Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Kinderen groeien op in een wereld die constant verandert. Ecologie kijkt naar de relaties tussen een organisme en zijn omgeving. Ecologie van mensen bestaat uit de biologische, psychologische, sociale en culture contexten waarin een persoon zich ontwikkelt. Personen hebben in deze contexten verschillende interacties, en veranderen daarbij over tijd. Adaptatie betekent dat een organisme zichzelf of zijn gedrag aanpast om beter te kunnen bestaan in de betreffende condities. Dit is nodig, omdat mensen continue beïnvloed worden door factoren van buitenaf, bijvoorbeeld demografische factoren zoals inkomen en ras, en economische factoren zoals de verspreiding van goederen.
Socialisatie is het proces waarin individuen kennis, vaardigheden en karaktertrekken verwerven die ervoor zorgen dat ze effectief kunnen participeren in de samenleving. Een kind wordt gesocialiseerd door heel veel verschillende actoren en heeft de volgende voorwaarden:
Sociale wetenschappers zijn het erover eens dat socialisatie uniek is voor mensen, omdat mensen kunnen denken. Taal maakt mogelijk dat verschillende ideeën overgebracht kunnen worden, en zorgt ervoor dat je zelf kunt redeneren en je gedrag kunt bepalen. Internalisatie is het proces waarbij extern opgelegd gedrag verandert in intern en zelfregulerend gedrag. Internalisatie heeft als gevolg dat ieder mens een bepaalde rol inneemt in een context, en aan de hand van die rol verwachtingen heeft over de ander en zichzelf.
Socialisatie is een wederkerig proces, omdat er bij socialisatie interactie plaatsvindt waarin beide partijen op elkaar reageren. Daarbij is het een dynamisch proces, omdat de interacties veranderen over tijd, en je dus zowel een producent van respons kan zijn als een product van respons. Kinderen hebben zelf een actieve rol in socialisatie, omdat ze leren dat bepaald gedrag bepaalde reacties uitlokt. Zo beïnvloeden ze hun eigen ontwikkeling
Genetica speelt een rol in de ontwikkeling van een kind. Hierbij is het genotype allereerst van belang; het totaal aan erfelijke eigenschappen die zich bevinden in de genen op het moment dat het kind verwerkt wordt. Het genotype is op verschillende manieren belangrijk:
Naast genetica is ook het temperament een belangrijk biologisch aspect. Temperament zijn de innerlijke kenmerken die bepalen hoe gevoelig je bent voor verscheidene ervaringen, en hoe je reageert op sociale interactie. Grofweg worden er drie temperamentcategorieën onderscheiden: “makkelijk”, “langzame starters” en “moeilijk”. Als ouders goed reageren op het temperament van hun kind en er dus sprake is van goodness of fit, verloopt de socialisatie soepeler.
De veranderingen die geassocieerd worden met het biologische proces van ouder worden, worden rijping genoemd. Naarmate kinderen ouder worden, interacteren ze met mensen en hebben ze ervaringen. In dit proces doen ze onder andere vaardigheden, kennis, attituden, waarden en normen op.
Bedoelde socialisatie vindt plaats als volwassenen waarden consistent en expliciet overbrengen op het kind, waarbij er beloning of straffen worden toegepast als ze het goed of fout doen. Heel veel socialisatie vindt echter ook spontaan plaats tijdens menselijke interactie. Deze onbedoelde socialisatie vindt bijvoorbeeld ook plaats als je een interactie observeert. Bedoelde en onbedoelde socialisatie kunnen ook samengaan, bijvoorbeeld als een kind het gewenste gedrag niet laat zien omdat hij een positieve reactie op het ongewenste gedrag heeft geobserveerd bij iemand anders.
Door de technologische ontwikkelingen en de diversiteit van de samenleving, moeten kinderen steeds meer leren om zich adaptief te kunnen aanpassen. Dit kost meer tijd en zorgt voor een hoop uitdagingen. Naast een direct effect, hebben deze ontwikkelingen ook een indirect effect op de ontwikkeling van kinderen. Dit is bijvoorbeeld het geval als ouders door een veranderende samenleving meer moeten werken, en de familie op de tweede plek komt te staan. Om de socialisatie toch goed te laten verlopen, moet er bijvoorbeeld gezorgd worden dat het curriculum op scholen passend is voor de ontwikkeling. Dit betekent dat er gekeken wordt naar normale groeipatronen van kinderen, maar dat er ook aandacht is voor individuele verschillen.
