College Regering & Staten-Generaal


Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • De volgorde van de behandelde onderwerpen is veranderd. De positie van het tweekamerstelsel wordt als eerste besproken.

  • Het onderwerp 'het kiesstelsel' en de artikelen uit de grondwet worden behandeld.

  • In 2017/2018 worden in het eerste hoorcollege de onderwerpen 'het Koningschap (de kenmerken e.d.) en de ministeriële verantwoordelijkheid (art. 42 Gw) behandeld in plaats van in het tweede hoorcollege.

  • Het budgetrecht van artikel 105 lid 1 Gw wordt behandeld.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • De parlementaire controlemiddelen zijn uitgebreid: inlichtingenrecht (interpellatierecht/schriftelijk vragenrecht/mondeling vragenrecht) en het recht van parlementaire enquête (art. 70 Gw).

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • De vertrouwensregel behoort tot het ongeschreven staatsrecht.

  • Ken het verschil tussen het actief en het passief kiesrecht.

Aantekeningen hoorcollege 1 16/17: democratie en vertegenwoordiging

De regering

De regering bestaat uit de Koning en de ministers. (art. 42 Gw.) Er zijn ministers (43), staatssecretarissen (46) en ministeries (44). In het kabinet zitten de ministers en de staatssecretarissen.

Een ministerie is een ambtelijke organisatie met aan het hoofd een minister. Bij het ministerie werken ook staatssecretarissen. Zij kunnen als een soort onder- ministers worden beschouwd.

De Staten-Generaal

De Staten-Generaal, ook wel het parlement, bestaat uit de eerste en de tweede kamer. (Art. 50 jo. 51 Gw.) Er is in de Staten-Generaal sprake van Fracties. Fracties zijn groepen mensen in de kamer met dezelfde politieke kleur. Oftewel. Fracties zijn politieke partijen.

In de Staten-Generaal bestaan ook commissies. Deze zijn juist niet gelijkgezind. Commissies zijn verdeeld om het werk te verdelen en overzicht te geven. Commissies doen voorbereidend werk maar hebben geen macht. In Nederland hebben zij geen bevoegdheid om belangrijke beslissingen te maken. Commissies zijn altijd gericht op een bepaald onderwerp. Vanuit elke fractie gaan een bepaald aantal mensen met een zetel in commissies. De hoofdregel is dat in elke commissie elke fractie vertegenwoordigd wordt.

Directe Democratie

In Nederland is er over het algemeen geen sprake van directe democratie. Er zijn echter wel mogelijkheden toe. De eerste is het burgerinitiatief; Het proces wordt beschreven in 132a RvOII, de mogelijkheid voor burgers om iets op de agenda te krijgen. Dat maakt dat erover gesproken moet worden. Een voorbeeld hiervan is Arjen Lubach die Farao der Nederlanden wilde worden. Voor een burgerinitiatief moeten er een bepaald aantal handtekeningen worden verzameld.

Er zijn een aantal eisen waar een burgerinitiatief aan moet voldoen, deze staan opgenoemd in 132a RvOII, een van de belangrijkste eisen is, ‘Het burgerinitiatief kan niet betreffen; (…) zaken die in strijd zijn met de Grondwet”

Tot nu toe heeft het burgerinitiatief nog nooit wat opgeleverd.

De tweede mogelijkheid is het Referendum; Het Referendum is een volksstemming. Kiezers mogen dan een vraag beantwoorden. Referenda zijn echter niet bindend, volgens de Grondwet. Er hangt een derde oproep tot de Grondwetswijziging maar de vorige twee zijn al verworpen. De nieuwe wet zou mogelijk moeten maken dat referenda wel bindend worden.

Voor het raadgevende Referendum zijn twee stappen te onderscheiden, de eerste is de stemming. 10.000 mensen moeten voor een referendum stemmen. Daarna moeten er binnen 300.000 stemmen extra worden verzameld.

Er zijn andere participatie-instrumenten; De AwB bijvoorbeeld geeft een aparte titel voor de openbare voorbereidingsprocedure waarmee de belanghebbende zo goed mogelijk kan worden betrokken. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld inspraak op een gemeente vergadering.

Representatieve Democratie

In Nederland hebben we meer een Representatieve democratie. Representeren. opnieuw present zijn… Het Collectief, (iedereen) wordt geacht aanwezig te zijn in een groepje van ons. In Filosofische zin is in de Staten-Generaal (art. 50 Gw) iedereen aanwezig. Het gehele Nederlandse volk wordt dus vertegenwoordigd door 225 volksvertegenwoordigers. De schijn wordt gewekt alsof de meningen van de 225 volksvertegenwoordigers voldoende omvattend zijn.

Zelfs wanneer iedereen naar de stembus zou gaan dan nog zou niet iedereen kunnen worden meegenomen. Mensen van 17 jaar en jonger en mensen die niet stemgerechtigd zijn zouden nooit meetellen.

Om sturing van de partij te voorkomen stemmen de Kamerleden op grond van art. 67 lid 3, ze stemmen zonder last. Juridisch gezien zijn ze op die manier dus niet gebonden aan een partijprogramma. Al doen ze dat natuurlijk wel.

Wie mogen er mee doen in de Representatieve Democratie?

