Hersenen en Aansturing HC3&4: Neuroanatomie III + IV

HC3&4: Neuroanatomie III + IV

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt verder ingegaan op de neuroanatomie
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Grijze en witte stof

Er zijn 2 kleuren in het brein zichtbaar:

  • Grijze stof: hier zitten vooral neuronen
    • Cortex: oppervlakkige laag van grijze stof
      • Moet gespecificeerd worden → bijv. cortex van de lobus frontalis
    • Lamina
    • Nucleus
    • Ganglion
  • Witte stof: krijgt zijn kleur door de myelineschedes (vet) die om de axonen zitten → hier zitten vooral verbindingen en minder neuronen
    • Tracten
    • Bundels
    • Zenuwen
    • Steeltjes
    • Kapsulen

Ruggenmerg:

In de grote hersenen ligt centraal witte stof, perifeer grijze stof. Het centrum van het ruggenmerg bestaat juist centraal uit grijze stof, daaromheen ligt witte stof. De grijze stof ligt hier in een vlindervorm: de onderste dikke vleugeldelen heten de voorhoorn, de achterste smalle vleugeldelen de achterhoorn.

Het witte stof in het ruggenmerg wordt eenvoudig verdeeld in zijstrengen:

  • Voorstreng
  • Achterstreng
  • Zijstreng
    • Voorzijstreng
    • Achterzijstreng

Spinale zenuwen

Dermatomen:

Uit het ruggenmerg komen spinale zenuwen tevoorschijn. De aansturing door spinale zenuwen is ontstaat door de segmentatie van het menselijk lichaam → de ontwikkeling uit somieten. Het ruggenmerg zelf is niet gesegmenteerd. Elk dermatoom (schijfje huid) staat in verbinding met een bepaalde spinale zenuw. Als een spinale zenuw wordt doorgesneden, ontstaat er uitval van het gevoel in dat "schijfje" van het lichaam.

Omdat de innervatie "per kilo" gaat, wordt het ruggenmerg dikker als er meer spieren zijn. Dit is het geval bij de extremiteiten → centraal en lumbaal zijn er 2 verdikkingen in het ruggenmerg omdat er meer neuronen nodig zijn. Dit zijn de intumescenties. Over het algemeen is het ruggenmerg craniaal dikker dan caudaal.

Wervels:

De spinale zenuwen worden vernoemd naar de wervels waar ze uittreden. Ze komen uit het foramen intervertebrale, dat zich tussen 2 wervels in bevindt. Bij de cervicale wervels is er één zenuw extra:

  • Er zijn 7 cervicale wervels
  • Er komt een spinale zenuw boven de eerste cervicale wervel uit → er zijn 8 spinale zenuwen

Elke spinale zenuw heeft een spinaal ganglion: een groepje neuronen in het perifere zenuwstelsel.

Ascensus medullae:

Tijdens de groei groeit het ruggenmerg minder hard dan de wervelkolom → het ruggenmerg komt steeds hoger in het wervelkanaal te liggen:

  • Bij een volwassene ligt de onderkant ter hoogte van L2
  • De durazak verder naar beneden tot S2
    • Deze ruimte is gevuld met axonen en liquor → onder L3 kan goed liquoir "afgetapt" worden

Dit verschijnsel heet ascensus medullae. Dit verschijnsel eindigt bij L2. Hieronder ligt de cisterna lumbalis:

  • Bevat alleen maar voor- en achterwortels
  • Alle bundeltjes in de lumbalis cisterna samen lijken op een paardenstaart → de cauda equina

De onderste spinale zenuwen moeten verder naar beneden in het lichaam komen → de oriëntatie van axonen in het wervelkanaal gaat steeds schuiner lopen.

Voor-/achterwortels:

Een spinale zenuw bestaat uit een voor- en achterwortel. Deze komen pas samen op het moment van uittreden:

  • Voorwortel: motorisch en efferent → vervoert informatie van het CZS naar de periferie
  • Achterwortel: sensibel en afferent → vervoert informatie van sensoren in de periferie naar het CZS

Deze wortels treden uit de voor-/achterhoorn van het ruggenmerg:

  • Voorhoorn: motorisch
    • Hier ontspringen axonen die aan de buitenkant van het ruggenmerg kleine zenuwen vormen: radiculi (worteltjes) die samenkomen en de voorwortel vormen
    • Bevat motorneuronen met axonen die via de voorhoorn het ruggenmerg verlaten en via de spinale zenuwen bij spiervezels terechtkomen
    • Het neuron ligt in het CZS
  • Achterhoorn: sensibel
    • Hier komen radiculi naar binnen die zijn ontstaan uit de achterwortel
    • Heeft één uitloper die via de achterwortel in de spinale zenuw komt en in verbinding staat met een sensor in de periferie
    • Het neuron woont in het spinale ganglion

Een spinale zenuw wordt dus pas gevormd in het foramen intervertebrale → vandaar dat de cauda equina alleen bestaat uit voor- en achterwortels.

Doordat de somieten zo vroeg splitsen, splitsen de spinale zenuwen ook in 2 takjes:

  • Ramus dorsalis: innervatie van de rugspieren en huid
  • Ramus ventralis: innervatie van de wandspieren, huid en extremiteiten

Pseudo-unipolaire neuronen:

Spinale ganglioncellen heten ook wel pseudo-unipolaire neuronen. Normaal gaat een signaal over het cellichaam, maar nu gaan ze van axon, naar dendriet, naar het ruggenmerg en gelijk door naar het CZS. Het cellichaam neemt dus geen deel aan de elektrische activiteit → het zijn passieve cellen.

Dit is het geval bij alle perifere sensoren, behalve visus en reuk.

Integratie centrum:

Tussen motorisch en sensorisch is er een stuk over: het integratiecentrum van het ruggenmerg. Het ruggenmerg geeft namelijk niet alleen informatie door, het kan ook zelf "nadenken". Zo ontstaan reflexen via het ruggenmerg. Dit gebeurt in het intermediaire grijs → de hersenen van het ruggenmerg. Het ruggenmerg is in zichzelf dus ook een neuronale machine. Het integratiecentrum heet ook wel het intermediaire grijs.

Lagen van Rexed

Motorkolommen:

Het ruggenmerg goed ingedeeld en bestaat uit verschillende lagen → de lagen van Rexed. Zo zijn er lagen van de achterhoorn, van het intermediaire grijs en van de voorhoorn. In de voorhoorn is er verder onderscheid te maken in motorkolommen. Motorkolommen hebben een verschillende functie en worden op verschillende manieren aangestuurd. Ze ontstaan als de somieten al vroeg in de ontwikkeling uit elkaar splitsen in verschillende structuren:

  • Een mediale motorkolom (MMC)
    • Voor het aansturen van de axiale musculatuur (posturale musculatuur)
      • Rug-, buik-, schouder- en bekkenspieren
      • Epaxiale musculatuur: spieren boven de as
        • Aansturing van de rugspieren t.h.v. de thoracale wervels
        • Dit gebeurt via de dorsale tak
      • Hypaxiale spieren (HMC): spieren van de lichaamswand
        • Dit gebeurt via de ventrale tak
    • Continu over de gehele lengte van het ruggenmerg
    • Met name reflexmatig
    • Somatomotorische, dwarsgestreepte spieren
  • Laterale motorkolom (LMC)
    • De grootste
    • Voor het aansturen van de distale extremiteitenmusculatuur
      • Met name de hand
    • Discontinu → bestaat alleen rond de cervicale en lumbale wervels (intumescenties)
    • Met name willekeurig
    • Somatomotorische, dwarsgestreepte spieren

Er zijn ook motorneuronen voor het aansturen van de ingewanden. Dit zijn preganglionaire motorkolommen: PGC. Deze neuronen zijn visceromotorisch en bevinden zich alleen op thoracaal niveau.

Witte stof:

Ook de witte stof van het ruggenmerg is georganiseerd en bevat 3 soorten verbindingen, van buiten naar binnen zijn dit:

  • Afdalend/descending pathways
    • Oppervlakkig gelegen
    • Motorische verbindingen
  • Opstijgend/ascending pathways
    • Sensorische verbindingen
  • Lokaal/short ascending and descending pathways
    • Verzorgen communicatie binnen het ruggenmerg
    • Rondom de grijze stof

Ook in deze banen is het mogelijk om onderscheid te maken tussen de axonen die spieren van andere delen van het lichaam gaan beïnvloeden. Zo is het specifiek welk deel de laterale en welk deel de mediale motorkolom aanstuurt.

Niveau van het ruggenmerg

Aan de doorsnede van het ruggenmerg is te zien op welk niveau hij is gemaakt:

  • Hoger in het ruggenmerg is er meer witte stof aanwezig
  • Hoe hoger, hoe meer de achterstreng is gedeeld
    • Thoracaal of cervicaal is hij opgedeeld in 2 delen
  • Om lumbaal, thoracaal of cervicaal te onderscheiden wordt gekeken naar de kolommen:
    • Cervicaal: 2 motorkolommen, veel witte stof
    • Lumbaal: 2 motorkolommen, weinig witte stof
  • De tussenhoorn bestaat uit viscerale motorneuronen → bevindt zich alleen op het thoracale niveau

Spieren

Segmentatie:

Zenuwen die bepaalde spieren innerveren hebben een specifieke plaats in het ruggenmerg. Een voorbeeld hiervan is bij de bovenste extremiteiten:

  • Proximale spieren zitten bovenin de intumescentie
  • Distale spieren zitten onderin de intumescentie
  • Flexoren zitten aan de binnenkant de intumescentie
  • Extensoren zitten aan de buitenkant de intumescentie

Het segmentale plan van het lichaam is duidelijk zichtbaar op de borstkas:

  • Eén spinale zenuw innerveert één stukje huid met daarin de bijbehorende spier → de verhouding is 1:1

Bij de biceps is dit niet get geval:

  • Worden geïnnerveerd door neuronen C4-7 → de verhouding is niet meer 1:1
  • Het is onhandig om takjes van 4 verschillende zenuwen naar de spier te laten gaan → er wordt herverdeeld
  1. De spinale zenuwen komen tevoorschijn en komen samen
  2. De spinale zenuwen gaan vezels uitwisselen
    • Dit uitwisselingsgebied heet de plexus → hier zijn er 2 van:
      • Plexus brachiales: tussen nek en arm
        • Zeer kwetsbaar
      • Plexus lumbosacralis: achter het heupbeen
        • Goed beschermd
  3. Er ontstaan perifere zenuwen, die axonen uit verschillende niveaus bevatten

Er is dus een belangrijk verschil tussen spinale en perifere zenuwen:

  • Een spinale zenuw bevat dus axonen vanuit één segment van het ruggenmerg
    • Als een spinale zenuw doorgesneden wordt ontstaat er dermatoom uitval
  • Een perifere zenuw bevat axonen vanuit meerdere segmenten van het ruggenmerg
    • Als een perifere zenuw doorgesneden wordt, lijkt het alsof de uitval dermatoom is, wat niet het geval is

Een neuroloog kent de kaarten van spinale en perifere zenuwen → kan nagaan wat er beschadigd is.

Hersenzenuwen

Uit de hersenstam komen 12 hersenzenuwen tevoorschijn:

  • NI: nervus olfactorius
    • Reuk
    • Sensorisch
  • NII: nervus opticus
    • Zien
    • Sensorisch
  • NIII: nervus oculomotorius
    • Aansturen oogspieren
    • Motorisch
  • NIV: nervus trochlearis
    • Aansturen oogspier
    • Motorisch
  • NV: nervus trigeminus
    • Vertakt:
      • V1: nervus ophtalmicus
      • V2: nervus maxillaris
      • V3: nervus mandibularis
    • Functies:
      • Vervoeren van sensibele informatie van de huid van het gezicht
      • Aanspannen van de kauwspieren
    • Sensorisch en motorisch
  • NVI: nervus abducens
    • Aansturen oogspier
    • Motorisch
  • NVII: nervus facialis
    • Aansturen gezichtsspieren
    • Sensorisch en motorisch
  • NVIII: nervus vestibulocochlearis
    • Gehoor
    • Sensorisch
  • IX: nervus glossopharyngeus
    • 2 functies:
      • Sensorische informatie van de keel en de pharynx
      • Smaak van het achterste 1/3e deel van de tong
    • Sensorisch en motorisch
  • X: nervus vagus
    • 2 functies:
      • Parasympathische deel van het autonome zenuwstelsel
      • Aansturen van de slikspieren en stembanden
    • Sensorisch en motorisch
  • XI: nervus accessorius
    • Aansturen van nekspieren
    • Motorisch
  • XII: nervus hypoglossus
    • Aansturen van de tongspieren
    • Motorisch

Hier zijn enkele ezelsbruggetjes voor:

  • Voor de namen op volgorde: Op Ons Oude Tuin Terras At Frits Verse Groenten Van Albert Heijn
  • Voor sensibel, motorisch of beide: Some Say Money Matters But My Brother Says Big Brains Matter More

Onderdelen van het brein

Doorsnijden:

Als het brein midsagittaal (dwars door de neus naar beneden) wordt gekliefd, zijn een aantal structuren zichtbaar:

  • De schors van de grote hersenen is niet beschadigd
    • De corpus callosum zorgt voor de verbinding tussen de hemisferen en bestaat uit:
      • Een commissurale verbinding: alle verbindingen tussen de hemisferen
      • Septum pellucidum: een doorzichtig vlies dat onder het corpus callosum hangt
        • De mediale wand van de laterale ventrikel
      • Fornix: een bundel van vezels dat onder de septum pellucidum hangt
        • Ligt tussen de hypocampus (lobus temporalis) en corpus mamillare
  • Het cerebellum is wel doorgesneden → de hemisferen zijn niet gescheiden van elkaar

