïsme verklaring. Men helpt anderen omdat men meevoelt met hun lijden. Dit willen we verlichten, onafhankelijk van de eigen opbrengsten en kosten. Een derde verklaring wordt de opbrengsten-kosten verklaring genoemd. We helpen anderen vanwege de mogelijke opbrengsten voor onszelf. We helpen anderen niet vanwege de mogelijke kosten voor onszelf.
Wie ga je helpen
Dit is onderzocht op basis van leeftijd. Het is onderzocht door Burnstein (1994). Hij onderzocht dat dagelijks vaker kinderen en ouderen geholpen worden. Als het gaat over een zaak van leven of dood zullen er vaker jonge mensen geholpen worden dan oudere mensen. Dit heeft te maken met evolutionaire processen. Dat komt omdat ze dit zou betekenen dat de jonge mensen nog het genetisch materiaal door kunnen geven en oudere mensen niet.
Empathie verklaring
Het verplaatsen in de gevoelens van mensen. Een belangrijke onderzoeker hierbij is Batson e.a. (1981). Mensen zijn georiënteerd op welke emoties en gevoelens andere veroorzaken. Dit zou zorgen voor empathisch werken. Hij gelooft oprecht dat het helpen komt door empathie. Je ziet mensen in nood en je voelt je ongemakkelijk (negatief). Door te helpen kun je van dit gevoel af komen, want dit is wat mensen graag willen.
Agressie
Vrouwen zijn indirect veel agressiever dan mannen. Mannen zijn fysiek wel agressiever. De situatie is erg belangrijk. Bij agressief gedrag zie je belangrijke vormen van priming. Het wordt een toegankelijk begrip voor mensen. Studenten deden mee in aan een onderzoek in een kamer. In de kamer waren agressieve stimuli aanwezig (bijvoorbeeld posters van wapens). Vervolgens werden mensen nadat ze in de kamer hadden gezeten naar een ander hokje gebracht. Daar werd de agressie gemeten. De mensen die in de kamer hadden gezeten met wapens toonde meer agressie dan de controlegroep. Deze had een badminton racket in de kamer hangen. Daarom is de situatie erg belangrijk.
Het uiten van agressie leidt vaak juist tot meer agressie. Als je een respons hebt vertoond is de agressie heel toegankelijk en heb je deze in een andere situatie beter beschikbaar. Dus ben je vaker agressief. Dit komt door de herhaling. (Bushman, 1999).
Social learning (Bandura)
Het aanleren van het gedrag. Bandura heeft er onderzoek naar gedaan en een sociale leertheorie opgesteld. Kinderen leren agressie door observatie wat rolmodellen (vooral ouders) doen. Wanneer agressief gedrag beloond wordt, zal de agressie toenemen. In spel situaties bijvoorbeeld leer je een positieve associatie met geweld en daardoor zal agressie gedrag toenemen.
Media
Veel informatie over agressie komt in de media. Vaak wordt er een posiviteit aan gekoppeld. Daardoor krijgen mensen een positieve associatie met agressie. Daardoor wordt dit vaker daadwerkelijk vertoond.
Frustration aggresion
Mensen zijn doelgerichte wezens. Die worden vaak belemmerd. Dan ontstaat er frustratie waardoor er agressie ontstaat.
In bepaalde situaties ontstaat arousal. Dat is negatief. Het wordt steeds minder. Als er dan toch weer iets gebeurt met hetzelfde arousal dan ontstaat er agressie. Het is een soort opstapeling van gevoelens tot het uiteindelijk ontploft in agressie.
De persoon: de agressor
De persoon is belangrijk bij agressie. Eerst dachten mensen dat testosteron in mannen erg gerelateerd is aan agressie. Maar dat is eigenlijk niet zo want mannen worden er wel dominanter door maar niet per se agressief.
Agressie verminderen
Agressie verminderen werkt heel vaak niet. Straffen is vaak geen eenvoudige oplossing want het moet heel snel worden bestraft anders heeft het geen zin. Het moet duidelijk en snel gebeuren. Berkowitz heeft onderzocht dat men beter de agressieve cues weg kan halen. Bandura zegt dat we betere rolmodellen voor moeten schotelen. Daardoor kunnen agressieve gevoelens omgezet worden in assertiviteit. Dat is een andere manier om je te uiten. Heel soms is het positief door minder remmingen maar vaak niet.
HC: Stereotypen, generalisaties en vooroordelen
Het hoorcollege gaat over vooroordelen, stereotypen en generalisaties.
Steekwoorden
Waarom en hoe treedt het op?
Effecten
Sociale categorisatie
Definities
Meten
Wat eraan te doen?
Moeilijk
Contact
Coöperatie bevorderen door overkopende doelen (zomerkamp) wederzijdse afhankelijkheid.
Vooroordelen
Er zijn een aantal vooroordelen die heel duidelijk naar voren komen. Persoonswaarneming gebeurt vaak in de vorm van stereotypen. Het indelen van mensen in categorieën komt vaak voor.
Sociale categorisatie
Categorisatie is essentieel omdat de wereld barst van de stimuli en informatie. Het indelen van mensen helpt hierbij heel erg. We zien mensen daarom meer als lid van een groep en minder dan als een individu. Dit komt omdat groepen kenmerken hebben wat ze van elkaar verschillend maakt. Als we snel doorhebben bij welke groep iemand hoort kunnen we die persoon beter begrijpen. Dan kunnen mensen sneller informatie tot zich nemen en begrijpen. Het is niet erg dat we het doen, het is heel natuurlijk. Het kan wel negatieve effecten hebben. Er vallen twee negatieve effecten vallen op. De effecten in centrale tendentie of in variatie. In decentrale tendentie gaat over ingroup favoritism (‘wij’ zijn beter) en outgroup derogation (‘zij’ zijn onaardig, slechter). Het kan ook te maken hebben met sekseverschillen. Een vrouw kan slechter zijn in een baan volgens de man. In variatie zijn dit standaard errors. Dan gaat het over outgroup homogeniteit. Dan zie je geen verschillen maar zeg je gewoon zij zijn allemaal hetzelfde. Zeker outgroup homogeniteit treedt heel makkelijk op. We zien heel snel weinig verschillen (bijvoorbeeld mannen zijn nou eenmaal zo).
Het cognitieve proces is dat we mensen indelen in hokjes of vakjes. We onthouden het omdat we daardoor de informatie kunnen ordenen. Daarnaast zijn er ook motivationele processen. Daarbij deel je de wereld in wij en zij. Het positieve effect is dat mensen beter over zichzelf denken. Maar daardoor kunnen stereotypen machtsverschillen wel legitimeren. De outgroup wordt vaak als bedreiging waargenomen. Dit geldt met name voor onzekere mensen.
Definities vooroordelen, stereotypen en discriminatie
Vooroordelen (prejudice) zijn positieve of negatieve evaluaties over leden van een bepaalde groep. Het wordt ook wel de affectieve component genoemd. We noemen het vooroordelen omdat de mening alleen gebaseerd is op het feit dat die mensen lid zijn van de groep. Het is meestal negatief.
Stereotypen zijn cognitieve raamwerken (cognitieve frameworks) die bestaan uit gedachten (knowledge en beliefs) over bepaalde sociale groepen. Dit is bijvoorbeeld het idee dat vrouwen emotioneel zijn en mannen agressief. Stereotypen worden ook vaak op een sociale cognitieve manier bestudeerd. Gebeurt vaak met emotioneel gericht onderzoek.
Stereotypen hebben vaak wel een kern van waarheid maar mensen overdrijven het heel erg. Daarom wordt het een stereotype genoemd. Een negativiteitseffect wordt vaak overdreven bij minderheden, kleinere groepen.
Illusoire correlatie: je neemt een correlatie waartussen bijvoorbeeld negatieve zaken en een bepaald groepslidmaatschap die er in werkelijkheid niet is. Vooral leden van kleine groepen worden overmatig geassocieerd met negatieve zaken.
Discriminatie is het gedrag, meestal negatief, naar leden van een groep. Dit is alleen vanwege het feit dat die mensen lid zijn van die groep.
Meten
Hoe kun je de bovenstaande zaken meten? Je kan het mensen niet vragen. Mensen weten vaak niet eens dat ze vooroordelen hebben, het is een onbewust proces. Je kan dit impliciet meten (bijvoorbeeld door middel van de IAT).
Moeilijk
Mensen moeten gemotiveerd zijn om egalitair te zijn en om de ander aardig te vinden. Dus als je wilt, kunnen stereotypen verdwijnen. In de sociale psychologie zijn mensen pessimistisch (Bargh): processen gaan automatisch en zijn oncontroleerbaar. Of processen zijn optimistischer (Devine): activatie van stereotypen gaat automatisch maar gebruik is controleerbaar. We kunnen dus kiezen of we het willen gebruiken. Devine heeft onderzocht dat activatie en inhoud gelijk zijn bij mensen met een laag en hoog vooroordeel. Maar mensen met een laag vooroordeel gebruiken stereotypen minder.
Contact
Wat men vrij snel doet is iemand uit de groep halen maar de rest van de groep blijft negatief. Bijvoorbeeld alle mensen die uit het zuiden komen zijn slecht, behalve onze buurman. De contacthyptohese (Allport, 1954): direct contact tussen leden van verschillende groepen zal stereotypen en vooroordelen verminderen. Dit komt ten eerste door het weghalen van inconsistente info. Dit betekent dat we attribueren aan de situatie en inconsistentie zien als uitzondering op de regel. Ten tweede door compartimentaliseren van inconsistenties door subtypen.
Coöperatie bevorderen door: overkoepelde doelen en wederzijdse afhankelijkheid
Doel verwezenlijken met een groep zorgt voor meer samenhang. Mensen worden dan gemotiveerd om stereotypen aan de kant te zetten. Daardoor kunnen ze beter met elkaar samenwerken. Veel stereotypen hebben een kern van waarheid maar we overdrijven het. Daarom is het moeilijk om er tegenin te gaan. Het is bijna niet mogelijk om niet te oordelen.
HC: (On)rechtvaardigheid
Overzicht college
Rechtvaardigheid:
Rechtelijke beslissingen.
Hoe weet je dat iets (on)rechtvaardig is?
Rechtvaardigheid en zelfbescherming.
Rechtvaardigheid en eigenbelang.
Waarom is rechtvaardigheid belangrijk voor mensen?
Rechtelijke beslissingen
Hoe nemen rechters beslissingen? Dit doen ze door middel van bekentenissen maar het wordt ook steeds belangrijker om alles te checken. Dat komt omdat er steeds meer mensen onder druk worden gezet waardoor ze een valse bekentenis afleggen.
Hoe weet je dat iets (on)rechtvaardig is?
Orde, verandering en ongelijkheid zijn belangrijk kernbegrippen. Orde, hoe is de orde in de maatschappij. Verandering, onder welke verandering verandert deze maatschappelijke orde. Een van de belangrijkste factoren voor verandering is ongelijkheid tussen mensen of in de maatschappij. Mensen willen rechtvaardigheid om gelukkig te kunnen zijn. Ongelijkheid tussen mensen speelt een rol. Dat is ook zo bij dieren. Apen hebben er bijvoorbeeld ook last van als iets onrechtvaardig is.
Kant en Hume (morele dilemma’s, affect en cognitie). Wat doe je? Red je het grootste aantal mensen of vinden mensen dat ze niet mogen beslissen over andere mensenlevens? Hiervoor werd een experiment met de trein en de wissel gedaan. Mensen moesten hierbij de keuze maken tussen het leven van één persoon of vijf personen door de wissel om te trekken. Dit experiment is al eerder dit jaar aan bod gekomen. Dit slaat terug op morele dilemma’s.
Hume (1739), belangrijke verlichtingsfilosoof, zegt dat wat we onrechtvaardig vinden afleiden van ons gevoel. We redeneren hier niet uitgebreid over maar het gaat op gevoel. Dit staat tegenover de beredenering van Kant (1785). Manuel Kant heeft een theorie over ethiek heel rationalistisch ingevuld. Hij zegt dat we heel zorgvuldig nadenken over of we iets goed of slecht vinden. Dit komt ook terug in de psychologie. Kohlberg (1969) zit op dezelfde lijn als Kant.
Dit kan ook wel controverse (rechtvaardigheidsoordelen worden op een weloverwogen manier gevormd, Kohlberg) of versus (de rol van subjectieve en affectieve elementen in het psychologische proces waarmee rechtvaardigheidsoordelen worden gevormd) genoemd worden. Affect en cognitie bepalen dus rechtsvaardigheidsoordelen. Dit wordt ook wel hot cognition genoemd.
Rechtvaardigheid en zelfbescherming
Mensen willen in rechtvaardigheid geloven maar wel onszelf beschermen. We gaan er daarom vanuit dat mensen die iets slechts overkomt zelf ook slecht zijn. Daarmee beschermen we onszelf tegen de angst die we anders krijgen
Rechtvaardigheid en eigenbelang
Mensen reageren eerst uit eigenbelang. Pas later gaan ze denken over de rechtvaardigheid. Dit komt omdat deze reactie pas later op komt in mensen. Het kost tijd voor mensen dit beseffen.
Als mensen een hogere beloning krijgen dan anderen, en ze hebben er meer voor gedaan dan vinden ze het meer rechtvaardig dan wanneer ze een hogere beloning krijgen en er minder voor hebben gedaan.
Dus onder hoge cognitieve belasting meer tevredenheid met over betaling.
Waarom is rechtvaardigheid belangrijk voor mensen?
In heel veel situaties weten mensen niet goed hoe ze zich moeten gedragen. Ze worden de ene of de andere kant op gestuurd. Daardoor leven we in een onzekere wereld waardoor mensen ook individueel meer onzeker worden. Mensen willen zich niet onzeker voelen.
HC: Reclame en consumentengedrag
Een stelling over reclame is: reclame is het overbrengen van een boodschap, het overtuigen van consumenten. Overtuigen is langzaam aan het veranderen. Er worden steeds meer onbewuste processen geactiveerd. Conditioneren wordt belangrijk. Reclame werkt veel via associaties en suggesties. Er wordt dan bijvoorbeeld gerefereerd naar geluk of aantrekkelijkheid. Consumenten betalen voor de reclame, toch vinden wij dit niet erg. We kopen die producten massaal.
Conditioneren/associatief leren
Conditioneren is het koppen van een neutraal object (bijvoorbeeld een merk) aan een positieve of negatieve stimus (bijvoorbeeld een leuk dier). Daardoor schuift de evaluatie van de conditioned stimulus (CS) op in de richting van de unconditioned stimulus (US). Als je bijvoorbeeld het merk Page koppelt aan een puppy is Page de CS en de puppy de US. Of bijvoorbeeld de man van de Albert Heijn reclames want deze koppel je tegenwoordig aan de AH.
Dit werkt niet altijd. Er zijn een aantal richtlijnen voor conditionering om het te laten werken:
Timing, er zijn verschillende momenten waarop de CS en de US getoond kunnen worden in een reclame. Hieronder staan de mogelijkheden:
Forward conditioning: eerst de CS en dan de US.
Backward: Eerst de US en dan de CS.
Simultaneaous: CS en US tegelijk.
Delayed: Eerst CS en dan CS en US tegelijk.
Trace: Eerst CS en na een tijdje US.
Forward en Delayed werkt het best. Dit komt omdat ons brein heel goed weet wanneer positieve of negatieve dingen gebeuren. Het brein kan dit makkelijk leren waardoor de US gevolgd moet worden op de CS en niet andersom. Het merk moet eerst worden getoond en daarna het positieve gevoel. Dit werkt het best.
Herhaling: het effect wordt sterker als er vaker wordt gekoppeld met de CS/US. Er is onderzocht dat je na 10 keer wel moet stoppen, hierna gaat het bergafwaarts. Dit komt omdat mensen zich dan gaan vervelen of te bewust zijn van de koppeling met bijvoorbeeld iets positiefs.
Bekendheid van het merk: hoe bekender je bent, hoe kleiner de speelruimte. Als mensen al veel ervaringen hebben met een merk is er weinig ruimte meer om nieuwe dingen aan te leren. Mensen hebben al associaties bij het merk.
Overschadowing/blocking: overschadowing is als er te veel informatie in een reclame zit. Het merk wordt daardoor onduidelijk en onzichtbaar. Mensen leggen een link met de andere dingen in de reclame en niet meer met het werk zelf. Blocking: als een link tussen een persoon en een reclame heel duidelijk is en als veel mensen dit weten zorgt dit voor blocking met andere merken. Bijvoorbeeld, als de man van Albert Heijn ineens in de reclame van de Jumbo zit wordt dit niet meer als associatie geleerd omdat hij al een te sterke associatie heeft met Albert Heijn. Dit is dan blocking.
Beloningness (fit tussen merk en associatie): je kan niet zomaar iedere positieve stimulus aan een merk koppelen. Sommige mensen passen bijvoorbeeld niet bij een merk. Maar ook bepaalde plaatjes passen niet bij een merk. Als je een moeilijk plaatje in de reclame van een navigatiesysteem stopt denken mensen dat een navigatiesysteem echt de oplossing biedt voor moeilijke dingen (zie slide 25 van hoorcollege 13 Sociale Psychologie).
Approach/avoidance-model van gedragsverandering
Elke verkoopsituatie heeft nadelen waar een klant over nadenkt (gevaren, kosten etc.).
Parisi & Katzz (1986) hebben een vragenlijst over orgaandonatie uitgezet aan 110 New Yorkers. De subschalen van positieve en negatieve aspecten waren niet gecorreleerd. De score op positieve vragen deed er alleen toe wanneer negatieve score laag was. Niet als ze wel veel negatieve kanten zien. Als je mensen dus over wilt halen moet je, je vooral richten op de nadelen en vervolgens daarop inspelen.
Approach-strategieën
De boodschap overtuigender maken: dit kan bijvoorbeeld door een sterk en levendig betoog, denk aan Martin Luther King. Daarnaast kan een aantrekkelijk uiterlijk zorgen voor een grotere approach reactie, bijvoorbeeld een lekkere cake of iets anders lekkers om te eten. Als laatst kun je aspecten ook koppelen aan positieve emoties. Dit is terug te vinden bij het conditioneren.
Veel laten uitproberen: het is onderzocht dat het laten uitproberen zorgt dat de impuls om te kopen groter wordt. Dit kan door het laten proeven van eten in de supermarkt. Daardoor kopen mensen het eerder.
Er zijn nog veel meer strategieën zoals bijvoorbeeld belonen. Daarnaast ook de Vialdini trucs zoals sympathie van bijvoorbeeld een serveerster of schaarste (acties zoals op = op!).
Acoidance-stategieën
Instemmen is vaak makkelijker dan weigeren. Ja zeggen gaat vaak op de automatische piloot. Als mensen nee willen zeggen moeten ze de waarheid van de boodschap afwegen. Als je iets hoort geloven je hersenen het meteen. Daarna ga je pas afwegen of het ook echt klopt (Gilbert et. al., 1993). Dit geldt ook als je impulsgedrag moet reguleren. Weerstand bieden kost vaak veel energie en moeite.
Strategieën
Aandacht afleiden: festinger en Maccoby lieten mensen een speech horen en wanneer mensen werden afgeleid waren ze het meer eens met een speech dan de groep die niet werd afgeleid. De mensen kregen altijd een boodschap waar ze in principe tegen waren. Toch stemde de afgeleide mensen in met de boodschap.
Ego-depletion (mensen uitputten): als mensen worden uitgeput kunnen ze minder reguleren. Als mensen een uitputtende taak hebben gehad zijn ze daarna meer geneigd om bijvoorbeeld M&M’s te eten. Dit onderzoek is in het vorige hoorcollege ook voor gekomen.
Humor in reclame
30 tot 42% van de reclame is humoristisch genoemd. Hopkins en Weinberger & Gulas zijn tegen humor in reclames. In humor zit altijd incongruentie, het verhaal loopt altijd anders dan gedacht. Er ontstaat een positieve emotie, het is grappig.
Humor zorgt ervoor dat mensen de reclame onthouden maar het merk vergeten. Humor leidt af maar zorgt wel voor positieve associaties. We onthouden het merk dus minder goed maar we associëren het merk met positieve dingen. We kunnen het dus vergeten en toch positieve associaties hebben. Mensen pakken in de winkel dan toch eerder het product waarbij ze positieve associaties hebben dan een product waarvan ze het merk kennen.
Humor paradox: mensen vergeten het merk, maar willen het toch graag hebben.
Wanneer we doorhebben dat iemand ons probeert te manipuleren ontstaat er altijd een beetje weerstand. Dit speelt doorgaans ook in reclame-/verkoopsituaties. Humor doorbreekt deze weerstand en de afleiding voorkomt negatieve associaties. Humor verleidt omdat het inspeelt op zowel de approach- als de avoidance motivatie van consumenten.
HC: Sekseongelijkheid (op het werk)
Seksisme zijn vooroordelen of discriminatie op grond van geslacht. Vrouwen en mannen hebben tegenwoordig in Nederland nog steeds last van seksisme.
Steekwoorden
Hoe ontstaat sekseongelijkheid?
Genderrollen en stereotypen
Gevolgen voor vrouwen
Het glazen plafond: vrouwelijke leidinggevenden
De glazen afgrond
Het bijenkoningin-fenomeen
Gevolgen voor mannen
Mannen in vrouwenberoepen
Hoe ontstaat sekseongelijkheid?
De EU houdt bij of er een verschil is tussen de inkomsten van mannen en vrouwen. Er is 16% verschil in wat mannen verdienen en wat vrouwen verdienen voor hetzelfde werk. In Nederland is dat 17%. Het sekseverschil is groter naarmate ze verder in hun carrière zijn en bij mensen met een hogere opleiding.
Bij een onderzoek in de VS zijn studenten van dezelfde opleiding onderzocht één jaar nadat ze afgestudeerd waren. De mannelijke studenten verdienen 18% meer dan de vrouwen. Zij vonden hiervoor een aantal verklaringen.
Er zijn geen verschillen tussen studieresultaten. De meeste studenten in het onderzoek werkten fulltime, waren jong en hadden geen kinderen. Ze hadden ook allemaal hetzelfde type universiteit doorlopen.
Deelverklaringen:
De studierichting verschilt (gezondheidszorg/onderwijs vs. Bèta/techniek/computerscience) tussen mannen en vrouwen en dit kan zorgen voor andere inkomsten.
Verschillende beroepen want mannelijke beroepen verdienen over het algemeen meer.
De werkuren binnen fulltimebaan kunnen verschillen. Mannen zeggen vaak meer uren te werken dan vrouwen. Mannen liegen vaker over het aantal gewerkte uren.
Bovenstaande verklaringen verklaren 66% van de seksverschillen. De resterende 33% is nog steeds niet te verklaren.
Het glazen plafond
Het is niet duidelijk hoe het verschil in inkomsten tussen mannen en vrouwen veroorzaakt wordt. Daardoor loop je figuurlijk tegen een glazen plafond. Mensen weten niet hoe het komt maar het is er wel. Dit wordt ondersteund door een onderzoek van Eagly.
Social role theory (Eagly, 1987). Deze theorie gaat over de genderrol. Dit zijn de sociaal gedeelde verwachtingen van karakteristieken die typisch mannelijk en vrouwelijk zijn. Vrouwen zijn over het algemeen verzorgend, sensitief en emotioneel. Van mannen verwachten we eerder dat ze dominant en competitief zijn. Genderrollen zijn niet alleen beschrijvend (verwachting) maar ze zijn ook normatief. Dit betekent dat we ook vinden dat het zo hoort. Vrouwen hebben in de maatschappij vaak de verzorgende rol en dit past niet bij bijvoorbeeld een rol van leidinggevende. Zij hebben dus last van rolincongruentie, het feit dat je niet bij de baan past. Dat zorgt ervoor dat we de volgende vooroordelen ontwikkelen:
Vrouwen hebben minder leiderschapspotentieel.
Vrouwelijke leidinggevenden zijn niet overeenkomstig met de genderrol en worden negatief geëvalueerd (leidt tot sociale en economische kosten). Dit betekent dat als je als vrouw dominantie vertoont je minder aardig gevonden wordt.
Als je je te vrouwelijk gedraagt ben je niet mannelijk genoeg. Als je je te mannelijk gedraagt ben je niet vrouwelijk genoeg. In beide gevallen wordt je meestal niet aangenomen.
Dominantie penalty: bij een vrouw die anders is dan de genderrol, zijn sociale vaardigheden een criterium. Zij hebben een lage kans om aangenomen te worden.
Om geschikt te worden bevonden voor leiderschap moet je competent en ambitieus zijn. Vrouwen moeten dus niet de leiderschapscapaciteiten te duidelijk naar voren laten komen want dan worden ze afgewezen. Vrouwen moeten ook aardig gevonden worden voor een baan.
De glazen afgrond
Vrouwen worden sneller gekozen als leidinggevende wanneer het slecht gaat met een bedrijf. Als vrouwen een leidinggevende positie hebben worden ze meestal gekozen in tijden van crisis. Waarom gebeurt dit? Ten eerste denken ze dat vrouwen goed voor gestreste medewerkers kunnen zorgen. Maar als het misgaat (omdat het bedrijf al in crisis is) kunnen ze de vrouw aanstellen als zondebok. Het gebeurt omdat een vrouw aan de top een zichtbare verandering is. Ze willen aan de buitenwereld laten zien dat ze echt iets veranderen in de tijden van crisis. Vrouwen aanstellen is een zichtbare verandering. Als laatst missen vrouwen vaak een netwerk van contacten wat ze waarschuwt voor zo’n positie. Zij weten er minder van dan de mannen.
Het ‘bijenkoningin-fenomeen’
Het idee dat vrouwen zich afzetten tegen andere vrouwen om door te komen in een organisatie. Bijenkoninginnen zijn vrouwen die in een organisatie omhoogkomen zonder dat iemand dit had verwacht. Ze benadrukken beter te zijn dan andere vrouwen op verschillende aspecten. Ze zijn tegen de initiatieven om gender gelijkheid te bevorderen en ze ontkennen dat seksisme nog bestaat. Ze willen dus geen verandering terwijl zij aan de top staan.
Heel veel vrouwen denken hierdoor dat de enige manier is om aan de top te komen door andere vrouwen als negatief te bestempelen. Veel vrouwen willen dit niet en doen dus ook geen moeite meer om aan de top te komen.
Het bijenkoninginnen fenomeen is een reactie op genderdiscriminatie op het werk. Niet alle vrouwen reageren zo maar vooral vrouwen die zich op het werk niet identificeren met andere vrouwen. Zij identificeren zich vooral met mannen. Vrouwen die zich juist wel betrokken bij andere vrouwen, gaan zich extra inzetten voor andere vrouwen.
Mannen in vrouwelijke beroepen
Gedrag dat tegen de gender hiërarchie ingaat (status-incongruent) wordt bestraft. Heilman & Wallen (2010) hebben onderzoek gedaan naar ervaren mannen in vrouwelijke beroepen. Deelnemers moesten een fictieve werknemer beoordelen. Het was een typisch mannelijke of vrouwelijke baan waarop ze moesten beoordelen. De werknemer werd gepresenteerd als James of Andrea. Ze moesten de persoon beoordelen op verschillende dimensies. De uitkomsten hiervan zijn te vinden op de slides 49 t/m 53 van de PowerPoint van hoorcollege 14 Sociale Psychologie. Mannen in vrouwenberoep ervaren backlash op competentiedimensie en vrouwen ervaren dit niet. Mannen worden dus vaker negatief beoordeeld op competentie als ze een vrouwelijke baan uitvoeren. Vrouwen hebben dat minder als zij een mannelijke baan uitvoeren.
Conclusies
Sekseongelijkheid wordt in stand gehouden door de rollen die de maatschappij aan mannen en vrouwen toeschrijft. Hoe meer we mannen en vrouwen in andere rollen zien, helpt ons wel. Maar de normatieve normen veranderen zo langzaam dat het eigenlijk weinig effect heeft. De maatschappij blijft andere verwachtingen hebben. Zowel mannen en vrouwen uiten deze effecten. Dit heeft voor vrouwen negatieve geloven voor de kansen om carrière te maken maar mannen worden ook beperkt in hun keuzes. Ze worden snel veroordeeld.
Responsiecollege
Vraag 1: Wat is het verschil is tussen priming en de availability heuristic?
Priming en availability heuristiek (hoofdstuk 3 in het boek)
Antwoord: Probeer terug te gaan naar de essentie. Priming is het proces waarlangs stimuli opgeslagen kennis activeren en voorbereiden. Priming is alsof je mensen in de grondverf zet, je bereidt ze voor om op een bepaalde manier te reageren. Het is een breed begrip. Heuristieken lijken erop maar zijn snelle beslissingsregels. Je wordt met een bepaalde beslissing geconfronteerd en de heuristieken zijn vuistregels hoe je de beslissing neemt.
Availability heuristiek (beschikbaarheidsheuristiek) kan worden uitgelegd aan de hand van een voorbeeld. Stel je geeft een lijst met 19 namen van beroemde mannen en 20 namen van onbekende vrouwen. Als mensen dan vervolgens moeten inschatten of er meer vrouwen of mannen op de lijst stonden zullen ze in dit geval zeggen dat er meer mannen op staan. Bekende namen vallen meer op en die onthoud je beter. Daardoor heb je daar meer informatie over beschikbaar (available) wanneer je de beslissing moet maken.
Ankering is een vorm van priming waarbij een getal wordt aangeboden. Later wordt dit getal door mensen als anker gebruikt om een numerieke inschatting te maken in dezelfde of een andere context. Bij de som 9x8x7 wordt een hoger antwoord ingeschat dan bij 7x8x9.
Vraag 2: Zit het verschil tussen vooroordelen en stereotypen erin dat bij vooroordelen positieve en negatieve evaluaties zijn betrokken en bij stereotypen geen waardeoordeel wordt gegeven aan de evaluaties? En leiden vooroordelen tot stereotypen of zorgen stereotypen juist voor vooroordelen?
Zie college over vooroordelen en stereotypen.
Antwoord: Vooroordelen zijn positieve of negatieve oordelen over leden van een bepaalde groep. Mensen hebben daar geen bewijs voor maar het is alleen gebaseerd op het feit dat die mensen lid zijn van die groep. Ze zijn niet in contact geweest met die mensen. Stereotypen zijn cognities (gedachten die je hebt) over bepaalde sociale groepen. Discriminatie is het gedrag naar een groep toe, alleen vanwege het feit dat de gediscrimineerde mensen lid zijn van die groep. Het is dus de uitvoering van de vooroordelen en stereotypen. Het is niet duidelijk of vooroordelen leiden tot stereotypen of andersom. Aan de ene kant zit het woord voor in vooroordelen waardoor zij dus voor de stereotypes zouden komen. Maar als we uitgaan van het feit dat we denken voor we voelen zouden stereotypes voor vooroordelen komen.
Vraag 3: Wat is precies het attributieproces van Kelley? Hoe is de som van consistentie x consensus x disinctiviteit toe te passen in een voorbeeld? En wat is bij het Coveriation model een interne attributie en een externe attributie?