Op grond van art. 4 Gw is iedereen kiesgerechtigd. Iedereen mag kiezen en gekozen worden. In 1917 werd bepaald dat mannen kiesrecht hadden, vrouwen konden het volgens de grondwet krijgen. In 1919 kregen ze dat dan ook. Pas in 1921 werd het daadwerkelijk opgenomen.

Voor het actieve kiesrecht gelden de vereisten uit art. 54 Grondwet. Nationaliteit, leeftijd, uitsluiting en ingezetenschap.

Iedereen mag stemmen voor de 2e Kamerverkiezingen. Mits je voldoet aan de vereisten van de nationaliteit. (art. 50 Gw, SG vertegenwoordigd Nederlanders), leeftijd (pas in 1972 18 jaar, eerder 23) je mag niet uitgesloten zijn, (Dat laatste kan op grond van art.28 lid 1, 3 Sr.) Het is een bijkomende straf bij zeer ernstige delicten.) en ingezetenschap. Nederlanders die in het buitenland wonen en voldoen aan de vereisten, mogen meedoen tenzij je in Curaçao, Aruba of Sint-Maarten woont. (Omdat je daar dan al kiesgerechtigd bent.)

Op grond van art. 56 GW, geldt voor het passieve kiesrecht alles hetzelfde. Met uitzondering van het ingezetenschap.

De wet heeft ruimte om mensen in andere landen uit te zonderen van het actieve kiesrecht. In het passieve kiesrecht kan dat niet.

Hoe verdeel je de zetels?

Er zijn verschillende verdelingsstelsels. Het eerste stelsel is het meerderheidsstelsel; Dit deelt zetels toe op basis van verkregen meerderheden. Je verdeelt het land in evenveel vakjes dat er zetels zijn. Per vakje wordt er dan gestemd wie dat stukje mag vertegenwoordigen.

Het systeem van evenredige vertegenwoordiging werkt anders. Een aantal belangrijke begrippen zijn stemcijfer, kiesdeler en voorkeursstemmen. Het stemcijfer is het aantal stemmen in cijfers. De kiesdeler is het stemcijfer gedeeld door het aantal te verdelen zetels. Zo weet je hoeveel stemmen je nodig hebt voor een zetel. Het aantal stemmen gedeeld door de kiesdeler wordt dan het aantal zetels.

Voorkeursstemmen is als een bepaald persoon op de lijst van een bepaalde fractie een aantal stemmen dat gelijk aan of meer is dan de kiesdeler. De personen met voorkeursstemmen zijn het eerste bij de te verdelen zetels.

Voor- en nadelen;

Meerderheidsstelsel; (in bijv. Engeland)

Voor: Het stelsel is erg eenvoudig. Er is geen sprake van ingewikkelde formules. Per definitie heb je te maken met bekende mensen, je kiest namelijk zelf voor de mensen van jouw district. In de praktijk leidt dit systeem dan ook tot stabiele en goede regeringen.

Tegen: Het leidt eigenlijk altijd tot een twee-partijen stelsel. Je kiest immers alleen voor een partij als je denkt dat deze ook kan winnen. Als je voor een partij kiest welke laag in de peilingen staat heeft daarop stemmen geen zin. Je stem wordt dan niet meegenomen in de berekeningen.

Evenredige vertegenwoordiging.

Nadeel: Er is een grote kloof tussen de kiezer en de vertegenwoordiger. Het parlement raakt versplinterd omdat er geen prikkel in het kiesstelsel is om grote partijen te steunen. Je stem uitbrengen op kleinere partijen telt namelijk in dit systeem gewoon mee in de berekeningen.

De partijen hebben in de kamer in dit stelsel veel meer te zeggen dan bij het andere stelsel. De Kamerleden zitten er nu namelijk vaker voor zichzelf. Een lokale crisis maakt ze niet zoveel uit. Je moet gewoon goed op de lijst komen te staan en daar kan een politieke partij bij helpen.

De Staten-Generaal

De Staten-Generaal is pas tweehonderd jaar de volksvertegenwoordiging. Hij bestaat al langer, namelijk vijfhonderd jaar.

De Staten-Generaal bestaat uit twee kamers. De vraag is, waarom? Er zijn drie argumenten te bedenken vóór het tweekamerstelsel. De eerste is, het is een Federale organisatie. Federaties hebben bijna altijd een twee-kamer-stelsel. Eén kamer vertegenwoordigd hierin het volk en één de deelstaten.

Het tweede argument is, het is de Vertegenwoordiging van de aanzienlijksten in de samenleving. Er is dus sprake van klassenjustitie. De klassen vonden dit vroeger wel belangrijk, wat uiteindelijk de aanleiding was voor oprichting in Nederland.

Het derde argument is, dat de kamers een verschillende taak kunnen hebben. De één meer beperkt dan de andere.

Vroeger was de extra kamer alleen nog voor de aanzienlijksten. Daarnaast maakt de Grondwet in Nederland nauwelijks verschil tussen de taken en de bevoegdheden van de 1e en de 2e kamer. Daarom zijn deze drie argumenten dus eigenlijk niet van toepassing.

De 1e en 2e kamer

Er zijn wel een aantal verschillen tussen beide kamers;

De eerste is de omvang. Op grond van art. 51 lid 2, 3 heeft de 2e kamer 150 en de 1e 75 leden.

De tweede is de wetgeving. De 2e kamer mag wijzigingen aanbrengen, het recht van amendement, en wetsvoorstellen tot stand brengen, het recht van initiatief. De 1e kamer kan enkel verwerpen of aannemen. Dat kan de 2e kamer ook.