Diencephalon:

In de doorsnede zijn er in de 3e ventrikel een aantal structuren zichtbaar:

  • Een aantal kleinere verbindingen:
    • Commissura anterior
      • Ligt helemaal aan de voorkant van de laterale ventrikel
    • Commissura posterior
      • Ligt helemaal aan de achterkant van de laterale ventrikel
  • Chiasma opticum: de verbinding van de ogen met de thalamus
    • Ligt voorin de onderkant van de 3e ventrikel
    • Gaat van het linkeroog naar de rechterthalamus en van het rechteroor naar de linkerthalamus
  • Van boven naar beneden:
    1. Epifyse/glandula pinealis: wordt gezien als het 3e oog
      • Hier zitten staafjes in
      • Hier wordt het circidane ritme gemeten:
      • Tegenovergesteld van de hypofyse
    2. Epithalamus: verbindt het lymbisch systeem met andere delen van de hersenen
    3. Thalamus: een groot ganglion (klont neuronen) in de wand van de 3e ventrikel
      • Beide thalami zijn zo groot dat ze links en rechts door de ventrikel heengaan en elkaar raken
        • De massa intermedia is een "onderbreking" in de 3e ventrikel dat bestaat uit thalamusweefsel
    4. Hypothalamus: voor het aansturen van de hypofyse
      • Boven de hypofyse
    5. Hypofysteeltje met hypofyse
      • De hypofyse is niet zichtbaar
  • Plexus choroïdeus: vormt het dak van de 3e ventrikel
    • Een grens tussen de subarachnoïdale en ventriculaire ruimte
    • Stulpt uit in de laterale ventrikel: de doorgang is het foramen interventriculaire ofwel het foramen van Monro

Mesencephalon:

Het mesencephalon kenmerkt zich door de lamina quadrigemina (vier-bobbel plaat):

  • 2x colliculus superior
    • Een visueel centrum: regelt de oogmotoriek
  • 2x colliculus inferior
    • Een auditief centrum

Dit zijn 2 bobbels aan de bovenkant en 2 bobbels aan de onderkant.

Pons en cerebellum:

Het cerebellum zorgt ervoor dat de plannen van de cortex aan de werkelijke situatie worden aangepast → de cortex wil een bepaalde handeling en het cerebellum past dit aan zodat het in uitgevoerd kan worden.

De pons is een klont neuronen die tegen de voorkant van de hersenstam is aangedrukt. Het is een soort brug van synapsen tussen axonen van de hersenschors en het cerebellum. Op de doorsnede zijn een aantal structuren zichtbaar:

  • Dak van de 4e ventrikel
    • Plexus choroïdeus
    • Tela choroïdea
  • Arbor vitae cerebelli: takken die zichtbaar zin op de doorsnede van het cerebellum                                                          

Corticale gebieden:

De verschillende onderdelen van het hebben verschillende functies:

  • Primaire schors: hier komt de zintuigelijke informatie voor het eerst binnen
    • Bevindt zich aan beide zijden van het brein
    • Elk zintuig heeft zijn eigen primaire schors
  • Primaire motorcortex: hieruit vertrekken motorcommando's naar de skeletspieren
    • Bevindt zich aan beide kanten van het brein
  • Spraakcentra
    • Spraakcentrum van Broca: voor het uitvoeren van taal
    • Spraakcentrum van Wernicke: voor het begrijpen van taal
    • Bevinden zich aan één kant van het brein: bijna altijd in de linker hemisfeer
      • Dit zijn gelateraliseerde functies
  • Primaire visuele schors
    • Heeft een dubbel laagje: het bandje van Genarri
  • Basale ganglia: subcorticale motorcircuits voor de sturing van de motoriek
    • In verschillende delen van het brein
      • Telencephalon
        • Nucleus caudatus: met staart
          • Gelegen in de laterale wand van de laterale ventrikel
        • Putamen
          • Heeft dezelfde kern als de nucleus caudatus, maar wordt van de nucleus gescheiden door alle axonen die naar de hersenstam willen: het corticofugale systeem
        • Globus pallidus: bleker, met veel myeline
          • Ligt achter het putamen
      • Diencephalon
        • Subthalmic nucleus
      • Mesencephalon
        • Substantia nigra
          • Wordt gerelateerd met de ziekte van Parkinson
    • Liggen allemaal bij elkaar en vormen één coherent systeem
      • Striatum: nucleus caudatus + putamen → functioneel
      • Lentiform nucleus: putamen + globus pallidus → morfologisch
      • Corpus striatum: nucleus caudatus + putamen + globus pallidus → klinisch
        • Wordt gerelateerd met de ziekte van Huntington
  • Thalamus: de secretaresse van de cortex
    • Alles wat naar de cortex toe moet, komt eerst langs de thalamus
    • Bevat subkernen voor o.a. elk zintuigsysteem

Corticofugale vezelsysteem:

Het corticofugale vezelsysteem zorgt voor sturing van de motoriek. Uit de totale cortex ontspringen axonen die naar lagere niveaus gaan. Ook axonen die ontspringen uit de motorcortex (het motorstuursysteem) vormen deel van dit systeem. Het grootste deel gaat naar de pons, en vanuit daar naar het cerebellum.

Het corticofugale systeem heeft twee subsystemen:

  • Striatale subsysteem
    • Corticofugale axonen geven bij het striatum een zijtakje af, dat terugkoppelt naar de motorcortex
  • Cerebullaire subsysteem
    • Het cerebellum ontvangt alle corticofugale axonen en koppelt via de thalamus terug naar de motorcortex

De corticofugale vezels vormen bepaalde onderlinge structuren:

  1. Corona radiata
  2. Capsula interna
    • Tussen de nucleus caudatus en thalamus en het putaman en glabus pallidus
  3. Pendunculus cerebri
    • Gelegen op het ventrale vak van de hersenstam
  4. Fibrae pontis
    • In de pons
  5. Tractus pyramidalis
    • Een stuk kleiner dan de fibrae pontis
    • De piramidebaan

In deze structuren hebben verschillende vezels een specifieke positie:

  • Frontovezels: ontspringen aan de voorkant van het brein
  • Tempovezels: ontspringen aan de achterkant van het brein
  • Motoriekvezel: ontspringen mediaal in het brein
    • Hoofdvezels: voorin
    • Armvezels: middenin
    • Beenvezels: achterin

Lymbisch systeem:

Het lymbisch systeem heeft veel te maken met de emoties en het geheugen. De lymbische lob onderscheidt zich van de rest, doordat het bestaat uit allocortex (oude schors). De rest van het brein bestaat vooral uit neocortex. Allocortex bestaat uit minder lagen dan neocortex en heeft verschillende structuren:

  • Gyrus cinguli
  • Gyrus dentatus
    • Het stukje hippocampus dat zichtbaar is aan het oppervlak
  • Gyrus parahippocampalis
  • Uncus
  • Fornix: verbindt de hippocampus met de corpus mammilare
    • Hier zit de plexus choroïdeus aan vast
  • Sulcus calcarinus
    • De schors rondom de sulcus calcarinus is de primaire visuele schors
  • Hippocampus: een opgerold "worstje" van schors
    • Lijkt op een zeepaardje
    • Heet ook wel de "cornu ammonis/ammons horn"
  • Amygdala: ligt voor de ventrikel
Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Collegeaantekeningen bij Hersenen en Aansturing 2019/2020

Hersenen en Aansturing HC1&2: Neuroanatomie I+II

Hersenen en Aansturing HC1&2: Neuroanatomie I+II

HC1&2: Neuroanatomie I + II

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In deze colleges wordt een begin gemaakt met de neuroanatomie: de anatomie van het centrale en perifere zenuwstelsel
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Het zenuwstelsel

Het zenuwstelsel kan op verschillende manieren ingedeeld worden:

  • Functioneel (somatisch of autonoom)
    • Somatisch
      • Motorisch
      • Sensibel
    • Autonoom
      • Parasympathisch
      • Sympathisch
      • Enterisch
  • Anatomisch
    • Centraal
      • Brein
        • Cerebrum/telencephalon: de grote hersenen
          • Heeft een linker en een rechter hemisfeer
        • Diencephalon: koppelstuk tussen de hemisferen en hersenstam
        • Cerebellum: de kleine hersenen
        • Hersenstam
          • Mesencephalon
          • Pons: ligt voor het cerebellum
          • Medulla oblongata: lijkt erg op het ruggenmerg
      • Ruggenmerg
    • Perifeer
      • Craniale zenuwen
      • Spinale zenuwen
      • Ganglia

Zenuwen, banen en neuronen

Een zenuw bestaat uit een bundel afferente of efferente axonen omringd door weefsel en is gelokaliseerd in het perifere zenuwstelsel. Tracten of banen bestaan uit bundels afferente of efferente axonen en liggen in het centrale zenuwstelsel.

De kleine hersenen bevatten 10x zoveel zenuwcellen (neuronen) als de grote hersenen. Deze neuronen genereren actiepotentialen. Neuronen zijn erg gevoelig, hierbij helpen de astrocyten. Een neuron heeft een aantal onderdelen:

  • Dendriet
  • Soma (cellichaam)
  • Axon

Vaak wordt vaak met het woord "neuron" alleen het cellichaam bedoeld.

Een actiepotentiaal wordt langs de axonen vervoerd tot aan de synaps. Hier zorgen neurotransmitters ervoor dat de actiepotentiaal wordt doorgegeven aan het volgende neuron.

Waarnemen en reageren op prikkels:

Zintuigen waarnemen energie uit de omgeving en vertalen dit van membraan- naar actiepotentialen. Deze actiepotentialen gaan via de axonen van het sensibele naar het centrale zenuwstelsel. Op deze prikkels kan maar op 2 manieren gereageerd worden:

  • Spier aanzetten
  • Klier aanzetten

Gliacellen

Alle andere cellen in het zenuwstelsel heten gliacellen. Er zijn 6 soorten gliacellen:

  • In het centraal zenuwstelsel
    • Astrocyten
    • Oligodendrocyten
    • Ependymcellen
    • Microgliacellen
  • In het perifeer zenuwstelsel
    • Satellietcellen
    • Schwann cellen

Astrocyten:

De uiteindes van astrocyten liggen over het hele buitenste oppervlakte van het brein:

  • Glia limitans perivascularis
    • Ligt om alle bloedvaten heen
    • Onderdeel van de bloed-brein barrière
  • Glia limitans superficialis
    • Ligt op de grenzen van de subarachnoïdale holte
    • Onderdeel van de brein-liquor barrière

Astrocyten vormen dus een grens tussen de buitenwereld en de binnenkant van het brein.

Astrocyten bedekken de ongemyeliniseerde axonen met hun uitlopers. Ze zorgen ervoor dat het celmembraan van een neuron

.....read more
Access: 
Public
Hersenen en Aansturing HC3&4: Neuroanatomie III + IV

Hersenen en Aansturing HC3&4: Neuroanatomie III + IV

HC3&4: Neuroanatomie III + IV

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt verder ingegaan op de neuroanatomie
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Grijze en witte stof

Er zijn 2 kleuren in het brein zichtbaar:

  • Grijze stof: hier zitten vooral neuronen
    • Cortex: oppervlakkige laag van grijze stof
      • Moet gespecificeerd worden → bijv. cortex van de lobus frontalis
    • Lamina
    • Nucleus
    • Ganglion
  • Witte stof: krijgt zijn kleur door de myelineschedes (vet) die om de axonen zitten → hier zitten vooral verbindingen en minder neuronen
    • Tracten
    • Bundels
    • Zenuwen
    • Steeltjes
    • Kapsulen

Ruggenmerg:

In de grote hersenen ligt centraal witte stof, perifeer grijze stof. Het centrum van het ruggenmerg bestaat juist centraal uit grijze stof, daaromheen ligt witte stof. De grijze stof ligt hier in een vlindervorm: de onderste dikke vleugeldelen heten de voorhoorn, de achterste smalle vleugeldelen de achterhoorn.

Het witte stof in het ruggenmerg wordt eenvoudig verdeeld in zijstrengen:

  • Voorstreng
  • Achterstreng
  • Zijstreng
    • Voorzijstreng
    • Achterzijstreng

Spinale zenuwen

Dermatomen:

Uit het ruggenmerg komen spinale zenuwen tevoorschijn. De aansturing door spinale zenuwen is ontstaat door de segmentatie van het menselijk lichaam → de ontwikkeling uit somieten. Het ruggenmerg zelf is niet gesegmenteerd. Elk dermatoom (schijfje huid) staat in verbinding met een bepaalde spinale zenuw. Als een spinale zenuw wordt doorgesneden, ontstaat er uitval van het gevoel in dat "schijfje" van het lichaam.

Omdat de innervatie "per kilo" gaat, wordt het ruggenmerg dikker als er meer spieren zijn. Dit is het geval bij de extremiteiten → centraal en lumbaal zijn er 2 verdikkingen in het ruggenmerg omdat er meer neuronen nodig zijn. Dit zijn de intumescenties. Over het algemeen is het ruggenmerg craniaal dikker dan caudaal.

Wervels:

De spinale zenuwen worden vernoemd naar de wervels waar ze uittreden. Ze komen uit het foramen intervertebrale, dat zich tussen 2 wervels in bevindt. Bij de cervicale wervels is er één zenuw extra:

  • Er zijn 7 cervicale wervels
  • Er komt een spinale zenuw boven de eerste cervicale wervel uit → er zijn 8 spinale zenuwen

Elke spinale zenuw heeft een spinaal ganglion: een groepje neuronen in het perifere zenuwstelsel.

