Behavioral Genetics - Samenvattingen - Plomin, DeFries, Knopik en Neiderhiser
Samenvatting: Behavioral Genetics - Plomin, DeFries, Knopik en Neiderhiser - 6e druk (DSM-IV)
- 1. Inleiding
- 2. Mendel’s erfelijkheidswetten
- 3. Uitzonderingen op de wetten van Mendel
- 4. DNA: De erfelijkheidsbasis
- 5. Dierenmodellen
- 6. Nature, nurture en menselijk gedrag
- 7. Inschatten van genetische en omgevingsinvloeden
- 8. De wisselwerking tussen genen en omgeving
- 9. Identificeren van genen
- 10. Verbindingen tussen genen en gedrag
- 11. Cognitieve beperkingen
- 12. Algemeen cognitieve capaciteiten
- 13. Specifieke cognitieve capaciteiten
- 14. Schizofrenie
- 15. Andere psychopathologie bij volwassenen
- 16. Ontwikkelingspsychopathologie
- 17. Persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen
- 18. Middelenverslavingen
- 19. Gezondheidspsychologie en veroudering
- 20. Evolutie en gedrag
- 21. De toekomst van gedragsgenetica
1. Inleiding
Genetica speelt een grote rol in enkele van de meest belangrijke ontdekkingen met betrekking tot gedrag. Moleculaire genetica-studies proberen om individuele genen te identificeren die bijdragen aan de genetische gevoeligheid voor stoornissen zoals autisme en ADHD. Maar niet alleen dragen genen bij aan stoornissen, ook spelen ze een grote rol in de gebruikelijke verschillen tussen mensen. Zo hebben tweelingstudies naar persoonlijkheidstrekken, zoals risico nemen (sensation-seeking), drugsgebruik en –misbruik, en leerpotentieel, consistent aangetoond dat deze domeinen een grote genetische invloed hebben. Ook factoren als gewicht en lengte zijn erfelijk.
Onderzoek naar genetica is ook de manier waarop we denken over de omgeving aan het veranderen. Vroeger dachten we bijvoorbeeld dat wanneer je in hetzelfde gezin opgroeide als je broers en zussen, je ook psychologisch gelijk zou zijn aan hen. Uit onderzoek blijk echter dat genetica het overgrote deel van gelijkenissen tussen broers en zussen verklaart.
2. Mendel’s erfelijkheidswetten
Mendel’s eerste erfelijkheidswet
De ziekte van Huntington – wat midden in de volwassenheid begint met persoonlijkheidsveranderingen, vergeetachtigheid en onvrijwillige bewegingen en uiteindelijk leidt tot volledig gebrek aan spierbewegingen en intellectueel functioneren – en fenylketonuria (PKU) – een vorm van verstandelijke beperking – zijn twee voorbeelden van erfelijke mentale stoornissen. Beide kunnen worden verklaard door een eenvoudige verzameling regels over erfelijkheid. Gregor Mendel heeft de essentie van deze regels uitgewerkt. Mendel kwam anderhalve eeuw geleden tot de ontdekking dat er twee erfelijkheidselementen bestaan voor iedere trek in ieder individu, en dat deze twee elementen zich tijdens voortplanting van elkaar losmaken (segregatie). Het nageslacht ontvangt één van deze twee elementen van iedere ouder. Daarnaast kwam Mendel tot de conclusie dat een van deze elementen kan domineren over de ander, zodat een individu met slechts één dominant element de trek zal vertonen. Een niet-dominant (recessief) element wordt alleen geuit wanneer beide elementen recessief zijn. Deze conclusies vormen de essentie van Mendel’s eerste wet: de segregatiewet (law of segregation). De elementen waar Mendel het over had staan nu bekend als genen, de basiseenheden van erfelijkheid. Erfelijkheid richt zich op genen die verschillende vormen kunnen aannemen. De alternatieve vormen van
.....read more
BulletPoints: Behavioral Genetics - Plomin, DeFries, Knopik en Neiderhiser - 6e druk (DSM-IV)
- Hoofdstuk 2. Mendel’s erfelijkheidswetten
- Hoofdstuk 3. Uitzonderingen op de wetten van Mendel
- Hoofdstuk 4. DNA: de erfelijkheidsbasis
- Hoofdstuk 5. Dierenmodellen
- Hoofdstuk 7. Inschatten van genetische en omgevingsinvloeden
- Hoofdstuk 8. De wisselwerking tussen genen en omgeving
- Hoofdstuk 9. Identificeren van genen
- Hoofdstuk 10. Verbindingen tussen genen en gedrag
- Hoofdstuk 12. Algemeen cognitieve capaciteiten
- Hoofdstuk 14. Schizofrenie
- Hoofdstuk 16. Ontwikkelingspsychopathologie
- Hoofdstuk 18. Middelenverslavingen
- Hoofdstuk 20. Evolutie en gedrag
Hoofdstuk 2. Mendel’s erfelijkheidswetten
Gen: Basiseenheid van erfelijkheid. Een reeks DNA-fundamenten die de code vormen voor een bepaald product.
Allel: Alternatieve vorm van een gen.
Genotype: Een individu’s combinatie van allelen op een bepaalde plaats (bijv. ogen).
Fenotype: De geobserveerde of gemeten trekken (bijv. kleur ogen).
Dominant allel: Een allel dat hetzelfde fenotype in een individu produceert, ongeacht of er één of twee kopieën aanwezig zijn.
Recessief allel: Een allel dat alleen haar fenotype produceert wanneer er twee kopieën aanwezig zijn.
