Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Eerste tussentoets 2015

MC-vragen

Vraag 1

U begint een handeltje in bijzondere theaterteksten. Bij aanvang beschikt u nergens over: geen bezittingen, geen vermogen. De volgende financiële feiten doen zich in de eerste maand van uw ondernemerschap voor (uiteraard voor rekening van uw onderneming):

  1. U neemt € 200 op bij de RABO-bank door te pinnen.

  2. U betaalt € 15 per RABO-bank voor uw maandelijkse contributie van de vereniging Theaterliefhebbers.

  3. U koopt per kas en ontvangt een zeldzame druk van handgeschreven theatertekst van het theaterstuk Hamlet voor € 130.

  4. U verkoopt en levert diezelfde theatertekst voor € 190. Het geld ontvangt u per RABO-bank.

  5. U betaalt € 25 per kas voor uw maandelijkse telefoonrekening i.v.m. inkoop- en verkoopactiviteiten.

  6. U koopt per RABO en ontvangt de theatertekst van de voorstelling Les Misèrables voor € 80.

Wat is uw resultaat na afhandeling van alle 6 punten?

  1. € 95 verlies
  2. € 60 verlies
  3. € 20 verlies
  4. € 20 winst

Vraag 2

U handelt in waterkokers. Een maand geleden heeft u voor € 150 ingekocht op rekening. De leverancier dringt aan dat hij zijn geld wilt hebben. U betaalt die per ING-bank, waar uw tekort vlak voor de betaling € 100 was.
Als gevolg van deze betaling:

  1. veranderen zowel de debetzijde van de balans als de resultatenrekening
  2. veranderen zowel de creditzijde van de balans als de resultatenrekening
  3. verandert alleen de creditzijde van de balans
  4. veranderen zowel de debetzijde als de creditzijde van de balans

Vraag 3

De administratieve verwerking van het onttrekken van waterkokers aan uw onderneming voor privégebruik heeft:

  1. invloed op de balans en de resultatenrekening van uw onderneming
  2. alleen invloed op de balans van uw onderneming
  3. alleen invloed op de resultatenrekening van uw onderneming
  4. geen enkele invloed op de balans en/of de resultatenrekening van uw onderneming

Vraag 4

Het Nederlandse boekhoudstelsel deelt grootboekrekeningen in met behulp van rubrieken. Het eerste nummer van een grootboekrekening verwijst naar de rubriek waarin die thuis hoort. Hoeveel van de volgende rubrieken bevatten resultatenrekeningen:

  • rubriek 1

  • rubriek 4

  • rubriek 7

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. geen een

Vraag 5

Zowel de post Eigen Vermogen, als posten behorend tot het lang vreemd vermogen, worden vermeld in rubriek 0.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 6

Een positief verkoopresultaat wordt overgeboekt naar rubriek 9 met behulp van de volgende journaalpost (waarbij xxx een fictief bedrag voorstelt):

  1. 499 Overboekingsrekening xxx, aan 920 Verkoopresultaat xxx
  2. 920 Verkoopresultaat xxx, aan 499 Overboekingsrekening xxx
  3. 899 Overboekingsrekening xxx, aan 920 Verkoopresultaat xxx
  4. 920 Verkoopresultaat xxx, aan 899 Overboekingsrekening xxx

Vraag 7

Planning kan zonder beheersing, maar beheersing kan niet zonder planning.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 8

De balanced scorecard is een instrument om planning en control mee uit te oefenen. Op hoeveel van de volgende grootheden kan de term ‘balanced’ betrekking hebben in de zin dat er een balans moet worden gevonden in het rapporteren over:

  • kortetermijn versus langetermijndoelen

  • financiële versus niet-financiële maatstaven

  • leidende versus volgende prestatie-indicatoren

  • interne versus externe prestatieperspectieven

  1. 1
  2.  2
  3. 3
  4. 4

Vraag 9

Een vorm van operationele planning is:

