BulletPointsamenvatting van Cognition: Exploring the Science of the Mind van Reisberg - 7e druk

Wat is cognitieve psychologie? - BulletPoints 1

  • Toen cognitieve psychologie net ontstond, stond het bekend als de wetenschappelijke studie naar het verkrijgen, het behouden en het gebruiken van kennis. Cognitieve psychologen beantwoordden vragen zoals 'hoe verkrijgen mensen kennis?' en 'hoe wordt kennis verkregen en later gebruikt?'.

  • Ook onderwerpen zoals aandacht vasthouden (concentratie) en keuzes maken zijn belangrijk binnen de cognitieve psychologie. Cognitieve psychologie onderzoekt echter niet alleen ons functioneren als intellectuelen - het is veel breder, omdat veel van onze handelingen, gedachten en gevoelens afhankelijk zijn van onze cognitie (kennis). De meeste (en misschien wel alle) ervaringen in de wereld hangen af van de kennis die je hebt. Zelfs voor het begrijpen van een simpel verhaaltje, gebruik je de kennis die je hebt. Dus zelfs activiteiten die niet intellectueel van aard zijn, zijn belangrijk binnen de cognitieve psychologie.

  • Cognitie of kennis is echter alleen nuttig wanneer deze kennis opgeslagen wordt in het geheugen. Als jij iets leert (kennis vergaard), maar dit later niet kan herinneren, dan heb je niks aan wat je hebt geleerd. Daarom is het geheugen ook een belangrijk onderwerp in de cognitieve psychologie. 

  • De moderne vorm van de cognitieve psychologie is ongeveer vijftig jaar oud. Hoewel dit vrij kort is, heeft deze tak van psychologie een enorme invloed gehad, wat ook wel de ‘cognitieve revolutie’ wordt genoemd. Deze revolutie houdt in dat er een nieuwe manier van onderzoek doen werd geïntroduceerd. Deze nieuwe manier van onderzoek doen beïnvloedde ook andere onderzoeksgebieden. 

  • Er waren twee belangrijke ideeën tijdens de cognitieve revolutie. Het eerste is dat cognitief psychologen stelden dat de menselijke psychologie niet direct kan worden bestudeerd. Het andere idee was dat deze menselijke psychologie wel móet worden bestudeerd, als men gedrag wil begrijpen. 

  • Vóór de cognitieve revolutie, waren er andere tradities binnen de psychologie. De eerste traditie was die van Wilhelm Wundt en zijn leerling Edward Bradford Titchener. Zij stelden dat psychologie zich vooral moest richten op bewuste mentale gebeurtenissen, zoals gevoelens, gedachten, percepties en herinneringen. Zij stelden ook dat niemand anders dan het individu zelf, zijn of haar mentale processen kon ervaren. Daarom stelden Wundt, Titchener en hun collega's het gebruik van introspectie voor: het 'naar binnen kijken' om de inhoud van mentale gebeurtenissen van individuen te observeren. 

  • Deze manier van onderzoek doen was erg populair voor een aantal jaren. Toch waren er wel een aantal problemen met introspectie. Ten eerste zijn mensen zich niet van alle mentale processen bewust. Mensen kunnen dus onmogelijk alles rapporteren wat er zich mentaal afspeelt. Het gebruik van introspectie als onderzoeksmethode naar mentale processen is dus beperkt. Daarnaast is het niet mogelijk om deze manier van onderzoek doen wetenschappelijk (empirisch) te noemen. De dingen die mensen zeggen kunnen namelijk niet worden getest. Een voorbeeld is wanneer iemand stelt dat hij of zij altijd heel erge hoofdpijn heeft, erger dan dat jij ooit hebt gevoeld. Deze uitspraak zou je nooit kunnen testen en daarom is het niet mogelijk om deze bewering te bevestigen of af te wijzen. Voor de wetenschap (het empirisme) is het belangrijk dat de beweringen die mensen maken getest kunnen worden, en daarom werd introspectie voor de wetenschap niet als geldige onderzoeksmethode gezien. 