Tegenwoordig nemen we aan dat de kindertijd een periode is waarin er voor kinderen gezorgd wordt, ze nieuwe dingen leren en beschermd worden omdat ze nog niet volwassen genoeg zijn om dit allemaal zelf te doen. Het beschermende aspect ondergaat echter een verandering, omdat er veel druk ligt op ouders en er overal gevaren zoals drugs op de loer liggen. Dit heeft als gevolg dat sommige ouders te beschermend worden, waardoor de onafhankelijkheid van het kind wordt geschaad.
Socialisatie is een erg uitgebreid begrip, maar kan wel gemanipuleerd worden als je precies snapt hoe alles in elkaar steekt. Zo kun je eerst agressief gedrag uitlokken bij een groep, om ze daarna beter te kunnen leren dat dat niet goed is. Belangrijk om hierbij in gedachten te houden is dat de controle bij hele jonge kinderen vooral bij de ouders ligt, maar gedurende de jaren steeds meer verschuift naar de kinderen zelf.
De functies van wetenschappelijke theorieën zijn:
We kijken naar bio-ecologische processen, waarbij organismen – in dit geval mensen – zelf een rol spelen in het ontwikkelen van hun omgeving. Hierbij wordt het bio-ecologische model van Bronfenbrenner in het hele boek als uitgangspunt gebruikt. Dit model kijkt naar de verschillende contexten waarin een kind zich bevindt, en hoe deze contexten het kind en elkaar beïnvloeden. In tegenstelling tot veel theorieën die kijken naar bepaalde patronen, probeert dit model deze patronen juist uit te leggen. Een voorbeeld van een patroon is de theorie van Piaget, die verschillende fases in de kindertijd onderscheidt:
Bronfenbrenner zegt dat de sociale contexten van interacties en ervaringen bepalen hoe individuen hun potentie ontwikkelen en bepaalde vaardigheden aan kunnen leren. Er zijn vier systemen die hij onderscheidt:
Daarnaast spreekt hij nog van globalere veranderingen in bijvoorbeeld technologie en politiek. Dit noemt hij het chronosysteem.
Het microsysteem refereert naar de activiteiten en relaties met personen die plaatsvinden in een specifieke, kleine setting zoals familie, school of leeftijdsgenoten.
Familie is de setting waarin verzorging, affectie en een verscheidenheid aan kansen plaatsvindt. Als een kind opgroeit in een disfunctionele familie, is er kans op problemen in de ontwikkeling.
Op school leren kinderen op een formele manier over de gemeenschap. Leraren zijn in deze setting rolmodellen.
In deze setting doen kinderen ervaring op in onafhankelijkheid. Ze krijgen een gevoel van wie ze zijn en hoe ze te vergelijken zijn met anderen van dezelfde leeftijd.
De gemeenschap, of buurt, is de plek waar kinderen vooral leren door te doen.
De media wordt door Bronfenbrenner niet per se als onderdeel van het microsysteem gezien, maar wel door de auteur van het boek. De reden hiervoor is dat de media een setting presenteren van waaruit een kind de hele wereld bekijkt.
De ontwikkeling van een kind wordt ook beïnvloed door relaties tussen verschillende actoren in de microsystemen. Een voorbeeld hiervan is de relatie tussen vader en moeder.
Het mesosysteem bestaat uit verbindingen en relaties tussen twee of meer microsystemen van een kind, bijvoorbeeld tussen familie en school. De impact van dit systeem hangt af van het aantal en de kwaliteit van deze relaties. Hoe meer verbindingen er zijn, hoe meer invloed die hebben op de socialisatie.
De derde structuur, het exosysteem, refereert naar contexten waarin het kind geen actieve participant is, maar die wel invloed hebben op de ontwikkelen. Voorbeelden hiervan zijn het werk van de ouders en sociale diensten.
Het macrosysteem bestaat uit de samenleving en subcultuur waar het kind toe behoort. Specifiek gaat dit over geloof, levensstijl, patronen van sociale interacties en levensveranderingen. Deze systemen worden gezien als een set instructies voor de andere drie systemen. Democratische ideeën hebben bijvoorbeeld invloed op exosystemen zoals het werk van de ouders. Er moet goed onderscheid gemaakt worden tussen etniciteit en cultuur. Etniciteit is lidmaatschap gebaseerd op je afkomst, ras of religie. Cultuur slaat daarentegen op het aangeleerde gedrag, zoals kennis en gewoonten.
Er zijn twee soorten macrosystemen:
Er zijn aspecten die in deze laag- of hoog-contextuele macrosystemen van belang erg verschillen:
Het chronosysteem bestaat uit temporale veranderingen in ecologische systemen of individuen die nieuwe condities creëren die een effect hebben op ontwikkeling.
In het boek wordt een studie beschreven die laat zien dat ecologische veranderingen over tijd verschillende effecten kunnen hebben op de socialisatie van kinderen. Dit is afhankelijk van andere factoren, zoals leeftijd en geslacht van het kind.
