Oefententamen 2018 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

MC-vragen

Vraag 1

Wat is volgens Hospers een wetenschappelijke vraag?

  1. De vraag: “heeft een olifant rechten?”
  2. De vraag: “wat is de massa van een gemiddelde olifant?”
  3. De vraag: “wat bedoel je met ‘olifant’?”
  4. De vraag: “wat is de definitie van een olifant?”

Vraag 2

Van wie is onderstaande uitspraak afkomstig en voor welke stroming in het denken over wetenschap is die karakteristiek?

“Science is the attempt to discover, by means of observation, and reasoning based upon it, first particular facts about the world, and then laws connecting facts with one another and (in fortunate cases) making it possible to predict future occurrences.”

  1. Clifford en het falsificationisme.
  2. Radbruch en het natuurrechtsdenken.
  3. Hart en het rechtspositivisme.
  4. Russell en het logisch-positivisme.

Vraag 3

“De rechtswetenschap heeft een normatief karakter en is daarmee inherent subjectief.”

Wat zou het antwoord van Stolker op deze stelling zijn?

  1. Dat is juist, maar die subjectiverende benadering is juist haar kracht.
  2. Dat is juist, maar dat hoeft geen probleem te zijn.
  3. Dat is onjuist; niet elk normatief oordeel is even goed.
  4. Dat is onjuist; de rechtswetenschap is beschrijvend van aard.

Vraag 4

Stolker bespreekt in zijn tekst de methode van de rechtswetenschap.

Welke van de onderstaande stellingen is juist? 

  1. Stolker meent dat de rechtswetenschap een relatief eigen methode kan hebben en toch het predicaat wetenschap kan krijgen.
  2. Stolker stelt dat de rechtswetenschap in wezen een sociale wetenschap is; ze moet dus aansluiting zoeken bij de sociologie.
  3. Stolker meent dat de rechtswetenschap nooit het predicaat wetenschap kan krijgen vanwege haar normatieve methode.
  4. Stolker meent dat de rechtswetenschappelijke methode niet verschilt van de natuurwetenschappelijke methode.

Vraag 5

Welk antwoord is juist ten aanzien van de volgende stellingen?

I. Hart onderscheidt bij de interpretatie van wettelijke bepalingen ‘core cases’ en ‘penumbra’-gevallen (‘schaduwgevallen’); om zaken uit die laatste categorie te beslissen heeft de rechter aan deductie niet voldoende.
II. Hart meent dat een rechtssysteem als geheel geen noodzakelijke verbinding met de moraal heeft.
  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 6

Dworkin bespreekt in zijn tekst het idee van ‘constitutionele integriteit’ (constitutional integrity), wat betekent dat binnen zijn theorie van de ‘moral reading’?

  1. Dit is een vereiste dat gesteld wordt aan het handelen van rechters: ze moeten hun handelen steeds impliciet toetsen aan de moraal.
  2. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie gebonden zijn aan de dominante lijnen in de jurisprudentie.
  3. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie gebonden zijn aan de dominante lijnen in de jurisprudentie en het systeem van de constitutie als geheel.
  4. Dit is een beroep dat wordt gedaan op de persoonlijke verantwoordelijkheid van de rechter: in elke zaak moeten rechters hun interpretatie weer opnieuw zelfstandig rechtvaardigen, los van de interpretaties die eerder ontwikkeld zijn.

Vraag 7

Welk antwoord is juist ten aanzien van onderstaande stellingen?

I. Volgens Dworkin valt de morele lezing (moral reading) van de constitutie niet te verenigen met de essentie van democratie.
II. De morele lezing (moral reading) van de constitutie is een progressieve manier van interpreteren; een gevolg van de progressieve achterliggende theorie van de constitutie.
  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 8

Waar moet volgens Clifford aan voldaan zijn voordat we mogen vertrouwen op de bewering van een ander?