  • Op basis van de problemen die er waren met betrekking tot introspectie werd deze onderzoeksmethode verworpen. In plaats daarvan wilden onderzoekers de nadruk leggen op objectieve data, dus gedrag dat duidelijk te zien was en geobserveerd kon worden. Dit perspectief op onderzoek doen werd het behaviorisme genoemd. De dingen die tot deze objectieve, observeerbare data horen, zijn iemand zijn of haar gedrag. Daarnaast zijn externe stimuli (lawaai, licht) ook te meten en te observeren. Hiermee kan gekeken worden naar hoe gedrag verandert met de tijd. Met behulp van het behaviorisme kan dus ook iemand zijn of haar leergeschiedenis worden bepaald. 

  • Er zijn diverse onderzoeksmethoden die worden gebruikt binnen de cognitieve psychologie. Ten eerste kunnen we kijken naar hoe goed mensen presteren op een taak (bijvoorbeeld: hoe goed herinnert iemand deze woorden?) en hoe accuraat iemand is (noemt iemand het woord banaan, terwijl dit woord eigenlijk niet op de lijst stond?). Ten tweede kunnen we kijken naar hoe prestaties veranderen wanneer input verandert (in plaats van woorden moet iemand nu een verhaal onthouden). Daarnaast kan de effectiviteit van het aanleren van strategieën bepaald worden.

Wat is de neurale basis van cognitie? - BulletPoints 2

  • Het Capgras syndroom is een zeldzaam syndroom dat kan ontstaan na schade aan de hersenen. Iemand die leidt aan dit Capgras syndroom is in staat om anderen in zijn of haar leven te herkennen (zoals zijn of haar ouders, vrienden, partner), maar denkt dat deze personen niet de échte personen zijn. Zij denken bijvoorbeeld dat hun partner is ontvoerd, en in plaats daarvan iemand anders pretendeert deze bekende te zijn.

  • Ten eerste kan het syndroom ontstaan door schade in de temporale kwab. Schade aan de temporale kwab verstoort ook de werking van de amygdala. Ook hebben patiënten met het Capgras syndroom schade aan hun frontale kwab, die zich in de prefrontale cortex bevindt. De prefrontale cortex is normaal gesproken actief wanneer mensen dingen lezen of wanneer men situaties analyseert. Wanneer iemand aan het dromen is, is de prefrontale cortex bijvoorbeeld niet zo actief, wat er voor zorgt dat dromen soms bizar kunnen zijn, omdat de inhoud niet door de prefrontale cortex wordt geanalyseerd. Voor mensen met het Capgras syndroom kan schade aan deze prefrontale cortex betekenen dat zij minder goed in staat zijn om onderscheid te maken tussen realiteit (echt) en fictie (nep). Dit kan leiden tot bizarre ideeën, zoals dat iemand doet alsof hij of zij een bekende van de patiënt is. Ook is er verminderde activiteit van de prefrontale cortex waar te nemen wanneer patiënten met schizofrenie aan het hallucineren zijn.

  • Het Capgras syndroom leert ons dingen over het brein, zoals dat er verschillende hersengebieden nodig zijn om simpele dingen, zoals het herkennen van bekenden, te kunnen doen (zoals het herkennen van je vader). Normaal gesproken werken deze verschillende hersengebieden samen. Als de hersengebieden niet efficiënt samen werken of communiceren, dan gaan er dingen fout. Dit geldt voor heel veel dingen, en het Capgras syndroom is een goed voorbeeld hier van.

  • De hersenen zijn dus te scheiden in een linker- en rechterhemisfeer. Vrijwel alle hersendelen komen in paren voor waarvan allebei de delen een soortgelijk(e) vorm en patroon van connecties hebben in de twee hemisferen, maar (kleine) verschillen in functies. Over het algemeen worden deze functies geïntegreerd dankzij banen (commissures), dikke bundels van vezels die informatie tussen de twee hemisferen verzenden. De bekendste baan of commissure is het corpus callosum, de baan die de linker- en rechter hemisfeer verbindt.

  • Alle bovengenoemde technieken hebben zowel sterke als zwakke kanten. Zo vertellen CT en MRI scans iets over de vorm en grootte van hersenstructuren, maar zeggen ze niks over de activiteit in deze hersengebieden. PET scans en fMRI scans vertellen veel over hersenactiviteit, zoals waar er activiteit is, maar zijn minder precies wanneer het gaat om wanneer deze activiteit heeft plaatsgevonden (de activiteit wordt samengevat binnen een aantal seconden, maar het is niet duidelijk wanneer de activiteit precies heeft plaatsgevonden). EEG data daarentegen is preciezer in de timing, maar minder precies in wáár de activiteit heeft plaatsgevonden.