Het derde verschil is het aantal uren werk. In de 2e kamer heb je er een fulltime baan aan. In de 1e kamer een dag per week.

Het vierde verschil is dat de 1e kamer door de Provinciale Staten word gekozen en de 2e kamer door ons.

Beide kamers werken samen met commissies; commissies van de kamers met daarin tweede kamer-leden. Tegenover elke minister en elk ministerie staat een commissie, die daar specifiek op let.

Om zelfstandigheid van Kamerleden te garanderen zijn er op een aantal gebieden regels getroffen.

De zelfstandigheid wordt geregeld op verschillende gebieden, het eerste gebied is het eigen Reglement van Orde. Zo hebben beide kamers een Reglement van Orde gemaakt waarin staat hoe de kamers alles regelen. (Art. 72 Gw.). Het tweede gebied is het onderzoek van de geloofsbrieven. Kamers kunnen onderzoeken of iemand wel juist gekozen is. (art. 58 Gw.). Het derde gebied is de Parlementaire immuniteit. Dit maakt dat ze on-vervolgbaar zijn. Leden van de kamers kunnen niet worden vervolgd voor wat ze zeggen tijdens de vergadering en in de kamer. Dat beschermt tegen de kiezers en tegen de niet-kiezers. Art. 71 Gw. Het vierde gebied is het verbod van last, Kamerleden zijn alleen gebonden aan het eigen geweten. Afspraken met de partij zijn niet in rechte afdwingbaar. (art. 67 lid 3 Gw.)

Het vijfde gebied is de Eed of Belofte uit art. 60 Gw. Er moet worden beloofd dat men trouw is en goed zal vertegenwoordigen. Als laatste het gebied van de geleidelijke vergoedingen. Art. 63 Gw. Dit zijn onkostenvergoedingen.

Aantekeningen hoorcollege 2 16/17: regering en parlementair stelsel

Het koningschap

Het Koningschap kenmerkt zich grofweg in twee kenmerken, namelijk: Erfelijkheid (art. 24 Gw.) en het Ambtskarakter; Hierover is niets geregeld in de Grondwet. Het karakter is het zijn van Staatshoofd, ook dat wordt niet benoemd in de Grondwet. De rol van het koningschap is erg belangrijk maar toch heb je als staatshoofd weinig te zeggen.

Na de Franse tijd, via allerlei politieke veranderingen en onder andere Willem van Oranje, kwam het uiteindelijk uit op een constitutionele monarchie. De Koning was het middelpunt van de monarchie. Het was de start van een politiek format, met de koning als middelpunt.

De ministers moesten in 1848 de rol van de koning overnemen. De koning werd onschendbaar en wanneer je onschendbaar bent is het beter niet al te veel met de politiek te bemoeien. Op het moment van overname van de rol, kwam er een politieke evidentie waardoor de ministers één politieke eenheid moesten vormen. Dat was de enige manier om als ministers iets te kunnen regelen.

Vanaf 1848 gold de term koning dus ook voor de ministers. Eerder werd met koning echt alleen de koning aangeduid.

De term regering, koning en ministers, werd pas in 1983 grondwettelijk in gebruik genomen.

De betekenis van het koningschap valt wederom uiteen in twee vormen. De eerste is een magistraatsfunctie; de koning vervult als staatshoofd een ambt, heeft dus een functie in het landsbestuur, een magistraatsfunctie. Het is geen politieke rol, het kan bestuurlijk zijn e.v. Staatsrechtelijk is er op de rol nauwelijks grip te krijgen. De koning heeft uit naam van zijn functie wel een aantal rechten verworven. Bijvoorbeeld het recht op advies, recht om aan te moedigen etc.

De tweede vorm is de symboolfunctie; Hierbij gaat het meer om de vraag wat de koning is. De rol van het koningschap is het zorgen voor eenheid, een voorbeeldfunctie.

Over de koning is in de grondwet niet erg veel vermeld. De troonopvolging; het continuïteitsbeginsel wordt beschreven in art. 25 Grondwet. In art. 27 Grondwet wordt vermeld dat de koning afstand kan doen van het koningschap. In art. 28 Gw wordt gesproken over eventuele huwelijken, in art. 29 Gw de uitzonderingsgevallen hierop. In art. 30 Gw wordt gesproken over het geval wanneer er geen opvolger is en in art. 33 Gw wordt gesproken over wanneer de koning niet langer bekwaam is.

Persoonlijke rechten, met betrekking tot geld staan beschreven in art. 40 Gw en Wet Financïeel statuut van het Koningschap.

Ministers, Ministeries en de Ministerraad

In de kabinetsformatie zijn er weinig regels. Als ze er al zijn staan ze vooral in niet-staatsrechtelijke bronnen.

De benoeming en ontslag staan geregeld in art. 43 en 47 Gw.

Van oorsprong zijn het politieke procedureregels. In art. 139a en 139b RvOII is opgenomen dat de kamers vanaf dat moment het Kabinet zelf konden samenstellen. Tot dan toe was de rol van de koning in de formatie erg ingewikkeld geweest.

Wanneer een kabinet opnieuw word ingesteld verkeerd het een tijdje in demissionaire status. Op dat moment zijn de portefeuilles ingeleverd en is het dus een beetje aan het afbouwen. Het kabinet kan op dat moment alleen nog lopende zaken aanpakken. Het landsbestuur ligt op dat moment een beetje stil.