Ascensus medullae:

Tijdens de groei groeit het ruggenmerg minder hard dan de wervelkolom → het ruggenmerg komt steeds hoger in het wervelkanaal te liggen:

  • Bij een volwassene ligt de onderkant ter hoogte van L2
  • De durazak verder naar beneden tot S2
    • Deze ruimte is gevuld met
.....read more
Access: 
Public
Hersenen en Aansturing HC5: Neurofysiologie

Hersenen en Aansturing HC5: Neurofysiologie

HC5: Neurofysiologie

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de neurofysiologie van een actiepotentiaal besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Classificatie van neuronen

Er zijn veel variaties in de soort, lengte of grootte van neuronen. Een neuron kan op verschillende manieren geclassificeerd worden:

  • Polariteit
  • Dendrietvorm
  • Functie
  • Soort neurotransmitter

Actiepotentiaal

Axonheuvel:

Een neuron heeft een exciteerbaar membraan. Als de potentiaal van dit membraan boven een bepaalde drempel komt, ontstaat er een unieke, stereotype repons → de actiepotentiaal. Deze actiepotentiaal is voor elk neuron hetzelfde en reist naar beneden zonder uit te doven. Een actiepotentiaal ontstaat bij een axonheuvel → hier bevindt zich de grootste hoeveelheid natriumkanalen.

Meten:

Het potentiaalverschil is te meten met 2 elektrodes:

  • Eén elektrode in de cel
  • Eén elektrode tegen de cel aan

Dit potentiaalverschil heet de membraanpotentiaal.

Myelineschede

De maximale snelheid van een actiepotentiaal is 2 m/s. Dankzij de myelineschedes om de axonen heen, wordt dit verhoogd naar 100 m/s → springende geleiding/saltatoire conductie.

De myelineschede is een gespecialiseerd celmembraan met veel vetten → zorgt voor elektrische isolatie. Onder de myelineschede is een axon "passief" → er zijn geen pompen of kanalen. De myelineschede wordt gemaakt door verschillende cellen:

  • Oligodendrocyten in het CZS
  • Schwanncelen in het PZS

Ongemyeliniseerde axonen in de periferie kunnen ook in Schwanncellen wonen → Schwanncellen bevatten bundels van deze axonen. Zo'n bundel heet een Remax bundel.

Dendrieten en soma worden bedekt door satellietcellen en astrocyten.

Knoop van Ranvier:

Tussen de myelineschedes zit een onderbreking: de knoop van Ranvier. Dit vormt het actieve deel van het axon. Er zit ongeveer 0,2-2 mm afstand tussen 2 knopen.

Ter hoogte van de knopen van Ranvier is het membraan van het axon bedekt door delen van Schwanncellen. Extensies van Schwanncellen zorgen ervoor dat gebieden bij de knoop waterdicht worden afgesloten.

Synaps

Uiteindelijk kom het actiepotentiaal bij de synaps, die bestaat uit:

  • Presynaptische membraan: het einde van de ene cel
  • Synapsspleet
  • Postsynaptische membraan: het begin van de andere cel

Als het actiepotentiaal aankomt gebeurt er het volgende:

  1. Kleine vesicles met neurotransmitter fuseren met het presynpatische membraan
  2. De neurotransmitters diffunderen over de synapsspleet
  3. De neurotransmitters binden met de ligands in het postsynaptische membraan
  4. Er ontstaat een verandering in het membraanpotentiaal van het volgende neuron → er ontstaat een postsynaptische membraanpotentiaal (PSP)
    • Een PSP is slechts 1-2 mV groot → niet groot genoeg om in het volgende neuron een actiepotentiaal te induceren → er
.....read more
Access: 
JoHo members
Hersenen en Aansturing HC6: Anatomie 2e motorneuron

Hersenen en Aansturing HC6: Anatomie 2e motorneuron

HC6: Anatomie 2e motorneuron

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de anatomie en de werking van het 2e motorneuron besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Soorten motorneuronen

Motorneuronen sturen spieren aan. Motorneuronen kunnen op 2 plaatsen liggen:

  • Voorhoorn van het ruggenmerg
    • Mediale somatomotore kolom voor posturale musculatuur
    • Laterale somatomotore kolom voor musculatuur van de extremiteiten
  • Hersenstam (bulbus)
    • Mediale somatomotore kolom voor posturale musculatuur
    • Laterale somatomotore kolom voor musculatuur van de extremiteiten
    • Branchiomotore kolom

Er zijn 2 soorten motorneuronen:

  • 1e motorneuronen: bovenste motorneuronen die in de motorcortex liggen
    • Bevindt zich in de motorcortex van het brein en vormt onderdeel van de piramindebanen
  • 2e motorneuronen/α-motorneuronen: sturen de skeletspiervezels aan
    • Ligt in de hersenstam of de ventrale hoorn van het ruggenmerg

Spieren

(Ant)agonistische spieren:

Elke skeletspier bestaat uit spiervezels. Deze spiervezels zijn multicellulair en lopen altijd van het begin tot het einde van de spier → van de ene pees tot aan de andere pees. Een spier beslaat tenminste één gewricht, maar vaak meerdere. Over één gewricht liggen meerdere spieren:

  • Agonistische spieren werken samen
  • Antagonistische spieren werken elkaar tegen

Contractie van een agonist gaat samen met relaxatie van de antagonist → Sherrington's law of reciprocal innervation.

Contractie:

Elke spier staat in contact met precies één axon. Dit axon komt uit een α-motorneuron.

Tussen α-motorneuron en een spiervezel zit een zeer grote gespecialiseerde synaps, deze heeft verschillende namen:

  • Motorische eind plaat
  • Myoneurale junction
  • Neuromusculaire junction

Er is maar één synaps per spiervezel. Deze heeft wel een erg grote postsynaptische membraan → er kan een grote postsynaptische potentiaal opgewekt worden:

  1.  Eén actiepotentiaal leidt dan ook tot één actiepotentiaal in de spiervezel
    • Dit wordt gedaan door acetylcholine
  2. De spiervezel trekt heel even samen: 25-200 milliseconden
  3. Omdat de actiepotentiaal slechts 5 milliseconden duurt, kan de volgende actiepotentiaal worden overgegeven terwijl de samentrekking nog niet voorbij is
  4. Er ontstaat een 2e samentrekking, die altijd groter is dan de vorige

Hierdoor kan tentanisatie (maximale contractie) optreden. De fysiologische tetanus is dus de maximale contractie van de spier. Er is ook een pathologische tetanus: er is dan een bacterie waardoor alles samentrekt wat leidt tot ziekte.

Begrippen

Er is een duidelijk verschil tussen een motor unit en motor neuron pool:

  • Motor unit: een motorneuron en alle spiervezels die het innerveert
    • De grootte hiervan varieert van 1
.....read more
Access: 
JoHo members
Hersenen en Aansturing HC7&8: Kliniek 2e motorneuron

Hersenen en Aansturing HC7&8: Kliniek 2e motorneuron

HC7&8: Kliniek 2e motorneuron

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt besproken wat er gebeurt als het 2e motorneuron beschadigd raakt, en welke neuronen de spieren in de extremiteiten innerveren
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Spieractie

De belangrijkste functie van de hersenen is beweging mogelijk maken. Hier worden ook de meeste hersencellen voor gebruikt. In de neurologie is de meest belangrijke bewegingsstoornis krachtverlies.

Er zijn 2 "snoertjes" nodig voor spieractie:

  • 1e motorneuron van de cortex naar het ruggenmerg
  • 2e motorneuron van het ruggenmerg tot aan de spier
    • Innerveert altijd de spieren aan dezelfde kant als waar hij vertrekt

Krachtverlies kan dus optreden bij schade aan één van deze motorneuronen.

Kliniek

Als het 2e motorneuron niet functioneert, kan er op meerdere gebieden iets mis zijn:

  • Kracht
  • Reflexen
  • Tonus
  • Trofiek (voeding)
  • Subdivisies
    • Motorische vezel
    • Wortel
    • Plexus
    • Zenuw

De klinische aspecten van een 2e motorneuron laesie worden bepaald door de rol die het motorneuron op een aantal aspecten speelt:

  • Overdracht van het elektrische signaal op de spier → zorgt voor kracht
  • Myotatische reflex → zorgt voor peesreflexen en tonus
  • Voeding → zorgt voor eiwitsynthese zodat de spiermassa onderhouden wordt

Kracht als symptoom differentieert niet tussen een 1e en een 2e motorneuron laesie. Met de andere symptomen kan bepaald worden waar het probleem zit.

Kracht

Krachtverlies is één van de belangrijkste uitingen van een motorneuron stoornis. Bij een complete verlamming (paralyse) van een spier kan optreden bij zowel een 1e als 2e motorneuron stoornis. De ernst van de parese hangt af van het aantal overblijvende axonen. Als alle axonen kapot zijn is er sprake van een paralyse, als een deel kapot is, is er een parase (gedeeltelijk krachtverlies). Vanuit het ruggenmerg gaan er dus meerdere 2e motorneuronen naar de spier, die elk meerdere spiervezels innerveren. Hetzelfde geldt voor het 1e motorneuron in de hersenen.

Krachtverlies kan op meerdere gebieden optreden:

  • In de pols: uitval van de nervus radialis → "dropping hand"
  • In het been: uitval van de nervus peroneus → volledig slappe voet
  • In het gelaat: uitval van de nervus facialis (NVII) → er ontstaat een openstaand linkeroog
    • Dit 2e motorneuron vertrekt vanuit de pons i.p.v. het ruggenmerg
    • De meest voorkomende oorzaak van een stoornis in de nervus facialis is de Bell's palsy
      • Een idiopatische aangezichtsverlamming → de oorzaak is onbekend, maar vermoedelijk een virusontsteking
      • Benigne aandoening → 85%-90% herstelt
      • Teken van Bell:
.....read more
Access: 
JoHo members
Hersenen en Aansturing HC9: Anatomie 1e motorneuron

Hersenen en Aansturing HC9: Anatomie 1e motorneuron

HC9: Anatomie 1e motorneuron

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de anatomie en functie van het 1e motorneuron besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Motorcontrole

Actieve spieren zijn nodig om botgroei te induceren → als spieren verlamd zijn, is er geen botgroei. Dit kan door trauma of een bevalling.

Het 1e motorneuron is nodig om het 2e motorneuron aan te sturen:

  • Bovenste motorneuron
  • Ligt in de motorcortex
  • Piramide-projectie neuron
  • Staat in verbinding met het 2e motorneuron

Het 2e motorneuron bestaat uit afferenten en efferenten:

  • Afferenten
    • Spierspoeltjes
    • Spinale interneuronen
    • Pyramide motorneuronen in de motorcortex (Betz cellen)
  • Efferenten
    • α-motorneuronen: extrafusale spiervezels
      • Dit zijn de gewone spiervezels
    • γ-motorneuronen: intrafusale spiervezels
      • Deze liggen in de spierspoel

De somatomotorkolom is afgeleid van somieten en zet zich voort in de hersenstam. Ook zijn er in de hersenstam spieren die afgeleid zijn van kieuwbogen: de branchiomotorkolom.

Motorkolommen

De witte stof is georganiseerd in motorkolommen:

  • In het ruggenmerg
    • Opstijgende banen aan de buitenkant
    • Afdalende banen in het midden: sturen de motoriek aan
      • Lateraal: in de acherste zijstreng van het ruggenmerg t.h.v. de intumescenties
        • Corticospinale baan: van de cortex naar het ruggenmerg
        • Rubrospinale baan: van de nucleus ruber naar het ruggenmerg
      • Mediaal
        • Vestibulospinale baan: evenwichts informatie
        • Tectospinale baan: visuele informatie
        • Pontine reticulospinale baan
        • Medullaire spinale baan
    • Lokale banen: propriospinale verbindingen direct rondom de grijze stof
  • In de hersenstam
    • Somatomotorkolommen
      • Oculomotoris, trochlearis, abducens
      • Hypoglossus
    • Branchiomotorkolommen
      • Trigeminus
      • Facialis
      • Ambiguus
      • Accessorius

Aansturing:

De motorkolommen worden als volgt gecontroleerd:

  1. Vanuit de hele cortex komt het corticofugale systeem naar voren
    • Alle axonen die uit alle delen van de cortex tevoorschijn komen en naar lagere niveaus afdalen
  2. De cortico bulbo spinale baan wordt gebruikt om de motoriek aan te sturen
    • Dit is een kleine subgroep van het corticofugale systeem
    • Ontspringt uit de motorcortex en premotorcortex
      • De enige projecties die rechtstreeks eindigen op de motorneuronen ontspringen aan de motorcortex
  3. Verschillende delen van de cortico-bulbospinale baan sturen verschillende internneuronen aan:
    • Een deel loopt rechtstreeks door en stuurt de motorneuronen van de hersenstam en ruggenmerg aan
    • Een deel stuurt de mediale motorkolom aan:
      • Dit gebeurt via 3 secundaire systemen:
        • Tectospinale baan
        • Reticulospinale baan
        • Vestibulospinale baan
      • Secundaire systemen
.....read more
Access: 
JoHo members
Hersenen en Aansturing HC10&11: Kliniek 1e motorneuron

Hersenen en Aansturing HC10&11: Kliniek 1e motorneuron

HC10&11: Kliniek 1e motorneuron

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt besproken hoe een 1e motorneuronstoornis van een 2e motorneuronstoornis onderscheiden kan worden
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

1e en 2e motorneuronen

Paralyse kan veroorzaakt worden door uitval van het 1e of van het 2e motorneuron. Om de motorneuronen van elkaar te onderscheiden, moet gekeken worden naar het volledige patroon. Zo verdwijnen bij een 2e motorneuronziekte de reflexen, bij een 1e motorneuronziekte (meestal) niet.

