Oefenvragen bij het boek Psychologie en de multiculturele samenleving van Knipscheer, 3e druk

Vragen

Wat is de rol van cultuur in de psychologie? Ch.1

  1. Door welke drie fenomenen kan de sociaalculturele factor niet meer worden genegeerd door psychologen?

  2. Hoe wordt cultuur onderzocht? Benoem hoe de culturele antropologie en psychologie dit doet.

  3. Benoem minstens drie kenmerken van het begrip ‘cultuur’

  4. Het acculturatiemodel van Berry (1980) noemt vier manieren waarop mensen in een minderheidscultuur zich identificeren met de meerderheidscultuur. Benoem deze vier begrippen en hun betekenis.

Psychonomie en cultuur: wat zijn de verschillen in cognitieve processen? Ch.2

  1. Welke conclusie kan je trekken uit de Muller-Lyer-illusie?

  2. Wat bleek uit het experiment van Tse & Cavanagh (2000)?

  3. Benoem de vier factoren waarop de verschillen tussen culturen terug te voeren zijn.

  4. Welke vaardigheid ontbreekt bij mensen uit traditionele culturen op het gebied van logisch denken en waarom?

  5. Nuanceer het gedachtegoed van Piaget over formeel denken.

  6. Wat bleek uit het onderzoek van Gladwin (1974)?

  7. Zijn psychologische (basis)functies algemeen voor alle culturen of bestaan er verschillen?

Wat is de relatie tussen cultuur en persoonlijkheid? Ch.3

  1. Benoem de drie postulaten uit het onderzoek van Kardiner naar de basispersoonlijkheid van een cultuur.

  2. Kardiner & DuBois deden onderzoek op het eiland Alor. Wat namen zij waar met betrekking tot het opvoedingspatroon van de eilandbewoners?

  3. Wat stelt Roher (2004) wat betreft ouderlijke warmte en latere persoonlijkheid?

  4. In de Six Culture Study (Whiting & Whiting, 1975) werd een keten gevonden van vier variabelen. Benoem dit keten.

  5. Welke waarden (5) en emoties (2) kenmerken het individualisme?

  6. Welke waarden (4) en emoties (3) kenmerken het collectivisme?

  7. Uit welke vijf persoonlijkheidsdimensies bestaat de Big Five?

  8. Uit welke vier persoonlijkheidsdimensies bestaat de CPAI (Cross-Cultural (Chinese) Personality Assessment Inventory, Cheung et al., 1996)?

Hoe geschiedt de ontwikkeling in een multiculturele samenleving? Ch.4

  1. Omschrijf de visie van Piaget op de ontwikkeling van het kind. Beschrijf de rol van het kind en de rol van de omgeving in het ontwikkelingsproces.

  2. Omschrijf de visie van Vygotsky op de ontwikkeling van het kind. Beschrijf de rol van het kind en de rol van de omgeving in het ontwikkelingsproces.

  3. Wat houdt de zone van naaste ontwikkeling (Vygotsky) in?

  4. Wat is de gedachte achter het ecologisch model van Bronfenbrenner?

  5. Geef de definitie van ‘globale zelfwaardering’ en benoem twee aspecten hiervan.

  6. Wat is de ontwikkelingsniche (Super & Harkness, 1986)?

Hoe zijn de sociale verhoudingen in een multiculturele samenleving? Ch.5

  1. Noem twee verklaringen voor de menselijke neiging tot sociale categorisatie.

  2. Definieer het begrip ‘outgroup homogenititeit’.

  3. Definieer het begrip ‘ingroup bias’.

  4. Wat kan de negatieve consequentie zijn van een ingroup bias?

  5. Wanneer worden mensen zich bewust van hun culturele identiteit?

  6. Omschrijf de gedachte van de Terror Management Theory (Greenberg et al., 1990).

  7. Noem de vijf emoties die het interdepente zelf versterken, ofwel ‘sociale toenadering’-emoties.

  8. Noem de drie emoties die het onafhankelijke zelf benadrukken, ofwel ‘sociale afstand’-emoties.

Hoe is de culturele diversiteit binnen organisaties? Ch.6

  1. Benoem de vijf dimensies die House et al. (2004) onderscheidt ten aanzien van waarden op het werk.

  2. Noem vijf voorbeelden van ‘surface level diversity’.

  3. Noem vijf voorbeelden van ‘deep level diversity’.

  4. Beschrijf het begrip ‘fault lines’.

  5. Wat is een ‘boundary spanner’?

  6. In het model groepsvorming (Tuckman & Jensen) worden een aantal fasen onderscheiden. Zet ze in de goede volgorde.

  7. Definieer de term ‘diversity management’.

Wat is de rol van de gezondheidspsychologie in een pluriforme samenleving? Ch.7

  1. Noem de vijf onderdelen van BRAVO.

  2. Noem drie van de vier potentiële stressoren voor migranten.

  3. Geef de definitie van het begrip condición migrante.

  4. Beschrijf de fasen in het ‘commonsense-model’ van ziekte- en gezondheidsgedrag (Leventhal et al., 1984)

  5. Wat zijn de drie stappen in de methode van Pinto (1994)?

  6. Definieer het begrip ‘somatisatie’.

Wat is de relatie tussen seksualiteit en cultuur? Ch.8

  1. Wat is de nieuwe term voor vrouwenbesnijdenis?

  2. Definieer het begrip infibulatie.

  3. Wat zijn de mogelijke gevolgen van vrouwenbesnijdenis? Noem er vier.

  4. Waaruit ontstaat minderheidsstress en wat is het gevolg ervan volgens het Minority Stress Model (Meyer, 2003)?

  5. Waarom kan homoseksualiteit beschouwd worden als een minderheidsfactor?

  6. Noem de aspecten van seksuele voorlichting.

  7. Met welke drie dilemma’s kunnen psychologen te maken krijgen in de interculturele seksuologische hulpverlening?

Hoe geschiedt de diagnostiek en testafname bij allochtonen? Ch.9

  1. Definieer het begrip ‘externe vertekening’ oftewel ‘external bias’.

  2. Definieer het begrip ‘interne vertekening’ oftewel ‘internall bias’, en noem de drie soorten interne vertekening.

  3. Noem twee andere woorden voor equivalentie.

  4. Definieer het begrip etnocentrisme.

  5. Wat doet de COTAN?

  6. Noem drie manieren van aanpak om de kwaliteit van multicultureel testen te verbeteren.

Hoe wordt de klinische psychologie gezien vanuit intercultureel perspectief? Ch.10

  1. Wat is volgens het universalisme en het relativisme de relatie tussen cultuur en psychische problemen?

  2. Noem drie factoren die een invloed kunnen hebben op het acculturatieproces van migranten.

  3. Wat is somatisatie en hoe relateert het tot psychische problemen?

Is een cultuursensitieve psychologie mogelijk en/of nodig? Ch.11

  1. Waarom kunnen psychische problemen van allochtonen niet altijd worden behandeld met reguliere psychotherapie?

  2. Wat is ‘ethnic matching’?

  3. Leg uit waarom cultuursensitieve therapie effectiever kan zijn dan ‘ethnic matching’.

Antwoordindicatie

Wat is de rol van cultuur in de psychologie? Ch.1

Vraag 1

1. Geringe representativiteit: ondervertegenwoordiging van etnische minderheden in de psychologie

2. Toename van migratie in Europa in de laatste dertig jaar

3. Opkomst van de globalisering: De psychologie als vakgebied verspreidde zich vanuit het westen over de hele wereld

 

Vraag 2

1. Culturele antropologie: Gedrag in een specifieke socioculturele context bestuderen

2. Psychologie: Proccessen die het individuele gedrag bepalen bestuderen, kleinschalig en los van de maatschappelijke context

 

Vraag 3

1.Een aangeleerd aspect van het menselijk gedrag

2. Meestal impliciet aanwezig in ons bestaan

3. Een keuze voor bepaalde gewoonten en gedragsvoorschriften

4. Bindend: Mensen nemen cultuur als vanzelfsprekend van elkaar over

5. Verwijst naar een groep mensen

6. Verwijst naar symbolen en verleent betekenis

 

Vraag 4

1. Identificatie met beide culturen (integratie)

2. Identificatie met voornamelijk de meerderheidscultuur (assimilatie)

3. Identificatie met voornamelijk de minderheidscultuur (separatie)

4. Het ontbreken van identificatie met beide culturen (marginalisatie)

Psychonomie en cultuur: wat zijn de verschillen in cognitieve processen? Ch.2

Vraag 1.

Het zou kunnen dat de basisprocessen voor waarneming voor verschillende groepen anders zijn.
 

Vraag 2.

Uit een experiment van Tse & Cavanagh (2000) blijkt dat bepaalde waarnemingen die bijzonder automatisch verlopen toch gebaseerd zijn op ervaring. De output van een moduul wordt overgeschreven door een op ervaring gebaseerd proces.
 

Vraag 3.

Verschillen in ervaring (1), omgeving (2), communicatie (3) en het gebruikte materiaal bij het onderzoek (4).
 

Vraag 4.

Uit onderzoek van Cole et al. (1974) blijkt dat logisch denken bij iedereen aanwezig is. Alleen denken mensen in traditionele culturen niet altijd binnen de grenzen van een gesteld probleem. Dit lijkt een vaardigheid te zijn die op school wordt aangeleerd.
 

Vraag 5.

Formeel denken is situatiegebonden, en in het westen niet zo verbreid als wordt gedacht.
 

Vraag 6.

De Europese hypothethisch-deductieve strategie verschilt van primitief denken. Dat wil echter niet zeggen dat primitief denken niet complex kan zijn. Dit bleek uit Gladwins onderzoek naar de ingenieuze navigatiesystemen van een primitief volk.
 

Vraag 7.

Interpretatie (en dus cognitie) heeft biologische componenten en cultuur daarmee ook. Interpretatie is afhankelijk van de kennis in je geheugen. Informatie uit je geheugen organiseert wat je ziet tot een betekenisvol geheel. Dat noem je cognitie. Om te kunnen interpreteren heb je kennis nodig. Deze kennis komt ergens vandaan en is in de regel overgedragen.

Wat is de relatie tussen cultuur en persoonlijkheid? Ch.3

Vraag 1.

1. Vroege ervaringen leiden tot blijvende effecten

2. Gelijke ervaringen leiden tot gelijke persoonlijkheden

3. Een opvoeding is tamelijk uniform in een maatschappij
 

Vraag 2.

Een opvoedingspatroon van relatieve verwaarlozing leidt tot een basispersoonlijkheid die getypeerd wordt door labiliteit, cognitieve achterstand en onevenwichtige relaties met anderen.
 

Vraag 3.

Maatschappijen die kinderen koel opvoeden creëren volwassenen met weinig emotionele reacties, een laag zelfbeeld en een instabiel karakter.
 

Vraag 4.

1. De complexititeit van de economische en maatschappelijke structuur

2. Werklast van de moeder

3. Taken van de kinderen 

4. Zorgdragend/verantwoordelijk versus dominant/afhankelijk gedrag van kinderen
 

Vraag 5.

Waarden: onafhankelijkheid, emotionele loskoppeling van groepen, prestaties, wedijver en autonomie. Emoties: boosheid, trots.

 

Vraag 6.

Waarden: gehoorzaamheid, harmonie, deugdzaamheid, onderlinge samenwerking. Emoties: sympathie, schaamte, verbondenheid.
 

Vraag 7.

1. Extraversie – Introversie

2. Goedaardig en warm – Kwaadaardig en kil (Agreeableness)

3. Zorgvuldigheid – Laksheid en gebrek aan motivatie (Conscientiousness)

4. Emotionele stabiliteit – Neuroticisme (Emotional stability)

5. Openheid voor ervaringen – Intellect (Openness to experience and intelligence)
 

Vraag 8.

1. Social potency (leiderschap, introversie-extraversie)

2. Dependability (verantwoordelijkheid, discipline)

3. Emotional stability (emotionaliteit, gezichtsverlies, controlebesef)

4. Interrelatedness (nadruk op harmonie, sociale sensitiviteit, discipline)

Hoe geschiedt de ontwikkeling in een multiculturele samenleving? Ch.4

Vraag 1.

Ontwikkeling verloopt volgens een aantal kwalitatieve veranderingen in denkstructuren waarmee kinderen de werkelijkheid begrijpen. De motor van deze ontwikkeling is de cognitieve inspanning van het kind zelf. De omgeving is belangrijk voor zover deze materialen aanreikt en ervaringen mogelijk maakt, maar de omgeving kan de veranderingen in het denken naar een volgend stadium niet forceren.
 

Vraag 2.

De motor van de ontwikkeling is de interactie tussen het kind en zijn omgeving. Sociale processen geven richting aan de ontwikkeling. Cultuur speelt een doorslaggevende rol.
 

Vraag 3.

De afstand tussen het actuele ontwikkelingsniveau van een kind en het potentiële niveau dat het kind kan bereiken met behulp van een meer ervaren persoon.
 

Vraag 4.

De culturele context beïnvloedt de ontwikkeling van kinderen op verschillende niveaus.
 

Vraag 5.

Iemand onderkent zijn tekortkomingen en is bereid aan zichzelf te werken, maar beschouwt zichzelf als waardevol. Zelf-acceptatie en zelfcompassie zijn belangrijke aspecten van deze vorm van zelfwaardering.
 

Vraag 6.

De ‘niche’ stelt het geheel van leefomgeving, opvoedingsopvattingen en –doelen en de opvoedingspraktijk voor als een samenhangende structuur.

Hoe zijn de sociale verhoudingen in een multiculturele samenleving? Ch.5

Vraag 1.

1) Behoefte aan cognitieve ordening

2) Behoefte aan een positieve sociale identiteit

 

Vraag 2.

We zien de outgroup als homogeen, zodat we stereotypen over de andere groep kunnen blijven gebruiken en niet steeds een uitzondering hoeven te maken als we een persoon tegenkomen die niet aan dit stereotype voldoet.

 

Vraag 3.

Het toeschrijven van meer positieve eigenschappen aan je eigen groep en je minder aangetrokken voelen tot leden van andere groepen.

 

Vraag 4.

Negatieve denkbeelden ontwikkelen over andere groepen (ook wel genoemd ‘outgroup derogation’).

 

Vraag 5.

Als ze in aanraking komen met een andere cultuur.

 

Vraag 6.

Mensen realiseren zich dat het leven eindig is en dat veroorzaakt doodsangst. Een positieve zelfwaardering is een belangrijke buffer tegen die angst. Als mensen het idee hebben dat hun waarden worden bedreigd zijn ze sterker geneigd tot ingroup bias en outgroup derogation.
 

Vraag 7.

1. Blijdschap

2. Empathie

3. Schaamte

4. Spijt

5. Schuld
 

Vraag 8.

1. Boosheid

2. Minachting

3. Trots (op jezelf)

Hoe is de culturele diversiteit binnen organisaties? Ch.6

Vraag 1.

1) Machtsafstand

2) Individualisme

3) Masculiniteit

4) Onzekerheidsreductie

5) Langetermijnoriëntatie

 

Vraag 2.

1) Etniciteit

2) Taal

3) Leeftijd

4) Geslacht

5) Kleding

 

Vraag 3.

1) Opleiding

2) Intelligentie

3) Persoonlijkheid

4) Attitudes

5) Normen en waarden

 

Vraag 4.

Demografische verschillen tussen teamleden die potentieel tot een breuk of tot subgroepvorming kunnen leiden.

 

Vraag 5.

Persoon die de grenzen tussen subgroepen binnnen een groep oversteekt en zorgt voor betere communicatie tussen de subgroepen; een teamlid dat zich met verschillende subgroepen kan identificeren en vaak aan verschillende subgroepen deelneemt.

 

Vraag 6.

Forming, storming, norming, performing en adjourning.

 

Vraag 7.

Het creëren van een positieve omgeving waarin verschillen binnen het personeel worden onderkend en gewaardeerd.

Wat is de rol van de gezondheidspsychologie in een pluriforme samenleving? Ch.7

Vraag 1.

1) Bewegen

2) Roken

3) Alcohol- en drugsgebruik

4) Voedsel en veiligheid (in vrijen en wonen)

5) Ontspanning
 

Vraag 2.

1) Migratie

2) Acculturatie

3) Maatschappelijke beeldvorming

4) Discriminatie
 

Vraag 3.

De gecombineerde problemen van de gevolgen van migratie en de lage sociaaleconomische status

 

Vraag 4.

De patiënt is een zelfregulerend systeem dat de ervaring van klachten of symptomen verwerkt in drie fasen:

1) Taxatie van klachten leidt tot handelingen gericht op

2) Het omgaan met deze klachten

3) Het eventueel zoeken van hulp en vervolgens tot

4) Evaluatie van de resultaten waarbij geleerd wordt van voorafgaande

 

Vraag 5.

Stap 1: Leren kennen van eigen (cultuurgebonden) normen en waarden

Stap 2: Leren kennen van (cultuurgebonden) normen en waarden van de ander

Stap 3: Vaststellen van de wijze waarop men in de gegeven situatie met de verschillen in normen en waarden omgaat

 

Vraag 6.

Psychische klachten in de vorm van lichamelijke klachten presenteren; niet willen instemmen met een psychische duiding.

Wat is de relatie tussen seksualiteit en cultuur? Ch.8

Vraag 1.

Vrouwelijke genitale verminking (VGV)
 

Vraag 2.

Verwijdering van de clitoris, meest invasieve vorm van vrouwenbesnijdenis.
 

Vraag 3.

1) Depressies

2) Chronische overgevoeligheid

3) Gevoelens van incompleetheid

4) Angst voor onvruchtbaarheid, voor seksueel contact en voor de gezondheid van het geslachtsorgaan

 

Vraag 4.

Minderheidsstress is het gevolg van geïnternaliseerde negatieve attitudes, discriminatie en sociale afkeuring en uitsluiting. Depressie, hopeloosheid en suïcidale ideatie zijn het gevolg.

 

Vraag 5.

Gezien sociale afkeuring van homoseksualiteit vanuit de normen van niet-westerse culturen en religies zoals de islam.

 

Vraag 6.

1) Het vergaren van kennis en meningsvorming over seksualiteit, seksuele beleving, seksuele rechten, seksuele identiteit, sekserollen, relaties en intimiteit

2) Het ontwikkelen van vaardigheden om doordachte beslissingen te kunnen nemen over seksualiteit en seksueel gedrag

3) Naar zelfvertrouwen deze beslissingen in de praktijk te kunnen brengen.
 

Vraag 7.

1) Omgaan met seksueel geweld

2) Vrouwenbesnijdenis

3) (Onderdrukte) homoseksualiteit

Hoe geschiedt de diagnostiek en testafname bij allochtonen? Ch.9

Vraag 1.

De test voorspelt niet even goed voor autochtonen en allochtonen.

 

Vraag 2.

Een item of test meet niet hetzelfde in verschillende culturele groepen.

Soorten:

1) Constructbias

2) Methodebias

3) Itembias

 

Vraag 3.

Vergelijkbaarheid, gelijkwaardigheid.

 

Vraag 4.

Tests nemen de Nederlandse cultuur als uitgangspunt.

 

Vraag 5.

Deze onderwerpt psychologische tests aan een kwaliteitsbeoordeling.

 

Vraag 6.

1) Gebruik van cultuurvrije tests

2) Gebruik van standaardtests

3) Geen gebruik van standaardtests, enkel werken met interviews en gedragsobservaties

Hoe wordt de klinische psychologie gezien vanuit intercultureel perspectief? Ch.10

Vraag 1.

Volgens het universalisme heeft cultuur geen invloed op de psychische problemen zelf, alleen op de symptomen er van. Volgens het relativisme moeten psychische problemen echter altijd in het licht van de patiënt zijn cultuur bekeken worden.

 

Vraag 2.

Goede antwoorden zijn: sociaal netwerk, religie, werkgelegenheid, copingstijlen, steun, cultuur.

 

Vraag 3.

Somatisatie is het benadrukken van lichamelijke klachten. Wellicht lijdt de migrant niet daadwerkelijk aan deze lichamelijke klachten, ze moeten worden gezien als een uiting van de nood van de migrant. Het is vaak een uiting van het onder woorden brengen van het zieke gevoel bij PTSS en het gevolg van langdurige stress.

Is een cultuursensitieve psychologie mogelijk en/of nodig? Ch.11

Vraag 1.

In westerse landen zijn waarden zoals onafhankelijkheid, individuele vrijheid en autonomie van groot belang. Men verwacht in therapie vaak eigen verantwoordelijkheid voor de genezing. Allochtonen stellen zich echter vaker passiever op. Zij schamen zich vaker voor hun psychische problemen en hebben er moeite mee zich open te stellen tegenover de therapeut.

 

Vraag 2.

Een koppeling tussen een cliënt en een therapeut met dezelfde etnische achtergrond.

 

Vraag 3.

Uit onderzoek is gebleken dat het behandeleffect onafhankelijk is van de etnische achtergrond van de therapeut. Belangrijker is dat de therapeut zich bewust is van zijn eigen culturele achtergrond en de invloed daarvan op zijn hulpverlening. Tevens moet hij zich bewust zijn van de leef- en denkwereld van de cliënt. Het bewustzijn van de therapeut is belangrijker dan zijn etnische achtergrond.

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Psychology and behavorial sciences - Theme
Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
871 1