  1. We moeten ervan uit kunnen gaan dat deze persoon de waarheid spreekt (‘veracity’), dat hij over het juiste oordeelsvermogen beschikt (‘judgment’) en over een voortreffelijk moreel karakter beschikt (‘excellent moral character’).
  2. We moeten ervan uit kunnen gaan dat deze persoon de waarheid spreekt (‘veracity’), dat deze persoon een voortreffelijk moreel karakter heeft (‘excellent moral character’) en dat hij daadwerkelijk kennis van zaken heeft (‘knowledge’).
  3. We moeten ervan uit kunnen gaan dat deze persoon de waarheid spreekt (‘veracity’), dat hij daadwerkelijk kennis van zaken heeft (‘knowledge’) en dat hij over het juiste oordeelsvermogen beschikt (‘judgment’).
  4. We moeten ervan uit kunnen gaan dat deze persoon daadwerkelijk kennis van zaken heeft (‘knowledge’), dat hij over het juiste oordeelsvermogen beschikt (‘judgment’) en over een voortreffelijk moreel karakter beschikt (‘excellent moral character’).

Vraag 9

Bestudeer de onderstaande artikelen.

Art. 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW): Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Art. 3:89 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW): De voor overdracht van onroerende zaken vereiste levering geschiedt door een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers. Zowel de verkrijger als de vervreemder kan de akte doen inschrijven.

Art. 22, eerste zin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv): De rechter kan in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen.

Wat is de juiste volgorde van deze artikelen op een schaal van meer heteronome tot meer autonome rechtsvinding (zoals gehanteerd door Wiarda)?

  1. 6:248 lid 2 BW, 3:89 lid 1 BW, Art. 22 Rv.
  2. Art. 22 Rv, 3:89 lid 1 BW, 6:248 lid 2 BW.
  3. 3:89 lid 1 BW, 6:248 lid 2 BW, Art. 22 Rv.
  4. Art. 22 Rv, 6:248 lid 2 BW, 3:89 lid 1 BW.

Vraag 10

Wiarda stelt dat er overeenkomsten zijn tussen de methoden van literatuur, geschiedenis en het recht. Maar hij wijst ook op een belangrijk verschil tussen het recht en die twee andere disciplines. Welk verschil noemt Wiarda?

  1. De gevolgen van interpretatie in het recht zijn doorgaans veel groter en hebben ook een praktisch effect in de samenleving.
  2. De teksten die men bij geschiedenis en literatuur interpreteert zijn minder duidelijk.
  3. Bij geschiedenis en literatuur is de auteur van een tekst niet altijd met zekerheid vast te stellen.
  4. In de geschiedenis en literatuur heeft men beter uitgewerkte interpretatiemethoden.

Vraag 11

Wat is het gevaar dat John Austin illustreert aan de hand van het volgende citaat: “This ought not to be the law, therefore it is not and I am free not merely to censure it but to disregard it”

  1. Het gevaar van het conservatisme.
  2. Het gevaar van het sciëntisme.
  3. Het gevaar van het anarchisme.
  4. Het gevaar van het positivisme.

Vraag 12

Waarom hoeven religie en wetenschap volgens Bertrand Russell niet noodzakelijk met elkaar in conflict te komen?

  1. Religie maakt, net als wetenschap, gebruik van de deductieve methode.
  2. Religie en wetenschap richten zich op een ander domein, respectievelijk gevoel en de werkelijkheid.
  3. Religie en wetenschap zijn beide voorbeelden van wat ons onderscheid van niet-menselijke dieren.
  4. Religie en wetenschap stellen ons beide in staat om een voorspelling te doen over de toekomst.

Vraag 13

Kies ten aanzien van de volgende elementen het juiste alternatief:

Verificatie, falsificatie, algemene wetten, voorspelling, objectiviteit en repliceerbaarheid.

  1. Dit zijn voor Russell de elementen van de natuurwetenschappelijke methode.
  2. Dit zijn voor Russell de elementen van de wetenschappelijke methode.
  3. Dit zijn voor Stolker de elementen van de wetenschappelijke methode.
  4. Dit zijn voor Stolker de elementen van de natuurwetenschappelijke methode.

Vraag 14

Welke verschuiving ziet Wiarda in de types van rechtsvinding en wat zou Montesquieu (in de interpretatie van Wiarda) hiervan vinden?

  1. Wiarda constateert een verschuiving van heteronome naar autonome rechtvinding. Montesquieu zou deze ontwikkeling waarderen.
  2. Wiarda constateert een verschuiving van heteronome naar autonome rechtsvinding. Montesquieu zou deze ontwikkeling afwijzen.
  3. Wiarda constateert een verschuiving van autonome naar heteronome rechtsvinding. Montesquieu zou deze ontwikkeling afwijzen.
  4. Wiarda constateert een verschuiving van autonome naar heteronome rechtsvinding. Montesquieu zou deze ontwikkeling waarderen.