Drie belangrijke dingen om te onthouden zijn:

  • Er zijn 2 motorneuronen nodig om te bewegen
  • Alles kruist
  • De grote piramidecellen in de 5e laag van de primaire motorcortex zijn de enige 1e motorneuronen die op α-motorneuronen projecteren
    • Dit zijn slechts ongeveer 5% van de 106axonen aan elke zijde van de cortico-bulbospinale projectie

Het 1e motorneuron loopt vanaf de primaire motorcortex naar de corona radiata, capsula interna naar de hersenstam. Hier kruisen ze net onder de pons of medulla oblongata en lopen door naar het ruggenmerg.

Homunculus:

De grootste lichaamsdelen van de homunculus zijn voor complexere bewegingen, bijv. de tong. Hier zijn dus het meeste axonen die rechtstreeks contact maken met een motorneuron.

Kracht

Een 1e motorneuronstoornis is vaak weinig subtiel en resulteert in een parese of paralyse. Echter is een vaardigheidsstoornis niet specifiek voor een 1e motorneuronstoornis. Wat wel specifiek is, is als de grove kracht en sensibiliteit normaal zijn, maar er toch een gestoorde vaardigheid is.

De meeste kwetsbare bewegingen voor een 1e motorneuronstoornis zijn dus precieze bewegingen. Omdat er zo veel axonen deze gebieden innerveren, kan een kleine stoornis al gevolgen hebben. Voorbeelden van precieze bewegingen zijn:

  • Mimiek
  • Articulatie/slikken (tong)
  • Vaardigheid van de handen
  • Vaardigheid van de voeten

In algemene zin geldt: hoe meer proximaal het letsel, hoe globaler de parese. Echter, focale/distale letsels zijn niet typisch voor 2e motorneuronstoornissen, het kunnen ook 1e motorneuronstoornissen zijn.

Parese patronen:

Er zijn verschillende patronen van pareses:

  • Hemiparese: uitval van een hele helft van het lichaam
    • Een 1e motorneuronstoornis is het meest waarschijnlijk
  • Quadriplegia: verlamming vanaf de nek naar beneden
  • Paraplegia: zwakte van beide benen
  • Hemiplegia: verlamming van één helft van het lichaam vanaf de nek

Aangezichtsverlamming:

Het kan zijn dat het aan het aangezicht te zien is of de stoornis bij het 1e of 2e motorneuron ligt → een aangezichtsverlamming door een 1e motorneuron laesie verschilt van een 2e motorneuronlaesie doordat bij het 1e motorneuron alleen de onderste

.....read more
Access: 
JoHo members
Hersenen en Aansturing HC12: Anatomie Parkinson en Ataxie

Hersenen en Aansturing HC12: Anatomie Parkinson en Ataxie

HC12: Anatomie Parkinson en Ataxie

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt besproken hoe het subcorticale motorsysteem werkt en beïnvloed wordt door de basale ganglia en het cerebellum
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Subcorticale motorsystemen

Subcorticale motorsystemen ontvangen informatie vanuit het corticofugale systeem en geven informatie terug aan de premotorcortex en de motorcortex. Er zijn 2 subcorticale motorsystemen:

  • Extrapiramidaal systeem: de basale ganglia
    • In het telencephalon
      • Striatum: het centrum, een functionele eenheid
        • Nucleus caudatus
        • Putamen
      • Globus pallidus
        • De nucleus lentiformis is een morfologische eenheid die bestaat uit de globus pallidus en het putamen
    • In het diencephalon
      • Nucleus subthalamicus
    • In het mesencephalon
      • Substantia nigra
  • Cerebellum

Corticale processen

Er zijn een aantal belangrijke "stations" in de cortex die nodig zijn om een beweging uit te voeren:

  • Primaire motor cortex
  • Premotor cortex
    • Hier ontspringt het cortico-bulbospinale systeem
  • Primaire visuele cortex
  • Posterior pariëtale cortex
  • Prefrontale cortex

De informatie om een beweging aan te zetten volgt het volgende circuit:

  1. Primaire visuele cortex
  2. Posterior pariëtale cortex
  3. Prefrontale cortex en premotor cortex
  4. Primaire motorcortex en hersenstam + ruggenmerg

Visuele cortex:

Motoriek is voornamelijk visueel geregeld. De primaire visuele schors ligt mediaal in de lobus occipitalis. Als de informatie vanuit het oog in de primaire visuele schors komt, wordt deze opgesplitst in 2 parallele verwerkingsstromen:

  • Ventrale stroom
    • Van de lobus occipitalis richting de fusiforme gyrus in de lobus temporalis
    • Hier wordt geanalyseerd wat de inhoud van het beeld is
  • Dorsale stroom
    • Van de lobus occipitalis naar de posterior pariëtale schors
    • Hier wordt geanalyseerd waar in de omgeving het zich afspeelt

Posterior pariëtale cortex:

De posterior pariëtale cortex is een multisensorische cortex. Hier komt informatie uit alle zintuigsystemen samen. Er bevinden zich laagjes van "kaarten" die aangeven waar t.o.v. het lichaam iets aan het bewegen is:

  • Visueel
  • Auditorisch
  • Somatosensibel
  • Olfactorisch
  • Vestibulair

In elk laagje zitten neuronen die specifiek gevoelig zijn voor specifieke prikkels. Zo is er een visueel neuron dat speciaal gevoelig is voor bewegingen in een bepaalde richting in een specifieke snelheid. Op basis hiervan wordt er uiteindelijk een "interceptie vector" (grasp factor) berekend. Deze vector geeft aan wat voor een beweging gemaakt moet worden. Dit wordt vervolgens doorgegeven aan de centrale patroon generator, die ervoor gaat zorgen dat de beweging daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Prefrontale cortex:

.....read more
Access: 
JoHo members
Hersenen en Aansturing HC13: Kliniek Ataxie

Hersenen en Aansturing HC13: Kliniek Ataxie

HC13: Kliniek Ataxie

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt besproken wat ataxie is, hoe het ontstaat en wat de klinische kenmerken zijn
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Cerebellum

De motor cortex staat onder invloed van de thalamus, die weer onder invloed staat van het cerebellum en de basale ganglia.

Het cerebellum is nodig om goed te kunnen bewegen. Vanuit de spierspindels gaat informatie via de spinale zenuwen naar het CZS. Een groot deel van de informatie over hoe ver een beweging is gevorderd, gaat naar het cerebellum. Hier wordt informatie over positie en beweging verwerkt.

Input:

Het cerebellum krijgt input uit verschillende structuren:

  • Evenwichtsorgaan
  • Ogen (visus)
  • Spinaal/proprioceptief

Het cerebellum moet met deze 3 informatiestromen werken. Van elke beweging die er gemaakt wordt, wordt er een kopie naar het cerebellum gestuurd. Vervolgens wordt deze beweging vergeleken met vergelijkbare bewegingen die in het verleden hebben plaatsgevonden → "finetuning". In het cerebellum is er dus een database.

Output:

Het cerebellum geeft ook informatie uit. Hiervoor zijn er belangrijke systemen:

  • Voor het uitvoeren van bewegingen
    • Laterale descenderende systeem
    • Mediale descenderende systeem
  • Voor de motorplanning van bewegingen
    • Motorcortex
    • Premotorcortex
  • Voor balans en het sturen van oogbewegingen
    • Vestibulaire kernen

Belangrijk is dat de informatie uit de thalamus in de nucleus dentatus kruist, in de (pre)motorcortex terechtkomt en vervolgens weer kruist in de piramidebaan. Als er een probleem is in één helft van het cerebellum, treden er dus aan dezelfde kant problemen op.

Motorische functies:

Het cerebellum heeft meerdere functies, waarbij een aantal stoornissen kunnen optreden:

  • Oogbewegingen
    • Schokkerige bewegingen
    • Nystagmus: hele snelle oogbewegingen
  • Spraak
    • Dysartrie: spraakstoornis
    • Het cerebellum is het meest gevoelige systeem voor alcohol
  • Coördinatie van arm- en been bewegingen
  • Coördinatie van de romp: balans

Ataxie

Er zijn 2 soorten ataxie:

  • Sensorische ataxie: het standgevoel is gestoord
    • Wordt getest met een top-neusproef: het openen en sluiten van de ogen
      • Als de beweging met geopende ogen beter verloopt, is er sprake van sensorische ataxie
  • Cerebellaire ataxie: de database in het cerebellum is niet goed
    • Het openen/sluiten van de ogen heeft geen invloed op de bewegingen

Ataxie aan de armen:

Ataxie aan de armen kan op verschillende manieren onderzocht worden:

  • Observatie
    • Intentie tremor: bij een lichte stoornis van het cerebellum
      • Beven neemt toe naarmate het doel
.....read more
Access: 
JoHo members
Hersenen en Aansturing HC14: Kliniek Parkinson

Hersenen en Aansturing HC14: Kliniek Parkinson

HC14: Kliniek Parkinson

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt besproken wat Parkinson is, hoe het ontstaat en wat de klinische kenmerken zijn
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Kenmerken

Motorische kenmerken:

De ziekte van Parkinson wordt voornamelijk gekenmerkt door bewegingsstoornissen. Motorische kenmerken zijn:

  • Bradykinesie: het traag worden van bewegingen
  • Kleinere amplitude: de bewegingen worden kleiner
  • Hypokinesie: afname van de hoeveelheid bewegingen
    • Minder mimiek
      • Er is een strakker gelaat omdat mensen minder knipperen
    • Kwijlen
    • Het niet meezwaaien van de armen tijdens het lopen
  • Beven in rust
    • Gebeurt vaak in stressvolle omstandigheden
    • Langzame frequentie
  • Rigiditeit: een weerstand bij het uitvoeren van een passieve beweging
    • Tandrad fenomeen: er zijn schokjes in de beweging
  • In vergevorderde stadia
    • Ernstige spraak-/slikstoornis
    • "Freezing" tijdens "on": midden in een beweging verstijven
    • Loop-/balansstoornis
      • Patiënten moeten in rolstoelen gaan zitten

Overige kenmerken:

Naast motorische kenmerken zijn er ook andere kenmerken:

  • Cognitieve stoornissen
    • Dementie
  • Stemmingsstoornissen
    • Depressie
    • Angst
  • Reuk identificatie
  • Pijn- en gevoelsstoornissen
  • Visuele stoornissen
  • Slaapstoornissen
    • Doorslaapstoornissen
      • Worden verergerd door het gebruik van pillen
    • Droomslaapstoornissen
      • Dromen worden hevig uitgeleefd
    • Slaperigheid
      • Worden verergerd door het gebruik van pillen
  • Autonome dysfunctie
    • Mictieproblemen
    • Moeilijke stoelgang
    • Orthostatische hypotensie
    • Potentiestoornissen
    • Zweetaanvallen
  • Psychiatrische complicaties
    • Psychotische stoornissen: steeds complexer wordende illusies
      • Gevolg van het gebruik van levodopa
    • Impuls stoornissen

Soms treden deze kenmerken al eerder op dan de motorische.

Diagnose

Een neuroloog begint aan Parkinson te denken bij de 3 hoofdkenmerken:

  • Bradykinesie
  • Rigiditeit
  • Rust tremor

Er moet minstens bradykinesie, met 1 van de 2 andere kenmerken aanwezig zijn.

Behandeling

De behandeling van Parkinson is symptomatisch en vooral gebaseerd op dopamine. Dopamine speelt een rol in de motoriek. Dopamine wordt afgegeven door zenuwen in de substantia nigra en gaat vanuit daar voor de motoriek naar het putamen. Bij Parkinsonpatiënten is er te weinig dopamine aanwezig in het putamen → Parkinsonpatiënten worden behandeld met levodopa:

  1. Levodopa wordt in het bloed geïnjecteerd
  2. Het wordt opgenomen door de bloed-hersenbarrière
  3. In de zenuwen wordt het omgezet in dopamine
  4. Dopamine wordt op een gegeven moment weer afgebroken
    • Dit is ook de bedoeling

Dopamine zorgt voor:

  • Minder bradykinesie
  • Minder rigiditeit
  • In 50% van de gevallen minder rusttremoren

Levadopa heeft geen effect op

.....read more
Access: 
JoHo members
Hersenen en Aansturing HC15: Sensibiliteit en dermatomen

Hersenen en Aansturing HC15: Sensibiliteit en dermatomen

HC15: Sensibiliteit en dermatomen

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college worden de sensibile innervatie en het gehoorsysteem besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Stimulus

Bij somatosensibiliteit is er een stimulus. Deze zet een bepaalde reactie op gang:

  1. Stimulus vanuit de buitenwereld
  2. Sensorische receptor
    • Signaaltransductie: de stimulus wordt in een verandering in de membraanpotentiaal of een actiepotentiaal omgezet
  3. 1e relay neuron
    • Een pseudo-unipolaire ganglioncel (alle sensoren in de periferie)
  4. 2e relay neuron
    • Het signaal komt binnen in het CZS → sensatie → er ontstaat een reflexreactie
  5. 3e relay neuron
    • Het signaal komt in de cortex terecht
    • Ligt in de thalamus
  6. Corticale neuron
    • Perceptie: bewuste reactie

Sensatie leidt dus tot een reflexreactie en perceptie tot een bewuste reactie.

Sensorische receptoren

Er zijn 2 soorten sensorische receptoren:

  • Gespecialiseerde epitheelcellen
  • Neuronen

Elk type sensorische receptor is gevoelig voor een bepaalde vorm van energie, en vaak alleen voor dat type binnen een smal spectrum. Voorbeelden zijn:

  • Rek
  • Druk
  • Warmte
  • Kou
  • Licht
  • Mechanisch
  • Chemisch
  • Calorisch
  • Elektromagnetisch

Alle receptoren zetten de energie waarvoor ze gevoelig zijn om in een membraanpotentiaal of een actiepotentiaal. Alle sensoren (behalve visus en olfactie) staan via een pseudo-unipolaire ganglioncel in verbinding met het CZS.

