Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

BulletPointsamenvatting bij de 4e druk van Recht van de Europese Unie van Amtenbrink en Vedder

Hoofdstuk 1: Wegwijs in het Europees recht

  • Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Werkingsverdrag

  • (VWEI) zijn de belangrijkste bronnen van het Europees recht.

  • Op 1 december 2009 is het Verdrag van Lissabon in werking getreden.

  • Er bestaat primair recht en secundair recht binnen de EU.

  • Primair recht is het Werkingsverdrag en het EU-verdrag.

  • Secundair recht bestaat uit verordeningen, richtlijnen en besluiten.

  • Rechtspraak is een derde belangrijke rechtsbron.

  • Zaaknummers die beginnen met een C zijn afkomstig van het Hof.

  • Uitspraken die beginnen met een T zijn afkomstig van het Gerecht.

Hoofdstuk 2: Het institutionele karakter van de Europese Unie

  • De burgers van de lidstaten kunnen in algemene verkiezingen de Europese Parlementsleden kiezen en worden voor vijf jaar gekozen.

  • Het Europees Parlement heeft geen exclusieve besluitvormingsbevoegdheid en ook geen initiatiefrecht.

  • Het Europees Parlement heeft drie hoofdfuncties: de quasi-wetgeving, de democratische controle en het beheren van het budget.

  • De Europese Raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, de voorzitter van de Europese Commissie, de Hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en zijn incidenteel de ministers van de lidstaten aanwezig.

  • De Europese Raad moet niet verward worden met de Raad van Europa.

  • Het geven van impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en het vastleggen van de algemene politieke beleidslijnen is de algemene taak van de Europese Raad.

  • De Raad van de Europese Unie vertegenwoordigen de lidstaten van de EU en bestaat uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat op ministerieel niveau.

  • Voor totstandkoming van Uniewetgeving is toestemming van de Raad vereist.Daarnaast wordt het gemeenschappelijk beleid van de EU voor een groot deel door de Raad bepaald. Tevens heeft de Raad een belangrijke rol met betrekking tot de herziening van verdragen en wetgevende bevoegdheden. De toestemming van de Raad is vereist om secundaire wetgeving tot stand te laten komen.

  • Het Comité van permanente vertegenwoordigers (CORPORER) moeten de werkzaamheden van de Raad voorbereiden en opdrachten uitvoeren die de Raad heeft gegeven.

  • De Europese Commissie is en supranationale instelling, met het doel om op basis van onafhankelijkheid het Uniebelang te dienen.

  • Een lid van de Europese Commissie wordt gekozen voor vijf jaar en kan opnieuw benoemd worden.

  • De Europese Commissie heeft initiatiefrecht. Wetgeving wordt voorgesteld aan de Raad. Ook kan zij de wet intrekken of wijzigen indien er nog geen beslissing door de Raad is genomen.

  • De Europese Commissie is een bestuursorgaan en is belast met het uitvoeren van bestuurstaken en zorgt zij voor de administratie van de Unie.

  • De Europese Commissie kan worden gezien als een toezichthouder, zij houdt toezicht op de toepassing van primair en secundair Unierecht.

  • Het Hof van Justitie is gevestigd in Luxemburg. De lidstaten benoemen de rechters voor zes jaren. Het Hof moet bestaan uit één rechter voor iedere lidstaat.

  • Het Hof en het Gerecht moeten zorgen voor de eerbiediging van het Unierecht.

  • De EMU is belangrijk voor de economische integratie, de ESCB werd geïntroduceerd als nieuwe instelling bestaande uit de ECB en nationale banken. De hoofdtaak van de ECB is zorgen voor prijsstabiliteit binnen het Eurogebied.

  • De Rekenkamer bestaat uit een lid van iedere lidstaat. De benoeming is voor zes jaar. Een lid moet onafhankelijk zijn en ontslag binnen de periode van zes jaar is niet mogelijk. De Rekenkamer controleert mits bij instellingsbesluit iets is uitgesloten, alle rekeningen van alle instanties binnen de Unie. Ook worden de EU-jaarrekeningen jaarlijks gecontroleerd.

  • De Europese Investeringsbank (EIB) heeft rechtspersoonlijkheid en zorgt ervoor dat de interne markt zich ongestoord kan ontwikkelen. Zij kan waarborgen en leningen verstrekken om economische projecten te ondersteunen.

  • De Europese Ombudsman is er als EU-burgers klachten hebben over de werkzaamheden van organen instanties of instellingen van de EU. Deze doet dan aanbevelingen. De Europese Ombudsman is onafhankelijk en wordt benoemd voor vijf jaren en kan herkozen worden.

Hoofdstuk 3: Besluitvormingsprocedures in de EU

  • Het Europees Parlement en de Raad kunnen (op voorstel van de Commissie) bevoegdheden uitoefenen door middel van beschikkingen, verordeningen, richtlijnen, aanbevelingen en adviezen.

  • Er zijn twee besluitvormingsprocedures namelijk de gewone wetgevingsprocedure en de bijzondere wetgevingsprocedure.

