Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Hertentamen 2019

Tentamenvragen - Inleiding

Mc-vragen

Vraag 1

De dekkingsbijdrage is het verschil tussen de omzet en...

  1. de variabele standaardkosten van de omzet
  2. de totale constante standaardkosten van de periode
  3. de constante standaardkosten van de omzet
  4. het totaal van de variabele standaardkosten van de omzet en de totale constante standaardkosten van de periode

Vraag 2

Onderneming Toefje BV verkoopt luxe cupcakes, welke ze waardeert tegen de integrale standaardkostprijs. Over de maand maart beschikt de onderneming over de volgende gegevens:

  • Beginvoorraad: 0 stuks
  • Normale productie: 90.000 stuks
  • Werkelijke productie: 72.000 stuks
  • Verkopen: 54.000 stuks
  • Constante kosten (tevens normaal): € 144.000
  • Waarde eindvoorraad: € 63.000

Hoeveel zou de kostprijs van een cupcake bedragen als de variabelekostencalculatie was toegepast, er vanuit gaande dat de variabele kosten proportioneel variabel zijn? 

  1. € 3,50
  2. € 1,50
  3. € 2,00
  4. € 1,90

Vraag 3

Een onderneming produceert en verkoopt scheerapparaten van het type Smooth. Aan het begin van de maand april lagen er 400 op voorraad. In die maand worden er 1.000 geproduceerd en 1.100 verkocht. Om het perioderesultaat van april bij toepassing van de variabelekostencalculatie te bepalen, zou de onderneming uit kunnen gaan van het perioderesultaat bij toepassing van de integralestandaardkostprijsmethode en...

  1. daarbij af moeten trekken 100 stuks product vermenigvuldigd met de normale variabele productiekosten per product
  2. daarbij af moeten trekken 100 stuks product vermenigvuldigd met de normale constante productiekosten per product
  3. daarbij op moeten tellen 100 stuks product vermenigvuldigd met de normale constante productiekosten per product
  4. daarbij op moeten tellen 100 stuks product vermenigvuldigd met de normale variabele productiekosten per product

De volgende twee vragen gaan over onderneming Janssens. Ondernemer Janssens fabriceert vlaaien die hij verkoopt aan winkelketens. Over de afgelopen maand beschikt Janssens over de volgende gegevens:

  • Productie werkelijk: 97.200 stuks
  • Productie normaal: 81.000 stuks
  • Verkopen: 90.000 stuks
  • Constante kosten: € 243.000
  • Variabele kosten: € 1,60 per stuk (proportioneel variabel)
  • Verkoopprijs: € 4,80 per stuk We veronderstellen dat alle kosten tevens normale kosten zijn.

Aan het begin van de maand had Janssens geen voorraad. Hij past de integralestandaardkostprijsmethode toe. Stel dat de werkelijke productie van Janssens 9.000 hoger zou zijn geweest (nieuwe situatie).

Alle overige gegevens blijven gelijk.

Vraag 4

Het bezettingsresultaat in de nieuwe situatie is ten opzichte van de oorspronkelijke situatie...

  1. gelijk gebleven
  2. verslechterd
  3. verbeterd

Vraag 5

Het transactieresultaat in de nieuwe situatie is ten opzichte van de oorspronkelijke situatie...

  1. gelijk gebleven
  2. verslechterd
  3. verbeterd

Antwoordindicatie - Inleiding

Vraag 1

Antwoord a. is juist. Uit het verschil tussen omzet en variabele standaardkosten van de omzet moeten de constante kosten worden gedekt.

Vraag 2

Antwoord d. is juist. De eindvoorraad bedraagt 18.000 stuks (beginvoorraad + productie – verkopen) en is € 63.000 waard. Aangezien die wordt gewaardeerd tegen de integrale standaardkostprijs, bedraagt die € 3,50.

De component constante kosten in de de integrale standaardkostprijs = de normale constante kosten : de normale productie = € 144.000 : 90.000 = € 1,60.

Ergo, de variabele kosten per eenheid zijn € 3,50 -/- € 1,60 = € 1,90 hetgeen de waarderingsgrondslag is van de variabelekostencalculatie.

Vraag 3

Antwoord c. is juist. De voorraadmutatie vermenigvuldigd met de normale constante productiekosten per product is hetgeen meer of minder geactiveerd wordt op de balans en dus leidt tot minder of meer kosten in de betreffende periode. In dit geval worden per saldo minder producten geactiveerd. Onder de integralestandaardkostprijsmethode worden daardoor voor die producten 100 maal de normale constante productiekosten per product in de kostprijs verkopen meegenomen. Om het perioderesultaat van april bij toepassing van de variabelekostencalculatie te bepalen, moeten die kosten bij het resultaat worden opgeteld.

Vraag 4

Antwoord a. is juist. Het bezettingsresultaat stijgt als gevolg van een toenemend positief verschil tussen normale en werkelijke productie.

Vraag 5

Antwoord a. is juist. Stijging van de werkelijke productie leidt niet tot een verandering van de integralestandaardkostprijs of tot andere verkoopaantallen. Het transactieresultaat blijft dus gelijk. Het bezettingsresultaat stijgt als gevolg van een toenemend positief verschil tussen normale en werkelijke productie. Daardoor zal het perioderesultaat (als som van het transactieresultaat en bezettingsresultaat) stijgen.

Tentamenvragen - Hoofdstuk 1

Mc-vragen

Vraag 6

De zogenaamde PDCA-cyclus van Deming is van toepassing op zowel strategische, tactische als operationele planning.