Ganglionaire neuronen

Ganglionaire neuronen reageren op veranderingen in actiepotentialen. Er zijn 2 functionele types:

  • Aan/uit
    • Uit: het ganglionaire neuron is "stil"
    • Aan: er zijn actiepotentialen
    • Bijv. bij tast
  • Meer/minder
    • Moduleert de frequentie van de continu vurende ganglion cel
    • Hierdoor kan veel meer informatie aan het CZS worden afgegeven, maar omdat er de hele tijd actiepotentialen gegenereerd moeten worden kost dit veel energie
    • Bijv. bij geluid (auditief systeem)

Combinaties:

In elk station is er bewerking van het signaal. Er zijn verschillende combinaties van sensoren met ganglioncellen:

  • Convergentie: meerdere receptoren die verbonden zijn aan één (ganglionair) neuron
  • Divergentie: één receptor die verbonden is aan meerdere (ganglionaire) neuronen
  • Laterale inhibitie: perifere receptoren hebben een inhiberende invloed op de ganglioncel, centrale receptoren hebben een exciterende invloed op de ganglioncel
    • Hierdoor verhoogt het contrast tussen de actiepotentialen → de nauwkeurigheid van de locatie van de stimulus wordt verhoogd

De verhouding tussen het aantal receptoren en de 1e relay neuronen is ook belangrijk → een hoge ratio (1 op 1) indiceert een precies systeem, een lage ratio (10 op 1) een gevoelig systeem dat

.....read more
Access: 
JoHo members
Hersenen en Aansturing HC16&17: Kliniek sensibiliteit en dermatomen

Hersenen en Aansturing HC16&17: Kliniek sensibiliteit en dermatomen

HC16&17: Kliniek sensibiliteit en dermatomen

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college worden de oorzaak en kenmerken van verschillende sensibele syndromen besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Sensibele syndromen

Elke sensibele stoornis is het afhankelijk van plaats waar het probleem zit. Sensibele syndromen kunnen op verschillende gebieden optreden:

  • Zenuw
    • Mononeuropathie
    • Polyneuropathie
  • Plexus
  • Wortel
  • Ruggenmerg
  • Thalamus
  • Cortex

Zenuw

Mononeuropathie:

Bij mononeuropathie is één enkele zenuw aangedaan. Omdat vezels voor motoriek, sensibiliteit en het autonome zenuwstelsel allemaal in één gemeenschappelijke bundel lopen, is er vaak een combinatie van symptomen.

Mensen kunnen verdeeld worden in stukjes die geïnnerveerd worden door een specifieke zenuw of wortel. Veel voorkomende plekken van beschadiging of bedrukking van een zenuw zijn:

  • Humerusfractuur: nervus radialis is beschadigd
  • Carpale tunnel syndroom: nervus medianus is beschadigd

Mononeuropathie aan de arm kan veroorzaakt worden door schade aan de:

  • Nervus radialis
    • Loopt hoog over de arm heen
  • Nervus axillaris
  • Nervus medianus
    • Door het carpale tunnel syndroom
  • Nervus ulnaris
    • Door het "telefoonbotje"
  • Nervus musculocutaneus

Mononeuropathie aan het been kan veroorzaakt worden door:

  • Nervus obturatorius
  • Nervus cutaneus
    • Zuivere huidzenuw → alleen sensibele uitval
    • Bijv. door te strakke skinny jeans
  • Nervus femoralis
  • Nervus peroneus profundus
  • Nervus peroneus superficialis
  • Nervus tibialis
    • Voorziet de gehele voetzool
  • Nervus saphenus

Polyneuropathie:

Kenmerken van polyneuropathie zijn:

  • Positieve en negatieve symptomen van functieverlies
  • Axonaal of demyeliniserend
  • Co-morbiditeit
  • Pijn
  • Medicatie
  • Verdelingspatroon

Polyneuropathie is bijna altijd motorisch, sensibel én autonoom:

  • Motorische symptomen
    • Functieverlies
      • Zwakte
      • Atrofie
      • Hypotonie
      • Hyporeflexie
      • Orthopedische misvorming
    • Functiestoornis
      • Fasciculaties
      • Kramp
  • Sensibele symptomen
    • In de dikke vezels
      • Functieverlies
        • Verminderde vibratiezin
        • Verminderde positiezin
        • Hyporeflexie
        • Sensorische ataxie
          • Gnostische informatie is heel belangrijk voor de beweging → dysfunctie leidt tot een slingerende ongecoördineerde beweging
      • Functiestoornis
        • Paresthesieën
          • Onprettig prikkelend, tintelend of brandend gevoel
    • In de dunne vezels
      • Functieverlies
        • Verminderde pijnsensatie
        • Verminderde temperatuurzin
      • Functiestoornis
        • Dysesthesie
          • Verhoogde gevoeligheid van de huid
          • Aanrakingen die als pijnlijk worden ervaren
        • Allodynie
          • Aanrakingen die als pijnlijk worden ervaren
  • Autonome symptomen (voornamelijk door uitval van dunne, ongemyeliniseerde vezels)
    • Functieverlies
      • Minder zweten
      • Hypotensie
      • Urinaire retentie
      • Impotentie
      • Doorbloedingsstoornis
    • Functiestoornis
      • Veel zweten
      • Hypertensie
.....read more
Access: 
JoHo members
Hersenen en Aansturing HC18: Anatomie hersenstam en autonome zenuwstelsel

Hersenen en Aansturing HC18: Anatomie hersenstam en autonome zenuwstelsel

HC18: Anatomie hersenstam en autonome zenuwstelsel

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de anatomie van de hersenstam het vestibulaie systeem besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Opbouw

Onderdelen:

De hersenstam is als volgt opgebouwd:

  • Mesencephalon
  • Rhombencephalon
    • Metencephalon
      • Pons
      • Cerebellum
    • Myelencephalon
      • Medulla oblongata

De hersenstam is een verlenging van het ruggenmerg, die progressief meer van het ruggenmerg gaat afwijken.

Structuur:

De algemene structuur van de hersenstam ziet er als volgt uit:

  • Tectum
    • Bedekt het ventriculaire systeem
  • Tegmentum
    • Lijkt op het ruggenmerg
  • Pes/crus cerebri
    • Een corticofugale vezelbundel

Het tegmentum ligt in het midden. De medulla oblongata bevat geen tectum.

Craniale zenuwen

De meeste craniale zenuwen komen uit de hersenstam:

  1. Nervus olfactorius
  2. Nervus opticus
  3. Nervus oculomotorius
  4. Nervus trochlearis
  5. Nervus trigeminus
  6. Nervus abducens
  7. Nervus facialis
  8. Nervus vestibulocochlearis
  9. Nervus glossopharyngeus
  10. Nervus vagus
  11. Nervus accessorius
  12. Nervus hypoglossus

Nervus olfactorius en opticus:

De nervus olfactroius en opticus zijn geen echte craniale zenuwen → de bulbus olfactorius en bulbus opticus zijn verlengingen van het CZS:

  • De "optic stalk" wordt de nervus opticus en ligt dus centraal en niet perifeer
    • De echte nervus opticus zit in de retina
  • De filla olfactoria verbindt de zintuigcellen met de bulbus olfactorius en vormt de echte nervus olfactorius
    • Deze ligt craniaal
    • De filla olfactoria vormen de eigenlijke nervus olfactorius

Kernen:

De axonen in de "echte" craniale zenuwen komen uit, of eindigen in, een craniale zenuwkern:

  • Deze zijn gelokaliseerd in de hersenstam
  • Alle craniale zenuwen en hun kernen zijn ipsilateraal gelegen
    • M.u.v. de nervus trochlearis, deze kruist en innerveert contralateraal
  • Een craniale zenuw kan axonen van verschillende craniale zenuwkernen bevatten
    • Dit is het geval bij de nervus oculomotorius, trigeminus, facialis en vagus
  • Axonen die ontspringen of eindigen in een craniale zenuwkern kunnen verdeeld zijn over meer dan één craniale zenuw
    • Dit is het geval bij de nucleus ambiguus en de nucleus solitarus
      • De nucleus ambiguus bevat axonen die via meerdere craniale zenuwen naar verschillende slikspieren gaan

Motorkernen:

De corticale controle van craniale motorkernen is contralateraal of bilateraal → sommige vezels kruisen in de hersenstam:

  • Bilateraal
    • mV: de motorkern van de nervus trigeminus
      • Kauwen
    • dVII: dorsale nervus facialis kern
      • Gezichtsuitdrukking
    • IX: nucleus ambiguus
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Hersenen en Aansturing HC19&20: Kliniek hersenzenuwen en bewustzijn

    Hersenen en Aansturing HC19&20: Kliniek hersenzenuwen en bewustzijn

    HC19&20: Kliniek hersenzenuwen en bewustzijn

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt de innervatie van verschillende oogbewegingen en reflexen besproken en wordt er behandeld wat er mis kan gaan 
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Bewusteloos

    Belangrijke signalen die duiden op bewusteloosheid zijn:

    • Pupilregulatie
      • (Para)sympathicus
      • Nervus opticus
      • Nervus oculomotorius
    • Oogbewegingen (en diplopie)
      • Nervus oculomotorius
      • Nervus trochlearis
      • Nervus abducens
    • Corneareflex/ijswatertest
      • Nervus trigeminus
      • Nervus facialis
      • Nervus vestibulocochlearis
    • Subduraal/epiduraal hematoom
    • Inklemming

    Glasgow coma schaal:

    In de kliniek wordt het bewustzijn gescoord op basis van de Glasgow Coma Schaal, ofwel de EMV. Deze schaal wordt veel gebruikt, maar is niet heel nauwkeurig. De beste reactie wordt gescoord. De laagste score op deze schaal is 3, de hoogste is 15:

    • Eye
      • E4: ogen spontaan open
      • E3: ogen open op aanspreken
      • E2: ogen open bij een pijnprikkel
      • E1: ogen niet open
    • Motor: een (het liefst centrale) pijnprikkel wordt toegediend
      • M6: voert opdrachten uit
      • M5: lokaliseert de pijn
      • M4: trekt terug van de pijnprikkel
      • M3: flexie respons
      • M2: extensie respons
      • M1: geen motorische reactie
    • Verbaal
      • V5: georiënteerd
      • V4: verward (zinnen)
      • V3: inadequaat (woorden)
      • V2: geluiden (onverstaanbaar)
      • V1: geen geluid
        • VT (tube) bij een geïntubeerde patiënt geeft ook 1 punt
        • Vafasie bij een taalstoornis geeft ook 1 punt.

    Slaap-waaksysteem:

    In de reticulaire formatie zijn slaap- en waakkernen aanwezig. Er is één slaapkern en er zijn meerdere waakkernen. Voor het bewustzijn is het AAS (activerend ascenderend systeem) belangrijk. Deze kernen zorgen via de thalamus voor excitatie van de cortex. Deze onderdelen zijn echt van belang voor het bewustzijn:

    • Thalamus
      • Met 1 helft is functioneren nog mogelijk, maar zijn er wel problemen:
        • Gestoord bewustzijn
        • Schommelingen in het slaap-waak ritme
    • Mesencephalon
    • Pons
      • Vooral het bovenste 1/3, achterste deel

    Puprilregulatie

    Anisocoor is een verschijnsel waarbij er een verschil is tussen de grootte van de linker en rechter pupil. Dit geeft een achteruitgang tot E1M5V2. De iris bestaat uit 2 spieren die de pupildiameter reguleren:

    • Musculus sphincter pupillae: maakt het pupil kleiner → miosis
    • Musculus dilatator pupillae: maakt het pupil groter → mydriasis

    De pupilreflex heeft voor een groot deel met het autonome zenuwstelsel te maken:

    • Parasympathische activatie → kleinere pupil → lichtreflex
      1. Er komt licht op één van de retina
      2. Er ontstaat een actiepotentiaal
      3. Er komt via de nervus
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Hersenen en Aansturing HC21: Kliniek Bewustzijn

    Hersenen en Aansturing HC21: Kliniek Bewustzijn

    HC21: Kliniek Bewustzijn

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt besproken wat bewustzijn is, hoe het wordt gemeten en wat er mis kan gaan
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Definitie

    Bewustzijn wordt gedefinieerd als "een staat waarin een individu besef heeft van zijn bestaan en relatie tot zijn omgeving".

    Deze definitie heeft echter een gebrek aan eenduidigheid en is moeilijk te testen.

    Blumenfeld:

    Blumenfeld heeft bewustzijn ingedeeld op in 3 niveaus:

    • Alertness: vermogen om zinvol te reageren op een eenvoudige vraag of opdracht of om af te keren van een onaangename prikkel
    • Attention: het opvolgen van meer complexe opdrachten en een stimulus kunnen onderscheiden ondanks afleiding
    • Awareness: het hebben van een zelfbeeld en "zelfbewust" kunnen reageren

    Deze indeling is functioneel en in de medische/neurologische praktijk lastig toepasbaar.

    Zelfbewustzijn:

    De definitie van zelfbewustzijn is: "hoe iemand zich in de wereld positioneert en met nieuwe informatie omgaat/dit aanpast aan zijn zelfbeeld".