  • De Commissie heeft het exclusieve recht van initiatief, zij dient het algemeen Uniebelang. De Commissie beslist over het voorstel.

  • Als de Raad nog niet heeft besloten over het voorstel, kan de Commissie wijzigingen aanbrengen of het terugtrekken.

  • De Commissie voert de begroting uit en de Raad en het Europees Parlement stellen samen de begroting vast.

  • De begroting wordt gefinancierd uit eigen middelen namelijk een percentage van het bni van de lidstaten, een percentage van de btw die geheven is door de lidstaten en bedragen die over de invoer van derdewereldlanden-producten zijn geheven.

  • Verordeningen, richtlijnen en beschikkingen zijn juridisch bindend. Er is sprake van een besluit als een maatregel gericht is tot één of meer adressanten, overige maatregelen zijn van algemene strekking. Dit moet worden gemotiveerd.

  • Een staat kan een verzoek indienen tot toetreding bij de EU. De mensenrechten en de beginselen van art. 2 VEU moeten gerespecteerd worden. De Europese Raad heeft nog een aantal nadere eisen gesteld in de Kopenhagen-criteria.

  • Voor uittreding uit de EU wordt de Europese Raad over het voornemen ingelicht. De Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger onderhandelen namens de EU. Met gekwalificeerde meerderheid besluit de Raad over de uittreding, nadat het Europees Parlement goedkeuring heeft verleend.

  • Op basis van een nauwere samenwerking is het mogelijk dat een groepje lidstaten verder vooruit wil gaan op een bepaald beleidsterrein. Dit groepje moet uit ten minste 9 lidstaten bestaan. Andere lidstaten mogen altijd toetreden, zolang het niet gaat om een exclusieve bevoegdheid van de Unie. Het moet als laatste redmiddel worden ingezet. Het is alleen juridisch bindend voor de betrokken lidstaten.

Hoofdstuk 4: Rechtsbeginselen van de EU

  • Het arrest Van Gend en Loos bepaald dat het gemeenschapsrecht en de wetgeving van de lidstaten, ten laste van particulieren verplichtingen in het leven roept en geëigend is rechten te scheppen welke zij uit eigen hoofde geldig kunnen maken. Onderdanen en lidstaten kunnen over en weer rechten ontlenen aan het Unierecht. Er is sprake van zo een recht zodra het Unierecht voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk een verplichting bevat ten opzichte van de lidstaten. Het effect van het Unierecht in de nationale rechtsorde is van dat Unierecht zelf. Dit is de autonomie van het Unierecht.

  • Uit het arrest Costa/ENEL blijkt dat het Unierecht voorrang heeft boven het nationaal recht van de lidstaten. Het Unierecht heeft rechtstreekse werking en heeft voorrang. De rechter moet als een regel van nationaal recht in strijd is met het Unierecht buitenwerking moet stellen.

  • Het loyaliteitsbeginsel houdt in dat de lidstaten niet mogen handelen in strijd met de verdragen. Een uitzondering is voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

  • De constitutioneel-institutionele component van het loyaliteitsbeginsel ziet op de formele verhouding tussen de lidstaten, instellingen van de Unie onderling en de Unie. Lidstaten moeten secundaire regelgeving van de Unie moeten omzetten, toepassen en handhaven. Een lidstaat die een richtlijn of verordening niet toepast wordt handelt in strijd met dit Unierecht.

  • Het materieel loyaliteitsbeginsel heeft oog op de verdere effecten voor de uitleg van het materiele Unierecht.

  • Op grond van het attributiebeginsel kan de Unie alleen optreden als daarvoor een bevoegdheid is te vinden in de verdragen. Er moet een rechtsgrondslag zijn voor het optreden.

  • Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing bij niet-exclusieve Uniebevoegdheden. De Unie kan alleen optreden wanneer de lidstaten de doelstellingen niet voldoende verwezenlijken en de Unie het beter zou kunnen doen. Bij een niet-exclusief karakter zijn zowel de lidstaten als de Unie bevoegd.

  • Het subsidiariteitsbeginsel moeten de doelstellingen door de lidstaten niet goed worden verwezenlijkt en de Unie moet in staat zijn het beter te kunnen doen. Alleen wetgevingshandelingen kunnen worden toegepast op het subsidiariteitsbeginsel.

  • Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de Unie moet kiezen voor de minst ingrijpende middelen om de doelen te bereiken. Richtlijnen worden geprefereerd boven de verordeningen.

  • Het advies van de nationale parlementen kan alleen het subsidiariteitsbeginsel als onderwerp hebben.

  • Het evenredigheidsbeginsel wordt door het Hof getoetst door de causaliteit, de noodzakelijkheid en de evenredigheid strictu sensu.

  • Uit de zaak Simmenthal blijkt dat het Unierecht voorrang heeft ten opzichte van het nationaal recht. Dit geld ook voor grondwetbepalingen. Het Unierecht kan niet beperkt worden door het volken recht. En het Unierecht moet integraal worden toegepast.