Deze stelling is

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 7

Als nieuwe medewerker van het bedrijfsbureau van een divisie gaat u gelijk op uw eerste werkdag mee met het hoofd van de divisie naar een bespreking met de directie en de financieel directeur. Die laatste schuift u een A4-tje toe met daarop een spinnenweb, waarmee in één oogopslag duidelijk wordt hoe de scores zijn op negen aandachtsgebieden, betrekking hebbend op de organisatie en haar resultaten.

Het management control systeem dat de divisie toepast, is het zogenaamde EFQM-model, ook wel INK-managementmodel genoemd.

Deze stelling is 

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 8

U heeft voor uzelf een ‘management’dashboard opgesteld, met daarop verschillende aandachtsgebieden, zoals uw gezondheid, uw financiën en uw studie. Bij het aandachtsgebied studie heeft u ‘BSA (bindend studieadvies)’ en ‘behaalde EC’s’ vermeld. Welke van de volgende stellingen is het meest van toepassing:

  1. ‘Behaalde EC’s’ is een prestatie-indicator die aangeeft in hoeverre de kritische succesfactor ‘BSA (bindend studieadvies)’ wordt gerealiseerd.
  2. ‘Behaalde EC’s’ en ‘BSA (bindend studieadvies)’ zijn beide prestatie-indicatoren.
  3. ‘Behaalde EC’s’ en ‘BSA (bindend studieadvies)’ zijn beide kritische succesfactoren.
  4. ‘Behaalde EC’s’ is een kritische succesfactor die aangeeft in hoeverre de prestatie-indicator ‘BSA (bindend studieadvies)’ wordt gerealiseerd.

Vraag 9

In de balanced scorecard komt de term ‘balanced’ voor, die slaat op het realiseren van een aanpak waar het gaat om het geven van ‘evenwichtige’ aandacht aan bepaalde grootheden. Om hoeveel van de volgende ‘evenwichten’ gaat het?

  • evenwicht tussen financiële en niet-financiële maatstaven
  • evenwicht tussen leidende en volgende indicatoren
  • evenwicht tussen kortetermijn- en langetermijndoelstellingen
  • evenwicht tussen externe en interne prestatiegebieden 
  1. één
  2. twee
  3. drie
  4. vier

Antwoordindicatie - Hoofdstuk 1

Vraag 6

Antwoord a. is juist. Zoals blijkt in figuur 6 van het leerboek vindt voor alle deze vormen van planning een bewaking van de realisatie plaats door middel van het opstellen van plannen, het meten van uitgevoerde activiteiten, het evalueren van verschillen tussen plan en realisatie en het nemen van maatregelen.

Vraag 7

Antwoord a. is juist. Management tracht met het EFQM-model, ook wel INK-managementmodel genoemd, aan de hand van negen aandachtsgebieden, betrekking hebbend op de organisatie en haar resultaten, de realisatie van de strategie van de organisatie of een onderdeel ervan te bewaken.

Vraag 8

Antwoord a. is juist. Een prestatie-indicator geeft aan in hoeverre een kritische succesfactor wordt gerealiseerd. Het behalen van de BSA is kritisch en kan worden gemeten aan de hand van behaalde EC’s.

Vraag 9

Antwoord d. is juist. Zie het leerboek.

 

Tentamenvragen - Hoofdstuk 2 en 7

Mc-vragen

Vraag 10

Onderneming Tingeling verkoopt fietsbellen. De producten worden gewaardeerd tegen integralestandaardkostprijs. De controller verzamelt voor een bepaalde periode de volgende gegevens (waarbij elke X een bedrag of een aantal voorstelt; een leeg vakje betekent dat hij niet over het gegeven beschikt):

 Begroot (en normaal)Werkelijk
Productie (aantal)X 
Verkopen (aantal)XX
Verkoopprijs (€)XX
Manuur per product (aantal)X 
Kosten per manuur (€)  
Constante productiekosten (€)  

Hoeveel gegevens ontbreken om het verkoopprijsverschil voor de betreffende periode te berekenen?

  1. één
  2. twee
  3. drie
  4. geen een

Vraag 11

Goud BV fabriceert sieraden. Daarvoor gebruikt het bedrijf vele uren arbeid. Deze worden doorberekend aan de producten, die worden gewaardeerd tegen integralestandaardkostprijs. De financieel directeur van de onderneming wil de prijsverschillen op arbeidsuren berekenen. Voor het vaststellen daarvan vergelijkt hij...

  1. realisatiecijfers met alleen productiegegevens uit het ex post budget
  2. realisatiecijfers met alleen productiegegevens uit het ex ante budget
  3. productiegegevens uit het ex ante budget met die uit het ex post budget
  4. productie- en verkoopgegevens uit het ex ante budget met die uit het ex post budget

Vraag 12

Het hoofd verkoop van een fabricageonderneming vraagt zich af hoe zij de verkoopresultaten van de afgelopen maand gunstiger voor kan stellen. Zij denkt daarbij specifiek aan verkoopomvangverschil en het verkoopprijsverschil, die allebei weliswaar positief zijn, maar die beide lager zijn dan zij had verwacht. Als die meevallers nog gunstiger uit zouden vallen, zou haar tijdelijke arbeidscontract wel eens omgezet kunnen worden in een vast contract. Plotseling valt het hoofd van de productie bij haar binnen en vertelt haar tussen neus en lippen door dat die dag de directie heeft besloten de normale productie met terugwerkende kracht 10% hoger vast te stellen. Het hoofd verkoop denkt gelijk na over de consequenties voor de verkoopresultaten van afgelopen maand. 