    Neurologen:

    Neurologen bepalen hoe bewustzijn gegenereerd wordt en hoe het verstoord kan raken. Hier zijn 2 aspecten voor:

    • Activeringsgraad: hoe wakker iemand is en kan blijven → level
    • Inhoud: het geheel van cognitieve domeinen → content
      • Taalvaardigheid
      • Ruimtelijk inzicht
      • Oordeelsvermogen

    Deze 2 aspecten zijn nuttig om te onderscheiden omdat het één voorwaardelijk is voor het ander en omdat het zo mogelijk is om een hiërarchie aan te brengen. Zo wordt er bij de volgende diagnoses onderscheid gemaakt:

    • Delier: wisselend verstoorde activatiegraad, waardóór de cognitie slecht is
    • Alzheimer: een probleem met de cognitie, terwijl de activatiegraad normaal is

    Gedaald bewustzijn:

    Een helder bewustzijn is normaal. Er wordt gesproken van een gedaald bewustzijn als de activatiegraad gestoord is. Dit kan in oplopende ernst:

    1. Verminderde aandacht
    2. Somnolentie (slaperigheid en dofheid)
    3. Sopor
    4. Stupor
    5. Coma (geen interactie meer mogelijk)

    Glasgow Coma schaal

    De Glasgow Coma Schaal geeft op basis van de EMV score aan hoe erg het gedaalde bewustzijn is:

    • Eye
      • E4: ogen spontaan open
      • E3: ogen open op aanspreken
      • E2: ogen open bij een pijnprikkel
      • E1: ogen niet open
    • Motor: een (het liefst centrale) pijnprikkel wordt toegediend
      • M6: voert opdrachten uit
      • M5: lokaliseert de pijn
      • M4: trekt terug van de pijnprikkel
      • M3: flexie respons
      • M2: extensie respons
      • M1: geen motorische reactie
    • Verbaal
      • V5: georiënteerd
      • V4: verward (zinnen)
      • V3: inadequaat (woorden)
      • V2: geluiden (onverstaanbaar)
      • V1: geen geluid

    Nadelen:

    De schaal wordt ook wel gebruikt om de activatiegraad te

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Hersenen en Aansturing HC22: Kliniek Slaap

    Hersenen en Aansturing HC22: Kliniek Slaap

    HC22: Kliniek Slaap

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt besproken hoe de slaap geregeld wordt, waarom het belangrijk is en wat narcolepsie is
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Definitie

    Slaap is een snel reversibele staat gekenmerkt door afgenomen reactiviteit, verminderde motorische activiteit en een verlaagd metabolisme. Slaap is niet los te zien van waak (vigilantie). Slaap is noodzakelijk om elke dag weer een goede activatiegraad te hebben → de problemen van een slaapstoornis worden beleefd tijdens het wakker zijn.

    Slaap heeft dus een enorme impact op het functioneren en de kwaliteit van leven. Veelgehoorde opvattingen zijn:

    • Slaapdeprivatie leidt tot gestoorde vigilantie met daaraan gekoppelde cognitieve problemen
    • Slaapdeprivatie verhoogt de kans op depressie en obesitas
    • Slapen heeft een belangrijke rol bij leren en emotionele verwerking
    • Ratten gaan eerder dood aan totale slaapdeprivatie dan aan voedselgebrek
    • Slaap reguleert het immuunsysteem
    • Tijdens slaap worden de hersenen "schoongespoeld"
      • Dit is een recente theorie
    • De een heeft meer/langer slaap nodig dan de ander → het blijft lastig harde uitspraken te doen over hoeveel slaap nou echt nodig is

    Een mens slaapt gemiddeld 27.000 nachten en 200.000 uur.

    Onderzoek

    Bij onderzoek naar slaap zijn er enkele conclusies gemaakt:

    • De licht-donker cyclus zorgt er mogelijk voor dat bepaalde fysiologische processen naar de nacht zijn geplaatst, maar dit hoeft niet te betekenen dat ze onlosmakelijk met slaap zijn verbonden → lastig te onderscheiden
      • Het gegeven dat processen tijdens de nachtslaap afspelen, hoeft niet te betekenen dat ze onlosmakelijk met slaap zijn verbonden
      • Het kan evolutionaire voordelen hebben dat bepaalde processen naar de nacht of slaap verschoven zijn
    • De meeste kennis is vergaard door slaapdeprivatie experimenten, hierbij wordt nooit alleen slaap beïnvloedt
      • Bij slaapdeprivatie-experimenten met proefdieren blijkt dat de slaapdruk steeds groter wordt → de stimulus geeft steeds snellere, op een gegeven moment draconische/dramatische prikkels
        • Vooral het effect van de prikkels is dus getest
    • Genetische manipulatie geeft veel meer inzichten
    • Evolutiebiologie en observaties bij dieren
      • Vanaf hele lage diersoorten (bijv. fruitvliegjes) is er al slaapgedrag
      • Er is een relatie tussen slaapduur en "orde", maar het concept dat evolutionair hogere dieren langer moeten slapen/herstellen klopt niet
      • Er is een verschil in slaapduur tussen carnivoren, omnivoren en herbivoren:
        • Carnivoren slapen veel: ongeveer 14 uur per dag
          • Slapen allemaal ongeveer evenveel
        • Omnivoren met meer gewicht slapen minder
        • Herbivoren met een grote lichaamsomvang slapen minder
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Hersenen en Aansturing HC23: Kliniek Syncope

      Hersenen en Aansturing HC23: Kliniek Syncope

      HC23: Kliniek Syncope

      Algemene informatie

      • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
        • In dit college worden verschillende vormen van wegraking en de oorzaak ervan besproken
      • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
        • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
      • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
        • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
      • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
        • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
      • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
        • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

      Definitie

      Bewustzijn is het vermogen om te kunnen ervaren of waarnemen. Zelfbewustzijn is het hebben van een beleving of besef van zichzelf en de omgeving. Er zijn 2 aspecten van bewustzijn:

      • Inhoud: gedachten, geheugen, emoties, taal
      • Niveau: waak, slaap, coma, dood

      Verwante begrippen zijn:

      • Alertness: van afwezig tot zeer alert
      • Aandacht: van afwezig tot hoog
      • Awareness: van afwezig tot hoog

      Reactievermogen/responsiviteit: van afwezig tot normaal.

      Regulatie

      Twee gebieden in het CZS spelen een rol in de regulatie van bewustzijn:

      • Hersenstam: reticulaire formatie
        • Een klein gebied
      • Thalamus en cortex
        • Een groot gebied
        • Hoe meer uitval, hoe minder bewustzijn

      Het consciousness network bestaat uit circuits die veel met elkaar communiceren en het bewustzijn onderhouden.

      Niveaus van bewustzijn

      Het niveau van bewustzijn is in te delen in fysiologische of pathologische toestanden:

      • Fysiologische/normale toestanden
        • Wakker
          • Alert, attentie
          • Respons: aanwezig
        • Slaap
          • Verschillende niveaus
            • Doezel
            • Diepe slaap
            • REM slaap/droomslaap
          • Respons: wekbaar
      • Pathologische toestanden
        • Veranderd bewustzijn
          • Aspecten hoeven niet tegelijk te veranderen
          • Bijv. bij een focaal insult met verminderde gewaarwording (epilepsie)
            • Reageert niet, niet alert, geen aandacht
            • Later amnesie
            • Wel actief rechtop staan/zitten
        • Bewusteloosheid
          • Niveau van bewustheid is gedaald/verloren
          • Slaat niet op inhoud
        • Bewusteloos
          • Niet wakker (alert/attentive)
          • Niet bewust (aware)
          • Abnormale responsiviteit
            • Net wekbaar
            • Geen respons op pijn

      Oorzaak:

      Bewusteloosheid kan veroorzaakt worden door alles wat de functie van de cortex of reticulaire formatie aantast:

      • Intoxicaties/metabole oorzaken → alleen functieverlies
      • Mechanische, infectieuze, vasculaire, anoxische of ischemische oorzaken → functieverlies en structurele afwijkingen

      Wegrakingen

      Wegraking is een kort verlies van bewustzijn. Het is een kernprobleem. Er kunnen meerdere oorzaken zijn. Bij de diagnose zal een neuroloog proberen epilepsie uit te sluiten, een cardioloog zal proberen een hartziekte uit te sluiten. Deze strategie van uitsluiten is inefficiënt → er moet aangetoond worden wat de patiënt wel heeft.

      De bewusteloosheid wordt na afloop vastgesteld door een ooggetuige en patiënt. Voor de diagnose wegraking moet voldaan worden aan de volgende criteria:

      • Ooggetuige
        1. Geen normale motoriek, verlies houdingscontrole:
          • Vallen
          • Stijfheid/slapheid
          • Wel/geen trekkingen
        2. Niet responsief
      • Patiënt
        1. Amnesie
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Hersenen en Aansturing HC24: Anatomie Visus en Cognitie

      Hersenen en Aansturing HC24: Anatomie Visus en Cognitie

      HC24: Anatomie Visus en Cognitie

      Algemene informatie

      • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
        • In dit college wordt de anatomie en werking van de visus besproken
      • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
        • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
      • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
        • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
      • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
        • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
      • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
        • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

      Componenten

      Het visuele systeem bestaat uit 2 componenten:

      • Optische component
        • Is vergelijkbaar met een camera
          • Een oog (en camera) heeft een lens die focust
          • De iris regelt de hoeveelheid licht die er doorheen gaat
      • Neurale component
        • Thalamus
          • Corpus geniculatum laterale
            • Hier synapteert het visuele systeem naar de primaire visuele cortex
        • Cerebrum
          • Primaire visuele cortex
            • Rond de sulcus calcarinus
        • Hersenstam
          • Colliculi superior/pretectum
            • Visueel verwerkingscentrum
            • Oogmotoriek → stuurt de nucleus oculomotorius over
          • Nucleus oculomotorius: oogbewegingen
          • Nucleus vestibularis: stand hoofd

      Optische componenten kunnen neuraal geregeld zijn. Het oog is een uitstulping van de hersenen. Doordat het oog nauw samenwerkt met het zenuwstelsel, werkt het heel goed.

      Omgeving van het oog

      Zenuwen:

      70% van de vezels die naar het brein gaan zijn sensorische vezels die iets met het oog te maken hebben. Er zijn dus verschillende craniale zenuwen betrokken bij het oog:

      • Nervus opticus
      • Nervus oculomotorius
      • Nervus trochlearis
      • Nervus abducens
      • Nervus vagus
      • Nervus hypoglossus

      Orbita:

      De ogen zitten in de orbita (oogkas). Deze bestaat uit 6 verschillende soorten botten. Er zijn 2 toegangen naar de orbita:

      • Fissura orbita superior: geeft geen toegang tot de schedelholte, maar loopt naar beneden
        • Nervus oculomotorius
        • Nervus trochlearis
        • Nervus ophtalmicus
        • Nervus abducens
        • Vena ophtalmicus
      • Canalis opticus
        • Nervus opticus
        • Arteria ophtalmica

      Lagen:

      Vanaf de huid naar de ogen liggen verschillende lagen:

      1. Musculus orbicularis oculi
        • Rondom het oog
        • Geïnnerveerd door de nervus facialis
        • Dichtknijpen van het oog
      2. Septum orbitalis
        • Bindweefsel
        • Bevat de glandula lacrimale: de traanklier
      3. Corpus adiposum
        • Vetweefsel → beschermt het oog
      4. Tarsus
        • Bindweefsel
        • 2 kwartsegmenten van een voetbal verbonden door het ligamentum media lateralis
      5. Musculus levator palpebrae superioris
        • Zit aan de tarsus vast
        • Ooglidheffer
        • Bestaat uit 2 delen
          • Dwarsgestreept deel
            • Geïnnerveerd door de nervus oculomotorius
          • Glad deel: musculus tarsus superior
            • Geïnnerveerd door het sympathische zenuwstelsel
            • "Flight, fight or fright" response → de ogen gaan verder open

      In de musculus tarsalis superior is er altijd wat sympathische stimulus → de sympathicus is altijd bezig

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Hersenen en Aansturing HC25+26: Hogere corticale functies

      Hersenen en Aansturing HC25+26: Hogere corticale functies

      HC25+26: Hogere corticale functies

      Links versus rechts

      Links- en rechtshandig:

      Welke hemisfeer dominant is voor taal, verschilt bij rechts- en linkshandigen:

      • 90% van de populatie is rechtshandig
        • Bij 98% is de linkerhemisfeer dominant voor taal
      • 10% van de populatie is linkshandig
        • Bij 70% is de linkerhemisfeer dominant voor taal
        • Bij 15% zijn er bilaterale taalvermogens
        • Bij 15% is de rechterhemisfeer dominant voor taal

      Rechter- en linkerhemisfeer:

      De rechter- en linkerhemisfeer verschillen in een aantal opzichten van elkaar:

      • Rechterhemisfeer
        • Globaler → geeft een totaalplaatje
        • Taal
          • Aprosodie
          • Apragmatisme
        • Anosognosie
        • Neglect
        • Ruimtelijk inzicht
      • Linkerhemisfeer
        • Gefocust op details
        • Taal
          • Afasie
          • Alexie
        • Apraxie

      Taal

      De linkerhemisfeer is meestal de dominante hemisfeer voor de taal. Hier spelen bij het spreken meerdere hersenonderdelen een rol:

      • Spraakcentrum van Broca: maakt een motorplan voor de taalproductie
        • In de gyrus frontalis inferior
        • Een motorplan van een woord of zin wordt gemaakt en doorgestuurd naar de motorische cortex
        • Begrip voor werkwoorden
      • Spraakcentrum van Wernicke: het auditieve geheugen van woorden
        • In de gyrus temporalis superior
        • Het grootste deel van het begrip van taal
          • Onderscheid tussen fonemen
          • Woordgeheugen
          • Associatie tussen woord en betekenis
      • Fasciculus arcuatus: zet een herinnering van hoe een woord klinkt om in een motorplan voor het uitspreken van een woord
      • Gyrus angularis: nodig voor het omzetten van letters naar een woord
      • Non-dominante hemisfeer: zorgt voor o.a. emoties en ruimtelijk inzicht
        • Apragmatisme: dingen niet in een bredere context kunnen zetten
          • Alles heel letterlijk opnemen
          • Geen rekening met de omgeving houden
          • Emotionele impact niet kunnen inschatten
        • Aprosodie: niet kunnen intoneren