  1. het vaststellen van de organisatiestructuur
  2. het bepalen van de machines benodigd voor productie
  3. het opstellen van een productieplan
  4. het definiëren van interessante product-marktcombinaties

Vraag 10

De PDCA-cyclus van Deming is een bekend concept in de managementliteratuur voor het uitoefenen van management control, een concept dat u in uw onderneming in het verkopen van waterkokers toepast voor dat doel. Bij het toepassen van die PDCA-cyclus maakt u gebruik van best practice benchmarking, i.c. u maakt gebruik van gegevens over concurrenten die uitblinken in uw sector.
Bij welke van de vier letters PDCA en het daar achter schuil gaande concept zullen die gegevens in eerste instantie tot uitdrukking komen:

  1. P
  2. D
  3. C
  4. A

Vraag 11

Zwarte bonen worden verwerkt in quesadilla's die veel gegeten worden door Mexicanen (voorbeeld 1). Een andere aanwending van zwarte bonen is het verwerken ervan tot biodiesel, een brandstof voor motoren (voorbeeld 2).
Zwarte bonen zijn:

  1. in beide voorbeelden een hulpstof
  2. in voorbeeld 1 een hulpstof en in voorbeeld 2 een grondstof
  3. in voorbeeld 1 een grondstof en in voorbeeld 2 een hulpstof
  4. in beide voorbeelden een grondstof

Vraag 12

Rente speelt in de economie een belangrijke rol. We gaan er vanuit dat bij alle onderstaande toepassingen rente een rol speelt.
Bij hoeveel van die toepassingen is de rente te beschouwen als dicontopercentage:

  • de waardering van aandelen

  • als kosten van vermogen bij de fiscale winstberekening

  • als kosten van vermogen bij de bedrijfseconomische winstberekening

  • als opbrengsten van uitgeleend vermogen

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Vraag 13

Een maker van cello's heeft in de afgelopen maand € 10.000 aan kosten gemaakt voor het vervaardigen van een aantal identieke cello's. De kosten van uitval zijn € 1.000. Het verbruik van grondstoffen leidt tot kosten van afval; deze zijn eveneens € 1.000. Beide kosten maken deel uit van de eerder genoemde € 10.000. De overige € 8.000 aan kosten zijn onvermijdbaar, hetgeen de vraag is voor de kosten van uitval en/of afval.

Afval en uitval leveren geen opbrengsten op.

De maker van cello's past bedrijfseconomische principes toe in zijn bedrijfsvoering. Op grond daarvan berekent hij dat de kosten per cello € 850 zijn. Er zijn 10 cello's goedgekeurd.

De kosten van uitval zijn in ieder geval gedeeltelijk vermijdbaar, hetgeen ook geldt voor de kosten van afval. Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 14

Een fabrikant van kettingsloten voor fietsen wil een nieuwe machine aanschaffen. Technisch gaat de machine zo’n 10 jaar mee, is de verwachting. De fabrikant is bereid in de loop der tijd een goede inruilprijs te bieden als de onderneming in de toekomst opnieuw een machine wenst af te nemen. Overigens zal de machine ook een behoorlijke waarde hebben op de tweedehandsmarkt. Desalniettemin kiest de fabrikant voor zekerheid: hij wil de machine in 7 jaar volledig hebben afgeschreven (restwaarde 0). De volgende gegevens die met deze investering te maken hebben, zijn begroot:

  • zie de bijlage.

De economische levensduur van de machine is:

  1. 3 jaar
  2. 4 jaar
  3. 5 jaar
  4. 6 jaar

Vraag 15

In het leerboek worden onderstaande beloningssystemen besproken:

  • stukloon
  • tijdloon
  • premieloonstelsel
  • winstdelingsregeling
  • bonusregeling

Hoeveel van deze systemen hebben normaalgesproken als uitkomst alleen het extra loon van de werknemer (in tegenstelling tot een beloningssysteem dat het totale loon berekent):