  1. De verkoopresultaten zullen verslechteren als gevolg van een minder gunstig verkoopomvangverschil.
  2. De verkoopresultaten zullen verbeteren dankzij een gunstiger verkoopomvangverschil.
  3. De verkoopresultaten zullen verslechteren als gevolg van een minder gunstig verkoopprijsverschil.
  4. De verkoopresultaten zullen verbeteren dankzij een gunstiger verkoopprijsverschil.

De volgende drie vragen gaan over onderneming ArrivalTime. De onderneming ArrivalTime verkoopt stationsklokken. De producten worden gewaardeerd tegen integralestandaardkostprijs. Over de afgelopen maand zijn de volgende gegevens bekend:

 Begroot (en normaal)Werkelijk
Productie10.00012.000
Verkopen9.00010.500
Verkoopprijs€400€410
Manuur per product4,85,1
Kosten per manuur€45€47
Constante productiekosten€ 1.280.000€ 1.440.000

Vraag 13

Bij onderneming ArrivalTime is sprake van een negatief prijsverschil op manuren van: 

  1. € 96.000
  2. € 100.800
  3. € 115.200
  4. € 122.400

Vraag 14

Bij onderneming ArrivalTime is sprake van een negatief efficiencyverschil op manuren van

  1. € 141.750
  2. € 148.050
  3. € 162.000
  4. € 169.200

Vraag 15

Het positieve verkoopomvangverschil op stationsklokken voor ArrivalTime in de betreffende maand is

  1. € 84.000
  2. € 90.000
  3. € 99.000
  4. € 189.000

Antwoordindicatie - Hoofdstuk 2 en 7

Vraag 10

Antwoord d. is juist. Het verkoopprijsverschil is gelijk aan (VPw - VPb) * Qw, i.c. de werkelijke en de begrote verkoopprijs als de werkelijk verkochte aantallen. Die gegevens zijn allemaal bekend.

Vraag 11

Antwoord a. is juist. Het ex post budget is bedoeld om een realistische vergelijking te maken tussen werkelijke (gerealiseerde) en toegestane kosten van inputs zoals arbeidsuren, gegeven een gefabriceerde hoeveelheid eindproducten. De verkoopcijfers worden hierbij niet betrokken.

Vraag 12

Antwoord b. is juist. Het verkoopomvangverschil is gelijk aan (Qw - Qs ) * (VPb - KP) en het verkoopprijsverschil is gelijk aan (VPw - VPb) * Qw. De enige factor die invloed ondergaat van de normale productie is KP: de integralestandaardkostprijs. Die zal lager worden bij een hogere normale productie. Het verkoopomvangverschil zal daardoor verbeteren.

Vraag 13

Antwoord d. is juist:

Prijsverschil

= (PS - PW) * HW

= (€ 45 - € 47) * (12.000 * 5,1) = -/- € 2 * 61.200 = -/- € 122.400 (nadelig dus).

Vraag 14

Antwoord c. is juist:

Efficiencyverschil

= (HS - HW) * PS = (12.000 * 4,8 - 12.000 * 5,1) * € 45

= (57.600 – 61.200) * € 45 = -/- € 162.000 (dus nadelig).

Vraag 15

Antwoord a. is juist:

(Qw - Qs ) * (VPb - KP) = (10.500 - 9.000) * ( € 400 - € 344 ) = € 84.000 positief

nb: KP = integrale standaard kostprijs = € 1.280.000 : 10.000 + 4,8 * € 45 = € 128 + € 216 = € 344

Tentamenvragen - Hoofdstuk 3

Mc-vragen

Vraag 16

Een onderneming heeft twee divisies, A en B. Divisie A heeft een omloopsnelheid van het geïnvesteerd vermogen van 0,625. Divisie B heeft een return on investment (ROI) die tweemaal die van divisie A is. Divisie B heeft een winst gemaakt van 8 miljoen euro. Als de winstmarge van divisie A 4% is, hoe hoog is dan het geïnvesteerd vermogen van divisie B?

(nb: geïnvesteerd vermogen mag ook worden gelezen als gemiddeld geïnvesteerd vermogen)

  1. 80 miljoen euro
  2. 160 miljoen euro
  3. 200 miljoen euro
  4. 250 miljoen euro

Vraag 17

Welk type verantwoordelijkheidscentra ligt gezien de aard van haar activiteiten voor de afdeling Research & Development van Heineken het meest voor de hand?

  1. winstcentrum
  2. kostencentrum
  3. opbrengstencentrum
  4. uitgavencentrum

De volgende twee vragen gaan over onderneming Levenson, een grote industriële onderneming met vier divisies. De afgelopen periode laat de volgende gerealiseerde cijfers zien:

DivisiesABCD
gegevens per divisie (in mjl €):    
Omzet22080180175
Winst20122248
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen16070200240

vereiste rendement per divisie: 18%

Vraag 18

De divisies van onderneming Levenson beoordelen hun winstgevendheid op basis van de ‘return on investment’ (ROI). Als investeren in een actief en de bijbehorende activiteit leidt tot een hogere ROI, zal een divisie die investering realiseren.

De directie kijkt ook naar de ROI, maar vindt de invloed van beslissingen op het ‘residual income’ (RI) doorslaggevend. Een verslechtering daarvan als gevolg van (des)investeringen wordt als ‘suboptimaal’ beschouwd. Stel dat voor elk van de divisies geldt dat ze in een activiteit kunnen investeren met de volgende kenmerken:

  • gerealiseerde omzet € 15
  • gerealiseerde winst € 3
  • gemiddeld geïnvesteerd vermogen € 20

(bedragen in miljoenen euro’s).