  • Handelen door een lidstaat wat onverenigbaar is met het Unierecht wordt uitgesloten, dit wordt Sperrwirkung genoemd.

  • Voor rechtstreekse werking van het Unierecht moed de desbetreffende regel onvoorwaardelijk en voldoende duidelijk zijn.

  • Er zijn horizontale en verticale situaties. In verticale situaties beroept een overheid zich namens een lidstaat tegen het Unierecht. Bij horizontale situaties beroepen particulieren zich onderlig op Unierecht.

  • Aan de algemene beginselen van het Europees recht heeft het hof een rechtstreekse werking toegekend. Een richtlijn is een nadere uitwerking van een algemeen beginsel, blijkens de zaak Mangold. Omdat een beginsel op een ieder van toepassing is, moet de nationale rechter iedere bepaling die hiermee in strijd is achterwege laten.

  • Richtlijnen moeten worden omgezet en een verordening zijn rechtstreeks van toepassing.

  • Er is een onderscheid tussen rechtstreekse werking en rechtstreekse toepassing.

  • Bepalingen uit verordeningen kunnen ook horizontale rechtstreekse werking hebben. Een particulier kan zicht er op beroepen.

  • Besluiten zijn in al hun onderdelen verbindend, art. 288 VWEU.

  • Als een besluit speciaal tot iemand gericht is, dan is het alleen voor diegene gericht. Personen op wie het besluit betrekking heeft kunnen dan ook een beroep doen op dat besluit. Het hof onderzoekt of het onvoorwaardelijke en duidelijke bepalingen zijn en kijkt naar de doelstellingen van het verdrag.

  • Als de Commissie een beschikking krachtens mededingingsrecht aan particulieren heeft gericht, dan kunnen particulieren zich onderling bij de nationale rechter beroepen.

  • Richtlijnen zijn voor het te bereiken resultaat voor iedere lidstaat waarvoor ze zijn bestemd bindend, art. 288 VWEU.om het resultaat te bereiken mogen lidstaten zelf beslissen welke middelen ze gebruiken. Tevens omvat dit een implementatie of omzetting in het nationale recht.

  • Als lidstaten te laat zijn met de omzetting of de verkeerde vorm gebruikt hebben sluit het nationale recht en het Unierecht niet meer op elkaar aan. De voorrangsregel van het Unierecht is dan van toepassing.

  • Als een richtlijn na een beschikbare termijn nog niet ingevoerd is, kunnen particulieren zich hierop wel beroepen.

  • Bepalingen moeten wel duidelijk en onvoorwaardelijk zijn om rechtstreekse werking te hebben.

  • Onderling kunnen particulieren geen beroep doen op een bepaling uit een richtlijn. Richtlijnen creëren dus alleen rechten voor lidstaten. Zij leveren alleen rechten op voor particulieren en geen plichten. Een particulier kan zich niet beroepen op een richtlijn als het gaat om een verplichting voor de staat.

  • Bij een verbod van omgekeerde verticale werking moet er zijn voldaan aan twee voorwaarden namelijk. 1)Er moet aan de particulier een verplichting aan de hand van de richtlijn zijn opgelegd. 2) Deze verplichting moet een rechtstreekse verbintenis hebben met de verplichting waar de benadeelde derde zich ten aanzien van de overheid op beroept.

  • Richtlijnconforme interpretatie is pas verplicht nadat het termijn van de implementatie van de richtlijn is verstreken.

  • Vrijhandelsverdragen kunnen niet rechtstreeks worden ingeroepen. Ook bepalingen uit de GATT en de WTO hebben geen rechtstreekse werking. Het Unierecht wat bestreken wordt door het WTO-recht moet wel ‘WTO-conform’ worden geïnterpreteerd. M.b.t. associatieverdragen die migratierechten aan onderdanen uit derde landen verlenen is het Hof ruimhartiger.

  • Drie regels voor effectieve rechtsbescherming zijn het doeltreffendheidsbeginsel, het gelijkwaardigheidsbeginsel en de rule of reason.

  • Nationale fundamentele rechten kunnen het Unierecht niet beperken. Dit is in strijd met het voorrangsbeginsel.

  • De EU heeft eigen grondrechten deze zijn te vinden in het Handvest van de Grondrechten van de EU. Schorsing volgt als een lidstaat in strijd met deze rechten handelt.

  • Het is mogelijk dat Uniegrondrechten worden ingeroepen bij procedures bij het Hof, bij het Gerecht of bij nationale rechterlijke instanties. De lidstaten moeten de Uniegrondrechten in acht nemen als zij in het kader van het Unierecht handelen.

  • Nationaliteitsdiscriminatie is een rechtsbeginsel. Dit omvat tevens de gelijkheid van mensen in het algemeen zoals discriminatie van geslacht of leeftijd.

  • Verkapte en indirecte discriminatie is ook verboden. Bijvoorbeeld een bepaalde taal eisen. Op het algemeen gelijkheidsbeginsel zijn alle non-discriminatieregels terug te voeren.