  • Door deze verschillen per techniek (scan), die elkaar goed aanvullen, gebruiken onderzoekers vaak een combinatie van technieken.

  • Een beperking van het gebruik van hersenscans is dat de resultaten van de scans niks zeggen over causaliteit (oorzakelijkheid). 

  • Het cellichaam van een neuron bevat de nucleus en alle elementen die noodzakelijk zijn voor de normale metabolische activiteiten van de cel. De dendrieten ontvangen input van neurons vanaf axonen, die impulsen (neurotransmitters) van het ene neuron naar het andere neuron verstuurt. Neurotransmitters zijn chemische signalen. Als een neuron genoeg gestimuleerd wordt geeft het neurotransmitters af. Het deel van het neuron dat de neurotransmitters vrij laat wordt het presynaptisch membraan genoemd en de ontvangende neuron het postsynaptisch membraan. Als een inkomend signaal de grens (threshold) van de postsynaptische cel bereikt gaat de cel vuren: de cel produceert een actiepotentiaal, dat via een axon wordt verstuurd en zorgt voor het vrijkomen van neurotransmitters in de synaps.

Hoe werkt visuele perceptie? - BulletPoints 3

  • Het netvlies (de retina) is een stuk weefsel dat erg gevoelig is voor licht. Het netvlies bevindt zich aan de achterkant van de oogbal. De cornea en lens zorgen ervoor dat het licht dat binnenkomt wordt 'versmald', waardoor er een scherp plaatje (een focus) op de retina komt. Om de lens heen zitten allemaal spieren, die door middel van bewegingen zorgen voor scherpte. Als de lensspieren aanspannen, is zicht dichterbij beter en als de lensspieren ontspannen is zicht voor dingen die verder weg zijn, beter. Binnen de retina bevinden zich ook twee soorten fotoreceptoren. Dit zijn neurale cellen die direct reageren op licht dat binnenkomt. Het ene type fotoreceptoren zijn de staafjes (rods). Deze staafjes zijn kleurenblind, gevoelig voor lage hoeveelheden licht en onderscheiden verschillende lichtintensiteiten. Het andere type fotoreceptoren zijn kegels (cones). Kegels zijn minder gevoelig dan staafjes en hebben meer licht nodig om te functioneren. Kegels zijn daarnaast gevoelig voor het waarnemen van verschillen in kleur. Er zijn drie soorten kegels die elk een verschillende gevoeligheid hebben voor golflengtes (kleuren). Naast kleur zijn de kegels ook belangrijk om detail waar te nemen, wat ook wel scherpheid (acuity) wordt genoemd. Dit verklaart het feit dat we onze ogen richten op datgene dat we beter willen zien. Door het richten van onze ogen komt er namelijk een figuur op onze fovea (het midden van de retina). Dit is de plek waar zich de meeste kegels bevinden en waar zicht dus het scherpst is. De staafjes bevinden zich meer aan de zijkanten van de ogen, wat weer verklaart waarom we dimlicht beter kunnen zien vanuit onze ooghoeken.

  • Het visuele systeem registreert kleuren, maar ook vormen. Als jij bijvoorbeeld een koffiemok bekijkt, zie je zowel kleuren als vormen. Hoe zorgen je hersenen er voor dat jij de koffiemok als een koffiemok ziet, en niet als aparte vormen en kleuren? Er is veel discussie over dit onderwerp, maar grofweg zijn er drie antwoorden:

    • Spatiële positie: Het gedeelte van de hersenen die de vorm identificeren is een ander gedeelte dan de gedeelten die kleur en beweging verwerken. Wat alle hersengebieden in overeenkomst hebben is dat elk bijhoudt waar een object is, waar de vorm is, waar de kleur is en waar de beweging is.

    • Neurale synchronisatie: Onze hersenen gebruiken een speciaal ritme om te identificeren welke sensorische elementen waar horen. Er is bewijs dat door middel van neurale synchronisatie de hersenen verschillende attributen samenvoegen tot een object. Dit gebeurt doordat verschillende neuronen in de verschillende gebieden om hetzelfde moment ‘vuren’. Het samen vuren creëert synchronisatie, waardoor verschillende aspecten samen geregistreerd worden en samen worden waargenomen.