Vraag 15

Dworkin bespreekt in zijn tekst twee alternatieven voor de morele interpretatie van de constitutie. Hoe verhoudt Dworkin zich tot deze alternatieven?

  1. Dworkin onderschrijft beide alternatieven omdat deze rechterlijk machtsmisbruik zullen voorkomen en democratischer zijn.
  2. Dworkin wijst beide alternatieven af; voor beide is maar heel weinig praktische steun.
  3. Dworkin stelt dat beide alternatieven onvolkomen zijn en dat we daarom moeten zoeken naar een “juiste balans” tussen de twee alternatieven.
  4. Dworkin stelt dat beide alternatieven eigenlijk zijn moral reading accepteren.

Vraag 16

Stolker beschrijft in zijn tekst waarom de rechtswetenschap een gecompliceerde wetenschap is: “Legal scholarship is a balancing act, unparalleled by every other discipline in the university.”

Welk van onderstaande kenmerken wordt door Stolker niet genoemd bij die “balancing act”?

  1. Moraal.
  2. Effectiviteit.
  3. Het beschermen van rechten en vrijheden.
  4. Rechtszekerheid.

Vraag 17

Welk antwoord is juist ten aanzien van de volgende stellingen?

I. Clifford wil met het verhaal van de reder voornamelijk laten zien hoe de wetenschappelijke methode werkt.
II. Hospers probeert met zijn inleidende vraag “Why did she die?” en het daaropvolgende verhaal aan te geven dat we woorden onnauwkeurig gebruiken, en dat de filosofie probeert de definities van deze woorden te verhelderen.
  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 18

Welk van onderstaande alternatieven is juist ten aanzien van de staatsinrichtingsmodellen van Montesquieu (in de tekst van Wiarda) en Harts begrippen ‘core cases’ en ‘penumbra’?

  1. In de despotische staat bestaan alleen maar ‘core cases’, omdat de wetten volstrekt helder zijn en de rechters volledig naar eigen inzicht interpreteren.
  2. In zowel de republiek als in de monarchie komen vooral ‘penumbra’-gevallen (‘schaduwgevallen’) voor, met als verschil dat de rechter zich in de republiek in die situaties strikt aan de wet houdt.
  3. In de republiek doen zich amper ‘core cases’ voor.
  4. In zowel de republiek als in de monarchie kunnen gevallen als ‘core cases’ worden afgedaan, maar in de monarchie bestaan in verhouding meer schaduwgevallen dan in de republiek.

Vraag 19

Als het gaat om rechtsvinding moeten we volgens Wiarda…

  1. … als we een getrouw beeld willen krijgen van de rechtspraktijk ons oriënteren op de zaken zoals die opgenomen zijn in de voorgeschreven jurisprudentie bij vakken in de rechtenstudie.
  2. … als we een getrouw beeld willen krijgen van de rechtspraktijk ons niet blindstaren op de rechtsvindingsproblemen die we op de universiteit bespreken; dat zijn in de rechtspraktijk juist de uitzonderingen.
  3. … constateren dat in de praktijk de rechter altijd kan opereren als ‘bouche de la loi’.
  4. … constateren dat in de praktijk de rechter nooit kan opereren als ‘bouche de la loi’.

Vraag 20

In de tekst The Ethics of Belief (1877) schrijft W.K. Clifford: “[n]o one man’s belief is in any case a private matter which concerns him alone.” Welk van onderstaande alternatieven is onjuist met betrekking tot deze uitspraak?

  1. We hebben een verantwoordelijkheid om ons gemeenschappelijk eigendom te perfectioneren.
  2. Clifford erkent dat dit een vreselijke verantwoordelijkheid (‘awful responsibility’) is.
  3. Onze woorden, zinnen en denkbeelden behoren tot ons gemeenschappelijk eigendom.
  4. Deze plicht geldt voor iedereen, maar niet in gelijke mate. Vooral voor personen in de wetenschap en de politiek geldt deze plicht.

Vraag 21

Wat wordt wel gezien als de zwakte van inductief redeneren?

  1. Dat inductie slechts iets zegt over geldigheid en niet over waarheid.
  2. Dat men van een middel naar een doel redeneert.
  3. Dat men nooit voldoende confirmaties kan verkrijgen voor een volstrekt zekere uitspraak.
  4. Dat de premissen niet altijd waar behoeven te zijn.