Ministeries worden beschreven in art. 44 Grondwet. Het hoofd van het ministerie is volgens lid 1 van dit artikel de minister. Ambtenaren zijn hiërarchisch aan hem ondergeschikt. Hoofden van ministeries worden vaak aangeduid als minister VAN.

Een minister zonder portefeuille ( lid 2) is een minister zonder ministerie. Zij wonen dan bij andere ministeries in en worden minister VOOR… genoemd. Wettelijk gezien staat de minister zonder portefeuille niet lager dan de minister met portefeuille. Toch is hij van de ander afhankelijk. De minister zonder portefeuille krijgt namelijk geen eigen geld. Dat geld wordt gestort bij het ministerie bij wie hij in woont. De minister zonder portefeuille is welkom bij de ministerraad.

De staatssecretaris (art. 46 Gw) werkt alleen wanneer de minister dat nodig acht. Hij is een soort plaatsvervanger maar die taak voert hij maar zelden echt uit. Hij mag dan ook niet voor hem vervangen in een vergadering. De minister is te allen tijde verantwoordelijk voor wat de staatssecretaris doet.

De ministerraad (art. 45 Gw) wordt gevormd door de ministers. Politiek is dit het centrale orgaan. Hierin zitten geen staatssecretarissen. Deze komen wel bij het kabinet.

In de ministerraad moet er sprake zijn van homogeniteit, dat betekent dat er een eenheid gevormd moet worden. ministers zijn gebonden aan de ministerraad.

De samenstelling van de ministerraad wordt beschreven in art. 45 Gw, de taken en bevoegdheden in lid 3.

De minister-president heeft in hoofdlijnen dezelfde positie als andere ministers. Het enige verschil is dat hij voorzitter is en daarbij behorende taken heeft. In de politieke werkelijkheid is de taak zwaarder, daar moet hij in de Raad van Europa zitten om met de rest mee te praten. Dat is vooral beeldvorming, net als de wekelijkse persconferenties. Iedereen is bezig om het ambt op te voeren tot iets wat het niet is. Dit maakt dat er spanning is.

De afgelopen eeuwen is er een machtsstrijd geweest tussen de koning, de ministers en het parlement. Deze is als volgt verlopen;

  • 1814/1815: De Koning is soeverein met het parlement als medewetgever. Eerst hebben de ministers weinig trek in wetgeving en regeren. Langzaam wordt het anders. Het parlement wil meer macht.

  • 1939: Het eerste gedwongen ontslag van een minister door de tweede kamer.

  • 1840: De eerste inbreuk op de positie van de koning in de grondwet.

  • 1848: In de grondwet wordt politieke ministeriële verantwoordelijkheid geschreven en ontbindingsrecht. De koning moest hier wel aan toegeven. De ministers worden hiermee het machtscentrum van het landsbestuur.

  • 1866-1868: Kwestie Meijer/Kwestie Luxemburg: de vertrouwensregel, de regering wilde Mijer benoemen tot gouverneur generaal van Indië, de tweede kamer zei dat dat inderdaad een bevoegdheid was van de koning maar dat niet wilde zeggen dat deze ongelimiteerd is en dat daar geen eisen aan mochten worden gesteld.

De tweede kamer wordt het centrum van het landsbestuur.

  • 1917: Het algemeen kiesrecht wordt ingesteld en het stelsel van evenredige vertegenwoordiging.

In Nederland hebben we een gematigd dualistisch stelsel. Ministeriële verantwoordelijkheid is volgens art. 42 Gw de hoeksteen van de parlementaire democratie.

De omvang wordt bepaald door de tweede kamer. Het kabinet kan dus nooit zeggen, daar gaat u niet over. Het is een soort risicoaansprakelijkheid.

Wanneer de tweede kamer boos wordt vliegt de minister of staatssecretaris de laan uit. Ook al is het de fout van de ambtenaren.

De verhouding tussen de regering en het parlement wordt geregeld door de vertrouwensregel. Ministers en staatssecretarissen kunnen niet aanblijven als de 2e en de 1e kamer het vertrouwen hebben opgegeven.

Op grond van art. 68 Gw hebben ministeries een inlichtingenplicht. Je zou dit kunnen zien als een paraplu. Onder deze paraplu, (die onder de tent van de ministeriële verantwoording valt) staan weer andere rechten zoals in te dienen moties enz. enquêterecht bijvoorbeeld (art. 70 Gw.)

Middelen om de paraplu te activeren en zo de tent te activeren zijn parlementaire middelen.

Het sluitstuk hiervan is de vertrouwensregel.

Een motie van wantrouwen in dienen gebeurt eigenlijk vrijwel nooit, meestal doen ze dit via een andere weg.

Access: 
Public
This content is related to:
Staatsrecht 1 - RUG - Hoorcollegeaantekeningen & Sheetnotes
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Staatsrecht 1 - RUG - Hoorcollegeaantekeningen & Sheetnotes

College Staat, overheid en constitutie

College Staat, overheid en constitutie


Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Montesquieu en de verdeling van de macht worden behandeld.

  • De democratische rechtsstaat wordt behandeld: wanneer is er sprake van een democratie en wanneer van een democratische rechtsstaat?

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • Om na te kunnen gaan of er sprake is van een democratische rechtstaat, is het belangrijk de grondregels van een democratische rechtstaat te kennen.