      Nazeggen:

      Bij het nazeggen van woorden/zinnen worden de volgende stappen ondergaan:

      1. Primaire auditieve cortex
        • Analyse van geluiden
          • Fonemen
            • In de linkerhemisfeer
            • Klankeigenschappen
          • Prosodie/melodie
            • In de rechterhemisfeer
            • Emotionele lading
      2. Spraakcentrum van Wernicke
        • Omzetten van klank naar woord
        • Verbindt een betekenis aan een woord
      3. Fasiculus arcuatus
        • Brengt informatie met een betekenis naar het centrum van Broca
        • Verbindt het spraakcentrum van Wernicke met het spraakcentrum van Broca
      4. Centrum van Broca
        • Maakt een plan om een woord uit te spreken
      5. Primaire motorcortex
        • Het plan wordt uitgevoerd → aansturen van de larynx, tong, mimiek en ademhalingsspieren

      Voorlezen:

      Bij het voorlezen worden de volgende stappen ondergaan:

      1. Primaire visuele cortex
        • Visuele informatie wordt verwerkt
      2. Gyrus angularis
        • Visuele input wordt gedecodeerd
        • Symbolen worden herkend als letters en woorden
      3. Spraakcentrum van Wernicke
        • Associeert het beeld-woord met het klank-woord
      4. Fasciculus arcuatius
        • Informatie wordt doorgezet
      5. Spraakcentrum van Broca
        • Een plan om het woord uit te spreken wordt opgesteld
      6. Primaire motorcortex
        • Het plan wordt uitgevoerd

      Dysartrie:

      Bij dysartrie weet iemand wel wat hij wil zeggen, maar komt het

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Hersenen en Aansturing HC27: Anatomie gedrag kind

      Hersenen en Aansturing HC27: Anatomie gedrag kind

      HC27: Anatomie gedrag kind

      Algemene informatie

      • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
        • In dit college wordt de ontwikkeling van het brein en de werking van het geheugen en leersysteem besproken
      • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
        • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
      • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
        • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
      • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
        • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
      • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
        • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

      Neuronale machine

      Het brein is een neuronale machine:

      • Codeert informatie in draadjes
      • Tussen de draadjes zijn er intervallen van actiepotentialen over axonen
        • Actiepotentialen zijn op zichzelf betekenisloos → het zijn unitaire signalen
      • Een deel van de informatie is gecodeerd in het bedradingsdiagram → labeled line principle
        • Een deel van de informatie wordt bepaald door de manier waarop de draadjes aan elkaar zitten
      • T.h.v. de synaps zijn transmissies niet unitair → de synaps is extreem variabel
        • Receptor dichtheid
        • Ionotrope of metabotrope invloeden
        • Gewenning of uitputting
        • Diameter van de dendriet en afstand tot de axonheuvel
      • Bestaat uit 1011neuronen, met op elk neuron 104synapsen

      Neurogenese

      Neuronen worden op verschillende momenten gemaakt. Neuronen, axonen en synapsen ontstaan als volgt:

      1. Neuroblasten ontstaan in de ventriculaire laag
      2. Neuroblasen migreren naar de een meer perifere laag waar ze bijven → neuronen
      3. Neuronen genereren axonen → axogenese
      4. Axonen navigeren via een groei conus naar hun doel
      5. Axonen leggen synapsen aan → synaptogenese

      Morfogenen:

      Morfogenen komen uit:

      • Gebieden in de neurale buis
      • Dakplaat
      • Vloerplaat

      De morfogenen komen niet op hetzelfde moment tevoorschijn. Elk neuron wordt op verschillende manieren beïnvloed door de morfogenen → de verschillende gradiënten van dit proces bepalen de bestemming van de verschillende neuronen in het ruggenmerg. Dit proces is grof → er kan alleen ongeveer bepaald worden waar de neuronen terechtkomen, niet exact. Een mens wordt daarom geboren met 10x te veel neuronen in het brein → door ervaring en gebruik van de neuronen wordt er gesnoeid (pruning):

      • Synapsen die niet gebruikt worden, worden gesnoeid
      • Axonen die geen synapsverbindingen hebben, worden gesnoeid
      • Neuronen worden gesnoeid
      • Synapsen worden gemodificeerd

      Dit gebeurt in de vroege ontwikkeling (tot het 20e levensjaar).

      Neuronen zonder verbindingen krijgen geen neurotrofine van andere neuronen en sterven af. Hoe vaker een synaps wordt gebruikt, hoe meer groeifactor het andere neuron afgeeft → het oorspronkelijke neuron met synaps blijft in leven.

      Kritieke fase:

      Snoeien kent een kritieke fase, die goed te zien is in het visuele systeem. Bij een kritieke fase zorgt blindheid van één oog dat er geen axonen voor het geblindeerde oog meer overblijven. Na de kritieke fase zijn er dan veel minder axonen dan in het niet geblindeerde oog,

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Hersenen en Aansturing HC28&29: Kliniek gedrag kind

      Hersenen en Aansturing HC28&29: Kliniek gedrag kind

      HC28&29: Kliniek gedrag kind

      Algemene informatie

      • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
        • In dit college wordt de ontwikkeling van het gedrag van het kind en de psychiatrische problematiek die hierbij kan optreden besproken
      • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
        • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
      • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
        • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
      • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
        • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
      • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
        • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

      Epidemiologie

      In de psychiatrie zijn DALY's (disability adjusted life years) van belang. Dit is de levenskwaliteit die wordt weggenomen door ziekte. Enkele epidemiologische kenmerken zijn:

      • Rond het 13e-14e levensjaar neemt het aantal psychische problemen toe
      • Gemiddeld in de maatschappij is er een toename van psychische problemen en is het aantal zelfmoordgevallen verdubbeld
      • Er is minder sprake van antisociale problemen, maar meer van emotionele problemen
      • Nederlandse kinderen zijn één van de gelukkigste van de wereld, maar er is een kleine groep jongeren die psychische problemen vertoont
      • Meer dan 3/4 van de volwassen patiënten met psychische problemen had als kind al vroeg problemen

      Diagnostiek

      Er mag pas gesproken worden van een stoornis als het disfunctioneren in gedrag op verschillende domeinen voorkomt, bijvoorbeeld:

      • School
      • Sociaal
      • Gezin
      • Hobby

      2 tekenen om zorgen te maken zijn:

      • Stagnatie (geen groei in de ontwikkeling)
      • Grote langdurige knik

      Stoornissen:

      Er zijn verschillende soorten stoornissen:

      • Ontwikkelingsstoornissen
      • Externaliserende stoornissen
      • Internaliserende stoornissen

      Trauma moet in de gaten gehouden worden, dit uit zich op allerlei manieren. Veel stoornissen overlappen in belangrijke mate, bijv. angststoornis en depressie. Bij heterotypische continuïteit blijft iemand een geestesziekte houden, maar de soort ziekte verandert in de tijd.

      Onderzoek:

      In de diagnostiek wordt niet alleen gedacht in classificaties. Er wordt gebruik gemaakt van maatwerk dat uniek en verklarend is en leidt tot een behandelplan en een beschrijvende diagnose. Er moeten per individu verschillende factoren in kaart gebracht worden. In de psychiatrie wordt dit gedaan door verschillende vormen van onderzoek:

      • Voorinformatie (d.m.v. vragenlijsten)
      • Kind-ouders (gesprek)
      • Ouders apart (gesprek)
      • Kind apart (gesprek en observatie)

      Soms is er extra onderzoek nodig:

      • Lichamelijk onderzoek (bloed, MRI, etc.)
      • Neuropsychologisch of persoonlijkheidsonderzoek
      • Observaties elders (school, opnames)

      Oorzaak

      Psychiatrische aandoeningen kunnen door verschillende factoren veroorzaakt worden:

      • Biologie
      • Omgeving
      • Ontwikkeling
        • Bepaalde fasen en bepaalde problemen
      • Intergenerationeel
        • In elke generatie ontstaan opnieuw dezelfde problemen

       Er is altijd interactie tussen deze factoren → een stoornis ontstaat nooit alleen door biologische factoren of omgeving.

      Biologisch:

      Er zijn 3 vormen van genetische processen die aanzet kunnen geven tot aandoeningen:

      • Abnormale chromosomale anomalies
        • Komen weinig voor, maar hebben veel impact
      • Duplicaties
        • "Copy number variations"
        • Er treedt in
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Hersenen en Aansturing HC30: Geschiedenis ADHD

      Hersenen en Aansturing HC30: Geschiedenis ADHD

      HC30: Geschiedenis ADHD

      Algemene informatie

      • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
        • In dit college wordt de algemene geschiedenis van de westerse medische traditie en de geschiedenis van ADHD besproken en gediscussieerd
      • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
        • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
      • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
        • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
      • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
        • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
      • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
        • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

      Westerse medische traditie

      Westerse Geneeskunde wordt gelijkgesteld aan de wetenschappelijke Geneeskunde. Sinds de 19e eeuw heeft de Geneeskunde een enorme omslag gemaakt van alfa- naar bètawetenschap. Medische geschiedenis gaat dus eigenlijk altijd over niet-westerse Geneeskunde, m.u.v. één onderdeel: de biomedische wetenschap. De biomedische wetenschap is ongeveer 2 eeuwen oud. De huidige wetenschappelijke blik brengt een risico met zich mee: relationsime → de veelgebruikte modellen zijn niet hetzelfde als de werkelijkheid. De context wordt samengevat in een getal.

      Mechanisering:

      In de 17e eeuw vond er een wetenschappelijke revolutie plaats. Deze revolutie wordt gekenmerkt door enkele begrippen:

      • Dualisme: er zijn 2 totaal verschillende domeinen
        • René Descartes
        • Materiële en immateriëĺe domein → lichaam en geest
        • Scheiding tussen fysica en metafysica → natuurwetenschap van theologie
        • Subject-objectscheiding
      • Disenchantment
        • Onttovering
      • Mechanisering van het wereldbeeld
        • Natuurwetten konden toegepast worden
        • Lichaam-machine
      • Deïsme
        • God als klokkenmaker → heeft de wereld gemaakt, maar heeft er vervolgens niks meer mee te maken

      Dit vormt de opkomst van de moderne opvatting van ziekte → van een onvermijdelijk, onoplosbaar resultaat van zondeval naar een te repareren defect in de machine.

      Objectivering en kwantificering:

      Vanaf 1850 was het monisme de dominante opvatting:

      • Universele wetten
        • Alles volgt dezelfde universele natuurwetten
        • Alles is van hetzelfde gemaakt
      • Tegenstroming voor vitalisme → levende organismen kunnen wel op dezelfde manier als levenloze natuur bestudeerd worden
      • Materialisme

      Hoewel het monisme tegen het dualisme van Descartes is, vonden tegelijkertijd de volgende ontwikkelingen plaats:

      • Versterkte mechanisme/reductionisme
        • Studie van objecten
      • Geneeskunde werd steeds meer "natuurwetenschap"
      • Objectivering en kwantificering
        • Meten = weten
        • Vertrouwen in cijfers
      • Van kwalitatief naar kwantitatief idioom
        • Van geluid naar beeld

      In de frenologie wordt er gedacht vanuit het materialisme en lokalisme.

      Informatisering:

      In het heden wordt er gedacht vanuit de ultieme consequentie van het monisme en materialisme. Er wordt gebruik gemaakt van de meest geavanceerde technologie tot nu toe, waarbij er 2 kanten op wordt gedacht:

      • Computernetwerken zijn een model voor de hersenen
      • Het brein is een model voor computernetwerken
        • Bijv. AI

      Eind 20e/21e eeuw vond informatisering van het lichaamsbeeld plaats:

      • Het inzicht dat een levend organisme
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Hersenen en Aansturing HC31: Anatomie depressie

      Hersenen en Aansturing HC31: Anatomie depressie

      HC31: Anatomie depressie

      Algemene informatie

      • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
        • In dit college worden de diffuse modulatoire systemen en de werking van het limbisch systeem besproken
      • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
        • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
      • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
        • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
      • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
        • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
      • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
        • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

      Diffuse modulatoire systemen

      De activiteit van de modulatoire systemen wordt gecontroleerd door de nucleus ventrolateralis preopticus, via een inhibitoire GABA-projectie. De nucleus ventrolateralis preopticus wordt op zijn beurt weer gecontroleerd door de nucleus suprachiasmaticus, die op basis van zijn eigen 24-uurs ritme alle ritmes regelt.

      Er zijn 4 diffuse modulatoire systemen:

      • Serotonine: stemming en emotie
      • Acetylcholine: algemene exciteerbaarheid
      • Noradrenaline: exciteerbaarheid en opwinding
      • Dopamine: stimulatie op basis van beloning

      Cholinerge systeem:

      Het cholinerge (acetylcholine) systeem is een kernencomplex gelegen op de overgang van de pons naar het mesencephalon → het ponto-mesencephalo-tegmentale complex. Dit complex projecteert naar de thalamuskernen. Via de exciteerbaarheid van de thalamuskernen kan de input in de cortex geregeld worden. De exciteerbaarheid van de thalamus wordt gecontroleerd door de nucleus tegmentalis latero-dorsalis, middels een cholinerge projectie.