Significante gebeurtenissen kunnen blijvende consequenties hebben, zelfs jaren nadat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Dit heeft effect op het chronosysteem. Als voorbeeld wordt 11 september 2001 gebruikt; deze gebeurtenis was onverwacht en heeft mensen gedwongen om na te denken over de toekomst.
Er zijn verschillende ontwikkelingen gaande die in de toekomst effect zullen hebben op het chronosysteem:
Als er wordt gekeken naar het algemene welzijn van kinderen, worden de volgende factoren onderzocht:
In het verleden werd socialisatie gezien als iets dat werd beïnvloed door externe of interne factoren. Tegenwoordig weten we echter dat het een dynamisch (doelen en methoden veranderen) en wederkerig (kinderen hebben invloed op hun eigen ontwikkeling) proces is. Socialisatieprocessen worden beïnvloed door verschillende factoren:
De doelen van socialisatie zijn het ontwikkelen van zelfconcept, zelfregulatie, ambities, het leren van sociale rollen en het implementeren van vaardigheden.
Zelfconcept is de waarneming van de eigen identiteit als verschillend van die van anderen. Dit heeft dus nog niks te maken met hoeveel waarde hieraan wordt toegekend door de persoon, dat heeft te maken met zelfvertrouwen. Het zelfconcept ontwikkelt van uitvinden hoe je je zintuigen kunt gebruiken naar het aanvoelen van relaties met anderen. Zelfconcept ontwikkelt als de houding en verwachtingen van degene met wie de interactie plaatsvindt, opgenomen worden in de persoonlijkheid.
Er worden verschillende fases genoemd waarin psychosociale invloeden op het ontwikkelen van zelfconcept terugkomen:
Zelfregulatie is de mogelijkheid tot het controleren van je eigen impulsen, gedragingen en emoties totdat er een geschikte tijd, plaats of object beschikbaar is om ze uit te drukken. Zelfregulatie gaat vaak gepaard met het uitstellen van beloningen om een toekomstig doel te kunnen bereiken. Je kunt dus bepaalde frustraties reguleren. Vroege relaties spelen een grote rol in het leren reguleren van emoties, aangezien de zorgdragers aan een kind meegeven wanneer welk gedrag gepast is.
Socialisatie bepaalt deels doelen voor wat je later wil zijn als je volwassen bent. Belangrijke volwassenen en leeftijdsgenoten beïnvloeden iemands motivatie om succesvol te zijn.
Om onderdeel te zijn van een groep, moet je een functie hebben die een aanvulling is op de rest van de groep. We hebben veel verschillende rollen, en moeten per situatie bepalen welke de meest passende rol is.
Socialisatie verschaft sociale, emotionele en cognitieve vaardigheden voor kinderen om succesvol te functioneren in de samenleving. De verwachtingen van buitenaf over het toepassen van deze vaardigheden veranderen naarmate het kind ouder wordt. Ontwikkelingstaken ontstaan dus ook door druk van de samenleving op individuen.
Een ontwikkelingstaak is een taak die tussen een individuele behoefte en een vraag van de maatschappij ligt. Deze taken verschillen dus per omgeving. In Amerika wordt bijvoorbeeld van kinderen een bepaalde onafhankelijkheid verwacht als ze naar school zijn, terwijl in Japan veel meer waarde wordt gehecht aan afhankelijkheid.
De middelen van socialisatie hebben op verschillende manieren invloed en interacteren ook met elkaar. Soms spreken ze elkaar dan ook tegen. Er worden verschillende middelen van socialisatie besproken.
Familie is de introductie van een kind in de maatschappij. Familie heeft dan ook de eerste verantwoordelijkheid voor de socialisatie van een kind. Ook geven zij hun sociaaleconomische status mee aan het kind, wat weer invloed heeft op het niveau van scholing en dergelijke. De familie stelt het kind daarnaast bloot aan bepaalde culturele ervaringen, zoals bijvoorbeeld religie. Tot slot vindt er veel interactie plaats binnen de familie, en in relatie tot andere middelen van socialisatie.
Er is verschil tussen dimensies van gedragspatronen tussen culturen. Hier worden vier dimensies besproken:
De cultuur op school reflecteert vaak de heersende cultuur in de samenleving, en daarop zijn dan ook keuzes in bijvoorbeeld het curriculum op gebaseerd.
De rangorde en indeling van het klaslokaal is erg belangrijk. Dit kan bijvoorbeeld bepalen of er sprake is van veel competitie tussen kinderen, of dat er juist een sfeer hangt die gericht is op samenwerken.