Vraag 22

Bij Montesquieu (in de uitleg van Wiarda) is een grote mate van rechtszekerheid het resultaat van:

  1. Democratisch tot stand gekomen en nauwkeurig geformuleerde wetten en het strikt gehoorzamen aan die wetten door rechters.
  2. Democratisch tot stand gekomen en nauwkeurig geformuleerde wetten.
  3. Nauwkeurig geformuleerde wetten en gekozen rechters.
  4. Nauwkeurig geformuleerde wetten en het strikt gehoorzamen aan die wetten door rechters.

Vraag 23

Bertrand Russell schrijft in de tekst The Scientific Outlook (1931) dat wetenschap tot op zekere hoogte onnatuurlijk is voor de mens. Wat zegt Russell hier niet over?

  1. Zelfs de meeste geleerden voeren de wetenschappelijke methode niet door in het dagelijks leven, hetgeen bijvoorbeeld kan worden opgemerkt wanneer zij spreken over politiek.
  2. Ondanks het feit dat wetenschap tot op zekere hoogte onnatuurlijk is voor de mens moet ieder mens de wetenschappelijke houding zoveel mogelijk internaliseren.
  3. De meeste van onze denkbeelden zijn gebaseerd op ‘wensdenken’.
  4. Er is geen tijd om al onze overtuigingen rationeel te toetsen.

Vraag 24

Lees de volgende artikelen uit de Nederlandse Grondwet.

Art. 87 lid 1 Gw: Een voorstel wordt wet, zodra het door de Staten-Generaal is aangenomen en door de Koning is bekrachtigd.
Art. 39 Gw: De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis.
Art. 11 Gw: Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.

Stel dat deze artikelen opgenomen zouden zijn in de Amerikaanse constitutie. Op welk(e) artikel(en) zou Dworkins ‘moral reading’ van toepassing zijn?

  1. Art. 87 lid 1, 39 en 11 Gw.
  2. Art. 39 Gw.
  3. Art. 11 Gw.
  4. Geen van alle artikelen.

Vraag 25

Welke drie factoren maken de rechtswetenschap volgens Stolker een kwetsbare wetenschap?

  1. Het gegeven dat recht een normatieve wetenschap is; de functionele en methodologisch overlap tussen onderzoek en praktijk; de afhankelijkheid van veranderlijke rechtsbronnen.
  2. De afhankelijkheid van veranderlijke rechtsbronnen; de functionele en methodologisch overlap tussen onderzoek en praktijk; het gegeven dat er geen eenduidigheid bestaat over de methode van de rechtswetenschap.
  3. Het gegeven dat recht een normatieve wetenschap is; de functionele en methodologisch overlap tussen onderzoek en praktijk; het gegeven dat er geen eenduidigheid bestaat over de methode van de rechtswetenschap.
  4. Het gegeven dat recht een normatieve wetenschap is; de afhankelijkheid van veranderlijke rechtsbronnen; het gegeven dat er geen eenduidigheid bestaat over de methode van de rechtswetenschap.

Vraag 26

Is het volgens Hart en (de late) Radbruch noodzakelijk om te gehoorzamen aan een volstrekt onrechtvaardige wettelijke bepaling?

  1. Volgens Hart niet; volgens Radbruch wel.
  2. Volgens Hart wel; volgens Radbruch niet.
  3. Volgens beiden wel.
  4. Volgens beiden niet.

Vraag 27

“Het aannemen van een wetenschappelijke houding wordt bij deze auteur getransformeerd in een morele plicht.” Welke in het vak besproken auteur zou zich in deze stelling het beste kunnen vinden?

  1. Clifford.
  2. Russell.
  3. Hospers.
  4. Lysenko.

Vraag 28

Welk van onderstaande alternatieven is een reden voor Hart om de bevelstheorie van het recht af te wijzen?

  1. Recht omvat meer dan alleen bevelen.
  2. De bevelstheorie tast de scheiding tussen recht en moraal aan.
  3. De bevelstheorie staat in de weg aan een analytische benadering van het recht.
  4. Hart deelt de utilitaristische uitgangspunten van de bevelstheorie niet.