Hoofdstuk 5: Rechtsbescherming in de EU

  • Door jurisprudentie wordt voor een groot deel de ontwikkeling van de Europese integratie beïnvloed. Handelingen van lidstaten en de EU worden getoetst door het Gerecht en het Hof.

  • Het gerecht is voornamelijk bevoegd bij beroepen door natuurlijke of rechtspersonen.

  • Het Hof is bevoegd bij prejudiciële vragen en conflicten tussen instituten.

  • De officiële talen van de Unie zijn de officiële procestalen. De taal kan gekozen worden door de persoon, de stukken moeten dan in de procestaal worden vertaald.

  • Kosten van getuigen, deskundigen en vertegenwoordiging worden door het Gerecht of Hof doorberekend en vastgesteld.

  • Het Gerecht stelt de feiten vast en het Hof beantwoord alleen rechtsvragen.

  • Een besluit van het Gerecht kan alleen worden bestreden als er sprake is van schending van het Unierecht door het Gerecht, onbevoegdheid van het Gerecht of onregelmatigheden in de procedures voor het Gerecht.

  • De Commissie kan een verdragschendingsprocedure starten als een lidstaat zich niet aan zijn verplichtingen houdt soms is het ook mogelijk dat een lidstaat jegens een andere lidstaat dit start. Het Hof kan de lidstaat dan veroordelen. Lidstaten moeten voor de rechtsmiddelen zorgen die voorzien in de rechtsbescherming van EU-burgers.

  • Van rechtstreekse geraaktheid is alleen sprake als er voor de rechtspositie van de betrokkene rechtstreekse gevolgen zijn en dat de uitvoering van de handeling automatisch is en enkel op basis van het Unierecht gebeurd, zonder dat hiervoor nadere regels nodig zijn. er mag hier geen beoordelingsbevoegdheid worden gegeven aan de betrokkene .

  • Individuele geraaktheid blijkt uit de zaak plaumann. Natuurlijke personen en rechtspersonen worden individueel geraakt als de handeling henzelf betreft door een bepaalde hoedanigheid of feitelijke situatie. Ten opzichte van anderen worden zij geïndividualiseerd.

  • Vier redenen voor onwettigheid van handelingen van de lichamen uit art. 263 VWEU zijn; Onbevoegdheid, Schending van wezenlijke vormvoorschriften, Schending van de verdragen of uitvoeringsregelingen hiervan, Misbruik van bevoegdheid

  • Als het Hof of het Gerecht bepaald dat het beroep gegrond is, dan wordt de handeling nietig verklaard.

  • Alle lidstaten, instellingen, natuurlijke personen en rechtspersonen hebben beroepsrecht. Bij de laatste twee geldt wel dat zij individueel en rechtstreeks geraakt zijn door de niet genomen handeling.

  • Dit beroep kan tegen aanbevelingen of adviezen niet worden ingesteld.

  • Rechtspersonen of natuurlijke personen kunnen zich beroepen op hun rechten uit het Werkingsverdrag.

  • Voordat er sprake kan zijn van een ontvankelijk beroep wegens nalaten, moet er eerst een precontentieuze procedure worden doorlopen. De uitnodiging tot handelen moet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn.

  • Drie eisen waaraan moet zijn voldaan wil iemand aanspraak maken op een schadevergoeding. 1.De schending moet voldoende gekwalificeerd zijn; 2. Er moeten rechten aan particulieren worden toegekend in de geschonden rechtsregel; 3. Er moet een direct causaal verband bestaan tussen de schending en de geleden schade.

  • Een nationale rechter kan een vraag stellen over de toepassing van het Unierecht in de vorm van een prejudiciële vraag. Het Hof is bevoegd hierover te oordelen. Soms kan een bestuursorgaan een prejudiciële vraag stellen, rechtspersonen of natuurlijke personen kunnen dit niet zelfstandig, zij moeten dit voorleggen bij de nationale rechter.

  • Of er sprake is van een rechterlijke instantie, die een prejudiciële vraag kan stellen moet voldaan zijn aan de volgende criteria. 1)Het is een verplichte rechtsmacht; 2) Het is onafhankelijk en heeft een permanent karakter; 3) Na een procedure op tegenspraak wordt uitspraak gedaan; 4) De toepassing van regels van het recht is verplicht.

  • Een vereiste voor het stellen van een prejudiciële vraag is noodzakelijkheid. De nationale rechter bepaald dit. Twee gevallen waarin het niet ontvankelijk is zijn: 1) Als er geen werkelijk geschil is of de procedure van art. 267 VWEU wordt toegepast om een uitspraak van het Hof uit te lokken. De vragen moeten ook relevant zijn voor het betreffende geschil. 2) Als er uitleg wordt gevraagd over nationaal recht en er dus geen sprake is van een vraag met betrekking tot het Unierecht.