De effecten van zorg voor kinderen hangen af van verschillende variabelen, zoals temperament. Hier wordt in hoofdstuk 5 nog uitgebreid op teruggekomen.
Vanaf een jaar of drie wordt het kind minder egocentrisch, en leert het te denken vanuit anderen. Ze beginnen zichzelf te zien vanuit het perspectief van de groep. De peer groep functioneert als een middel voor socialisatie omdat het informatie verschaft over de wereld en het perspectief op een kind wat niet vanuit de familie komt. Sociale vergelijking is bij leeftijdsgenoten heel belangrijk. Ook bieden peers steun voor het naleven van bepaalde waarden en houdingen, die juist een discussie met ouders en familie veroorzaken.
Massamedia bestaat uit middelen van communicatie en technologie die een groot publiek bereiken door onpersoonlijke media. Dit zijn dus geen directe sociale interacties, maar bieden wel heel veel informatie over de samenleving. Kinderen bepalen dus ook hun beeld van de wereld mede door de massamedia. Omdat ze cognitief nog onvolwassen zijn, zijn ze kwetsbaarder voor de beelden die door de massamedia worden neergezet. Ook kan het veroorzaken dat kinderen hun ouders willen overhalen om bepaalde dingen te kopen.
De gemeenschap is een groep mensen die gedeelde interesses hebben en politiek en economisch aan elkaar verbonden zijn omdat ze in hetzelfde gebied leven. Het sociaal kapitaal – de gemeenschappelijke tijd en energie die beschikbaar is voor zaken die sociale binding creëren tussen individuen en groepen – bepaalt onder andere het patroon van sociale interactie. Een functie van de gemeenschap is om kinderen verschillende perspectieven op het leven te geven. Het kan een informeel systeem worden voor sociale steun. Er is ook sprake van formele steun, dit is bijvoorbeeld de gezondheidszorg.
Affectief refereert naar gevoelens of emoties. Hechting is een affectieve band die twee personen voelen. Socialisatie begint met de hechting aan andere personen. Een pasgeboren baby is hulpeloos, en de gevoelige reacties van zijn ouders vormen de basis voor socialisatie. Als deze relatie goed ontwikkelt, is er sprake van een veilige hechting. Als dit niet het geval is, is er sprake van een onveilige hechting. Het gevoel van zelfcompetentie hangt heel erg samen met die eerste tekenen van hechting. Ook heeft hechting invloed op de manier waarop kinderen leren, en is een veilige hechting essentieel om als kind aan te sluiten bij de behoeften van de ouders en andersom.
Operant betekent dat er een effect wordt geproduceerd. Operante methoden zien individuen dan ook als deelnemers in hun eigen socialisatie. Er zijn verschillende technieken die gebruikt kunnen worden om het gewenste gedrag te vermeerderen.
Bij bekrachtiging wordt er een actie ondernomen waardoor de kans groot wordt dat het gedrag nog eens gaat plaatsvinden. Je hebt daarbij positieve bekrachtiging, een beloning of fijne consequentie; of negatieve bekrachtiging, het weghalen van een onprettige consequentie. Als je deze technieken consequent gebruikt om bepaalde gedragingen te ontwikkelen en structureren, is er sprake van shaping. Er zijn een paar problemen met bekrachtiging:
Extinctie is het langzaam verdwijnen van een aangeleerde gedraging door het verwijderen van de bekrachtiging. In feite betekent het dus het negeren van ongewenst gedrag. Bij een time-out wordt ook gebruik gemaakt van extinctie.
Straf wordt gebruikt als een correctie op misdragingen. Dit kunnen fysieke of psychologische acties zijn, maar ook het onthouden van fijne consequenties als ongewenst gedrag voorkomt. De volgende elementen zijn belangrijk bij straf:
Er zijn echter ook kritieken op het gebruik van straffen bij socialisatie:
Straf kan dus gebruikt worden als een socialiserende techniek, mits het goed wordt toegepast.
Feedback is evaluatieve informatie over iemands gedrag. Dit kan bijvoorbeeld een goedkeurend knikje of een herinnering zijn. De effecten van feedback op gedrag zijn als volgt:
Soms gebeurt socialisatie door ervaringen en interactie met anderen. Dit gaat gepaard met experimenteren en ontdekken. Zelfwerkzaamheid is de overtuiging dat je een situatie aankunt en positieve uitkomsten kunt veroorzaken. Leren door te doen vindt bijvoorbeeld plaats als kinderen aan het spelen zijn.
