Opvoeding & Maatschappij - UU B1 - 9 colleges

Aantekeningen bij de hoorcolleges Opvoeding & Maatschappij uit 2015/2016.

Hoorcollege 1: Inleiding

Wanneer er rellen zijn of problemen in de samenleving, zoals radicalisering, vraagt men zich vaak steeds opnieuw hetzelfde af: waar is het opvoedingsgezag van de ouders en/of de school? Toch kan opvoeding niet alleen toegewezen worden aan ouders of scholen. Dit is één van de vele punten die worden aangehaald in het boek Verbeter de wereld. Er vindt namelijk een verwaarlozing plaats van het belang van sociale netwerken en civil society en er is aangetoond dat er meer kans is op problemen wanneer er weinig sociale netwerken aanwezig zijn. Hieruit zou men dus kunnen concluderen dat ouders niet enkel en alleen verantwoordelijk zijn voor de opvoeding, maar dat de betrokkenheid van anderen ook bijdraagt aan de ontwikkeling van een kind. Opvoeden is bovendien per definitie een strijd, want ouders en sociale netwerken om hen heen moeten de balans vinden tussen vrijheid en grenzen stellen, cultuurvernieuwing en cultuurbehoud en leven in het nu en toekomstoriëntatie. Hierbij leven kinderen het meest in het hier en nu terwijl ouders zich meer oriënteren op de toekomst. Deze strijd vermijdt men liever echter, het komt namelijk vaak voor dat we elkaar als opvoeders de schuld gaan geven of dat we gaan etiketteren.

Vrijheid

In de samenleving kennen wij twee soorten vrijheden: negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid kunnen we omschrijven als ‘freedom from’ of als inperking. Een voorbeeld is bijvoorbeeld wetten maken over alcohol om comazuipen te verminderen of zelfs te voorkomen. De vraag hierbij is in hoeverre jongeren hun gang moeten kunnen gaan en welk recht de overheid heeft om achter de voordeur te kijken. Positieve vrijheid kan omschreven worden als ‘freedom to’. Positieve vrijheid is in de meeste gevallen iets wat je moet leren. Om bij het voorbeeld van alcohol en comazuipen te blijven, zou een maatregel die onder positieve vrijheid valt het informeren van kinderen, barmensen, ouders, etc. om mee te geven wat de gevolgen zijn van alcoholmisbruik.

Twee concurrerende modellen

Wanneer er sprake is van een probleem of afwijking bij een kind, kan er vanuit twee verschillende perspectieven gehandeld worden. Er is het acceptatie (identiteits-)model waarbij er wordt gedacht dat de samenleving een eventueel verschil moet accepteren en dat mensen nou eenmaal verschillend worden geboren. Er wordt uitgegaan van neurodiversiteit: kinderen zijn per definitie verschillend en niet elk verschil of beperking hoeft gerepareerd te worden. Ouders moeten vanuit dit perspectief enkel begeleiden en ondersteunen. Het acceptatiemodel is het perspectief waar Solomon vooral naar kijkt. Hij ondersteunt de gedachte dat een afwijking ook onderdeel is van je eigen identiteit. Het andere model is het reparatie/klinisch (medisch) model, waarbij elke afwijking die lijden veroorzaakt, verholpen moet worden met behulp van een interventie. Voorwaarden zijn wel dat de interventie gewenst moet zijn en dat het evidence based is.

Identiteit

In het boek Far from the tree wordt er gesproken over verticale identiteit en horizontale identiteit. De eigenschappen of verwachtingen die ouders hebben vormen de verticale identiteit. Voorbeelden zijn taal, cultuur, huidskleur, religie en seksuele geaardheid; veel ouders verwachten dat hun kind netals zij hetero zijn,, waarbij homoseksualiteit vaak gezien wordt als een afwijking van de standaard. Horizontale identiteit is een eigenschap die ouders niet hebben en waarbij de identiteit gezocht moet worden bij anderen.

Hoorcollege 2: Infantilisering

In de loop van de geschiedenis vond er een infantilisering plaats. Dit houdt in dat de duur van de kinderlijke fase in het mensenleven toenam. Deze infantilisering vond plaats tussen de 14e en 20e eeuw. Philippe Ariés speelde een grote rol in de waarheid achter infantilisering. Hij had twee hypotheses opgesteld over de infantilisering over de eeuwen heen:

  1. Discontinuïteitshypothese

  2. Veranderingshypothese

In de eerste hypothese beweerde hij dat het kind in de middeleeuwen vrijwel niet bestond, maar dat deze vanaf toen een grote rol kreeg. Deze hypothese bleek achteraf onzin te zijn en Ariès gaf dit zelf later ook toe. De andere hypothese bleek daarentegen wel te onderbouwen. Hierin gaf hij aan dat er vanaf de 13e en 14e eeuw een continue toename in kinderlijkheid en culturele representaties van kinderen plaatsvond. Met culturele representaties worden bijvoorbeeld schilderijen en boeken bedoeld. Deze tweede hypothese bleek achteraf waar te zijn. Kinderen kwamen bijvoorbeeld rond de 17e eeuw steeds meer op de voorgrond te staan en ook werden er vaker hondjes geschilderd. Hondjes staan hier voor opvoed- en trainbaarheid. Om deze hypothese te kunnen aannemen is er een onderzoek gedaan. Hierin werd er gekeken in hoeverre mensen kinderlijkheid zagen in schilderijen. Het bleek dat de oudste schilderijen met kinderen een mindere mate van herkenning van kinderlijkheid weergaven, dan de meer recente schilderijen. In de slides staan twee grafieken waarin dit wordt aangetoond. Toch waren een aantal mensen het niet eens met deze tweede hypothese en daarvoor hadden zij de volgende argumenten:

  1. Op oudere schilderijen wordt er vaker een Christus kind afgebeeld en bovendien lijkt deze vaak volwassener, waardoor er een minder hoge mate van kinderlijkheid kan worden aangetoond.