  • Als een lidstaat het Unierecht heeft geschonden kan deze lidstaat aansprakelijk worden gesteld. Er moet zijn voldaan aan de volgende voorwaarden: 1) De regel die geschonden wordt moet particulieren rechten toekennen; 2) De schending van de regel door een lidstaat moet voldoende gekwalificeerd zijn; 3) Er moet een direct causaal verband bestaan tussen de schade en de schending.

Hoofdstuk 6: Marktintegratiebeleid

  • Vier fundamentele vrijheden zijn: 1) Vrij verkeer van goederen, 2)Vrij verkeer van diensten, 3) Vrij verkeer van kapitaal, 4) Vrij verkeer van werknemers, zelfstandigen en ondernemingen

  • Stadia van marktintegratie zijn: De vrijhandelszone, De douane-unie, De interne markt, De Monetaire Unie

  • Bij harmonisatie wordt positieve integratie vervangen door een uniforme Europese regel van de onderling verschillende regels van de lidstaten. Hiervoor worden voornamelijk richtlijnen gebruikt. Het attributiebeginsel moet in acht worden genomen bij harmoniserend optreden.

  • Een harmonisatiemaatregel mag worden uitgevaardigd, art. 114 VWEU als: De verstoring van de mededinging opgeheven wordt. De belemmeringen van het vrij verkeer worden weggenomen.

  • Door harmonisatie wordt de soevereiniteit van lidstaten overgedragen aan de Unie, dit heet de Sperrwirkung.

  • Als voor alle lidstaten één uniforme norm geldt, is er sprake van totale, volledige of complete harmonisatie. Totale harmonisatie is te herkennen aan de vrij-verkeersclausule.

  • Bij totale harmonisatie is de harmonisatiemaatregel het enige toetsingskader.

  • Bij minimumharmonisatie moet getoetst worden aan het primaire Unierecht en aan de harmonisatieregel.

  • Het is toegestaan om strengere normen te handhaven, zolang deze in overeenstemming zijn met het Verdrag.

Hoofdstuk 7: Vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal

  • Bij het vrij verkeer staat het verbod van discriminatie centraal.

  • Van directe discriminatie (rechtstreekse of openlijke) is sprake als er een uitdrukkelijk verschil wordt gemaakt tussen iets dat nationaal en internationaal is.

  • Van verkapte discriminatie is sprake als bepaalde regels de internationale goederen of personen worden benadeeld zonder dat dit direct opvalt, bijvoorbeeld taaleisen.

  • Van omgekeerde discriminatie is sprake als de regels voor de eigenonderdanen van een lidstaat strenger zijn dan voor de onderdanen van andere lidstaten.

  • Een maatregel van gelijke werking zijn alle maatregelen die slechts van toepassing zijn op producten die ingevoerd worden en maatregelen die formeel geen onderscheid maken maar toch de import belemmeren.

  • Iedere regel van een lidstaat die een verplichting bevat met betrekking tot producten die afwijken van een verplichting op grond van een recht van een andere lidstaat is een maatregel van gelijke werking. Dit is de theorie van de ‘dubbele last’.

  • Onder een maatregel van gelijke werking wordt mede verstaan de maatregelen die niet gericht zijn om invoer tegen te gaan en bepaalde (nationale) belangen willen beschermen.

  • Wanneer het gaat om redelijke maatregelen ter bescherming van gerechtvaardigde belangen, kan sprake zijn van een gerechtvaardigde uitzondering. Het is een vereiste dat dan wel een Unieregeling ontbreekt.

  • Een uitzondering op art. 34 VWEU geld voor nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten aan banden leggen of verbieden, mits die bepalingen toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien en mits zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale producten en op die van ingevoerde producten.

  • Als er iets wordt veranderd aan het product zelf is er sprake van een producteis, als hier sprake van is dan spreken we van verkoopmodaliteit.

  • Voorwaarden van de Cassis-uitzondering zijn: 1) Er ontbreekt een Unieregeling; 2) De maatregel moet zonder onderscheid zijn; 3) Door dwingende eisen van het Unierecht is de nationale regeling gerechtvaardigd; 4)Evenredigheid van de nationale regeling, er moet worden gekozen voor het minst belemmerende middel.

  • Een burger van de Unie is iemand die de nationaliteit heeft van een lidstaat.

  • Vrij reizen en verblijven in de EU is voor de burgers van de Unie een recht.

  • Reisrechten bestaan uit het recht om een lidstaat te mogen verlaten zodat een andere lidstaat kan worden betreden en het tegenovergestelde hiervan.

  • Marktburgers zijn burgers van de Unie die economisch actief zijn, dit zijn de werknemers en de zelfstandigen.

  • Deeltijdwerknemers zijn niet meteen uitgesloten van het verblijfsrecht, de nationale rechter moet bij de beoordeling hiervan de volgende punten in achtnemen: 1) Het onregelmatige karakter. 2) In hoeverre iemand beschikbaar moet zijn om te werken wanneer de werkgever dit verlangt. 3) De beperkte tijd van de werkzaamheden die als oproepkracht daadwerkelijk worden verricht.