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Vraag 16

Docent Groenenbeek verzorgt colleges van het vak Keltische talen voor 1e jaars studenten van de bachelor Keltische talen en culturen. De productie van de heer Groenenbeek wordt door het faculteitsbestuur gemeten in het aantal voor het vak geslaagde studenten, welk aantal jaarlijks 300 bedraagt. Het aantal werkeenheden bedraagt 100 door de heer Groenenbeek bestede uren dat benodigd is voor het verzorgen van het vak. Het uurloon van de heer Groenenbeek bedraagt € 75.
Bij de Bachelor Geschiedenis verzorgt docent Springinhetveld colleges van het identieke vak Keltische talen voor 1e jaars geschiedenisstudenten. De productie van de heer Sprininhetveld wordt ook door dit faculteitsbestuur gemeten in het aantal voor het vak geslaagde studenten, welk aantal jaarlijks 200 bedraagt (we gaan er vanuit dat de tentaminering even zwaar is als bij Keltische talen en culturen). Het aantal werkeenheden bedraagt 100 door de heer Sprininghetveld bestede uren dat benodigd is voor het verzorgen van het vak. Het uurloon van de heer Sprininhetveld bedraagt € 60.
Uit het oogpunt van efficiencyverbetering en bezuiniging besluit het faculteitsbestuur dat de heer Groenenbeek eveneens de studenten van de bachelor Geschiedenis het vak Keltische talen kan doceren. Docent Springinhetveld wordt ontslagen. Het aantal geslaagde studenten (van de bachelor Keltische talen en culturen en de bachelor Geschiedenis tezamen) blijft jaarlijks gelijk. Het aantal bestede uren van de heer Groenenbeek neemt wel toe met 25%.
 

De heer Groenenbeek ervaart zijn beroep door de genomen maatregel als veel intensiever. Hij eist een loonstijging die gelijk is aan zijn productiviteitsstijging ten opzichte van de uitgangssituatie. Het faculteitsbestuur gaat akkoord.

Als gevolg van al deze maatregelen is de verandering in totale kosten voor de faculteit ten opzichte van de uitgangssituatie:

  1. € 0 (geen verandering)
  2. -/- € 1.000 (dus een afname)
  3. + € 1.000
  4. + € 5.250

Vraag 17

Bij activity based costing worden kosten toegerekend aan activiteiten, waarna vervolgens een relatie wordt gelegd tussen de activiteiten (en hun kosten) en de producten (kostendragers). Om welke toegerekende kosten gaat het hier?

  1. alleen de directe kosten
  2. zowel directe als indirecte kosten
  3. alleen de indirecte kosten
  4. alleen de constante kosten

De volgende vijf vragen gaan over uw onderneming op de Grote Markt in Den Haag.

In de maand maart beschikt u over de volgende gegevens:

U bakt en verkoopt pannenkoeken op de Grote Markt. Daarvoor gebruikt u € 0,40 beslag per pannenkoek (kostenpost 1).
Verder beschikt u over een bakplaat waarop u elke maand € 250 afschrijft (kostenpost 2).
Naarmate u meer bakt, verbruikt u meer bakboter (kostenpost 3). In de maand maart bedroegen de kosten van boter € 75.
Tenslotte heeft u nog een student met reclameborden in het centrum rondlopen waarop uw koopwaar wordt aangeprezen. U betaalt hem € 8,00 per uur voor 70 uur rondlopen in het centrum in de maand mei (kostenpost 4).
U bakte en verkocht in mei 5.000 pannenkoeken voor € 1,00 per stuk.
Wat u bakt, verkoopt u direct. U heeft dus geen begin- of eindvoorraden.