Hoeveel suboptimale beslissingen zullen worden genomen? (nb: cijfers achter de komma zijn ook van belang) 

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Vraag 19

Hoe groot is het ‘residual income’ (RI) voor de onderneming in totaliteit?

  1. € 16,6 mlj negatief
  2. € 13,9 mlj negatief
  3. € 13,9 mlj positief
  4. € 16,6 mlj positief

Antwoordindicatie - Hoofdstuk 3

Vraag 16

Antwoord b. is juist. De ROI van divisie A kan worden berekend door haar omloopsnelheid en winstmarge met elkaar te vermenigvuldigen, zijnde 2,5%. De ROI van divisie B is twee keer die van divisie A, dus 5%. Als de winst van divisie B 8 miljoen is, moet haar geïnvesteerd vermogen 160 miljoen zijn om op een ROI van 5% uit te komen (8 : 160).

Vraag 17

Antwoord d. is juist. De prestaties van de afdeling Research & Development van Heineken zijn moeilijk meetbaar en voor zover dat al mogelijk is, is het gezien het unieke aard ervan onmogelijk er normen voor te bepalen. Door het ontbreken van deze input-output relatie is een kostencentrum niet toe te passen. Ook kan geen directe relatie worden gelegd tussen de bereikte resultaten en de daarvoor benodigde middelen, wat toepassing van een winstcentrum of opbrengstencentrum onmogelijk maakt. Een uitgavencentrum ligt derhalve het meest voor de hand.

Vraag 18

Antwoord b. is juist. Zie onderstaande berekening.

 ABCDTotaal
ROI-oud12,50%20,00%11,00%20,00%15,52%
ROI-nieuw12,78%18,89%11,36%19,62%15,47%
mutatie t.o.v. vorige ROI0,28%-1,11%0,36%-0,38%-0,06%
RI:ABCDTotaal
werkelijke winst23,0017,0025,0051,00116,00
vereiste winst32,4016,2039,6046,80135,00
 ___________________________________
RI-9,400,80-14,604,20-19,00
mutatie t.o.v. vorige RI-0,60-0,60-0,60-0,60-2,40

Beredeneerd: voor twee divisies is de ROI van de nieuwe investering zelf (15%) hoger dan de ROI die ze hadden. De investering zal hun totale ROI dus verbeteren. Echter doordat de ROI van de investering lager is dan de vereiste ROI, zal de RI voor alle divisies verslechteren. Er zijn dus twee suboptimale beslissingen.

Vraag 19

Antwoord a. is juist. Zie onderstaande berekening.

RI:ABCDTotaal
werkelijke winst20,0014,0022,0048,00104,00
vereiste winst28,8012,6036,0043,20120,60
 ______________________________
RI-8,801,40-14,004,80-16,60

Tentamenvragen - Hoofdstuk 4

Mc-vragen

Vraag 20

Docent Hartog verzorgt colleges voor 1e jaars Bedrijfskunde-studenten in het vak Ondernemingsrecht. De productie van docent Hartog worden door het faculteitsbestuur gemeten in het aantal voor het vak geslaagde studenten, welke jaarlijks 400 bedragen. Het aantal werkeenheden bedraagt 300 door docent Hartog bestede uren dat benodigd is voor het verzorgen van het vak.

In haar bezuinigingswoede besluit het faculteitsbestuur dat docent Hartog eveneens aan de studenten van de specialisatie Fiscaal Recht het vak Ondernemingsrecht kan doceren, een vak dat tot dusver wordt verzorgd door docent Gerards. Docent Gerards wordt vervolgens ontslagen. Het aantal geslaagde studenten van de specialisatie Fiscaal Recht bedraagt jaarlijks 200. Het aantal bestede uren van docent Hartog kan worden gehandhaafd op 300 onder “aflevering” van 600 geslaagde studenten van Bedrijfskunde en Fiscaal Recht. Wel eist en krijgt docent Hartog een loonsverhoging van 50% wegens toegenomen verantwoordelijkheden.

De enige kosten verbonden aan het vak Ondernemingsrecht zijn de loonkosten van de docent. In de nieuwe situatie constateert het faculteitsbestuur tevreden dat er in totaliteit een besparing op de kosten heeft plaatsgevonden.

Welke van de volgende stellingen is juist?

  1. Het uurloon van docent Gerards moet hoger zijn geweest dan dat van docent Hartog in de oude situatie.
  2. De arbeidsproductiviteit van docent Gerards moet lager zijn geweest dan die van docent Hartog in de oude situatie.
  3. Èn het uurloon van docent Gerards moet hoger zijn geweest dan dat van docent Hartog èn zijn arbeidsproductiviteit moet lager zijn geweest dan die van docent Hartog, beide in de oude situatie.
  4. Het uurloon van docent Gerards gedeeld door zijn arbeidsproductiviteit moet hoger zijn geweest dan dat van docent Hartog in de nieuwe situatie.

Vraag 21

Een onderneming fabriceert twee soorten beeldschermen voor routeplanners: lcd-schermen en plasmaschermen.

Voor de productie van 20.000 lcd-schermen wordt € 1.000.000 aan kosten gemaakt.

De productie van 40.000 stuks plasmaschermen vergt € 2.000.000 kosten.

Van de kosten van lcd-schermen heeft 2% betrekking op afval van grondstoffen, terwijl voor de kosten van plasmaschermen dat percentage 4% betreft. Voor het afvalpercentage van de lcdschermen geldt dat die afval economisch gezien onvermijdbaar is.

De integralestandaardkostprijs van een lcd-scherm is gelijk aan die van een plasmascherm.