  • Een werkzoekende is geen werknemer. Iemand mag niet langer dan zes maand werkzoekende zijn.

  • Niet marktburgers zijn studenten en alle andere EU-burgers.

  • Familieleden hebben ook verblijfsrecht, er zijn een aantal voorwaarden: 1) De betrokkene moet bewijzen dat hij onderdaan is van een lidstaat en zodoende en EU-burger is. 2) De betrokkende moet een volledig dekkende ziektekostenverzekering hebben. 3) De betrokken moet voldoende bestaansmiddelen hebben, zodat wordt voorkomen dat diegene in het sociale bijstandsstelsel terecht komt.

  • Na drie maand mag inschrijving van de betrokkene worden verlangd.

  • Als burgers van de Unie of familieleden vijf jaar onafgebroken, legaal verblijven in een andere lidstaat wordt het duurzaam verblijfsrecht verkregen.

  • Kernbepalingen omtrent discriminatie uit art. 45 VWEU met betrekking tot werknemers: 1) Onderdanen van een lidstaat mogen in een andere lidstaat werken (discriminatie is hierbij niet toegestaan), 2) Openlijke en verkapte discriminatie is verboden. De enige uitzondering heeft betrekking op gerechtvaardigde taaleisen, 3) Er mag geen discriminatie plaatsvinden voor de toegang tot onderwijs door kinderen van een werknemer. 4) Nationale werknemers en werknemers genieten dezelfde fiscale en sociale voordelen. 5) Eigen onderdanen en werkzoekende gastonderdanen hebben dezelfde rechten op bijstand door arbeidsbureaus.

  • De vrijheid van vestiging mag niet beperkt worden. Een Nederlandse bakker moet zich in België kunnen vestigen.

  • Bij het vrij verkeer van diensten bestaan drie manieren van grensoverschrijding: 1) Alleen de dienst gaat de grens over. 2) De dienstverlener gaat de grens over. 3) De dienstontvanger gaat de grens over.

  • Er is een discriminatieverbod. Voor nationale dienstenaanbieders moeten gelijke regels gelden als bij dienstenaanbieders uit andere lidstaten. De Cassis-uitzondering geldt ook voor het vrije dienstenverkeer.

  • Toegang voor dienstverrichters mag niet belemmerd worden, tenzij dit gerechtvaardigd wordt door de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of milieubescherming.

  • Het vrije kapitaal verkeer is de enige vrijheid die ook geld tussen lidstaten en derde landen.

  • Wisselkoersfluctuaties kunnen er voor zorgen dat het onaantrekkelijk wordt om transacties aan te gaan, waardoor het kapitaalverkeer kan worden beperkt.

  • Als door een gastlidstaat een vergunning wordt vereist voor de mogelijkheden tot investeren wordt ook het vrije kapitaal verkeer beperkt.

Hoofdstuk 8: Het economisch en monetair beleid

  • Veel invloed heeft de Economische en Monetaire Unie (EMU) gehad op de ontwikkeling van de EU.

  • In en uitvoerrechten zijn verboden en er mogen geen beperkingen worden gesteld aan het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen.

  • Het is verboden voor de nationale centrale banken of de ECB om kredietfaciliteiten te verlenen aan overheden van de lidstaten.

  • Het is verboden om een bevoorrechte toegang te verlenen aan nationale overheden tot de financiële instellingen.

  • Van een buitensporig tekort is sprake als: 1) De totale (bestaande) bruto overheidsschuld meer dan 60% is van het binnenlands product tegen marktprijzen. 2) Het nettofinancieringstekort (voorzien of feitelijk) meer is dan 3% van het BBP.

  • De Raad en de Commissie houden continu toezicht op de economische ontwikkeling van elke lidstaat.

  • Stabiliteits- of convergentieprogramma’s moeten ieder jaar door de lidstaten worden ingediend bij de Commissie en de Raad in verband met het multilaterale toezicht.

  • Bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot het monetaire beleid is aan de ECB overgedragen. Zij voert het uniforme monetaire beleid van de eurolanden uit.

  • Een besluit van de Raad is nodig als een staat een lidstaat van de Unie wil worden en toetreding heeft tot het eurogebied. Er moet worden voldaan aan de convergentiecriteria. De lidstaat moet ook voldoen aan de institutionele eisen. Als niet aan deze voorwaarden zijn voldaan dan valt de lidstaat onder een derogatie.

Hoofdstuk 9: Het sectoren en het flankerend beleid

  • Het flankerend beleid is dat de Unie op verwante terreinen aan de interne markt zelf beleid voert.

  • De landbouw valt onder de interne markt. Er dient een gemeenschappelijk landbouwbeleid worden gevoerd (GLB). De visserij valt ook onder het GLB.

  • Landbouw behoort tot de kernpunten van de Unie, daarom is er sprake van een groot Europees gehalte van het GLB.

  • Alle vrijheden behalve het vrij verkeer van diensten is op de vervoersdiensten van toepassing en op de mededingingsregels.