Elk van de genoemde kostensoorten kunt u onderbrengen in onderstaande kwadrant waar het gaat om het karakter van de kosten:

 directindirect
variabelX 
constant X

In de maand juni voert u de volgende veranderingen door:

  • U produceert en verkoopt nog slechts de helft van het oorspronkelijke aantal pannenkoeken. De productie / omzet die wegvalt, vervangt u door de productie en verkoop van 2.500 gehaktballen.
    U houdt van overzichtelijkheid: u verkoopt gehaktballen net als pannenkoeken voor € 1,00 per stuk.
    U neemt het niet zo nauw met de hygiëne (en uw klanten trouwens ook niet) en u bakt gehaktballen en pannenkoeken vrolijk door elkaar, naast elkaar, waar maar een plekje is op de bakplaat.
    U gebruikt € 0,25 gehakt per bal (kostenpost 5).

  • U betaalt de student, die nu reclame maakt voor beide productgroepen, niet langer € 8,00 per uur voor 70 uur rondlopen in het centrum, maar u betaalt hem 10% van de omzet van beide productgroepen.

Vraag 18

In beide maanden zijn er indirecte kosten.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 19

De omvang van de constante kosten is in beide maanden gelijk.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 20

In mei zijn er in totaal 4 kostenposten, in juni zijn dat er 5 geworden. In ogenschouw nemend hoeveel van die kostenposten direct zijn, dan is het aantal directe kostenposten in juni ten opzichte van het aantal in mei:

  1. twee lager
  2. één lager
  3. gelijk gebleven
  4. één hoger

Vraag 21

De omvang van variabele kosten is in juni hoger dan in mei.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 22

De winst is in juni ten opzichte van mei gestegen met:

  1. € 60
  2. € 315
  3. € 435
  4. € 2.550

Vraag 23

Een ondernemer heeft bij de aanschaf van een machine ook geïnvesteerd in capaciteit die hij niet benut voor zijn normale productie en ook niet voor het opvangen van seizoenpieken. De betreffende capaciteit heeft namelijk betrekking op (I) reservecapaciteit, benodigd voor het verrichten van het noodzakelijke onderhoud van de machine en (II) capaciteit als gevolg van technische ondeelbaarheid.
Welke kosten dienen rechtstreeks ten laste van de resultatenrekening te worden gebracht (in plaats van te worden opgenomen in de standaardkostprijs)?

  1. Zowel de kosten van capaciteit (I) als (II)
  2. Wel de kosten van capaciteit (I), niet die van (II)
  3. Niet de kosten van capaciteit (I), wel die van (II)
  4. Niet de kosten van capaciteit (I) en niet die van (II)

Vraag 24

Een onderneming heeft de volgende kosten begroot:

  • zie de bijlage

De kostprijs van product X volgende primitieve opslagmethode is:

  1. € 290,25
  2. € 306,00
  3. € 576,00
  4. € 597,00

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord d. is juist. Op de resultatenrekening worden kosten en opbrengsten vermeld, dus af- en toenames van het eigen vermogen als gevolg van bedrijfsactiviteiten. Het saldo van kosten en opbrengsten is winst (of verlies). Stortingen en onttrekkingen van eigen vermogen (uit respectievelijk naar privé) zijn weliswaar veranderingen in het eigen vermogen, maar geen opbrengsten of kosten; overigens doen die zich niet voor. Bij de punten 2 (€ 15) en 5 (€ 25) ontstaan kosten, bij punt 4 kosten (€ 130) en opbrengsten (€ 190).

Vraag 2

Antwoord c. is juist. Er vindt een substitutie plaats aan de creditzijde van de balans: uw tekort bij de ING-bank wordt hoger (toename schuld) en een lagere omvang van uw crediteurenpost (afname schuld). Hieruit blijkt tevens dat het eigen vermogen niet verandert.

NB: bij deze vraag was in de antwoordalternatieven de reeks b. t/m e. vermeld in versie 2 van het tentamen; zowel antwoord c. als d. zijn daarom goedgerekend (beide mogelijke interpretaties van het 3e antwoordalternatief) en wel voor alle versies om rechtsongelijkheid te voorkomen

Vraag 3

Antwoord b. is juist. Het onttrekken van goederen voor privégebruik is een uitkering van eigen vermogen aan de eigenaar. Die wordt niet vermeld op de resultatenrekening: de belastingdienst wil niet dat u op dergelijke wijze uw winst (en winstbelasting) zou verminderen.