Modelleren is een vorm van leren door na te doen, die plaatsvindt door het observeren van een andere persoon die het gedrag uitvoert. Daarbij is het ervaren en observeren van de consequentie ook heel belangrijk. Je moet hiervoor dus de capaciteiten hebben om informatie te halen uit wat je geobserveerd hebt, dit te onthouden, en generalisaties hieruit halen over gewenst gedrag en regels. Kinderen zullen gedrag sneller nadoen als er sprake is van een goede relatie tussen de zorgdrager en het kind. Ook zullen kinderen sneller imiteren als de ander op hen lijkt. Kinderen imiteren veel gedrag wat op televisie komt, omdat je daar duidelijk kan zien dat mensen vaak extreem beloond worden voor het gedrag, of wegkomen met minder gewenst gedrag.
Cognitieve methoden kijken naar hoe een individu bepaalde informatie verwerkt, en hier betekenissen aan afleidt.
Instructie verschaft kennis en informatie en is daarom een bruikbare methode van socialisatie. Instructies moeten wel heel specifiek zijn om effectief te zijn.
Een standaard is een niveau van excellentie dat als doel wordt gezien. Door standaarden te bepalen, laten ouders hun kinderen weten wat er van hen wordt verwacht en wat er juist niet van hen wordt verwacht. Dit werkt socialiserend. Ook in het latere leven is dit nog belangrijk, al is het dan niet meer heel expliciet en alleen door de ouders.
Redeneren is het geven van uitleg of oorzaken voor een bepaalde gebeurtenis. Hierdoor kan een kind leren om conclusies te trekken wanneer ze eenzelfde soort situatie benaderen. Ze hebben dan zelfregulerende mechanismen geïnternaliseerd. Voor jonge kinderen moet redeneren wel gepaard gaan met andere technieken, zoals beloning. Vanaf 4 jaar worden kinderen minder egocentrisch en meer sociocentrisch, en dan wordt hun manier van redeneren ook anders. Transductief redeneren is redeneren vanuit één feit naar een vergelijkbaar feit. Inductief redeneren is het redeneren vanuit één feit naar een algemene conclusie. Deductief redeneren is het redeneren van een algemeen principe naar een specifiek geval. Als redeneringen als een gewoonte worden gebruikt, heeft het meer effect op de volwassenwording van kinderen.
Sociaal-culturele verwachtingen van de mensen om je heen beïnvloeden je gedrag, en zijn dus ook socialiserend.
Groepsdruk is een sociaal-culturele methode omdat het te maken heeft met het aanpassen aan bepaalde normen. De invloed die een groep kan hebben, is afhankelijk van bepaalde factoren:
Als individuen onder druk worden gezet door de groep, missen ze vaak het zelfvertrouwen in hun eigen beoordelingsvermogen.
Traditie zijn gewoonten, verhalen en overtuigingen die worden overgedragen van generatie tot generatie. Kinderen krijgen dit mee gedurende hun opvoeding. Ook bepalen tradities de patronen waarin mensen met elkaar interacteren.
Een ritueel is een ceremoniële observatie van een voorgeschreven regel of gewoonte. Door rituelen uit te voeren, wordt respect gecreëerd voor tradities. Overgangsrituelen zijn rituelen die veranderingen in de individuele status kenmerken als ze door het leven gaan, zoals de overgang naar pubertijd. Routines zijn herhaalde gedragingen of vastgelegde procedures, zoals het avondeten.
Symbolen zijn tekens of objecten die algemeen geaccepteerd worden als iets wat staat voor iets anders. De significantie voor symbolen als socialiserende mechanismen is dat ze een krachtige code zijn voor belangrijke aspecten van de wereld. Zo staat een duif voor vrede.
Leer is een proces waarin iemand wordt begeleid door een expert om goed te worden en te participeren in bepaalde taken. De expert of de begeleider is altijd iemand die meer kennis en expertise heeft dan degene aan wie het geleerd wordt. Als je bijvoorbeeld kijkt naar een kind, wordt dit eerst gevoed door zijn moeder, en leert hij naarmate hij ouder wordt om dit zelf te doen. Leer is dus een methode waarin de expert activiteiten structureert voor de beginneling, activiteiten samen met de beginneling uitvoert, en verantwoordelijkheid voor de activiteit overdraagt aan de beginneling.
De uitkomsten van socialisatie zijn onder andere de ontwikkeling van zelfregulatie van emoties, denken en gedrag; wederkerigheid en samenwerking in relaties; het eigen maken van culturele moraal en waarden; de mogelijkheid tot aanpassing aan de praktijken en routines die bij een groep horen.
Waarden zijn kwaliteiten of overtuigingen die worden gezien als wenselijk en belangrijk. Methoden van socialisatie beïnvloeden de internalisatie van waarden.
Attitudes zijn neigingen om positief of negatief te reageren op bepaalde personen, objecten en situaties. Ook dit wordt geleerd door socialisatie.