  • Euratom zorgt voor toezicht op de veiligheid en de regelmatige toevoer van lijtstoffen en ertsen. Ook is een interne markt voor kernenergie opgericht door Euratom.

  • Ruimte van veiligheid, vrijheid en recht kunnen worden opgedeeld in vier pijlers: 1) Europees beleid met betrekking tot immigratie, grenscontroles en asiel (uniforme buitengrenzen), 2) justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, 3) Justitiële samenwerking i.v.m. grensoverschrijdende criminaliteit (strafzaken), 4) Politiële samenwerking.

  • Werkgelegenheid is sterk aan de conjunctuur verbonden, de lidstaten zijn echter beperkt in hun mogelijkheden om conjunctuurbeleid te voeren. Door de Unie wordt een hoge mate van werkgelegenheid gestimuleerd.

  • De Unie mag de lidstaten ondersteunen en aanvullen bij hun cultuurbeleid. Er geldt wel een harmonisatieverbod.

  • De Unie heeft een ondersteunende en coördinerende rol bij onderwijs, beroepsopleiding, sport en jeugd. Er geldt wel een harmonisatieverbod.

  • De Unie vervult ook op het terrein van volksgezondheid een ondersteunende en coördinerende rol, het harmonisatieverbod is hier ook van toepassing. (Tabaksreclame).

  • Consumenten kunnen door de Unie beschermd worden door ondersteunend actief te worden of zelf op te treden. Bij vrij-verkeersbepalingen speelt de consumentenbescherming ook een rol.

  • De Unie heeft een gedeelde bevoegdheid bij onderzoek, technologische ontwikkeling en ruimte.

  • De Unie is gedeeld bevoegd inzake het milieubeleid.

  • Bepalingen omtrent toerisme, civiele bescherming en administratieve samenwerking mogen geen harmonisatie inhouden. Maatregelen zijn beperkt gebleven.

Hoofdstuk 10: Het externe beleid van de EU

  • Van een expliciete externe bevoegdheid voor de Unie is sprake als dit als rechtsgrondslag geformuleerd staat in het Werkingsverdrag.

  • Het Hof kan bepalen op grond van de implied-powers doctrine dat de Unie ook zonder expliciete externe bevoegdheid op kan treden.

  • Volgens het Hof is de Unie extern bevoegd als een dergelijke bevoegdheid noodzakelijk is voor het bereiken van de doelstellingen van de EU.

  • Als de Unie exclusief bevoegd is worden de onderhandelingen verricht door de Commissie als vertegenwoordiger van de Unie. De lidstaten zijn hier niet bij aanwezig.

  • De Unie is expliciet extern bevoegd inzake het gemeenschappelijk handelsbeleid en het vissersbeleid conform het Werkingsverdrag.

  • Voor onderhandeling is het vereist dat de onderhandelingspartner de Unie erkent.

  • Als er sprake is van dienstenverkeer dat ook persoonverkeer is, dan kan exclusiviteit enkel geclaimd worden op grond van het AETR-effect.

  • Bij het gemeenschappelijk handelsbeleid kan de Unie autonoom of conventioneel optreden.

  • Autonoom zijn de eenzijdige maatregelen bij de internationale handel. Zoals het gemeenschappelijk douanetarief.

  • Voorbeelden van conventionele handelspolitiek zijn de multilaterale en de bilaterale handelsovereenkomsten, maar ook de samenwerkingsovereenkomsten. Hierin staan de regelingen met betrekking tot samenwerking op technisch of economisch gebied.

  • Er kunnen ook akkoorden worden gesloten waarbij een associatie wordt ingesteld. Dit is minder vergaand dan een lidmaatschap. Associatieovereenkomsten worden vaak opgesteld om een land voor te bereiden op lidmaatschap. Dit wordt ook wel Wachtkamerakkoorden genoemd.

  • Het beleid tot het uitbreiden van de EU kan worden opgedeeld in het interne component en het externe component. Het interne component is het overgangsregime en het externe component omvat het onderhandelen met kandidaat-lidstaten.

  • Ingangsvereisten zijn de Kopenhagen-criteria: 1)In de staat heerst respect voor de mensenrechten, de rechten van minderheden en voor de rechtstaat; 2) De democratie van de staat wordt gegarandeerd door stabiele instellingen; 3) De staat beschikt over de mogelijkheden om aan de verplichtingen van het lidmaatschap te voldoen (ook deelname aan de EMU), 4) De markteconomie van de staat functioneert en kan del uitmaken van de interne markt die gebaseerd is op concurrentie en marktwerking.

  • Vrijwaringsclausules voor de nieuwe lidstaat omvat drie soorten: 1) De Commissie kan maatregelen treffen als er economische moeilijkheden zijn., 2) De Commissie kan passende maatregelen nemen als de toepassing onvolledig of onjuist is van de interne-marktacquis. 3) De Commissie kan toezien op het naleven van het acquis dat betrekking heeft op de samenwerking van straf-en burgerlijke zaken.