Op grond van deze gegevens is het percentage afval van een plasmascherm

  1. voor een kwart onvermijdelijk
  2. voor de helft onvermijdelijk
  3. voor driekwart onvermijdelijk
  4. geheel onvermijdelijk

Vraag 22

Bij fabriek Stevig Hout BV worden pallets gemaakt waarop goederen worden getransporteerd. De productiemedewerkers ontvangen een tijdloon € 10,00 plus een vergoeding van € 1,00 voor elke gefabriceerde pallet. Deze laatste vergoeding vormt een prikkel om zo hard mogelijk te werken. Medewerkers melden zich ook niet snel ziek, aangezien ze dan de vergoeding per pallet mislopen.

I. Het totale loon van een productiemedewerker van de houtfabriek kan worden getypeerd als een premieloonstelsel.

II. Het totale loon van een productiemedewerker van de houtfabriek kan worden getypeerd als een vorm van gemengde kosten.

  1. I en II zijn juist
  2. I en II zijn onjuist
  3. I is juist, II is onjuist
  4. I is onjuist, II is juist

Vraag 23

Een fabrikant wil een nieuwe machine ter waarde van € 270.000 aanschaffen. Technisch gaat de machine zo’n 7 jaar mee, is zijn verwachting. De machine kan aan het eind van elk jaar tegen boekwaarde worden verkocht. De volgende gegevens die met deze investering te maken hebben, zijn begroot:

GebruiksduurWaardedalingComplementaire kosten
t/m jaar 1€60.000€105.000
t/m jaar 2€110.000€210.000
t/m jaar 3€150.000€317.000
t/m jaar 4€180.000€428.000
t/m jaar 5€210.000€544.000
t/m jaar 6€240.000€666.000
t/m jaar 7€270.000€795.000

Op jaarbasis wordt verwacht het volgende aantal machine-uren voor productie beschikbaar te hebben:

Aantal machineuren:

  • jaar 1: 2.400
  • jaar 2: 2.475
  • jaar 3: 2.550
  • jaar 4: 2.550
  • jaar 5: 2.520
  • jaar 6: 2.490
  • jaar 7: 2.430

De economische levensduur van de machine is

  1. 3 jaar
  2. 4 jaar
  3. 5 jaar
  4. 6 jaar

Vraag 24

Twee bedrijfseconomen, Gerrits en Nietzman, van een grote onderneming hebben verschillende opvattingen over de stijging van de constante kosten als gevolg van investeringen in overcapaciteit voor de fabricage van pakken suiker. De consequentie van hun opvattingen is dat Gerrits vindt dat de integralestandaardkostprijs van een pak suiker als gevolg van de investering gelijk moet blijven, terwijl Nietzman vindt dat die omhoog moet.

Welke van de volgende stellingen is juist?

  1. Nietzman vindt de investering vereist om capaciteit vrij te maken voor onderhoud van de machine, Gerrits vindt dat die noodzakelijk is om seizoenfluctuaties in de productie op te vangen.
  2. Gerrits vindt de investering overbodig en beschouwt hem als irrationeel, Nietzman vindt dat die noodzakelijk is om seizoenfluctuaties in de productie op te vangen.
  3. Gerrits vindt de investering vereist om capaciteit vrij te maken voor onderhoud van de machine, Nietzman vindt dat die noodzakelijk is om seizoenfluctuaties in de productie op te vangen.
  4. Nietzman vindt de investering overbodig en beschouwt hem als irrationeel, Gerrits vindt dat die noodzakelijk is om seizoenfluctuaties in de productie op te vangen.

Vraag 25

Multinationals zoals Shell en Philips liggen onder maatschappelijk vuur doordat ze via afspraken met de belastingdienst de omvang van de door hen af te dragen vennootschapsbelasting aanzienlijk weten te verlagen. Doordat deze vennootschapsbelasting een kostenpost vormt voor dergelijke multinationals, wordt hun netto winst hoger.

Deze stelling is

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 26

Een onderneming is gedeeltelijk gefinancierd met eigen vermogen en met vreemd vermogen. De controller van de onderneming buigt zich over de resultaten van het afgelopen kwartaal. Hij maakt daarbij onderscheid naar de bedrijfseconomische en fiscale resultaatberekening.

Als de controller zich realiseert dat het eigen vermogen ook buiten de onderneming renderend belegd zou kunnen worden en hij rekening houdt met deze opportunity costs, dan

zal de bedrijfseconomische winst lager zijn dan de fiscale winst

zal de bedrijfseconomische winst hoger zijn dan de fiscale winst

zullen de bedrijfseconomische en fiscale winst hoger zijn t.o.v. een situatie waarin hij geen rekening houdt met deze opportunity costs

zullen de bedrijfseconomische en fiscale winst lager zijn t.o.v. een situatie waarin hij geen rekening houdt met deze opportunity costs

Antwoordindicatie - Hoofdstuk 4

Vraag 20

Antwoord d. is juist. Waar het om gaat, is dat de kosten per student in de nieuwe situatie lager zijn dan in de oude, want anders treedt er geen besparing op. Die kosten worden berekend door het uurloon te delen door de arbeidsproductiviteit (= aantal geslaagde studenten per uur). Die kosten zijn voor docent Hartog in de oude en nieuwe situatie gelijk, want zijn loon stijgt even hard als zijn arbeidsproductiviteit. Dan moeten de kosten per student bij docent Gerards hoger zijn in de oude situatie dan die bij docent Hartog in de nieuwe situatie, teneinde een besparing te realiseren. Daarvoor hoeft het uurloon alleen van docent Gerards niet per se hoger te zijn, evenmin zijn arbeidsproductiviteit alleen lager, net zo min als dat beide gelijktijdig moeten gelden. Want één ervan kan namelijk volstaan, zolang de uitkomst maar is dat het uurloon gedeeld door de arbeidsproductiviteit bij hem in de uitgangssituatie hoger is dan dat van docent Rozema in de nieuwe situatie.