Motieven zijn behoeften of emoties die ervoor zorgen dat een persoon iets doet, zoals de behoefte voor prestatie of de angst voor gevaar. Attributies zijn verklaringen voor iemands prestatie op een bepaalde taak, zoals dat je een onvoldoende haalt voor een toets omdat je niet hebt geleerd. Er zijn verschillende soorten motivatie, namelijk beheersing motivatie, gedreven door innerlijke behoeften en zelfstandigheid; en prestatiemotivatie, gedreven door het voltooien van uitdagende taken.
Eigenwaarde is de waarde die je zelf hecht aan je eigen identiteit. Socialisatie helpt beïnvloeden of kinderen een hoge of lage eigenwaarde hebben.
Het reguleren van emoties en gedachten bepaalt vaak ook wat het uiteindelijke gedrag gaat zijn; hetgeen iemand doet in reactie op bepaalde stimuli. Bij baby’s bestaat gedrag vooral uit biologische reflexen, maar naarmate een kind ouder wordt, wordt dit meer beïnvloed van buitenaf.
Moraal is de evaluatie van goed en slecht door het individu. Theorieën over de morele ontwikkeling kijken naar verschillende componenten van de moraal, namelijk affectieve, cognitieve en gedragscomponenten. Ook hier heeft socialisatie invloed op.
Genderrollen zijn kwaliteiten die individuen toeschrijven aan mannen en vrouwen in hun cultuur. Waar de term gender slaat op psychologische attributies, gaat de term sekse over biologische attributies. Er zijn duidelijke biologische verschillen tussen mannen en vrouwen, maar socialisatie speelt juist een rol in de psychologische verschillen.
De theorie van familiesystemen kijkt naar de familie als geheel. Er wordt gekeken naar structuur en georganiseerde patronen, en naar de interacties tussen verschillende leden van de familie. Familie is twee of meer personen die aan elkaar verwant zijn en in hetzelfde huishouden leven. Er zijn verschillende soorten families. Zo is een nucleaire familie een familie met een man, vrouw en hun kinderen. De familie van oriëntatie is de familie waarin je geboren wordt. De familie van voortbrenging is de familie die ontstaat als iemand trouwt en kinderen krijgt. De uitgebreide familie bestaat uit verwanten van de nucleaire familie die economisch en emotioneel afhankelijk zijn van elkaar. In sommige culturen is de nadruk op de uitgebreide familie groter dan in andere culturen. In een patricische familie ligt er veel nadruk op de autoriteit en dominantie van de vader. In een matriarchale familie ligt de nadruk juist op de autoriteit en dominantie van de moeder. In een egalitaire familie zijn beide kanten van de familie gelijk.
Er zijn verschillende basisfuncties van familie te onderscheiden:
De functies van familie worden beïnvloed door veranderingen in de samenleving. Dit gebeurt op verschillende manieren:
Familiestructuren hebben zich over tijd steeds aangepast om economische, sociale, politiek en technologische invloeden mogelijk te maken. Families zijn steeds in transitie, en sommige gebeurtenissen hebben meer invloed op de socialisatie van kinderen dan andere. Voorbeelden zijn scheiding, alleenstaande ouders, stiefouders en cohabitatie.
Steeds meer mensen gaan scheiden tegenwoordig. De gevolgen daarvan variëren tot minder economische hulpbronnen tot emotionele schade. Als ouders na een scheiding hertrouwen, is er sprake van een stiefouder. Hier komen dan nieuwe relaties bij kijken, die samengaan met nieuwe rollen en verplichtingen.
Wetten voor scheiding hebben tegenwoordig een “geen schuld” principe. Meestal worden de financiële hulpbronnen dan ook evenredig verdeeld.
Scheiding heeft verschillende gevolgen voor de familie. Ouders krijgen meer verantwoordelijkheden en kinderen kunnen minder tijd met hun ouders doorbrengen. Vaak wordt er therapie ingeschakeld om de emotionele gevolgen te verwerken.
Om het effect van de scheiding te bekijken, moet gekeken worden hoe alle leden van de familie er mee omgaan. De volgende functies moeten vervuld worden in het belang van het kind:
Omdat vrouwen soms een lager inkomen hebben dan mannen, moeten zij vaker gebruikmaken van de economische steun van een ander familielid.
Het onderhouden van twee huishoudens is duur, en verhuizen kost een hoop stress.
Na de scheiding wordt de autoriteit anders verdeeld. De ouder die op dat moment voor het kind zorgt, heeft namelijk de meeste autoriteit. Na een scheiding is autoriteit vaak minder consistent voor een bepaalde periode.
De huishoudelijke taken moeten opnieuw worden verdeeld.