Hoofdstuk 11: Ontwikkeling van de Europese integratie

  • In 1956 sloten Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en Italië zich aan bij de EGKS. De economische integratie vond plaats door een gemeenschappelijke markt te creëren.

  • De lidstaten mochten geen heffingen, invoerbeperkingen, uitvoerrechten etc. jegens elkaar toepassen. Staatsteun werd gereguleerd en discriminerende maatregelen waren verboden.

  • In 1958 traden de EEG en de Euratom inwerking. De Euratom had betrekking op atoomenergie. Het economisch verkeer zou minder belemmerd moeten worden door vrij verkeer van personen, goederen, diensten kapitaal, mededingingsregels, gemeenschappelijke handelspolitiek.

  • Er is met de verdragen, n.a.v. het EEG-verdrag, een nieuwe rechtsorde ontstaan. Hierdoor hebben de lidstaten de integratie naar een hoger niveau getild. Er is een rechtsorde ontstaan met een eigen rechtsbeschermingssysteem, met eigen rechtspersoonlijkheid en eigen bestuursorganen.

  • Lidstaten hebben een onafhankelijk rechtsbeschermingssysteem op Europees niveau, waardoor bindende uitspraken mogelijk zijn over uitleg en het toepassen van het Unierecht.

  • Het attributiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel vormen de relatie tussen de lidstaten en de Unie.

  • Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie moet als primair recht worden nageleefd. Ook het EVRM maakt deel uit van het Unierecht.

  • De politieke wil werd beheerst door eensgezindheid tussen de lidstaten omdat op steeds meer beleidsterreinen de lidstaten gezamenlijk tot beslissingen wilden komen.

Hoofdstuk 12: Mededingingsregels

  • Twee redenen voor de mededingingsregels in het Unierecht zijn: 1) De regels behoren tot het pakket van regels die op marktintegratie zijn gericht. 2) Ook buiten het Unierecht om zijn de mededingingsregels van belang.

  • Private ondernemingen mogen niet voor handelsbelemmeringen zorgen door marktverdelingsafspraken te maken, dit met betrekking tot het verbod van kartelvorming en de marktintegratie.

  • Grondbeginselen van het mededingingsrecht zijn: 1) De persoonlijke werkingssfeer van het mededingingsrecht, 2) De territoriale werkingssfeer van het mededingingsrecht, 3) Marktafbakening

  • De Commissie kan bedrijven boetes opleggen wegens overtreding van art. 101 VWEU. De eisen zijn: 1) Het marktgedrag moet gecoördineerd worden door a) Overeenkomst, b) Feitelijke gedraging die onderling is afgestemd, c) Een door een ondernemingsvereniging genomen besluit. 2) Dit moet spelen tussen ondernemingen. 3) Dit moet tot gevolg hebben a) Dat de mededinging wordt vervalst, verhinderd of beperkt b) Terwijl er effecten zijn op de intracommunautaire handel.

  • Horizontale afspraken zijn als ondernemingen op hetzelfde niveau in de productieketen afspraken maken.

  • Verticale afspraken zijn gericht op het tegengaan van uitwassen.

  • Een kartelverbod kan buiten toepassing worden verklaard wanneer deze beperkingen: 1) De verdeling of de productie van producten, de technische vooruitgang of de economische vooruitgang verbeteren. 2) Wanneer een billijk aandeel van de voordelen ten goede komt aan de gebruikers. 3) Er mogen aan de ondernemingen geen beperkingen opgelegd worden die voor het bereiken van de doelstellingen onmisbaar zijn. 4) En waarbij ondernemingen niet e mogelijkheid wordt gegeven om de mededinging uit te schakelen voor een wezenlijk deel van de producten.

  • Een machtspositie kan worden ingenomen door één of meer ondernemingen. Omdat ze zo machtig zijn kunnen zij het gedrag van concurrenten en afnemers beïnvloeden, dit is ongewenst. Hiervoor bestaat het verbod op misbruik van de machtspositie.

  • Uitsluitingsmisbruik is dat dominante ondernemingen uitschakeling van de concurrentie willen bewerkstelligen.

  • Uitbuitingsmisbruik is dat machtsposities hierbij worden uitgebuit wat ten koste gaat van afnemers of leveranciers, bijvoorbeeld monopolieprijzen.

  • Een hardcore-kartel dient alleen het belang van de leden van dit kartel en is vaak geheim.

  • Concentratiecontroleverordening (CoVo) heeft als doel om mededingingsproblemen tegen te gaan. Overnames en fusies moeten eerst door de CoVo worden aangemeld bij de Commissie.

  • Lidstaten kunnen de mededinging vervalsen doormiddel van staatssteun. Er is een verbod voor staatssteun als er sprake is van een: 1) Bekostiging door staatsmiddelen, 2) Die de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen, 3) Door bepaalde ondernemingen of producties te begunstigen, 4) En waarbij het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloed wordt.

Image

Access: 
Public

Image

Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Countries and regions:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3194 1