  • Herken de kenmerken van het bijzondere karakter van het staatsrecht.

Aantekeningen hoorcollege 1 16/17: introductie

Staatsrecht

Het staatsrecht is de basis van onze staat en het recht dat door de staatsorganen gemaakt wordt. Het is het recht van én over een bepaalde staat en bindt de overheid aan het recht.

Voor een staat geldt dat er rechtsregels zijn die voor hem verbindend zijn ook al worden deze rechtsregels door haarzelf gecreëerd.

De rechtsregels zijn niet vastomlijnd en er speelt vooral veel politiek in mee. Er is geen orgaan om er voor te zorgen dat de overheid zich aan het staatsrecht houdt en het bestaat ook uit veel ongeschreven regels. Bijvoorbeeld de vertrouwensregel.

Wonderland

Bij Coevorden is er een stukje niemandsland van ongeveer 6 meter. Het wordt wonderland genoemd en bevolkt door ongeveer 14 man. In de tent die er staat zetelt de regering.

Waarom zou dit stukje land geen staat zijn? De staat heeft een gemeenschap van mensen, een volk met een gemeenschappelijke cultuur, godsdienst et cetera. Er zijn immers veertien man. Er is ook sprake van een grondgebied; het is namelijk afgebakend en er wordt gezag uitgeoefend door een overheid die over dwangmiddelen beschikt. Er valt te twisten over het gezag in Wonderland, kan Wonderland handhaven in tijden van nood? Is er een geweldsmonopolie?

De meeste staten voldoen aan de drie eisen die een staat tot een staat maken. Deze ‘staat’ lijkt dat ook te doen. Het enige wat Wonderland niet heeft, en andere staten wel, is dat de staat door andere landen als staat erkend wordt. Dit laatste is niet één van de drie eisen die een staat tot een staat maken maar het lijkt wel belangrijk te zijn.

Groningen bijvoorbeeld, is ook geen staat. In Groningen is dat omdat het hoogste gezag daar niet wordt uitgeoefend.

Staten ontstaan vaak op revolutionaire momenten. Wanneer een staat ontstaat, begint de overheid regels op te stellen om haar eigen macht te beperken. Dat is wat het staatsrecht wordt genoemd. Voor het staatsrecht is het bestaan van de staat een gegeven. Het staatsrecht gaat immers óver de staat, de manier van ontstaan

.....read more
Access: 
Public
College Regering & Staten-Generaal

College Regering & Staten-Generaal


Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • De volgorde van de behandelde onderwerpen is veranderd. De positie van het tweekamerstelsel wordt als eerste besproken.

  • Het onderwerp 'het kiesstelsel' en de artikelen uit de grondwet worden behandeld.

  • In 2017/2018 worden in het eerste hoorcollege de onderwerpen 'het Koningschap (de kenmerken e.d.) en de ministeriële verantwoordelijkheid (art. 42 Gw) behandeld in plaats van in het tweede hoorcollege.

  • Het budgetrecht van artikel 105 lid 1 Gw wordt behandeld.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • De parlementaire controlemiddelen zijn uitgebreid: inlichtingenrecht (interpellatierecht/schriftelijk vragenrecht/mondeling vragenrecht) en het recht van parlementaire enquête (art. 70 Gw).

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • De vertrouwensregel behoort tot het ongeschreven staatsrecht.

  • Ken het verschil tussen het actief en het passief kiesrecht.

Aantekeningen hoorcollege 1 16/17: democratie en vertegenwoordiging

De regering

De regering bestaat uit de Koning en de ministers. (art. 42 Gw.) Er zijn ministers (43), staatssecretarissen (46) en ministeries (44). In het kabinet zitten de ministers en de staatssecretarissen.

Een ministerie is een ambtelijke organisatie met aan het hoofd een minister. Bij het ministerie werken ook staatssecretarissen. Zij kunnen als een soort onder- ministers worden beschouwd.

De Staten-Generaal

De Staten-Generaal, ook wel het parlement, bestaat uit de eerste en de tweede kamer. (Art. 50 jo. 51 Gw.) Er is in de Staten-Generaal sprake van Fracties. Fracties zijn groepen mensen in de kamer met dezelfde politieke kleur. Oftewel. Fracties zijn politieke partijen.

In de Staten-Generaal bestaan ook commissies. Deze zijn juist niet gelijkgezind. Commissies zijn verdeeld om het werk te verdelen en overzicht te geven. Commissies doen voorbereidend werk maar hebben geen macht. In Nederland hebben zij geen bevoegdheid om belangrijke beslissingen te maken. Commissies zijn altijd gericht op een bepaald onderwerp. Vanuit elke fractie gaan een bepaald aantal mensen met een zetel in commissies. De hoofdregel is dat in elke commissie elke fractie vertegenwoordigd wordt.

Directe Democratie

In Nederland is er over het algemeen geen sprake van directe democratie. Er zijn echter wel mogelijkheden toe. De eerste is het burgerinitiatief; Het proces wordt beschreven in 132a RvOII, de mogelijkheid voor burgers om iets op de agenda te krijgen. Dat maakt dat erover gesproken moet worden. Een voorbeeld hiervan is Arjen Lubach die Farao der Nederlanden wilde worden. Voor een burgerinitiatief moeten er een bepaald aantal handtekeningen worden verzameld.

Er zijn een aantal eisen waar een burgerinitiatief aan moet voldoen, deze staan opgenoemd in 132a RvOII, een van de belangrijkste eisen is, ‘Het burgerinitiatief

.....read more
Access: 
Public
College Wetgeving en rechtspraak

College Wetgeving en rechtspraak


Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Vanaf dit jaar is de volgorde van de behandelde onderwerpen gewijzigd. De onderwerpen zelf zijn hetzelfde. De colleges lopen in 2017/2018 een week voor ten opzichte van de aantekeningen.

  • De hiërarchie van wetgeving die in de aantekeningen staan is niet meer juist; Verdragen van de Unie en het statuut voor het Koninkrijk der Nederland is hieraan toegevoegd

  • De functies van de wet en wetgeving zijn onderwerpen die in 2017/2018 behandeld worden.

  • Alle artikelen uit de Grondwet zijn toegevoegd aan de wetgevingsprocedure.

  • De hoofdvragen en de inrichting van de rechtsbescherming ​​​​worden behandeld.

    Wat is belangrijk voor het tentamen?

    • Ken de procesgang van de Awb en de toetsingscriteria van de Awb.

    • Ook de civiele rechter, haar bevoegdheid en de toetsingscriteria zijn belangrijke onderwerpen. 

    Aantekeningen hoorcollege 1 16/17: Staten-Generaal

    Verhouding SG en Ministers

    Tot 1848 waren er grote ontwikkelingen in het koninkrijk. De macht van de koning nam af en ministers namen deze langzaam maar zeker over. In 1848 werd de ministeriële verantwoordelijkheid geïntroduceerd. Zij moesten zich toen verantwoorden tegenover de Staten-Generaal.

    De verhoudingen waren na 1848 nog steeds niet geheel duidelijk. De verduidelijking kwam in 1866/1868. De opkomst van het parlementaire stelsel met als belangrijkste regel; de vertrouwensregel.

    De vertrouwensregel bepaald de gehele verhouding tussen de Staten-Generaal en de ministers. Immers, wanneer de Staten-Generaal het vertrouwen in een minister kwijt is, moet deze minister vertrekken. Dat maakt dat de Staten-Generaal een conflict in beginsel dus altijd zal winnen. De vertrouwensregel is zo belangrijk dat je zou kunnen zeggen dat eigenlijk al het staatsrecht op deze regel berust.

    De vertrouwensregel zorgt niet alleen voor vijandschap maar ook voor controle. De vertrouwensregel veronderstelt parlementaire controle, veronderstelt dus ook dat er overleg plaats vindt. De vraag rijst nu, hoe kun je de verhouding tussen beiden nu schetsen?

    Er zijn twee verhoudingsmodellen te benoemen, model 1 is het monisme. Model 2 is het dualisme. Monisme en dualisme zijn twee heel abstracte begrippen. Ze worden allebei op verschillende manieren gebruikt. in dit geval betekent het dualisme dat er sprake is van twee organen die onafhankelijk van elkaar opereren. Deze organen zijn gelijkwaardig en niet tot elkaar te herleiden.

    Bij het monisme is er sprake van een hoofdorgaan dat een onder-orgaan kiest. Het ene orgaan is dus ondergeschikt aan het andere en kan van het hoofdorgaan worden afgeleid.

    De verhouding tussen de regering en het parlement, hoe kun je die nu schetsen? Wanneer je voor één van beide stelsels zou kiezen zou het dualisme naar voren

    .....read more
    Access: 
    Public
    College Decentralisatie

    College Decentralisatie


    Sheetnotes 18/19

    Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

    • De volgorde van de behandelde onderwerpen in het eerste hoorcollege van deze week is gewijzigd.

    • De Raad en uitleg over dit orgaan is een nieuw onderwerp, evenals art. 160 Gemeentewet en de taken van het College.

    Wat is belangrijk voor het tentamen?

    • Belangrijk voor het tentamen is om op een rijtje te hebben wat de taken zijn van de diverse organen.

    Aantekeningen hoorcollege 1 16/17: decentraal bestuur

    De organen die de gemeente en het provinciale bestuur hebben, wat mogen ze?

    N.B. Wanneer er over de gemeente of over de provincie wordt gesproken, kan er vaak ook het andere orgaan worden bedoeld, tenzij anders aangegeven.

    Belangrijke begrippen

    Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Primair is het een eenheidsstaat, secundair gedecentraliseerd. Een gedecentraliseerde eenheidsstaat heeft een aantal belangrijke elementen. Ten eerste mag er nooit gehandeld worden in strijd met hogere wetgeving. De hogere organen houden toezicht. Ten tweede komt meer dan 90% van het geld van het rijk. Ten derde heeft elk domein een eigen huishouding. Door de openheid, het rijk dat kan zeggen wie wat doet, hebben de gemeenten en provincies minder te zeggen. De openheid is niet nieuw. Voor 1848 hadden gemeentes en provincies al een eigen huishouding.

    In Nederland is er ook sprake van deconcentratie. Deconcentratie heeft niets met decentralisatie te maken. De centrale overheid kan besluiten delen van ministeries te verspreiden over het land. Simpelweg omdat het makkelijker is om meer locaties te hebben.

    Een ander begrip is functionele decentralisatie. Organen die een bepaalde overheidstaak of functie hebben gekregen. Dit zijn bijvoorbeeld waterschappen en scholen.