Vraag 29

Hoe zou Dworkin zich, als het gaat om de Amerikaanse constitutie, verhouden tot de opvatting van Montesquieu dat de rechter ‘de spreekbuis van de wet’ is?

  1. Hij zou het hiermee eens zijn omdat de bepalingen van de Amerikaanse constitutie voldoende duidelijk zijn.
  2. Hij zou het hiermee eens zijn, volgens hem brengt een brede interpretatieruimte voor een ongekozen rechter de democratie schade toe.
  3. Hij zou het hier niet mee eens zijn, omdat de Amerikaanse constitutie ook abstracte bepalingen bevat die beginselen vastleggen.
  4. Hij zou het hier niet mee eens zijn omdat er niet alleen moet worden gekeken naar wat de opstellers van de constitutie hebben gezegd, maar ook naar hoe zij de constitutie zouden hebben toegepast.

Vraag 30

Hart bespreekt drie opvattingen die deel uitmaken van de utilitaristische traditie in de rechtstheorie. Volgens Hart betekent de verwerping van één van die opvattingen, de bevelstheorie van het recht, dat:

  1. De analytische bestudering van het recht en de scheiding van recht en moraal opgegeven moeten worden.
  2. Zowel de analytische bestudering van het recht als de scheiding tussen recht en moraal gehandhaafd kunnen worden.
  3. De analytische bestudering van het recht gehandhaafd kan worden, maar de scheiding van recht en moraal opgegeven moet worden.
  4. De analytische bestudering van het recht opgegeven moet worden, maar dat de scheiding van recht en moraal gehandhaafd kan worden.

Open vragen

Vraag 1

In zijn tekst “Ronald Dworkin’s Error” stelt Posner dat Dworkin één grote fout heeft gemaakt in zijn werk, welke fout is dat?

Vraag 2

Posner geeft drie argumenten voor zijn stelling, welke zijn dat?

Vraag 3

Welk gevolg vreest Posner dat de fout van Dworkin zal hebben?

Vraag 4

Schrijf een mogelijk antwoord dat Dworkin zou kunnen geven op deze kritiek van Posner. Geef minimaal drie verschillende argumenten.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. B

  2. D

  3. C

  4. A

  5. A

  6. C

  7. D

  8. C

  9. C

  10. A

  11. C

  12. B

  13. D

  14. B

  15. B

  16. C

  17. B

  18. D

  19. B

  20. D

  21. C

  22. D

  23. B

  24. C

  25. A

  26. D

  27. A

  28. A

  29. C

  30. B

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Het niet alleen op gewone wetten toepassen van de ‘moral reading’, maar ook op de constitutie.

Vraag 2

  • De constitutie is in een andere tijd geschreven en biedt daarom door haar gedateerde taalgebruik maximale ruimte voor interpretatie.
  • De constitutie is veel moeilijker te wijzigen; burgers kunnen daardoor oordelen op basis van de constitutie niet terugdraaien, zoals bij gewone wetten die gemakkelijk aangepast kunnen worden.
  • Er zijn geen persoonlijke gevolgen verbonden aan de interpretaties die rechters geven (ze zijn voor het leven benoemd).

Vraag 3

Rechters zullen hun morele opvattingen opleggen aan de bevolking; slecht voor de democratie, want het zijn onderwerpen (zoals abortus), waar redelijke mensen op redelijke gronden over van mening kunnen verschillen.

Vraag 4

  • Er is geen alternatieve manier om met de Amerikaanse constitutie te werken (vanwege de abstracte bepalingen, de tekst vraagt om de moral reading); en/of: voor de daadwerkelijk ontwikkelde bestaat niet voldoende praktische steun voor de alternatieven
  • De moral reading geeft veel minder ruimte aan rechters dan Posner veronderstelt; er zijn 2 beperkingen aan wat een rechter in de tekst kan lezen: 1) de tekst zelf (equal protection kan niet unequal protection worden), en 2) constitutionele integriteit (gebondenheid aan systeem van de constitutie en dominante interpretatielijnen)
  • De mogelijkheid van rechterlijk ingrijpen in een democratie is niet per se democratischer dan wel ondemocratischer dan een democratie die alleen maar uit meerderheidbesluitvorming bestaat
  • We geven ook andere personen in functies met macht het vertrouwen: leger, president; de moral reading gaat uit van interpretatie ter goeder trouw, meer kan niet worden verwacht van een interpretatiemethode

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2155