Vraag 4

Antwoord a. is juist. Zie het rekeningschema in het boek.

Vraag 5

Antwoord a. is juist. Zie het rekeningschema in het boek.

Vraag 6

Antwoord c. is juist. Zie het rekeningschema in het boek. Verkoopresultaten staan in rubriek 8. Een positief verkoopresultaat impliceert dat rubriek 8 een creditsaldo vertoont. Om dat weg te boeken, moet rubriek 8 worden gedebiteerd met de overboekingsrekening.

Vraag 7

Antwoord a. is juist. Het is heel goed mogelijk een plan op te stellen zonder daar bij de realisatie op terug te komen (of dat verstandig is, is een tweede). Een wezenlijk onderdeel van beheersing is het vergelijken van de realisatie met de planning, dus dat vereist een plan.

Vraag 8

Antwoord d. is juist. Zie de toelichting in het boek.

Vraag 9

Antwoord c. is juist. Zie de typologie in het betreffende hoofdstuk.

Vraag 10

Antwoord a. is juist. Gegevens van concurrenten zult u gebruiken als norm: wat uw concurrent kan, daar wilt u ook naar streven. Eerst en vooral hebben we het dan over het stellen van normen = het plannen van streefwaarden = P = ‘Plan’. Vervolgens zult u in uw rapportage aan willen geven in hoeverre de realisatie (‘Do’) uw eigen bedrijf afwijkt van die norm en dan komen die normen bij C = ‘Check’ aan de orde.

Vraag 11

Antwoord d. is juist. In beide gevallen worden zwarte bonen opgenomen in het product zelf en zijn ze dus een grondstof. Het ene product (biodiesel) is zelf weliswaar een hulpstof, maar dat is niet de vraag.

Vraag 12

Antwoord a. is juist. Bij de waardering van aandelen worden toekomstige winsten contant gemaakt (gedisconteerd naar ‘nu’) m.b.v. een rentepercentage dat we in dergelijke situaties van terugrekenen een discontopercentage noemen. Als toekomstige rente wordt berekend over vermogen dat nu uitstaat, noemen we het interest. Dat zien we bij de berekening van kosten over vermogen, of het nu fiscaal of bedrijfseconomisch is: uitgaande van het uitgangsvermogen wordt bepaald welke toekomstige vermogenskosten worden gemaakt. Die zelfde benadering geldt bij een tegoed (uitgeleend vermogen): welke renteopbrengsten krijg ik over het vermogen dat ik nu uit heb staan.

Vraag 13

Antwoord a. is juist. In de kostprijs worden geen verspillingen opgenomen (die gaan rechtstreeks naar de resultatenrekening). Verspillingen zijn vermijdbare kosten. Als de kostprijs € 850 is voor 10 cello's, is bij een totaal van € 10.000 aan kosten € 1.500 verspilling. Het kan niet anders dan dat die op beide posten uitval en afval betrekking hebben.

Vraag 14

Antwoord a. is juist. Zie de berekening in de bijlage.

Vraag 15

Antwoord b. is juist. Stukloon, tijdloon en premieloonstelsel hebben als uitkomst het totale loon, dit op basis van beloning per stuk, per tijdseenheid of een combinatie van beide. Een winstdelingsregeling is een aanvulling op een van drie voornoemde stelsels, evenals de bonusregeling.

Vraag 16

Antwoord b. is juist. Zie onderstaande berekeningen.