Vraag 21

Antwoord d. is juist. Afval vormt kosten die, voor zover ze economisch onvermijdbaar is, in de integralestandaardkostprijs dienen te worden opgenomen (het zijn normale kosten). Voor lcdschermen moet € 1.000.000 kosten gedeeld worden door 20.000 producten = € 50 integralestandaardkostprijs per stuk. Om voor plasmaschermen ook op die kostprijs uit te komen, moet 40.000 * € 50 = € 2.000.000 onvermijdbaar aan kosten zijn. De gehele afval moet dan onvermijdelijk zijn om al die kosten aan de kostprijs toe te rekenen (vermijdbare kosten zouden rechtstreeks ten laste van de resultatenrekening moeten worden gebracht).

Vraag 22

Antwoord a. is juist. Zie de definitie en omschrijving in het boek. Stukloon is beloning per geleverde prestatie. Het premieloonstelsel is een combinatie van stuk- en tijdloon. Het stukloon is variabel, het tijdloon constant. Daarmee is het een vorm van gemengde kosten.

Vraag 23

Antwoord c. is juist. Zie onderstaande berekening.

(1)(2)(3)(4)(5)(6)
   = (2)+(3) =(4)/(5)
GebruiksduurWaardedalingComplementaire kostenTotale kostenMachine-urenKosten per machine-uur
t/m jaar 1€60.000€105.000€165.0002.400€68,75
t/m jaar 2€110.000€210.000€320.0004.875€65,64
t/m jaar 3€150.000€317.000€467.0007.425€62,90
t/m jaar 4€180.000€428.000€608.0009.975€60,95
t/m jaar 5€210.000€544.000€754.00012.495€60,34
t/m jaar 6€240.000€666.000€906.00014.985€60,46
t/m jaar 7€270.000€795.000€1.065.00017.415€61,15

Vraag 24

Antwoord b. is juist. Als een kostenstijging irrationeel en dus verspilling is, wordt die buiten de kostprijsberekening gehouden (i.c. ze wordt direct ten laste van het resultaat gebracht), waardoor de kostprijs niet wordt beïnvloed. Kostenstijgingen als gevolg van noodzakelijk onderhoud of seizoenfluctuaties zijn rationeel en moeten in de kostprijs worden opgenomen, waardoor die stijgt.

Vraag 25

Antwoord b. is juist. Vennootschapsbelasting is uitkering van een deel van de winst aan de belastingdienst. Het is geen kostenpost, want ze wordt vastgesteld nadat het saldo van alle opbrengsten en kosten is bepaald.

Vraag 26

Antwoord d. is juist. Bij de bepaling van het bedrijfseconomische resultaat mogen rentekosten over het eigen vermogen worden betrokken; bij fiscale resultaatberekening mag dat niet. Het bedrijfseconomische resultaat zal daardoor lager uitvallen dan het fiscale resultaat.

Tentamenvragen - Hoofdstuk 5

Mc-vragen

Vraag 27

U studeert op de kostenstructuur van een afdeling van de onderneming waar u net als rechterhand van de financieel manager in dienst bent getreden. U denkt aanvankelijk dat een flexibel budget op de afdeling van toepassing is, maar uw baas weet u te overtuigen dat dat niet het geval is. Een van de volgende kostencategorieën doet zich bij de afdeling voor.

Welke moet dat zijn?

  1. constante kosten
  2. degressief stijgende variabele kosten
  3. trapsgewijs stijgende variabele kosten
  4. progressief stijgende variabele kosten

Vraag 28

Tijdens diverse festivals bakt en verkoopt u vanuit uw foodtruck hamburgers. Daarvoor gebruikt u € 0,50 gehakt per hamburger. Verder beschikt u over een bakplaat waarop u elke maand € 400 afschrijft. Naarmate u meer bakt, verbruikt u meer bakboter. In de maand mei bedragen de kosten van boter € 100. U heeft elke dag in mei een student met reclameborden op de festivalterreinen rondlopen waarop uw producten worden aangeprezen. Uw loonkosten bestaan eruit dat u de student een uurloon van € 12 betaalt, waarbij hij ’s middags en ’s avonds in totaliteit 8 uur per dag rondloopt. U bakt en verkoopt in mei 4.000 hamburgers voor € 4,00 per stuk.

U vraagt zich af wat de gevolgen voor uw onderneming zouden zijn als u de student een bepaald percentage van de omzet van hamburgers had betaald in plaats van een uurloon. Tot uw verbazing heeft u het percentage zodanig uitgekozen dat uw totale kosten in beide situaties gelijk zijn. Toch zit u te peinzen wat de maatregel voor gevolgen zal hebben voor de kostenstructuur van uw onderneming. Daarbij denkt u aan de betekenis van concepten als variabele, constante, directe en indirecte kosten en meer specifiek aan de gevolgen voor de verhouding tussen variabele en constante kosten (VK/CK) en die tussen directe en indirecte kosten (DK/IK).

De verandering in beloning zal leiden tot

  1. een verandering van zowel VK/CK als DK/IK
  2. een verandering van alleen DK/IK
  3. een verandering van alleen VK/CK
  4. geen verandering van VK/CK en DK/IK

Vraag 29

U hebt er een eerste maand van produceren en verkopen van ijslolly’s op zitten. Alles wat u verkoopt, wordt ook direct bij de klant afgeleverd. Vier getallen betrekking hebbend op aantallen ijslolly’s staan aan het eind van die maand op een A4-tje dat voor u ligt: 16.000, 17.000, 18.000 en 19.000. Elk van deze getallen stelt een van de volgende grootheden voor: de werkelijke productie, de normale productie, het break-even punt en de werkelijke verkopen.