Chromosoom: Een draadachtige structuur die DNA bevat en verblijft in celkernen. Mensen hebben 23 paren.
Locus (enkelvoud van loci): De locatie van een specifiek gen op een chromosoom.
Linkage: Loci die dicht bij elkaar gelegen zijn op een chromosoom en dus samen geërfd worden binnen families. Linkage is een uitzondering op Mendels tweede wet van onafhankelijke overerving.
Recombinatie: Een proces dat plaatsvindt tijdens meiose waarin chromosomen onderdelen uitwisselen.
Hoofdstuk 3. Uitzonderingen op de wetten van Mendel
Geslachtsgekoppeld (X-linked): Een fenotype beïnvloed door een gen op het X-chromosoom. X-linked recessieve stoornissen en ziektes vinden vaker plaats bij mannen omdat zij slechts één X-chromosoom hebben.
Drager: Een individu die heterozygoot is op een bepaalde locus en zowel een normaal allel als een gemuteerd recessief allel draagt en die fenotypisch gezien normaal lijkt.
Morbiditeit risicoschatting (morbidity risk estimate): De kans dat je gedurende je hele leven aangetast wordt.
Correlatie: Een index die de relatie tussen twee variabelen weergeeft.
Polygenisch: Beïnvloed door meerdere genen.
Genetische gelijkenis: De mate waarin familieleden bepaalde genen gezamenlijk hebben. Eersterangst familieleden (ouders en broers/zussen) zijn voor 50% genetisch gelijk. Tweederangs familieleden (grootouders, ooms/tantes) zijn voor 25% genetisch gelijk. Derderangs familieleden (eerste neven/nichten en overgrootouders) zijn voor 12,5% genetisch gelijk.
Risico-drempel (liability-treshold) model: Een model dat ervan uitgaat dat dichotome stoornissen te wijten zijn aan onderliggende genetische risico’s (liabilities) die normaal verdeeld zijn. De stoornis verschijnt alleen wanneer een drempel (treshold) van dit risico overschreden wordt.
.....read more
Begrippenlijst behavioral genetics, belangrijkste begrippen
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Belangrijkste begrippen Behavioral Genetics
- 2. Mendel’s erfelijkheidswetten
- 3. Uitzonderingen op de wetten van Mendel
- 4. DNA: de erfelijkheidsbasis
- 5. Dierenmodellen
- 7. Inschatten van genetische en omgevingsinvloeden
- 8. De wisselwerking tussen genen en omgeving
- 12. Identificeren van genen
- 15. Verbindingen tussen genen en gedrag
- 16. Algemeen cognitieve capaciteiten
- 17. Schizofrenie
- 18. Ontwikkelingspsychopathologie
- 19. Middelenverslavingen
- 20. Evolutie en gedrag
Belangrijkste begrippen Behavioral Genetics
2. Mendel’s erfelijkheidswetten
Gen: Basiseenheid van erfelijkheid. Een reeks DNA-fundamenten die de code vormen voor een bepaald product.
Allel: Alternatieve vorm van een gen.
Genotype: Een individu’s combinatie van allelen op een bepaalde plaats (bijv. ogen).
Fenotype: De geobserveerde of gemeten trekken (bijv. kleur ogen).
Dominant allel: Een allel dat hetzelfde fenotype in een individu produceert, ongeacht of er één of twee kopieën aanwezig zijn.
Recessief allel: Een allel dat alleen haar fenotype produceert wanneer er twee kopieën aanwezig zijn.
Chromosoom: Een draadachtige structuur die DNA bevat en verblijft in celkernen. Mensen hebben 23 paren.
Locus (enkelvoud van loci): De locatie van een specifiek gen op een chromosoom.
Linkage: Loci die dicht bij elkaar gelegen zijn op een chromosoom en dus samen geërfd worden binnen families. Linkage is een uitzondering op Mendels tweede wet van onafhankelijke overerving.
Recombinatie: Een proces dat plaatsvindt tijdens meiose waarin chromosomen onderdelen uitwisselen.
3. Uitzonderingen op de wetten van Mendel
Geslachtsgekoppeld (X-linked): Een fenotype beïnvloed door een gen op het X-chromosoom. X-linked recessieve stoornissen en ziektes vinden vaker plaats bij mannen omdat zij slechts één X-chromosoom hebben.
Drager: Een individu die heterozygoot is op een bepaalde locus en zowel een normaal allel als een gemuteerd recessief allel draagt en die fenotypisch gezien normaal lijkt.
Morbiditeit risicoschatting (morbidity risk estimate): De kans dat je gedurende je hele leven aangetast wordt.
Correlatie: Een index die de relatie tussen twee variabelen weergeeft.
Polygenisch: Beïnvloed door meerdere genen.
Genetische gelijkenis: De mate waarin familieleden bepaalde genen gezamenlijk hebben. Eersterangst familieleden (ouders en broers/zussen) zijn voor 50% genetisch gelijk. Tweederangs familieleden (grootouders, ooms/tantes) zijn voor 25% genetisch gelijk. Derderangs familieleden (eerste neven/nichten en overgrootouders) zijn voor 12,5% genetisch gelijk.
Risico-drempel (liability-treshold) model: Een model dat ervan uitgaat dat dichotome stoornissen te wijten zijn aan onderliggende genetische risico’s (liabilities) die normaal verdeeld zijn. De stoornis verschijnt alleen wanneer een drempel (treshold)
.....read more
Add new contribution