Bij een scheiding kunnen ouders niet meer op elkaar leunen om emotionele steun te geven aan het kind, en kunnen ze niet meer de lasten en het geluk van het opvoeden van kinderen delen.
Voor kinderen betekent een scheiding een groot verlies. Ook volgen uit een scheiding vaak een aantal stressvolle interacties tussen kinderen en hun ouders. Niet alle kinderen reageren hetzelfde op een scheiding, dit is afhankelijk van veel factoren
Jonge kinderen worden erg beïnvloed in hun vertrouwen door een scheiding, terwijl adolescenten juist boos worden. Kinderen hebben 25 jaar later nog altijd nare gevoelens over de scheiding.
Uit onderzoeken blijkt dat jongens harder geraakt worden door een scheiding. Zij vertonen agressief gedrag en kunnen zich moeilijker concentreren. Meisjes zijn juist vaker verdrietig, wat hun meer steun geeft van buitenaf dan jongens.
Het is belangrijk om bij een scheiding duidelijk te maken dat de ouders scheiden van elkaar, en niet bij het kind. Emotionele steun – ook van buitenaf – is hierbij belangrijk.
Een langetermijneffect van scheiding is dat kinderen hun besef van rollen in het huwelijk verliezen.
Kinderen die onderdeel worden van een strijd over de voogdij, worden het meest negatief beïnvloed door de scheiding. Rechters kijken in zo’n situatie altijd naar het belang van het kind.
Alleenstaande ouders ervaren een hoop problemen; economisch, emotioneel en ook fysiek. Alleenstaande moeders hebben het hierbij vaker moeilijk om genoeg economische hulpmiddelen te hebben, terwijl alleenstaande vaders ook moeite hebben met het geven van emotionele steun.
Gezamenlijke voogdij heeft vaak als gevolg dat kinderen onderdeel worden van een binucleaire familie, een familie waarin kinderen onderdeel zijn van twee huizen en twee families.
Als ouders niet op een goede manier voor hun kind kunnen zorgen, wordt de voogdij in handen gelegd van een naaste, zoals bijvoorbeeld de grootouders.
De effecten van hertrouwen op kinderen hangen af van een aantal factoren. Deze factoren zijn: de aanwezigheid van bijkomende stressfactoren, zoals verhuizen; de leeftijd, ontwikkelingsstatus en sekse van het kind; de kwaliteit van de relatie met de biologische ouders; het temperament, de persoonlijkheid en emotionele stabiliteit van zowel kind als ouders; de aanwezigheid van sociale steun voor het kind; de opvoedingsstijlen; en de aanwezigheid van sociale steun voor de ouders.
Adoptieve ouders moeten voorbereid worden op de interpretatie van de adoptie die het kind kan ontwikkelen. Er kan een identiteitscrisis ontstaan, net als verlatingsangst en het omgaan met hetgeen je niet weet.
In families met meerdere kostwinners wordt er vaak minder tijd met elkaar doorgebracht. Dit heeft consequenties voor kinderen, zoals bijvoorbeeld riskant gedrag in de adolescentie.
De relatie tussen het welzijn van kinderen en het werken van de moeder is een belangrijk onderwerp van onderzoek. Moeders die werken zijn namelijk andere rolmodellen dan moeders die dit niet doen. Daarnaast beïnvloedt het werken de emotionele status van moeders, en hebben kinderen ook invloed op de moeders houding jegens het werk.
Voorbeelden van diverse families zijn ongetrouwde ouders, ouders van verschillende etniciteiten en ouders van hetzelfde geslacht.
Het huwelijk is een wettelijk contract met bepaalde rechten en plichten. Er komen tegenwoordig steeds meer families voor waarin de ouders ongetrouwd zijn om verschillende redenen. Hier zitten enkele nadelige uitkomsten aan. Dat komt omdat in ongetrouwde families de kinderen minder beschermd worden, omdat de ouders geen wettelijke verbintenis hebben.
Omdat ouders van verschillende etniciteiten er vaak anders uit zien, hebben ze meer last van bijvoorbeeld vooroordelen. Ze moeten goede afspraken maken over hoe ze hun culturele en religieuze tradities doorgeven aan hun kinderen. Adolescenten van dit soort families ontwikkelen vaak hun eigen identiteit die bij de verschillende groepen aansluit.
Tegenwoordig zijn er steeds meer families met ouders van hetzelfde geslacht. De belangrijkste consequentie hiervan is dat de familie een stigmatiserende houding van de omgeving krijgt. Deze stigmatiserende houding is daar bovenop ook nog vaak negatief. Angsten vanuit de samenleving zijn dat kinderen zelf homoseksueel worden, dat ze seksueel misbruikt worden of dat ze psychologische problemen overhouden aan het feit dat hun ouders homoseksueel zijn.
