Klinische neuropsychologie
Hoofdstuk 24
Schizofrenie
Klinische beeld en diagnostische criteria
De vier symptomen die volgens Bleuler kenmerkend zijn voor schizofrenie zijn: 1) Ambivalentie, geen keuzes kunnen maken 2) Vervlakt affect 3) Autisme, verminderde deelname aan sociale interacties 4) Associatiezwakte, niet goed logische verbanden kunnen leggen
Schizofreniesymptomen worden opgedeeld in 1) positieve symptomen, een toename van bepaalde functies of gedachten 2) negatieve symptomen, een afname van bepaald gedrag of bepaalde functies en 3) desorganisatie.
In de DSM-5 worden de volgende criteria voor schizofrenie aangehouden: 1) wanen 2) hallucinaties 3) gedesoriënteerd spreken 4)ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag 5) negatieve symptomen. Ook moet er sprake zijn in een achteruitgang in sociaal functioneren en moet het ten minste een half jaar aanwezige zijn.
Om de diagnose te stellen moeten er ten minste twee symptomen aanwezig zijn waarvan minimaal één positief symptoom of desorganisatie.
Bij 70-80% van de mensen met schizofrenie komen cognitieve functiestoornissen voor.
Doorgaans wordt de eerste psychotische episode doorgemaakt in de jonge volwassenheid, maar ook hiervoor bestaan er vaak lichte cognitieve stoornissen. Bij familieleden worden vaak cognitieve stoornissen waargenomen.
De oorzaak van schizofrenie is een interactie tussen genen en omgevingsfactoren. De omgevingsfactoren hebben betrekking op de vroege ontwikkeling, maar kunnen ook later optreden.
Neuropathologie
Bij schizofrenie is er sprake van een kleiner volume van de grijze stof, vooral in de superieure temporale gyrus en in mediale temporale en limbische structuren (amygdala, hippocampus en gyrus parahippocampalis). De normale asymmetrie van de hersenen is afwezig en er zijn veranderingen in de wittestofbanen die de verbindingen tussen hersengebieden verzorgen.
Voor aan aantal hersenstructuren neemt het volume af bij progressie van de stoornis: verwijding van de ventrikels en volumereductie in de hippocampus.
Een vergroting van de basale ganglia kan door antispychotica komen.
Er is verandering in de activatie van hersengebieden: in de dorsolaterale prefrontale cortex bij taken die beroep doen op executieve functies (over- en onderactivatie), de hippocampus is hippocatief, en verhoogde amygdala-activatie.
Medicatie en de invloed op cognitief functioneren
De farmacotherapie bij schizofrenie bestaat uit behandeling met anti-psychotica
Eerstegeneratie- of klassieke psychotica hebben een dopamineantagonistische werking en een sederend effect. Hebben veel bijwerkingen.
Atypische antipsychotica werken op de serotonine- en glutamaatreceptoren. Hebben minder bijwerkingen.
Derdegeneratieantipsychotica zijn partiële dopamineagnosten.
Antipsychotica hebben een (klein) positief effect op het cognitief functioneren.
Klassieke functiedomeinen
Er bestaat geen specifiek
.....read more
Add new contribution