  2. De proefpersonen in dit onderzoek komen uit de 20e eeuw, dus de ervaring van kinderlijkheid van een schilderij kan afwijken van dat van iemand uit bijvoorbeeld de 16e eeuw.

  3. Schilders wisten gewoonweg niet hoe ze kinderen moesten afbeelden in de juiste verhoudingen

Deze juiste verhoudingen van kinderen verschillen nogal van dat van volwassenen. Dit is te zien in het kindschema van Lorenz. De linker rij wordt hierbij ervaren als lief en teder, terwijl de rechter rij zulke gevoelens in mindere mate opwekt. Zo is er te zien dat het hoofd van de volwassenen verder achterover leunen en dat de ogen van de jongen meer naar voren en groter zijn.

Sommige bovenstaande argumenten kunnen echter verworpen worden. Om het eerste argument te ontkrachten, heeft men in het onderzoek de Christus kinderen verwijderd van schilderijen. Het effect bleek echter hetzelfde als voorheen. Ook het derde argument lijkt ontkracht te kunnen worden. De anatomie van spiermassa’s van volwassen mannen konden namelijk al wel perfect afgebeeld worden, zonder dat men veel afwist van de menselijke anatomie. Bij kinderen zou men dit in principe ook moeten kunnen. De reden dat kinderen niet de juiste verhouding hadden, was waarschijnlijk te wijten aan de eisen van ouders die werden gesteld voor het maken van een schilderij. De mate van kinderlijkheid hangt voor een groot deel af van de hoofd-lichaam verhouding. In de 19e eeuw waren de proporties van het hoofd groter dan die van de 15e eeuw. Het lijkt er dus op dat Ariès gelijk had en dat er dus sprake was van infantilisering.

De oorzaak van infantilisering

Er waren waarschijnlijk drie oorzaken voor de infantilisering:

  • De Verlichting en de Romantiek

  • Het volksonderwijs

  • Biologisering

In de Verlichting en de Romantiek speelde onder andere Rousseau een grote rol in het veroorzaken van meer aandacht van het kind. De bioloog Ernst Haeckel speelde daarentegen juist een grote rol in de biologisering. Hij creëerde namelijk de recapitulatie theorie. Hij beweerde dat de ontogenese herhaling is van de fylogenese. Met ontogenese bedoelen we de ontwikkeling van een individu en met fylogenese bedoelen we juist de ontwikkeling van een soort. In deze theorie wordt er dus beweerd dat in het begin alle organismes van vrijwel elk soort op elkaar lijken, totdat ze zich steeds verder ontwikkelen. Een illustratie hiervan is te vinden in de slides. Haeckel bleek achteraf echter embryo’s verzonnen te hebben. Wanneer je kijkt naar de slide erna, zul je zien dat de tweede rij in werkelijkheid helemaal niet met elkaar overeenkomt. Er is dus wel een degelijk verschil in de ontwikkeling van verschillende soorten. Naast het ontwikkelen van deze theorie, was Haeckel ook voorloper op het gebied van de kunststijl Jugendstil, ofwel art nouveau.

Hoorcollege 3 | Gastcollege 1: Empowerment en kwaliteit in leerprocessen

In dit hoorcollege is er gesproken over de volgende zaken:

  1. Relevantie en urgentie van jeugdbeleid

  2. Genderspecifieke uitdagingen

  3. Kwalitatief goed onderwijs

  4. Empowerment

Relevantie en urgentie van jeugdbeleid

De urgentie van jeugdbeleid is nooit zo hoog geweest als nu. Dit komt onder andere door de bevolkingsgroei, de bevolkingsopbouw en de verhouding tussen populatie en productie. De laatste eeuwen is de bevolking vrijwel exponentieel gegroeid, waardoor er heel veel jongeren bij komen in een korte tijd. Al deze jongeren willen desondanks wel dezelfde kansen kunnen krijgen. Ook is het aandeel in productie oneerlijk verdeeld in de wereld. Ondanks dat de economie groeit, is er daarentegen wel steeds minder beschikbaar per inwoner. De uitdagingen om tot het nodige jeugdbeleid te komen is dat er overal ter wereld gratis toegang tot onderwijs is gekomen. Dit blijkt te werken, want verreweg de meeste kinderen gaan naar de basisschool. Het probleem is echter dat deze scholen worden volgepompt met kinderen en dat er hierdoor vaak geen juiste omgang is. De school is er wel, maar het onderwijs ontbreekt. Veel kinderen weten, doordat ze naar school hebben kunnen gaan, hoe de moderne wereld er uitziet. Sommigen hiervan kunnen echter niet terecht in deze moderne wereld, omdat ze niet kunnen lezen en/of schrijven. De frustratie neemt bij deze kinderen toe en kan uiteindelijk zelfs leiden tot criminaliteit.

Genderspecifieke uitdagingen

In veel landen hebben jongens en meisjes niet dezelfde kansen. Zo zijn 50% van seksuele mishandelingen gericht aan meisjes onder de 16 jaar. Bovendien is er in Oost-Afrika sprake van een toename in female genital mutilation (FGM). 60 miljoen meisjes zijn kindbruid. Tussen de 133 en 275 miljoen kinderen zijn ooggetuige geweest van geweld tegenover een vrouwelijke verzorger. De algemene consequenties van voorgaande situaties is dat de mentale gezondheid achteruit gaat. Bovendien wordt de algehele sociale ontwikkeling geschaad door geweld.

Kwalitatief goed onderwijs

Wereldwijd investeren in kwalitatief goed onderwijs is urgenter dan ooit om o.a. jeugdbeleid te doen slagen. Het sustainable development goal 4 speelt hierbij een grote rol. Hierin wordt aangegeven dat iedereen kwalitatief goed onderwijs moet hebben en niet enkel onderwijs op zich. Dit is van belang voor de toegang naar arbeid. De metafoor met een kokosnoot wordt hierbij gebruikt. Een kokosnoot is hard van buiten, maar heeft een voedende zachte binnenkant. Een school bouwen (buitenkant van de kokosnoot) is relatief eenvoudig om te doen. Kwalitatief goed onderwijs (de binnenkant van de kokosnoot) is echter een stuk lastiger te realiseren. Het probleem is dat niemand naar de binnenkant van de kokosnoot kijkt, maar enkel en alleen naar de buitenkant. Om de binnenkant te verbeteren moet er een pedagogische vraag gesteld worden: Wat is de kwestie en wat gaan we oplossen? Het lastige aan het realiseren van kwalitatief goed onderwijs is dat iedereen er verstand van denkt te hebben, iedereen heeft namelijk op school gezeten. Het algemene beleid in de wereld zou, volgens sommigen, het volgende moeten worden: leerlingen op alle niveaus moeten competenties verkrijgen om op de arbeidsmarkt te kunnen komen en hierbij genoeg kwalificaties verkrijgen. Knowledge, skills en attitudes zijn belangrijk binnen het onderwijs. Kennis overbrengen doen wij in Nederland vrij goed in het onderwijs, maar bij vaardigheden doen we dit al een stuk minder goed. Op scholen worden er namelijk vaker rijtjes gestampt en worden er niet zozeer vaardigheden bijgebracht. Attitudes overbrengen gebeurt daarentegen helemaal niet. Met attitudes wordt bijvoorbeeld verantwoording nemen bedoeld. Ook ondernemersvaardigheden vallen hieronder, ofwel de houding die nodig is om in het leven te kunnen slagen. Kort gezegd: het onderwijs schiet tekort.

Empowerment

Empowerment is het vermogen van mensen om hun eigen leven te kunnen controleren en te sturen. Mensen die empowered zijn, hebben de mogelijkheid om hun leven te veranderen. Voorbeelden van indicators voor empowerment zijn:

  • Flexibel zijn

  • Uitdagingen aan kunnen gaan

  • Kritisch kunnen kijken

  • Goed kunnen communiceren

Wanneer je empowered bent, heb je controle over eigen leerprocessen door jezelf goed te kunnen organiseren.

Hoorcollege 4: Ontzorgen en normaliseren

In dit college gaat het over twee onderdelen, namelijk hervormingen in de jeugdhulp en achterliggende pedagogische discussies.

Hervormingen in de jeugdhulp

Er zijn veel veranderingen geweest in het gemeentelijk sociaal domein ten aanzien van zorg, werk en jeugdhulp. Zo vond er in 2015 bijvoorbeeld een decentralisatie plaats van overheidstaken naar gemeenten. De belangrijkste verandering voor pedagogen is de transitie jeugdzorg. Sinds januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van alle vormen van jeugdhulp. Hiervoor waren een aantal aanleidingen. Zo waren er financiële aanleidingen, als de jeugdhulp laten vallen onder de bestuurslaag die het dichtst bij het gezin staat. Naast zulke aanleidingen, waren er ook inhoudelijke overwegingen, ofwel de transformatiedoelen:

  • Zorgen voor preventiemaatregelen en uitgaan van onze eigen mogelijkheden

  • Het demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren van jeugdhulp

  • Minder vaak overstappen op gespecialiseerde zorg, wanneer dit niet nodig is

  • Zorgen voor één gezin tegelijkertijd, met één plan en met één regisseur

  • Meer ruimte bieden voor professionals waar nodig

Binnen de hervormingen in de jeugdhulp staan er drie begrippen centraal: decentralisatie, transitie en transformatie. Er is sprake van decentralisatie, wanneer de uitvoering en verantwoordelijkheid naar een lagere bestuurslaag wordt geplaatst. Decentralisatie gaat gepaard met veranderingen in de structuur en de inhoud van de zorg voor jeugdigen en hun opvoeders. Transitie is hierbij de vernieuwing van structuur en transformatie de vernieuwing van de inhoud. Het risico van de hervormingen in de jeugdhulp is dat er wel sprake is van transitie, maar niet zozeer van transformatie. Zo is de jeugdhulp wel onder controle gekomen van de gemeente, maar aan de hulp zelf is tot nu toe weinig veranderd. Zo is er sprake van lange wachtlijsten, hoge kosten, teveel kinderen per professional en medicalisering. Om dit te voorkomen moet er een transformatieproces komen. In het RMO rapport van 2012 zijn er een aantal standpunten ingenomen ten aanzien van opvoeding:

  • Elk gezin heeft vragen over opvoeding

  • Meestal komen gezinnen daar zelf uit (al dan niet met hulp)

  • Soms is er meer professionele hulp nodig

  • Opvoedvragen groeien te snel uit tot opvoedproblemen

Bij dit laatste punt is het hulpaanbod te zwaar, niet passend en/of biedt het geen langdurige oplossing. De oplossing hiervoor is eerstelijns gezinszorg versterken o.b.v. de principes ontzorgen en normaliseren. Onder ontzorgen verstaan we het activeren en versterken van onze eigen kracht en het benutten van sociale netwerken. Met normaliseren bedoelen we het tegengaan van onnodig problematiseren en etiketteren.

Achterliggende pedagogische discussies

De vraag die vervolgens gesteld moet worden is of afwijkingen een identiteit of een defect vormen. Dit hangt af van de definitie van afwijking, die in twee modellen totaal anders beschreven worden. In het acceptatie model is afwijking en identiteit en moet deze geaccepteerd worden. Dit model sluit aan bij de social vision, waarin er uit wordt gegaan van het feit dat diversiteit bij de samenleving hoort. Dan is er ook nog het klinische model, waarbij de afwijking als een stoornis wordt gezien en dus verholpen moet worden. Dit model sluit aan op de humanist vision, waarbij er wordt gezegd dat het lijden van het individu verlicht moet worden. Bij het lezen van het boek van Andrew Solomon, moet er gelet worden op het volgende: “Normalisation” is in zijn boek niet altijd gelijk aan het normaliseren waar vanuit wordt gegaan in het RMO rapport. Het RMO gaat namelijk uit van het acceptatiemodel, waar dat bij Solomon niet altijd het geval is. In het hoofdstuk Dwarfs wordt er namelijk gesproken over ledemaatverlenging om het leven te vergemakkelijken. Er is hierbij dus eerder sprake van een klinisch model.

Hoorcollege 5: Handicap als diversiteit

In Solomon wordt er vooral aandacht besteed aan het doof zijn in Amerika. Ook al zijn er overeenkomsten tussen doven in Amerika en doven in Nederland, zijn er ook verschillen. Er is bijvoorbeeld sprake van een andere cultuur en er zijn nationale verschillen. In dit college wordt er gekeken naar 7 punten die betrekking hebben op doof zijn:

  1. Historisch perspectief

  2. Maatschappelijk perspectief

  3. Emancipatiebewegingen

  4. Handicap of diversiteit?

  5. doof en Doof

  6. Doof, en dan?

  7. (Ortho)pedagogisch belang

Historisch perspectief

Binnen het historisch perspectief wordt de tweede wereldoorlog als een baken gezien. Vóór de tweede wereldoorlog moesten mensen met een beperking over straat zwerven of werden ze weggestopt in een inrichting. In 1933 werden mensen met een erfelijke afwijking tegen hun wil gesteriliseerd. Enige tijd later werden echter alle dove kinderen gesteriliseerd. “Voor het geval dat” was het motto toentertijd. Tijdens de oorlog stond het uitroeien van o.a. beperkte mensen voorop. Zo was er Action T4, een project waarbij beperkte mensen of mensen met een genetische aanleg voor een beperking actief werden opgezocht. In de propaganda werden beperkte mensen bovendien afgebeeld als een last. Tijdens de oorlog stond de rassenverbeteringspolitiek centraal. Zo werden er experimenten uitgevoerd om te kijken wat de meest snelle en effectieve manier is om mensen te doden. Beperkte mensen waren het slachtoffer van deze experimenten en wanneer er een methode werd gevonden die effectief genoeg leek, bijvoorbeeld de gaskamers, werd dit op grotere schaal toegepast. Na de tweede wereldoorlog werden er een aantal wetten opgesteld om het welzijn van mensen te verbeteren. Een overzicht daarvan is in de powerpoint te vinden.

Maatschappelijk perspectief

Paul van Trigt heeft in 2013 onderzoek gedaan naar verschillen tussen Engelse en Nederlandse gehandicaptenbewegingen. Het belangrijkste verschil tussen de twee landen, is dat in Engeland de rechten van de mens centraal staan en in Nederland juist het lichaam. Wanneer we uitgaan van doven, zou je in Engeland bijvoorbeeld dit horen: Wij eisen ondertiteling, omdat we daar recht op hebben. In Nederland krijg je eerder een verzoek, als: wij willen graag ondertiteling, omdat we niet tot nauwelijks kunnen horen. In Nederland moet je een verzoek doen, die je vervolgens nog moet onderbouwen. In Engeland mag je echter gewoonweg iets eisen wanneer je er recht op hebt. Een ander groot verschil is dat er in Nederland zeven verschillende dovenorganisaties zijn, terwijl er in Engeland één aanwezig is. Deze zeven organisaties in Nederland zijn het niet altijd eens met elkaar en krijgen minder voor elkaar bij de overheid dan de enige dovenorganisatie die er in Engeland is.

Emancipatiebewegingen

In de jaren 70 kwam er een opmars voor alle achtergestelde in Nederland. Zo kwam er de gay pride, black pride en deaf pride. Er kwam een positieve herwaardering in de mate waarin je afweek van de Westerse norm. Hierbij moet er benadrukt worden dat een dove vóór 1970 geen gebarentaal mocht toepassen als er een horend persoon in dezelfde ruimte was. In de jaren 80 was er echter pas echt sprake van een emancipatie van de Nederlandse dovengemeenschap. Anno nu zijn er vooral zorgen om het voortbestaan van de Nederlandse Gebarentaal en de Dovencultuur. De achterliggende reden zijn cochleaire implantaten, waar later meer uitleg over gegeven zal worden.

Handicap of diversiteit?

Door het sociale model kwam er onenigheid over de terminologie van afwijkingen van de norm. Moet een afwijking of beperking gezien worden als een handicap of juist als diversiteit binnen de samenleving? De wereldgezondheidsraad kwam in 1980 met definities. Zo werd handicap een overkoepelende term voor stoornissen, beperkingen in activiteiten en belemmeringen in participatie. Er zal echter altijd onenigheid blijven over hoe afwijkingen geformuleerd moeten worden.

doof en Doof

Het medisch model gaat vrijwel altijd uit van doof zijn. In de medische wereld wordt doof zijn als stoornis van het gehoor gezien, waarbij er gevolgen zijn voor het individu. Het sociale model gaat echter vaak uit van Doof zijn. Doven worden hierbij gezien als een culturele en linguïstische minderheid, waardoor er gemeenschapsvorming plaatsvindt. Taal wordt hierbij dus gezien als cultuur.

Diagnose doof, en dan?

Kort na de geboorte van een kind, kan er een neonatale hoorscreening plaatsvinden. Wanneer blijkt dat het kind doof is, krijgt het gezin met verschillende instituten en professionals te maken. Zo is er het audiologisch centrum, waar artsen, audiologen en logopedisten zich bekommeren over het kind. Vaak komt er ook gezinsbegeleiding bij kijken als orthopedagogen en/of gezinsbegeleiders. De ouders krijgen vervolgens vaak een gebarentaal cursus aangeraden en het wordt de ouders vaak aangeraden om bij het kind een cochleair implantaat te laten plaatsen. Aangezien dit alles vlak na de neonatale hoorscreening wordt besproken, krijgen ouders vaak te maken met rouwverwerking en moeten ze vrij snel besluiten of een cochleair implantaat een goede keuze is. Het blijkt namelijk dat het apparaat het meest effectief is, als het in het eerste levensjaar geplaatst wordt. Hoe dan ook moet er zo snel mogelijk communicatie op gang komen, of dit nou in de vorm is van gebarentaal of een cochleair implantaat. Het is namelijk bewezen dat een zo snel mogelijke communicatie effectief is voor de ontwikkeling van het kind. Een probleem kan echter zijn dat ouders bijvoorbeeld oorspronkelijk niet uit Nederland komen en de Nederlandse taal wellicht niet volledig beheersen. Wanneer er voorlichting gegeven wordt over een doof kind, kan er al snel miscommunicatie ontstaan. Niet-Nederlanders zijn namelijk minder assertief in communicatie met Nederlanders en dus kunnen veel vragen onbeantwoord blijven. Een ander verschil kan bijvoorbeeld liggen in de zorgsystemen. Sommige aannames vanuit Nederlandse medici, kunnen bijvoorbeeld ongebruikelijk zijn in een andere cultuur. Bovendien komt het voor dat een gezinsbegeleider niet aangeeft dat er bijvoorbeeld ook iets bestaat als Arabische gebarentaal o.i.d. Het gevolg van dit alles, is dat een kind met ouders-afkomstig van een ander land- vaak op een latere leeftijd een cochleair implantaat krijgt.

(Ortho)pedagogisch belang

Als orthopedagoog is het van belang dat je recht doet aan cliënten en respect hebt voor diversiteit. Bovendien is het verstandig om op de hoogte te zijn (en blijven) van maatschappelijke ontwikkelingen en emancipatiebewegingen. Het doel van een orthopedagoog is streven naar de meest bevorderende opvoedingsomgeving in het belang van het kind.

Hoorcollege 6: Een cultuurvergelijkend perspectief

Tegenwoordig is er in veel Westerse landen sprake van overprotectie. Dit houdt in dat veel ouders overmatig risico’s willen vermijden, dit wordt ook wel hyper-parenting of intensive parenting genoemd. Deze manier van opvoeden is hoogstwaarschijnlijk ontwikkeld, doordat de moderne Westerse samenleving steeds kindgerichter is geworden en waarin dit is doorgeslagen. In traditionele (niet-Westerse) samenlevingen is er daarentegen juist sprake van risico acceptatie. Hun gedachten zijn eerder “hoe moet een kind uiteindelijk een mes leren gebruiken, als het kind nooit een mes heeft mogen gebruiken?”. In de traditionele samenleving wordt er juist vanuit gegaan dat risico nodig is om kinderen dingen te leren.

Opvoeding in de 21e eeuw

Het is van belang om het begrip parenting niet verkeerd te interpreteren. Het is datgene wat een ouder doet om de ontwikkeling van een kind te beïnvloeden. Dit kan zowel bewust als onbewust gebeuren. Zoals in de inleiding al duidelijk werd, komt hyper intensieve opvoeding voort uit de modernisering van opvoeding. De vraag is alleen of dit fenomeen wel nieuw is? In hoorcollege twee werd namelijk al duidelijk dat het kind vanaf de 14e eeuw al steeds centraler kwam te staan. De vraag die we ons dan ook moeten stellen is: wat is specifiek voor 21e eeuw parenting? Als eerste is er tegenwoordig, meer dan ooit, sprake van opvoedingsdeterminisme. Dit houdt in dat alles wat er met het kind gebeurt, bepaalt wordt door de opvoeding. Zoals men kan begrijpen, legt dit een enorme druk op ouders en kan er sneller sprake komen van overprotectie. Ten tweede wordt opvoeding in de afgelopen eeuw gezien als iets waar je verstand van moet hebben en ook op een verkeerde manier kan uitvoeren. Als laatste wordt opvoeding gezien als een apart sociaal domein. Opvoeding wordt niet meer gezien als onderdeel van het leven, maar juist als een specialiteit. Iets wat echter ook opgemerkt moet worden, is dat overprotectie wel effectief is. Er zijn bijvoorbeeld vanaf 2000 veel minder kinderen gewond geraakt of gedood in het verkeer. Een andere reden voor het zo goed mogelijk proberen te vermijden van risico in de opvoeding, is dat alle verantwoordelijkheid bij de ouders ligt. In traditionele samenlevingen is er daarentegen juist vaak sprake van een collectieve opvoeding, waarbij de druk per individu wordt verminderd. In de Westerse samenleving zorgt deze individualistische mindset ook voor het gevoel van competitie. Ouders willen vrijwel altijd dat zijn/haar kind er goed uitkomt ten opzichte van de rest van de kinderen, of dit nou op school is of op zwemles. Dit intensief ouderschap en de gevolgen ervan moeten tegelijkertijd ook genuanceerd worden. Zo is het gewoonweg een feit dat er minder tijd beschikbaar is voor opvoeding binnen de gezinnen. Ook zijn er grote verschillen tussen de sociale klassen en is er veel variatie in opvoedingsideologieën.

Opvoeding in traditionele samenlevingen

Kenmerkend voor sommige traditionele samenlevingen is dat termen als instructie, onderwijzen en parenting gewoonweg niet voorkomen. Kinderen moeten zelf dingen leren en het enige wat je daarvoor hoeft te doen als ouder is het kind daarvoor de mogelijkheden bieden. Een voorbeeld hiervan is een driejarig kind helpen met het oogsten van voedsel met behulp van een kapmes. Bovendien moet er opgemerkt worden dat kinderen in traditionele samenlevingen vaak niet centraal staan en dat opvoeding, zoals hierboven al genoemd is, een collectief iets is. Er is vaak sprake van een sterke ideologie van autonomie en initiatief van het kind bij de opvoeding waarbij de ouders niet of nauwelijks interfereren. Risico staat in dergelijke samenlevingen dus eerder centraal dan bij Westerse samenlevingen. Het gevolg hiervan is onder andere een vroege zelfstandigheid van het kind.

Je opvoeding meenemen?

Tegenwoordig zien we steeds vaker gezinnen uit andere samenlevingen naar ons land migreren. De vraag hierbij is wat migratie precies doet met de opvoeding. Als eerste moet er opgemerkt worden dat de opvoeding van migranten geen kopie is van de opvoeding in het thuisland, maar bovendien ook geen kopie is van de opvoeding in het immigratieland. Het begrip assimilatie is om deze reden niet bruikbaar. Een beter begrip is cultural translation. De uiteindelijke praktijken hangen namelijk af van specifieke confrontaties tussen opvoedingspraktijken. Hierdoor ontstaan er nieuwe vormen van opvoeding door interactie met andere opvoedingstradities.

Hoorcollege 7: Kinderen en media, een ontdekkingstocht

Tegenwoordig wordt media steeds toegankelijker voor jonge kinderen. Zo bestaan er aangepaste laptops, webcams, spelcomputers en telefoons die grote knoppen hebben. Ook zijn er steeds meer kindertelevisiezenders die samen per dag 350 uur aan televisie uitzenden. Bovendien kan er steeds makkelijker wat gestreamd worden via het internet.

Kinderen en media

De vraag die we ons moeten stellen of dit groeiende mediagebruik normaal is en of hier risico’s of voordelen aan kleven. Het probleem is echter dat er vaak enkel gegevens beschikbaar zijn van kinderen die ouder zijn dan 13. De leeftijd waarmee kinderen in aanraking komen met media ligt echter een stuk lager. Uit onderzoek blijkt dat er vooral veel gekeken wordt naar onder andere televisie en youtube. Daarnaast wordt er ook veel geluisterd naar radio en muziek. Een onderzoek naar mediabezit in de Verenigde Staten beschikt echter wel over informatie van kinderen onder de 13 jaar. Dit onderzoek toont aan dat kinderen tussen de 8 en 12 jaar vooral gebruik maken van tablets en televisie. Kinderen tussen de 13 en 18 jaar gebruiken vooral veel smartphones en ook hier is televisie kijken een favoriete bezigheid. In Nederland bezitten kinderen vooral smartphones en dit aantal neemt toe wanneer kinderen naar de middelbare school gaan. In Engeland hebben jongere kinderen steeds vaker beschikking over een tablet en op latere leeftijd is ook hier de smartphone de koploper. Over het algemeen geldt dat hoe ouder het kind is, hoe meer media er gebruikt wordt.

Zorgen over tijd

Wanneer kinderen en jongeren steeds vaker gebruik maken van media, blijft er steeds minder ruimte over voor andere activiteiten. Zo kan het gevaar zijn dat er minder gesport wordt en er sprake komt van overgewicht. Andere gevolgen kunnen zijn: slaaptekort, minder creatief tijdsgebruik, sociale contacten die in het nauw komen en er wordt uiteraard ook minder tijd besteed aan school en huiswerk. We moeten bij al deze gevolgen echter wel rekening houden met het feit dat deze factoren ook onderling invloed op elkaar kunnen hebben. Zo kan slaaptekort leiden tot overgewicht, wat weer kan leiden tot een tekort aan sociale contacten etc.

Negatieve relatie met (veel) mediagebruik

Wanneer er veel gebruik wordt gemaakt van media hebben kinderen over het algemeen meer aandachtsproblemen, zijn ze minder betrokken bij school, beschikken ze over minder reken- en taalvaardigheid, is er minder sprake van sport en beweging, juist meer sprake van gehoorschade, is er een mindere slaap kwaliteit, is er meer kans op risicovol seksueel gedrag en zijn kinderen meer betrokken bij geweld en pestgedrag. Er moet echter wel een kanttekening geplaatst worden bij risicovol seksueel gedrag. Aan de ene kant zou je namelijk kunnen beargumenteren dat kinderen door het zien van seksueel gedrag hier eerder aan beginnen, maar het kan ook andersom werken. Een jongere kan bijvoorbeeld seksuele behoeften hebben en zoekt juist om die reden de media op. In Nederland hebben kinderen online, volgens onderzoek, vooral last van pestgedrag, sexting, webcamming, fraude en grooming. Dit laatste houdt in dat er pedofielen zijn die via profielen kinderen proberen te lokken. Uiteraard lopen niet alle kinderen risico maar de kinderen die dat wel doen, doen het relatief minder goed op school, gebruiken veel en intensief media, zoeken risico’s op, zijn nog weinig kritisch over media, zijn onervaren, hebben moeite zich in te leven in anderen en krijgen thuis minder aandacht.

De positieve kanten

Ondanks alle negatieve effecten die media teweeg kan brengen, zijn er uiteraard ook positieve kanten aan media. Zo zijn er veel online leermethodes, kan er extra informatie over leerstof gezocht worden op google, worden er apps of websites gebruikt voor roosters en cijfers, kan men via het internet woordjes laten overhoren of juist extra uitleg krijgen over lesstof op youtube.

De rol van opvoeder(s)

Ouders kunnen nadenken over de rol die media in huis speelt en hoe zij willen dat hun kinderen hiermee omgaan. Dit kan door middel van het samen gebruiken van media. Dit heeft een positieve invloed op het ontwikkelen van een rolmodel, smaak en troost. Ook kunnen ouder supervisie bieden wat het zelfvertrouwen van het kind bevordert. Ouders kunnen kinderen ook actief begeleiden door te praten over media en over verschillende situaties discussiëren, wat positieve effecten heeft op de kennis en normen van een kind. Tegelijkertijd leert het kind hierdoor kritisch te kijken naar informatie die hij of zij tegenkomt. Opvoeders kunnen echter ook restricties opleggen, wat weer voordelig is voor de veiligheid. Alle bovenstaande opties zijn voorbeelden van sociale mediatie. Er kan echter ook gebruik gemaakt worden van technische hulpmiddelen, zoals een kinderslot, wat een veilige omgeving voor het kind creëert.

Hoorcollege 8: Omgaan met extreme idealen

Radicalisering kan vanuit een veiligheidsperspectief bekeken worden, maar het kan ook van belang zijn om dit juist vanuit een pedagogisch perspectief te bekijken. De ontwikkeling van idealen is namelijk kenmerkend voor de adolescentie, dit is op zichzelf een positief kenmerk en het kan in een constructieve pedagogische en educatieve omgeving bijdragen aan de ontwikkeling van kritisch burgerschap.

Formers en Families

Er is een onderzoek geweest dat keek naar ex-radicalen en de familie eromheen. In dit onderzoek bleek dat ouders weinig directe invloed hebben op radicalisering en soms staan de idealen in lijn met de idealen van de ouders. Er is echter wel veel indirecte invloed, zoals bijvoorbeeld een scheiding of het niet kunnen vinden van steun of sturing in huis. Respondenten benadrukten bovendien dat de ouders niet of nauwelijks een rol spelen bij deradicalisering. Ouders bieden hierin wel steun en jongeren hebben aangegeven de tegenargumenten van de ouders over radicalisering wel te hebben onthouden. Deze tegenargumenten zijn echter niet doorslaggevend, het is eerder iets wat de jongeren in hun rugzakje stoppen en hier later pas op terugkoppelen. Het blijkt dat jongeren tijdens deradicalisering veel dingen mistten. Ze mistten iemand die naar hen luisterde, hen serieus nam, informatie gaf over de ideologie en dat er gesproken werd over consequenties. Ouders mistten ondersteuning van professionals en informatie over de ideologie. Ouders hadden namelijk vaak zelf geen kennis over een bepaalde stroming en herkenden de signalen van hun kinderen dan ook niet zozeer als radicaal.

Reacties van ouders

Ouders kunnen uiteraard op verschillende manieren reageren wanneer blijkt dat hun kind (extreme) idealen ontwikkelt. Over het algemeen zijn er vier manieren waarop ouders reageren: Ouders kunnen negeren, afkappen, toejuichen of in discussie gaan. Negeren blijkt het vaakst voor te komen. Ouders ondersteunen hierbij de idealen van het kind niet en stellen bovendien geen grenzen aan de ontwikkeling van deze idealen. Deze reactie moet echter niet gezien worden als iets wat past bij de verwaarlozende opvoedingsstijl. Ouders kunnen besluiten om de idealen van het kind te negeren uit onmacht of ze zien het als een fase waar pubers zo vaak doorheen gaan. Wanneer er sprake is van afkappen steunen de ouders hun kinderen niet in hun idealen en stellen ze sterke grenzen. Ook kan er sprake zijn van toejuichen. Hierbij ondersteunen de ouders de idealen van het kind en stellen hierbij geen grenzen. In veel gevallen hebben de ouders dezelfde idealen en passen een permissieve opvoedingsstijl toe. Ouders kunnen naast dit alles ook in discussie gaan met het kind. Hierbij ondersteunen de ouders wel de ideaalontwikkeling, maar stellen tegelijkertijd grenzen.

Wat is juist?

Wanneer we radicalisering tegen willen gaan, moet er gekeken worden naar alternatieven. Zo kan er ondersteuning aageboden worden aan ouders en kunnen er pedagogische coalities gevormd worden. De ouders staan er namelijk zeker niet alleen voor en kunnen samenwerken met jeugdzorg en de school waar het kind les krijgt. De energie die kinderen en jongeren hebben bij het vormen van idealen moet je echter niet afkappen. Zoals in de inleiding gezegd is, is het in principe een positief kenmerk. De energie moet echter wel gekanaliseerd worden in de juiste richting.

Hoorcollege 9: De vreedzame school en de vreedzame wijk

Een school moet niet langer gezien worden als enkel een plek waar taal en rekenen wordt geleerd, maar als een plek waar bovendien aangeleerd wordt hoe het is om burger te zijn. Wanneer we gaan kijken naar denkmodellen over gedrag, zou het sociaal-ecologisch model hierbij het beste aansluiten.

Ontwikkelingen in de samenleving

In de samenleving is er tegenwoordig sprake van democratisering en emancipatie. Daarnaast vindt er steeds meer migratie plaats en kunnen we spreken van ontkerkelijking. De gevolgen in het algemeen zijn dat de traditionele verbanden tussen mensen verdwijnen en dat mensen steeds minder afhankelijk worden van hun religieuze achtergrond. Er vallen hierdoor ook meer richtlijnen en regels weg en er is een sterk toegenomen vrijheid om eigen keuzes te maken, wat weer kan resulteren in mondige burgers. Door dit alles komt er binnen de opvoeding steeds meer nadruk op de individuele ontplooiing van het kind en hun persoonlijke geluk. Daarnaast verdwijnen er vertrouwde kaders waar kinderen in opgroeien. Zo is de buurt minder hecht en verdwijnen er kerken en jeugdorganisaties. Hierdoor drukt de verantwoordelijkheid van opvoeding zwaar op de schouders van scholen en ouders en is de balans tussen vrijheid en grenzen stellen verstoord.

De gevolgen voor kinderen

De bovenstaande ontwikkelingen in de maatschappij en de algemene gevolgen hiervan, zowel als de gevolgen binnen de opvoeding, hebben uiteraard ook effect op kinderen zelf. Kinderen van nu ervaren nauwelijks meer verplichtingen, gewoonweg omdat hier geen noodzaak meer voor ervaren wordt. Kinderen krijgen bovendien steeds minder grenzen en krijgen in hun opvoeding mee dat vrijwel alles kan. Hierdoor ontstaat er bij de kinderen een sterk besef van eigenwaarde, wat weer kan resulteren in een assertief en mondig kind dat vaak een kort lontje heeft. Kinderen van tegenwoordig lijken steeds minder goed om te gaan met verlies, aangezien ze steeds meer mogen. Deze sterke eigenwaarde vraagt om die reden naar zelfbeheersing. Meer vrijheid vraagt om dezelfde achterliggende reden om verantwoordelijkheid en individualisme vraagt om gemeenschapszin.

De idealen van de vreedzame school

De vreedzame school wilt een aantal van deze “vragen” oplossen door een verschuiving plaats te laten vinden. Zo moet er onder andere meer sprake komen van gemeenschapszin in plaats van individualisering. Daarnaast moet er een verschuiving optreden van vrijheid naar verantwoordelijkheid, van ‘wij-zij denken’ naar samen te interacteren, van eigenwaarde naar zelfbeheersing, van polarisering naar inclusie, van afzetten tegen naar binding en ga zo maar door.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Social Science Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1940
Search a summary, study help or student organization