De term sociaaleconomische status refereert naar iemands positie in de samenleving, gebaseerd op sociale en economische factoren. Traditionele samenlevingen benaderen dit op basis van de toegekende status, de positie die bepaald wordt door familiaire banden, geslacht of huidskleur; moderne samenlevingen benaderen dit op basis van de bereikte status, de positie die bepaald wordt door onderwijs, inkomen en huisvesting. Het is veel moeilijker om factoren in de toegekende status te veranderen dan factoren in de bereikte status.
Verschillende sociale klassen hebben verschillende doelen en methoden van socialisatie, die ook verschillende uitkomsten tot gevolg hebben.
Deze kinderen hebben veel welvaart en worden door hun familie gezien als de drager van de familienaam. In deze klasse worden vaak personen (vaak van een andere klasse) ingehuurd om het kind op te voeden, en dat veroorzaakt soms nog wel eens tegenstrijdige waarden.
In de middenklasse wordt veel aandacht besteed aan het aanpassen aan de groep. Kinderen uit de midden- en hogere klasse worden blootgesteld aan complexere taal, en dat beïnvloed het begrijpen van abstractere concepten.
Kinderen van lagere klassen zijn vaak langzame leerlingen. Door economische druk en het gebrek aan kansen is het soms moeilijk voor deze kinderen om zich optimaal te ontwikkelen.
Problemen waar deze kinderen mee te maken krijgen, zijn bijvoorbeeld drugs en kindermisbruik.
De operationele definitie van sociaaleconomische status bestaat uit de volgende aspecten:
Aanhangers van deze theorie zeggen dat individuele, biologische kenmerken van ouders de mate van prestatie van de kinderen voorspellen.
Deze theorie zegt dat sociale klasse de socialisatiestrategieën van ouders beïnvloedt, en dus ook invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. Het familie stress model zegt dat economische moeilijkheden de emoties, relaties en het gedrag van ouders negatief beïnvloeden. Het uitgebreide investering model zegt dat ouders van hogere klassen meer hulpbronnen hebben, en dat dat een groot effect heeft op socialisatie.
Verschillen tussen etnische groepen kunnen grofweg verdeeld worden in de volgende twee groepen:
Collectivisme legt nadruk op afhankelijke relaties, sociale verantwoordelijkheden en het welzijn van de groep. Individualisme legt nadruk op de individuele vervulling en keuze.
Om culturele normen te onderzoeken vanuit verschillende perspectieven, moeten altijd vijf vragen in gedachten gehouden worden:
Religie is een uniform systeem van overtuigingen en praktijken die gerelateerd zijn aan heilige dingen. Religie is een macrosysteem dat patronen van geslachtsrollen, seksueel gedrag, huwelijk, scheiding, geboortecijfer, moraal, attituden en opvoeding beïnvloedt. Religie heeft invloed op gedachten en gedrag, wat het ook een socialisator maakt. Ook al zijn er veel verschillende religies, de meeste verschaffen een goddelijke ideologie, coping mechanismen, een concept over dood, en het verkrijgen van een identiteit.
Wanneer families immigreren, of je kind bent van ouders uit een ander land, kan het lastig zijn dat jij degene wordt waar zij informatie van krijgen. Vaak hebben deze kinderen wel hoge aspiraties, ondanks dat ze wellicht niet de meeste economische hulpbronnen hebben.
Soms worden ouders uitgezet naar een ander land, wat heel lastig kan zijn voor het kind. Ook heeft terrorisme veel invloed op communicatie, vervoer en de profilering van rassen.
Veranderingen in de wet kunnen veel invloed hebben op de socialisatie van kinderen, zoals het verminderen van financiële steun en sociale diensten.
Als er minder economisch welzijn is, hebben ouders vaak meer stress en tonen ze minder affectie jegens hun kinderen. Als beide ouders moeten werken, kan er fragmentatie ontstaan in het familieleven. Dit heeft ook effect op kinderen; het veroorzaakt spanning.
Technologische veranderingen kunnen ervoor zorgen dat mensen het drukker krijgen. Daarnaast ontstaan er door deze veranderingen nieuwe stijlen van communicatie en interactie. Er komen talloze opties voor het gebruik van technologische middelen.
Veranderingen kunnen stress veroorzaken in de familie. Hoe ze daarmee omgaan wordt beïnvloed door hoe ze problemen oplossen, communiceren, zich aanpassen aan veranderingen en ook zaken als sociale steun en geloof. Zelfbeschikking betekent dat individuen in staat worden gesteld om controle te hebben over de bronnen die invloed op hen hebben.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution