Staatsrecht 1 - RUG - Hoorcollegeaantekeningen & Sheetnotes
- 1620 keer gelezen
De onderwerpen van het eerste en het tweede hoorcollege in deze week zijn omgedraaid.
Daarnaast wordt het sluiten van verdragen uitgebreid behandeld, evenals art. 93 en 94 Gw.
De theorie van de rechtsstaat bestaat uit verschillende kernpunten. Ten eerste de grondwet en de constitutie, dan de machtenscheiding welke uiteenvalt in de democratische wetgeving (de hiërarchische regels), de heerschappij van de wet (bestuurslichamen moeten zich aan de wet houden, legaliteitsbeginsel) en in onafhankelijke rechtspraak, en als laatste de grondrechten.
Deze week gaat het over rechters. De rechter krijgt steeds meer een rechtsvormende taak. Om fraude binnen deze rechterlijke macht te voorkomen zijn verschillende maatregelen genomen. Zo wijst op grond van art. 116 GW de wetgever de organen die tot de rechterlijke macht behoren, aan en worden deze op grond van art. 117 GW bij een koninklijk besluit benoemd. Rechters kunnen verder niet door iemand van buiten de rechterlijke macht worden ontslagen. Ze stoppen over het algemeen pas met hun functie wanneer ze 70 jaar zijn.
De onafhankelijkheid is zowel grondrechtelijk als constitutioneel geregeld. In de grondwet (ook art. 6 EVRM) staan de beginselen van onpartijdigheid, zelfstandigheid en eerlijkheid waar de rechter zich aan moet houden. Staatsrechtelijk gezien kennen we de driehoek van de machtenscheiding (zie het plaatje hierboven) Door deze machtenscheiding zou in Nederland de macht gescheiden moeten zijn en de rechter dus onafhankelijk moeten kunnen opereren van deze twee andere organen.
De bevoegdheid van de rechter wordt in de wet weergegeven. In art. 112 GW staat dat de rechter in beginsel besluit over haar eigen bevoegdheid. In lid 1 wordt ingegaan op de burgerlijke geschillen en in lid 2 de publiekrechtelijke geschillen.
Over de bevoegdheid met betrekking tot het toepassen van wetten en voorschriften geldt het toetsingsverbod uit art. 120 GW en art. 94 GW wat gaat over het buiten toepassing laten van regels wanneer deze niet overeenkomen met verdragen. Halsema wil dat er een toetsingsmogelijkheid komt voor de klassieke grondrechten. Haar argumenten zijn onder andere de meer democratie, rechtspraak en het verdragsrecht.
De vraag of je met publiekrechtelijke geschillen naar een civiele of administratieve rechter moet wordt beantwoord in art. 112 lid 2 GW. In art. 1:4 AWB staat dat de administratieve rechter niet tot de rechterlijke macht behoord.
Voor administratieve (bestuursrechtelijke) rechtspraak kun je voor verschillende gebieden bij verschillende rechters terecht. Bij de sociale verzekering, neergelegd in de beroepswet/ambtenarenwet moet je naar de Rechtbank waarna je in hoger beroep kan bij de Centrale Raad van beroep (AWB). Bij belastingen, neergelegd in de algemene wet rijksbelastingen en de belastingwetten kun je naar de rechtbank waarna de normale rechtsmiddelen van het hof en de Hoge Raad volgen, bij het economische bestuursrecht, neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht kun je naar het College van beroep voor het bedrijfsleven, en als laatste bij het aanvullende stelsel van het AWB kun je eerst bezwaar maken, dan kun je naar de rechtbank en dan uiteindelijk naar de afdeling bestuursrechtspraak RvS.
De conclusie hieruit is dat de burgerlijke rechter eerder als een restrechter kan worden gezien.
De Nederlandse rechtsorde kent ook haar problemen. Er is sprake van onoverzichtelijkheid, te weinig rechtseenheid en sprake van overbelasting. Het doel is dan ook om de kwaliteit en toegankelijkheid te verbeteren en een meer evenwichtige structuur tot stand te brengen. Ze willen dit aanpakken door de Raad van de Rechtspraak meer te integreren. Zij zijn het bestuur van de meeste rechtsprekende organisaties.
In dit tweede hoorcollege van week 5 zijn twee hoofdvragen van belang?
Stelsel rechtsbescherming; Wie kan waar, waartegen en hoe opnemen tegen overheidshandelen?
Hoe wordt dat handelen getoetst?
(Rechtmatigheid en doelmatigheid.) Moet hierbij alleen het recht worden getoetst?
De wetgever heeft het primaat; de wetgever staat uiteindelijk aan het hoofd van de rechtspraak. De drie verschillende instanties onderscheiden zich in taken en rollen, in de onderlinge verhouding en de legitimatiebronnen.
Er wordt in dit college een verschil gemaakt tussen de administratieve en de civiele rechter. Soms moet je bij de één zijn en soms bij de ander.
Het normale stelsel met betrekking tot rechtsbescherming is het AWB-stelsel. Meer specifiek kom je dan bij de administratieve rechter terecht. Bij uitzondering kom je bij de gewone rechter terecht. Dat is bij civiel en resterende zaken.
Bij de bestuursrechter (art. 1:4 jo. 8:6 AWB) zijn verschillende begrippen van belang. Er is vaak sprake van een besluit (art. 1:3 lid 1 AWB), een bestuursorgaan (art. 1:1 AWB), een belanghebbende (Art. 1:2 AWB). Een bestuursorgaan is een orgaan van een openbaar lichaam. Een belanghebbende eenieder die rechtstreeks is betrokken bij een besluit. Een aanvrager of een omwonende bijvoorbeeld.
In de procedure bij de bestuursorgaan zijn twee fasen te onderscheiden. De eerste is de heroverweging: bezwaar (7:1) bij het orgaan dat besluit heeft genomen óf administratief beroep (Art. 1:5 lid 2), bij een ander orgaan. In deze fase wordt een volle toetsing van de recht- en doelmatigheid gedaan. De tweede fase is de rechterlijke toetsing bij de bestuursrechter. In deze fase wordt alleen de rechtmatigheid getoetst. (art. 8:77)
Bronnen van het bestuursrecht (bij de bestuursrechter) zijn het geschreven recht, het ongeschreven recht (algemene beginselen van behoorlijk bestuur, ABBB), algemene rechtsbeginselen (art. 3:2, 3:3 en 3:4) onder andere het gerechtigheidsbeginsel en het beginsel van eerlijkheid.
Bij de civiele rechter worden de algemene verbindende voorschriften (art. 120 GW), de beleidsregels, de privaatrechtelijke handelingen en de feitelijke handelingen behandeld.
De vraag wie van de twee bevoegd is wordt beantwoord in art. 112 lid 1 en 2 GW en het arrest Guldemond/Noordwijkerhout. Daarin wordt gesteld dat het afhankelijk is van het voorwerp van geschil waarover de burger vraagt te worden beschermd en niet van de aard van het recht waar de verweerder zijn verweer op grondt. Andere arresten over de ontvankelijkheid zijn het arrest Willemse (1964) en het schel- en deuropeners-arrest (1957)
De bestuursrechter kijkt dus of iets rechtmatig is. Daarvoor wordt onder andere de onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) bekeken maar ook de algemene rechtsbeginselen (ABBB)
Rechtspersonen kunnen tegen regels van bestuursorganen en van de staat worden beschermd. Dat is in het arrest van Pocketbooks II (1969) en het arrest Landbouwvliegers (1986) uitgewerkt. In het eerste arrest handelt de staat onrechtmatig indien een verbod van de regering in strijd is met de grondwet. In het tweede arrest wordt duidelijk dat lagere wetgeving als algemeen verbindende voorschriften mogen worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen. Zo’n regel zou kunnen verdwijnen op grond van strijd met het verbod op willekeur. Hogere wetgeving mag echter niet worden getoetst. (Art. 120 GW en Harmonisatiewet-arrest)
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2298 |
Add new contribution