    Heel belangrijke begrippen zijn autonomie en medebewind. Autonomie geeft de bevoegdheid tot het maken van eigen regels. Medebewind ook, maar dan in opdracht van de rijksoverheid. Bij autonomie is er sprake van een alleenrecht. Het belang van autonomie is dat de gemeentes en provincies een handvat bezitten om nog enigszins mee te kunnen praten. Voor medebewind geldt dat de rijksoverheid op die manier meer grip houdt.

    De bestuurlijke hoofdstructuur werkt in Nederland als volgt; er zijn drie bestuursorganen. Gemeente, provincie en het rijk. Deze drie organen voeren de overheidstaken uit. Het orgaan met de maximale democratische legitimatie heeft het meest te zeggen. Dat orgaan is het meest democratisch gekozen. Bij de gemeente geldt bijvoorbeeld dat de Raad het belangrijkste is. Dit komt omdat dit orgaan ten opzichte van het College het meest democratisch gelegitimeerd is.

    Grondwettelijk kader sinds 1848

    De pijlers van Thorbecke werken door in de Grondwet.

    Ten eerste is het van belang dat de wetgever

    .....read more
    Access: 
    Public
    College Het Koninkrijk, de internationale rechtsorde en de EU

    College Het Koninkrijk, de internationale rechtsorde en de EU


    Sheetnotes 18/19

    Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

    • De onderwerpen van het eerste en het tweede hoorcollege in deze week zijn omgedraaid.

    • Daarnaast wordt het sluiten van verdragen uitgebreid behandeld, evenals art. 93 en 94 Gw.

    Wat is belangrijk voor het tentamen?

    • Lees de artikelen 93 en 94 Gw goed door en arceer deze in de wettenbundel! 

    Aantekeningen hoorcollege 1 16/17: de rechterlijke organisatie

    De theorie van de rechtsstaat bestaat uit verschillende kernpunten. Ten eerste de grondwet en de constitutie, dan de machtenscheiding welke uiteenvalt in de democratische wetgeving (de hiërarchische regels), de heerschappij van de wet (bestuurslichamen moeten zich aan de wet houden, legaliteitsbeginsel) en in onafhankelijke rechtspraak, en als laatste de grondrechten.

    Deze week gaat het over rechters. De rechter krijgt steeds meer een rechtsvormende taak. Om fraude binnen deze rechterlijke macht te voorkomen zijn verschillende maatregelen genomen. Zo wijst op grond van art. 116 GW de wetgever de organen die tot de rechterlijke macht behoren, aan en worden deze op grond van art. 117 GW bij een koninklijk besluit benoemd. Rechters kunnen verder niet door iemand van buiten de rechterlijke macht worden ontslagen. Ze stoppen over het algemeen pas met hun functie wanneer ze 70 jaar zijn.

    De onafhankelijkheid is zowel grondrechtelijk als constitutioneel geregeld. In de grondwet (ook art. 6 EVRM) staan de beginselen van onpartijdigheid, zelfstandigheid en eerlijkheid waar de rechter zich aan moet houden. Staatsrechtelijk gezien kennen we de driehoek van de machtenscheiding (zie het plaatje hierboven) Door deze machtenscheiding zou in Nederland de macht gescheiden moeten zijn en de rechter dus onafhankelijk moeten kunnen opereren van deze twee andere organen.

    De bevoegdheid van de rechter wordt in de wet weergegeven. In art. 112 GW staat dat de rechter in beginsel besluit over haar eigen bevoegdheid. In lid 1 wordt ingegaan op de burgerlijke geschillen en in lid 2 de publiekrechtelijke geschillen.

    Over de bevoegdheid met betrekking tot het toepassen van wetten en voorschriften geldt het toetsingsverbod uit art. 120 GW en art. 94 GW wat gaat over het buiten toepassing laten van regels wanneer deze niet overeenkomen met verdragen. Halsema wil dat er een toetsingsmogelijkheid komt voor de klassieke grondrechten. Haar argumenten zijn onder andere de meer democratie, rechtspraak en het verdragsrecht.

    De vraag of je met publiekrechtelijke geschillen naar een civiele of administratieve rechter moet wordt beantwoord in art. 112 lid 2 GW. In art. 1:4 AWB staat dat de administratieve rechter niet tot de rechterlijke macht behoord.

    Voor administratieve (bestuursrechtelijke) rechtspraak kun je voor verschillende gebieden bij verschillende rechters terecht. Bij de

    .....read more
    Access: 
    Public
    College Gastcollege en Inleiding grondrechten

    College Gastcollege en Inleiding grondrechten


    Sheetnotes 18/19

    Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

    • De onderwerpen die in week 6 behandeld worden in 2017/2018, staan in de aantekeningen in week 7. De onderwerpen worden voorts chronologisch behandeld.

    • De volgende onderwerpen zijn nieuw: wat zijn grondrechten en voor wie gelden deze?

    • Op art. 120 Gw ligt in 2017/2018 de nadruk.

    Wat is belangrijk voor het tentamen?

    • Het is belangrijk om 120 Gw goed door te lezen en te begrijpen waar het over gaat (arceer in je wettenbundel)!

    Aantekeningen hoorcollege 1 16/17: internationale rechtsorde

    Onderwerp van dit college:

    1. Nederland als onderdeel van de internationale rechtsorde

    2. Europees Nederland als onderdeel van het koninkrijk der Nederland

    Doelen:

    1. Begrijpen hoe een verdrag tot stand komt, hoe verdragen voor burgers rechten en plichten kunnen meebrengen en hoe verdragsbepalingen zich verhouden tot het nationale recht.