Zie het college over attributies
Antwoord: Consistentie is hoe gedrag varieert in verschillende tijden en plaatsen. Consensus is hoe gedrag varieert tussen verschillende mensen. Disintictivineit is hoe gedrag varieert tussen targets. Dit samen vormt het gedrag. Door bij alle drie een verhaaltje te maken waarbij de variabele hoog of laag is kan bepaald worden of iets een interne of externe attributie is. Zie voor een voorbeeld de slide 25 van het responsiecollege Sociale Psychologie op BlackBoard.
Vraag 4: Wat is het verschil tussen natuurlijke identiteit en contextuele identiteit?
Zie de colleges over natuurlijke en contextuele identiteit
Antwoord: Natuurlijke identiteit is wat voor een langdurige periode stabiel is (denk aan leeftijd, sekse). Contextuele identiteiten is wat je wordt tijdens je opvoeding en daarna. Hoe je jezelf ontwikkelt.
Vraag 5: Wat wordt er bedoeld met de twee dimensies van persoonsimpressie: moraliteit en intelligentie?
Zie het college over persoonsimpressie
Antwoord: Moraliteit is meer wat goed of slecht is aan het gedrag van iemand. Intelligentie gaat puur over wat iemand kan. Moraliteit is vaak belangrijker dan intelligentie.
Vraag 6: Klopt het dat excitation transger inhoudt dat je tellertje oploopt?
Zie het college over arousal
Antwoord: Je arousal neemt toe in een situatie. Vervolgens neemt de arousal af omdat je een beetje afkoelt. In situatie twee gebeurt er iets en je ontploft. Dit komt omdat het zich ophoopt. De eerste keer kan iemand zich nog beheersen. De tweede keer niet meer.
Vraag 7: Is de central executive een bepaald hersengebied of deel in de hersenen? Zoals het in de tekst lijkt te staan lijkt het een soort benaming voor iets wat in de frotaalkwab is gevonden maar is dit nou een echte uitvoerder of een omvattende term voor neuronen die taken uitvoeren?
Zie de verplichte literatuur m.b.t. het onderwerp Central Executive Function
Antwoord: Het wordt ook wel cognitieve controle genoemd. Het heeft te maken met o.a. werkgeheugen maar is voor dit tentamen niet relevant of belangrijk.
Vraag 8: Comtigency theory of leadership: task-oriented leaders doen het beter bij low en high situation control en relationship-oritented leaders doen het beter bij moderate situation control. Hoe zit dit precies?
Zie de verplichte literatuur m.b.t. Contigency theory of leadership
Antwoord: Een persoon moet in de juiste situatie zitten om goed leiderschap te kunnen uitvoeren. Een taak georiënteerde leider is een leider die erg bezig is met de taak afkrijgen. Een relatie georiënteerde leider meer bezig is met wat de mensen die aangestuurd worden voelen. Taak georiënteerde leiders doen het goed in high-control work situaties (wanneer het gestructureerd is en duidelijk wat er moet gebeuren). In een low-control work situatie functioneren deze mensen juist slecht. Relatie georiënteerde leiders zijn het meest effectief in moderate-control work situations. Als het dus ertussenin zit. Er is wel structuur maar aan een aantal dingen moet gesleuteld worden. Zie figuur 9.6 in het boek.
Vraag 9: Hoe staat lichamelijke afhankelijk of verslaving in relatie tot het vormen van de positieve attitude die rokers voor het roken hebben? En is er eerst een verslaving en wordt de attitude veranderd om deze te kunnen verantwoorden of heeft iemand een positieve attitude voor roken en raakt dan verslaafd?
Zie het college over zelfrechtvaardiging en attitudes
Antwoord: Niet het hele antwoord is bekend. Het hangt af van nurture en nature. Bij roken is nature belangrijk want als je eenmaal verslaafd bent is de mate vaak erfelijk. Mensen hebben vaker een positieve attitude (bijvoorbeeld bij de populaire willen horen) en raken daarna verslaafd. Er is nog geen wetenschappelijk bewijs voor dit antwoord.
Vraag 10: Waarom heeft bij vraag 39 van het voorbeeldtentamenvragen frank de meeste kans om depressief te raken?
Zie het college over (externe) attributies
Antwoord: Dit komt omdat Frank als enige een interne attributie maakt. Ik schiet te kort, ik deug niet voor dit niveau. Hij heeft dus de grootste kans om depressief te worden.
Bron
Deze aantekeningen zijn gebaseerd op de hoorcolleges uit 2016/2017.
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3375 |
Add new contribution