      Het PMT-complex zelf krijgt input van:

      • Spinothalame systeem (pijn)
      • Frontale cortex
      • Limbisch systeem

      Het PMT-complex is onderdeel van het tegmentum, en daarbij van de reticulaire formatie → het zijn reticulaire kernen. Het PMT-complex controleert het functionele van het motorsysteem.

      Er zijn nog 2 andere cholinerge kernen, gelegen in de voorkant van het diencephalon → het "basal forebrain complex":

      • Nucleus septalis medialis en de DBB (diagonale band van Broca)
        • Hier begint de ziekte van Alzheimer
        • Exciteren de hippocampus
      • Basale kern van Meynert
        • Projecteert naar de hele neocortex → regelt de excitatiegraad
        • Projecteert naar de gyrus cinguli
          • De gyrus cinguli geeft kleuren aan de emoties

      Serotonerge systeem:

      Het serotonerge systeem ontspringt aan de raphe kernen. Alle raphe kernen zijn in het midden van de hersenstam gelegen. De raphe kernen gebruiken serotonine als neurotransmitter en hebben iets te maken met de stemming. Hoge gehaltes van serotonine bestrijden depressie.

      De raphe kernen hebben een bovenste en een onderste gedeelte:

      • Rostrale raphe kernen: bovenste gedeelte
        • Projecteren naar de voorhersenen
        • Stemming en emotie
        • Slaap/waak regulatie
      • Caudale raphe kernen: onderste gedeelte
        • Projecteren naar het cerebellum, medulla oblongata en ruggenmerg
        • Pijnmodulatie
        • Controle van ademhaling
        • Temperatuurregulatie
        • Exciteerbaarheid van bulbospinale neuronen

      Er is een belangrijke input van het afdalende limbisch systeem op de raphe kernen.

      Noradrenaline systeem:

      De locus coeruleus is zwart → gebruikt noradrenaline als neurotransmitter. Net als dopamine, is dit een catecholaminerge neuron. Bij de

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Hersenen en Aansturing HC32+33: Kliniek depressie

      Hersenen en Aansturing HC32+33: Kliniek depressie

      HC32+33: Kliniek depressie

      Algemene informatie

      • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
        • In dit college wordt besproken wat psychiatrie is en hoe depressie ontstaat, de diagnose wordt gesteld en wordt behandeld
      • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
        • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
      • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
        • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
      • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
        • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
      • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
        • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

      Wat is psychiatrie?

      Psychiatrie is een medisch specialisme dat zich bezighoudt met de diagnostiek en behandeling van psychiatrische ziekten. Psychopathologie is psychiatrische ziekteleer.

      Bij een psychiatrische ziekte is er sprake van een ernstige verstoring op enkele gebieden:

      • Denken
      • Emoties
      • Gedrag

      Dit gaat gepaard met dysfunctioneren.

      Psychiatrie v.s. psychologie:

      Psychiatrie is een natuurwetenschap, in tegenstelling tot psychologie, wat een sociale wetenschap is. Psychiaters werken via het medisch model. Het verschilt dus op een aantal gebieden van psychologie:

      • Gemeenschappelijk
        • Gezondheidspsychologie
        • Klinische psychologie
        • Psychotherapie
      • Psychiater
        • Geneeskunde
        • Medisch specialist
        • Ziekenhuis
        • Farmacotherapie
        • Lichamelijke ziektes
      • Psycholoog
        • Sociale wetenschapper
        • Arbeid en organisatie
        • Sociale psychologie
        • Test psychologie

      Psychiatrische stoornissen

      Psychiatrische stoornissen kunnen verdeeld worden in 2 categorieën:

      • Klassieke hersenaandoeningen
        • Dementie
        • Delirium
        • Encephalopathieën
        • Hersenletsel
      • Multifactoriële aandoeningen
        • Psychosen
        • Bipolaire stoornis
        • Depressie
        • Angststoornissen
        • Eetstoornissen
        • Verslaving

      DALY's:

      Het aantal DALY's is het aantal gezonde levensjaren dat een populatie verliest door ziekten. In de berekening van DALY's worden 4 belangrijke aspecten van ziekten meegenomen:

      • Aantal mensen dat aan de ziekte lijdt
      • Ernst van de ziekte
      • Sterfte door de ziekte
      • Leeftijd waarop de sterfte optreedt

      Psychiatrisch onderzoek

      Een psychiatrische diagnose wordt gesteld op basis van:

      • Anamnese
      • Heteroanamnese
        • Aan andere mensen vragen hoe het zit
      • Psychiatrisch onderzoek
      • Testen

      Bij psychiatrisch onderzoek wordt de mentale status beschreven. Dit gebeurt volgens een aantal stappen:

      1. Eerste indrukken
        • Uiterlijk
        • Contact en houding
          • O.a. gelaatsuitdrukking
        • Klachtenpresentatie
        • Gevoelens en reacties bij de onderzoeker
      2. Cognitieve functies: het "kennen"
        • Bewustzijn
          • Niveau
            • Verlaagd
            • Verhoogd
            • Wisselend
          • Aandacht: te trekken en te houden?
          • Oriëntatie
            • Tijd
            • Plaats
            • Persoon
        • Waarneming
          • Zintuigen
            • Horen, zien, ruiken, proeven, tast
            • Evenwicht, temperatuur, propriocepsis, etc.
          • Illusionaire vervalsing
          • Hallucinaties: zintuigelijke waarnemingen waarvoor geen prikkel aanwezig is
            • Visueel
            • Akoestisch
            • Olfactorisch
            • Gustatoir
            • Tactiel
        • Geheugen
        • Denken
          • Innerlijke spraak
          • Denkbeelden
          • Interpretaties
          • Te beoordelen op 2 niveaus
            • Vorm
              • Versneld, vertraagd, wijdlopig, verzandend, incoherent
            • Inhoud
              • Preoccupaties, wanen
      3. Affectieve functies: het "voelen"
        • Stemming: gemoedstoestand over langere duur
          • Vrolijk
          • Neutraal
          • Somber
        • Affect: waarneembaar gedrag
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Deeltentamen Hersenen en Aansturing 2019/2020

      Deeltentamen Hersenen en Aansturing 2019/2020

      Deeltentamen Hersenen en Aansturing

      Vragen

      1. Uit welke sinussen ontstaat het confluens sinuum? (open vraag)

      2. Bij neurologisch onderzoek van een patiënt wordt bij het passief bewegen van de benen een verhoogde weerstand gevoeld. Deze is het meest uitgesproken in het begin van het bewegingstraject. Bij welk type motorneuronstoornis past deze bevinding?

        1. Cerebellaire stoornis
        2. Eerste motorneuron stoornis
        3. Extrapiramidale stoornis
        4. Tweede motorneuron stoornis
      3. Welke structuur maakt communicatie tussen de rechter- en linkerhemisfeer mogelijk? (open vraag)

      4. Welk bloedvat ontstaat als de twee arteria vertebralis samenkomen? (open vraag)

      5. Welke basale ganglia vormen samen de nucleus lentiforme? (open vraag)

      6. Op welke plaats in het axon ontstaat een actiepotentiaal? (open vraag)

      7. Waaruit bestaat een motor unit?

        1. De groep motor neuronen die samen een motorneuron pool vormen
        2. De groep motor neuronen die samen een spiervezel innerveren
        3. De groep motor neuronen die samen een spier innerveren
        4. Een motor neuron en de daardoor geïnnerveerde spiervezels
      8. Waar bevindt zich de laesie bij een patiënt die lijdt aan hemiballisme van de rechter arm?

        1. Linker nucleus subthalamicus
        2. Linker putamen
        3. Rechter nucleus subthalamicus
        4. Rechter putamen
      9. Welke hersenzenuwen passeren door de foramen jugulare in het schedelbot? (open vraag)

      10. Wat typeerst de spiertonus van resp. een 1e motorneuron stoornis en een 2e motorneuron stoornis?

        1. De spiertonus is hoog, de spiertonus is hoog
        2. De spiertonus is hoog, de spiertonus is laag
        3. De spiertonus is laag, de spiertonus is hoog
        4. De spiertonus is laag, de spiertonus is laag
      11. Waaruit ontspringen de enige 1e motorneuronen die direct projecteren op 2e motorneuronen? (open vraag)

      12. Welk bloedvat is verantwoordelijk voor de perfusie van de hele laterale zijde van het brein? (open vraag)

      13. Wat is één van de gevolgen van beschadiging van de nervus radialis?

        1. Afwezige achillespeesreflex
        2. Afwezige bicepsreflex
        3. Afwezige tricepsreflex
      14. Welk cerebrale ventrikel is piramidevormig? (open vraag)

      15. Hoe heten alle verbindingen tussen de 2 hemisferen? (open vraag)

      Antwoorden

      1. Sinus sagittalis superior, sinus rectus
      2. Eerste motorneuron stoornis
      3. Corpus callosum
      4. Arteria basilaris
      5. Putamen, globus pallidus
      6. Axonheuvel
      7. 4
      8. 1
      9. Nervus facialis, nervus vestibulocochlearis
      10. 2
      11. Betz cellen
      12. Arteria cerebri media
      13. 3
      14. 4e ventrikel
      15. Commissura
      Access: 
      JoHo members
      Tentamen Hersenen en Aansturing 2019/2020

      Tentamen Hersenen en Aansturing 2019/2020

      Tentamen Hersenen en Aansturing

      Vragen

      1. Wat gebeurt er met de spiertonus bij myastenia gravis tijdens inspanning?

        1. Blijft gelijk
        2. Neemt af
        3. Neemt toe
      2. Waar ligt de aandoening als een patiënt met evenwichtsstoornissen een valneiging krijgt als hij de ogen sluit?

        1. De vermis van het cerebellum
        2. Beide cerebellaire hemisferen
        3. Labyrint
        4. Achterstrengen
      3. Welke aandoening past bij een beperking van het laterale temporale gezichtsveld van beide ogen?

        1. Multipele sclerose
        2. Hypofysetumor
        3. Tumor in de radiatio optica
        4. Dubbelzijdige aandoening van de retina
      4. Waardoor ontstaat een optokinetische nystagmus?

        1. Aandoening van het labyrint
        2. Cerebellaire aandoening
        3. Hersenstamaandoening
        4. Fysiologische visuele reflex
      5. Welke van de volgende verschijnselen kan niet worden verklaard uit een aandoening van de witte stof?

        1. Piramidale parese
        2. Verminderd gevoel voor gewrichtszin
        3. Halfzijdige ataxie
        4. Epileptische aanval
      6. Waar is de laesie gelokaliseerd bij de volgende verschijnselen: krachtsverlies ind e linkerarm en -been van het lichaam, assymetrisch gelaat, parese van de rechterkant van de mond, het rechteroog niet kunnen sluiten, verminderde kracht en verhoogde tonus in de linkerarm en been, verhoogde spierreflexen?

        1. Multipele plaatsen in zowel de linker als rechter hemisfeer
        2. Multipele plaatsen in de linker hemisfeer en rechts in de stam
        3. Op één plaats rechts in de pons
        4. Op één plaats links in de pons
      7. Een vrouw van 71, voormalig directrice van een middelbare school, wordt op de polikliniek onderzocht in verband met loopstoornissen. Tot juni 2000 was zij volledig gezond: ze speelde hockey en tennis. In juni ontstond hoofdpijn, een paar weken later ging zij scheef lopen. Vervolgens wordt het lopen steeds minder georiënteerd. Nu heeft de patiënte steun nodig, anders valt ze. Naast problemen met het lopen heeft ze problemen met het spreken en met het brengen van bestek naar de mond. Welke diagnose past het beste bij deze symptomen?

        1. Ziekte van Parkinson
        2. Laesie in het cerebellum, bijvoorbeeld een tumor
        3. Overdosering van anti-parkinson middelen
        4. Psychogene aandoening
      8. Een man van 66 bezoekt de huisarts omdat hij in de donker niet goed meer kan lopen. Bij neurologisch onderzoek wordt een sensibiliteitsstoornis gevonden met afwezige vibratiezin aan beide benen en aan de heupen en een verminderde bewegingszin aan de tenen. De pijnzin, motoriek en spierrekreflexen zijn intact. De laesie is gelokaliseerd in:

        1. Perifere zenuwen
        2. Achterwortel
        3. Achterstrengen
        4. Tractus spinothalamicus
      9. Welke 2 van de onderstaande hersenzenuwen verzorgen de corneareflex?

        1. Nervus oculomotorius
        2. Nervus trochlearis
        3. Nervus facialis
        4. Nervus abducens
        5. Nervus opticus
      10. Hoe bereikt bloed uit de diepe cerebrale venen het veneuze sinus systeem?

        1. Vena jugularis interna
        2. Ankervenen
        3. Vena cerebri magna
      11. Waar bevindt zich de primaire visuele cortex?

        1. Frontale cortex
        2. Pariëtale cortex
        3. Occipitale cortex
        4. Temporale cortex
      12. Door welke arterie wordt de primaire visuele cortex van bloed voorzien?

        1. Arteria cerebri anterior
        2. Arteria cerebri media
        3. Arteria cerebri posterior
      13. Een man heeft last van een mediaal infarct in de pons. Welk baansysteem is aangedaan?

        1. Tractus spinothalamicus
        2. Lemniscus
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Check how to use summaries on WorldSupporter.org


      Online access to all summaries, study notes en practice exams

      Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

      There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

      1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
      2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
      3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
      4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
      5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

      Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

      Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

      Field of study

      Comments, Compliments & Kudos:

      Add new contribution

      CAPTCHA
      This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
      Image CAPTCHA
      Enter the characters shown in the image.
      Check related topics:
      Activities abroad, studies and working fields
      Institutions and organizations
      Access level of this page
      • Public
      • WorldSupporters only
      • JoHo members
      • Private
      Statistics
      5058