    2. De staatsrechtelijke verhoudingen binnen het koninkrijk, de belangrijkste koninkrijksorganen. Verdragen: Internationale overeenkomst tussen volkenrechtelijke rechtssubjecten (staten) kunnen uitleggen welke bevoegdheden op koninkrijksniveau en welke op landsniveau liggen.

    Nederland als onderdeel van de internationale rechtsorde

    Er zijn verschillende organisaties waar Nederland deel van uit maakt. Nederland wordt door verdragen en lidmaatschappen beperkt in haar handelen.

    Organisaties zijn bijvoorbeeld de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de NAVO en de EU. Al deze organisaties hebben eigen belangrijke verdragen die beperkend kunnen werken ten opzichte van haar leden.

    • VN:

      • Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR/BuPO) 1966)

      • Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) (1966)

    • Raad van Europa

      • Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) (1950)

      • Europees sociaal Handvest (ESH) (1961/1996)

    • NAVO

      • NAVO-verdrag (1949)

    • EU (Wat in deze samenvatting staat, geldt NIET voor de Europese Unie)

    Artikel 90 Grondwet bepaalt dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert. Uit artikel 91 lid 1 GW blijkt dat het koninkrijk niet aan verdragen wordt gebonden zonder goedkeuring van de Staten-Generaal. Zowel de regering als de Staten-Generaal zijn dus van belang.

    Voor het oprichten van een verdrag moet er een stappenplan worden gevolgd;

    Ten eerste moet er overeenstemming over de inhoud zijn. Er wordt over het algemeen door diplomatieke afgevaardigden onderhandeld. De politieke leiders komen vaak pas voor de ondertekening van de inhoud. Zij zijn meer voor het plaatje.

    Daarna volgt het sluiten van het verdrag. Er wordt ondertekend door de regering of

    .....read more
    Access: 
    Public
    College Enkele specifieke grondrechten en bijzondere leerstukken

    College Enkele specifieke grondrechten en bijzondere leerstukken


    Sheetnotes 18/19

    Wat zijn de veranderingen in de colleges ten opzichte van bestaande collegeaantekeningen/ sheets?

    • Dit college is erg de nadruk gelegd op artikel 7 van de Grondwet, met name lid 1 (Drukpers) 

    • Vorig jaar ging het vooral over artikel 10 Grondwet. 

    Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

    • Geen recente ontwikkelingen (artikelen van de grondwet al zeer oud en zal niet gauw sprake zijn van een wijziging) 

    Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

    • Zorg ervoor dat je artikel 7 Grondwet goed begrijpt, gebruik hierbij tevens de achtergrond bij dit artikel. 

    Aantekeningen hoorcollege 1 16/17: grondrechten

    Grondrechten

    Voorbeeld 1. Meneer van Ooijen, radicaal evangelist met 16 kinderen zet op zijn dakpannen ‘Jezus redt’. De gemeente wil dat niet hebben. Er speelt godsdienstvrijheid tegenover het welstandsbeleid van de gemeente.

    Voorbeeld 2. Rosti Rostelli, een hypnotiseur, wil optreden in Rijssen, een streng Christelijke gemeente. Zij willen echter geen provocerend gedrag in de zaal die hij wil huren van de gemeente. Er speelt vrijheid van meningsuiting tegenover het standpunt van de gemeente die zegt ‘Grondrechten gelden tussen de overheid en de burger, ik ben nu geen overheid, wij verhuren gewoon een zaal’

    Voorbeeld 3. Facebook, Microsoft, Google et cetera. Gelden de grondrechten ook tegenover deze bedrijven? (Gelden ze hetzelfde als tegenover de overheid?)

    Het ontstaan van de grondrechten

    De theoretische ontwikkeling van de grondrechten is begonnen met Locke, Life, liberty en property.

    Een grondrecht lijkt universeel en logisch, voor iedereen te gelden maar ze zijn pas vrij laat ‘ontdekt’. Hoe moeten deze grondrechten worden gefundeerd?

    Locke, een contractsfilosoof zegt; “Mensen zijn redelijke wezens. Ze willen bescherming. De staat is opgericht om life, liberty en property te beschermen en dus ook ter afbakening van het overheidsgezag

    Er is een verschil tussen wanneer de grondrechten ontstonden en wanneer deze werden opgenomen in de wet.

    In 1215 kwam er in Engeland de Magna Carta; De adel dwong de machthebbers tot meer politieke vrijheid en godsdienstvrijheid.

    In 1679, ook in Engeland, de Habeas Corpus Act; Dit was tégen willekeurige vrijheidsberoving. De koning sloot tegenstanders willekeurig zonder proces op. Dit is nog steeds geldend recht.

    In 1776 kwam in de VS de Declaration of Independence: Er kwamen individuele grondrechten, onvervreemdbare rechten. Life, liberty and persuit of happiness

    In 1789 de Déclaration des Droit de l’Homme et du Citoyen: Dit was ook een onafhankelijkheidsverklaring met ongeveer de zelfde grondrechten.

    In 1798 de Staatsregeling Bataafsche volk: Dit was de eerste keer dat in dit gebied allerlei grondrechten werden geformuleerd.

    In 1815 de Grondwet van.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    oneworld magazine
    Check how to use summaries on WorldSupporter.org


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1520