 

 

 

(oud) Groenenbeek

(oud) Sprininhetveld

(oud) Totaal (gemiddeld)

(nieuw) Groenenbeek

Gegevens:

 

 

 

 

 

Geslaagde studenten

X

300

200

500

500

Uren

N

100

100

200

125

Uurloon

UL

€ 75,00

€ 60,00

€ 67,50 (gewogen)

€ 100,00

 

 

 

 

 

 

Arbeidsproductiviteit

= X / N

 

3

2

2,5

4 (stijging 33% tov (oud)

Kosten per student

= UL / (X/N)

P

€ 25,00

€ 30,00

€ 27,00 (gewogen)

€ 25,00

Totale kosten

= N * UL

 

€ 7.500,00

€ 6.000,00

€ 13.500,00

€ 12.500,00

Alternatieve berekening: P * X

 

€ 7.500,00

€ 6.000,00

€ 13.500,00

€ 12.500,00

Kostenvoordeel

(nieuw) tov (oud)

 

 

 

 

€ 1.000,00

 

 

 

 

Kosten student bachelor Keltisch oud:

€ 30,00 Springinhetveld (oud)

 

 

 

 

Kosten student bachelor Keltisch nieuw:

€ 25,00 Groenenbeek (nieuw)

 

 

 

 

Besparing per student:

€ 5,00

 

 

 

 

Aantal studenten bachelor Keltisch:

€ 200,00

 

 

 

 

Totale besparing:

€ 1.000,00

Vraag 17

Antwoord c. is juist. Alleen de indirecte kosten worden toegerekend aan activiteiten.

Vraag 18

Antwoord b. is juist. In mei is er maar één productgroep en zijn alle kosten per definitie direct.

Vraag 19

Antwoord b. is juist. Het pannenkoekenbeslag blijft variabel, evenzo de bakboter. De kosten van gehakt zijn ook variabel. De afschrijvingskosten van de bakplaat waren en blijven constant. Het studentloon was direct (één productgroep) en blijft dat ook (vanwege de procentuele relatie met de omzet waren die kosten exact toewijsbaar naar elke productgroep). Die kosten waren constant, omdat ze niet variëren met de geproduceerde / verkochte aantallen product (weliswaar wel met het aantal gewerkte uren, maar die variëren niet met de productie / verkoop). Deze verkoopkosten zijn in juni niet langer constant, maar worden variabel (meer respectievelijk minder productie / verkoop leidt tot meer respectievelijk minder kosten).

Vraag 20

Antwoord b. is juist. Het pannenkoekenbeslag blijft direct toewijsbaar aan de productgroep pannenkoeken. De bakboter verschuift van direct naar indirect: in plaats van één, zijn er nu twee productgroepen en die kosten zijn niet specifiek toe te wijzen aan beide productgroepen. De afschrijvingskosten verschuiven om dezelfde reden van direct naar indirect. Het studentloon was direct (één productgroep) en blijft dat ook (vanwege de procentuele relatie met de omzet waren die kosten exact toewijsbaar naar elke productgroep). De kosten van gehakt bestonden niet in mei; ze verschijnen in juni en zijn direct toewijsbaar aan de gehaktballen. Kortom, per saldo is het aantal directe kostenposten in juni 1 lager dan 1 mei.

Vraag 21

Antwoord a. is juist. Weliswaar zijn de variabele kosten per gehaktbal € 0,25 lager dan per pannenkoek, zijnde 2.500 * € 0,15 = € 375 lagere kosten, maar de verkoopkoopkosten veranderen van constante in variabele kosten. Die waren € 560 constant en worden 10% van € 5.000 = € 500 variabel, dus een stijging van de variabele kosten met € 500. Per saldo stijgen de variabele kosten dus met € 125.

Vraag 22

Antwoord c. is juist. De grondstofkosten dalen met € 0,15 * 2.500 = € 375. De salariskosten dalen met € 60 (waren 70 * € 8 = € 560, worden 5.000 * € 1,00 * 10% = € 500). Een per saldo verbetering van de winst met € 435.

Vraag 23

Antwoord d. is juist. Beide capaciteiten zijn onvermijdbaar, dus rationeel en dienen derhalve onderdeel uit te maken van de standaardkostprijs.

Vraag 24

Antwoord b. is juist. Zie de berekening in de bijlage.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is related to:
Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Eerste tussentoets 2015
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Business and Economics Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2279