Stel dat de werkelijke verkopen 18.000 zijn. Van welke grootheid is het dan het meest realistisch dat die de waarde 17.000 aanneemt?

  1. de werkelijke productie
  2. de normale productie
  3. het break-even punt

Vraag 30

Om het u zelf gemakkelijker te maken, besluit u niet langer de integralestandaardkostprijsmethode toe te passen bij de productie en verkoop van diverse soorten chocoladeletters, maar over te stappen op variabelekostencalculatie. Vóór dit besluit paste u Activity Based Costing (ABC) toepaste, maar na de invoering van variabelekostencalculatie is toepassing van ABC overbodig geworden. In welke van de volgende kwadranten doen zich in ieder geval kosten voor?

 DirectIndirect
variabelIII
constantIIIIV
  1. kwadrant I
  2. kwadrant II
  3. kwadrant III
  4. kwadrant IV

Antwoordindicatie - Hoofdstuk 5

Vraag 27

Antwoord a. is juist. Indien variabele kosten niet proportioneel variabel zijn, maar degressief of trapsgewijs of progressief stijgend, zou een flexibel budget van toepassing zijn. Alleen de constante kosten blijven dan over (als component van een vast of gemengd budget).

Vraag 28

Antwoord c. is juist. Kosten zijn direct als ze een aanwijsbare relatie hebben met een specifiek product. Dat geldt voor alle kosten: er wordt maar een soort product gemaakt / verkocht. De totale directe kosten blijven dus gelijk en indirecte kosten doen zich niet voor in beide situaties. Het uurloon varieert niet met de geproduceerde of verkochte producten, waardoor die kosten constant zijn. Dat ligt anders voor de provisie die proportioneel variabel varieert met de verkochte producten.

Vraag 29

Antwoord b. is juist. Om 18.000 ijslolly’s te verkopen (en te leveren), zullen die toch minimaal geproduceerd moeten zijn. Er is geen beginvoorraad, aangezien de onderneming pas een eerste maand operationeel is. De werkelijke productie moet dus 19.000 zijn. De normale productie zal een omvang hebben waarbij de onderneming winstgevend is. Die moet dus hoger zijn dan de productie en verkopen in het break-even punt. Het getal 17.000 moet dus de normale productie voorstellen.

Vraag 30

Antwoord b. en d. is juist (b. later toegevoegd). Activity Based Costing heeft betrekking op het toereken van indirecte kosten; die kunnen normaal gesproken zowel op variabele als constante kosten betrekking hebben. Echter aangezien ABC bij variabelekostencalculatie niet langer relevant is, doen zich geen kosten voor in kwadrant I. Aangezien ABC wel relevant was, moet kwadrant IV kosten bevatten. Dat ze niet langer worden toegerekend, betekent overigens niet dat ze zijn verdwenen, voor alle duidelijkheid.

Tentamenvragen - Hoofdstuk 6

Mc-vragen 

Vraag 31

Merkens BV produceert onder andere dekzeilen. Over de afgelopen maand beschikt de onderneming over de volgende gegevens:

  • Productie werkelijk: 12.000 stuks
  • Productie normaal: 11.200 stuks
  • Verkopen: 11.500 stuks
  • Constante kosten: € 16.800
  • Variabele kosten: € 6,50 per stuk (proportioneel variabel)
  • Verkoopprijs: € 8,50 per stuk

We veronderstellen dat alle kosten tevens normale kosten zijn.

Merkens BV past de variabelekostencalculatiemethode toe. Op basis van bovenstaande gegevens berekent de controller het (positieve) perioderesultaat.

Dat bedraagt

  1. € 5.750
  2. € 6.200
  3. € 6.950
  4. € 7.200

Antwoordindicatie - Hoofdstuk 6

Vraag 31

Antwoord b. is juist. Zie onderstaande berekeningen.

variabele kostprijs:€6,50
  
opbrengsten (omzet)€97.750
variabele kosten€74.750
 _______
dekkingsbijdrage€23.000
  
dekkingsbijdrage€23.000
constante kosten€16.800
 _______
perioderesultaat€6.200

Tentamenvragen - Hoofdstuk 8

Mc-vragen

De volgende twee vragen gaan over ondernemer Berntsen.

Berntsen staat op het punt een nieuwe machine aan te schaffen van € 60.000. Deze machine zal dan in 5 jaar met gelijke bedragen per jaar worden afgeschreven. De restwaarde is na die 5 jaar € 12.000 en wordt contant ontvangen als gevolg van verkoop van de 5 jaar oude machine. Met de machine kunnen beschermhoezen voor laptops worden gemaakt. De grondstofkosten bedragen € 4,00 en de arbeidskosten € 3,60, beide per beschermhoes. De verkoopprijs van een beschermhoes is € 10,00. Het eerste jaar worden 9.000 beschermhoezen geproduceerd en verkocht. Elk jaar komen daar 1.000 beschermhoezen bij, is de prognose van Berntsen. Omzetbelasting speelt geen rol. Over de winst moet 25% vennootschapsbelasting worden betaald.

NB: alle berekeningen dienen te worden gemaakt conform de uitwerkingen / uitleg zoals die steeds op papier en op nestor verstrekt zijn (wat overigens ook geldt voor alle andere opgaven).

Vraag 32

De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van de machine bedraagt: 

  1. 30%
  2. 35%
  3. 36%
  4. 45%

Vraag 33

Stel dat Berntsen de restwaarde op € 0 (nul) vaststelt (en dus niet op € 12.000 zoals in de uitgangssituatie). De boekhoudkundige terugverdienperiode van de machine zal door die verandering ten opzichte van de uitgangssituatie a. korter worden b. gelijk blijven c. langer worden 

  1. gelijk blijven
  2. langer worden
  3. korter worden

Vraag 34

De boekhoudkundige terugverdienperiode wordt in de praktijk vaak toegepast als selectiekriterium voor investeringsalternatieven. Toepassing ervan kan er toe leiden dat het investeringsalternatief wordt gekozen dat zowel het minst rendabel is als de laagste nettocontantewaarde heeft. Deze stelling is 

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 35

Binnenvaartschipper Charlie heeft berekend dat de integralestandaardkostprijs van het vervoer van een scheepslading per gevaren kilometer € 150 bedraagt, bestaande uit constante kosten van € 110 (vooral afschrijvingskosten van zijn schip) en proportioneel variabele kosten van € 40 (brandstofkosten). Schipper Charlie hanteert bedrijfseconomische principes. Hij is bereid voor klant Siertsema een vracht te vervoeren tegen de prijs van € 50 per gevaren kilometer.

Welke conclusie moet(en) worden getrokken?

I. Siertsema is de enige klant die zich voordoet: Charlie kan geen andere klanten krijgen. I

I. Siertsema behoort niet tot Charlie's reguliere klantenkring en diens vrachtje is voor de schipper een meevaller. 

  1. I en II zijn beide juist
  2. I en II zijn beide onjuist
  3. I is juist en II is onjuist
  4. I is onjuist en II is juist

Vraag 36

Als divisiemanager zit u te puzzelen hoe u een investering ten behoeve van de productie en verkoop van een nieuw product zo gunstig mogelijk voor kunt stellen. U weet dat de directie de nettocontantewaardemethode hanteert om een oordeel te vellen over de financiële (on)wenselijkheid van investeringen.

U hebt op een gegeven ogenblik een cijferopstelling gemaakt waarbij het investeringsproject een periode van 5 jaar beslaat. De netto geldontvangst is € 20.000 per jaar.

Vervolgens bedenkt u een variant waarbij u aanneemt dat het project niet een levensduur van 5, maar 4 jaar zal hebben. In die opstelling gaat u uit van een netto geldontvangst € 25.000 per jaar.

Alle overige gegevens in uw berekening (zoals het investeringsbedrag en de vermogenskostenvoet) blijven gelijk.

De netto contante waarde van het project op basis van een levensduur van 4 jaar is

  1. gelijk aan die op basis van een levensduur van 5 jaar
  2. lager dan die op basis van een levensduur van 5 jaar
  3. hoger dan die op basis van een levensduur van 5 jaar

Antwoordindicatie - Hoofdstuk 8

Vraag 32

Antwoord b. is juist.

Totale verkopen: 9 + 10 + 11 + 12 + 13 duizend = 55.000 stuks

opbrengsten: € 10,00 per stuk = € 550.000 in totaal

grondstof- en arbeidskosten: € 4,00 + € 3,60 = € 7,60 per stuk * 55.000 stuks = € 418.000 in totaal

afschrijvingskosten: aanschafwaarde € 60.000 -/- restwaarde € 12.000 = € 48.000 in totaal

ergo: totale netto winst voor belasting: € 84.000

winstbelasting: 25% = € 21.000 netto winst: € 63.000 in totaal

gemiddelde netto winst per jaar: € 12.600

gemiddeld geïnvesteerd vermogen = ( € 60.000 + € 12.000 ( = restwaarde) ) / 2 = € 36.000 GBR = € 12.600 / € 36.000 = 35%

Vraag 33

Antwoord c. is juist. De jaarlijkse afschrijvingskosten nemen toe, de jaarlijkse winst en de te betalen winstbelasting nemen daardoor af. De (cumulatieve) netto geldontvangsten nemen daardoor toe, waardoor het investeringsbedrag eerder is terugverdiend.

Vraag 34

Antwoord a. is juist. Bij de terugverdienperiode gaat niet om het totale rendement van de investering, maar om de periode waarin het investeringsbedrag is terugverdiend uit de netto geldontvangsten. Met name als andere alternatieven in latere jaren veel winst genereren maar in eerdere jaren geringe netto geldontvangsten hebben, bestaat de kans dat die alternatieven buiten beschouwing worden gelaten en het slechtst renderende alternatief wordt gekozen. Evenzo, als andere alternatieven in latere jaren veel netto geldontvangsten genereren maar in eerdere jaren geringe netto geldontvangsten hebben, bestaat de kans dat die alternatieven buiten beschouwing worden gelaten en het alternatief met de laagste nettocontantewaarde wordt gekozen.

Vraag 35

Antwoord a. is juist: different costs for different purposes / differentiële calculaties. Stil liggen zou voor Charlie nadeliger uitvallen dan varen: boven de € 40 wordt nog een deel van de constante kosten terugverdiend en worden verliezen geminimaliseerd. De constante kosten worden met de reguliere omzet terugverdiend; voor extra omzet buiten de reguliere kan worden gerekend met de variabele kostprijs.

Vraag 36

Antwoord c. is juist. Een verschuiving naar voren van netto geldontvangsten leidt tot een hogere contante waarde: naarmate die immers eerder in de tijd vallen, is de contante waarde hoger, dat is immers de gedachte waarop de gehele netto contante waarde methode is gebaseerd (tijdvoorkeur).

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Business and Economics Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2489