    • Conjunctiefout: Dit is het correct detecteren van verschillende elementen van een visuele display, maar fouten maken in het in samenvoegen van deze elementen. Dit komt vooral voor bij individuen die problemen hebben met hun concentratie.

  • Gestaltpsychologen stellen dat het geheel anders is dan de optelling van delen. Een voorbeeld hiervan is de Necker Cube. Dit is een tekening die ook wel een omgekeerd figuur heet. Deze kan op het ene moment op een bepaalde manier gezien worden en op het andere moment op een andere manier. De verschillende percepties van zo’n figuur hangen af van welke informatie je hersenen krijgen vanuit je ogen. Aan de andere kant zijn de lijnen die op papier getekend zijn compleet neutraal en geven deze niet aan op welke manier je deze moet interpreteren. Dit laat zien dat je perceptie van iets niet hetzelfde hoeft te zijn als wat er op papier staat. Een ander voorbeeld hiervan is figuur/grond organisatie, dit zijn figuren waarbij er een wit object tegen een zwarte achtergrond staat en waarbij je het figuur wederom op twee verschillende manier kan interpreteren.

  • Al deze onderzoeken vertellen ons dat onze perceptie voorbij de gegeven informatie gaat. Gestaltpsychologen stellen dat wij dit doen door twee simpele principes namelijk het principe van nabijheid (proximity) en het principe van gelijkenis (similarity). Mensen nemen objecten die dichtbij elkaar staan (proximity) of op elkaar lijken (similarity), waar als zijnde één object. 

Hoe verloopt de herkenning van objecten? - BulletPoints 4

  • Objectherkenning wordt beïnvloed door het object (de stimulus) zelf. Het herkenningsproces vanuit de stimulus of het object zelf wordt bottom-up verwerking (van de stimuli naar de hersenen) genoemd. Soms is de context ook van invloed op het herkennen van objecten. Zo zijn dingen zoals iemand zijn of haar kennis en verwachtingen van invloed op het waarnemen van objecten. Dit wordt top-down verwerking genoemd (vanuit de hersenen of mind naar de stimuli).

  • Er zijn een aantal variaties op en verbeteringen van het beschreven netwerk bedacht. Het McClelland en Rumelhart Model stelt dat activatie van een bepaalde detector kan leiden tot inhibitie van een andere detector. Detectoren hebben in dit model dus excitatoire in inhibitoire verbindingen. Dit heet het tweeweg communicatie systeem en is ook weer gelijk aan de werking van neurale verbindingen.

  • Het herkenning door middel van componenten (RBC, recognition by components) model bevat een niveau van detectoren die gevoelig zijn voor geons, basale ‘bouwstenen’ voor alle objecten die we herkennen. Dit model maakt, net als de andere netwerken die besproken zijn, gebruik van een hiërarchie van detectoren. Geons worden samengevoegd tot geon assemblies, die vervolgens het objectmodel activeren. Er zijn verschillende voordelen hiervan. In de eerste plaats is herkenning op basis van geons gezichtspunt onafhankelijk. Daarnaast kunnen de meeste objecten herkend worden door slechts een paar geons te gebruiken.

Wat is aandacht? - BulletPoints 5

  • William James is een hele bekende psycholoog, die selectieve aandacht beschreef. Selectieve aandacht houdt in dat een persoon zijn aandacht richt op één taak, input of stimuli, terwijl alle andere taken, input of stimuli worden genegeerd. Dit is ook een vaardigheid (want concentratie), die niet iedereen in gelijke mate bezit.

  • Vroege studies naar aandacht maakten vaak gebruik van de dichotische luistertaak. Dit houdt in dat participanten een koptelefoon op krijgen en vervolgens twee verschillende soorten input aan de linker- en rechterkant krijgen. De participanten krijgen vervolgens de instructie om hun aandacht te richten op één oor (het geattendeerde kanaal) en de input in het andere oor te negeren (the ongeattendeerde kanaal). Om zeker te weten dat de participanten zich hier aan hielden, moesten zij ook 'schaduwen'. Dit houdt in dat zij herhalen wat zij horen in het geattendeerde kanaal. 

  • Wanneer hen gevraagd wordt naar wat zij te horen hebben gekregen in het ongeattendeerde kanaal, dan zeggen participanten dat zij niks hoorden. Toch kunnen zij vaak wel de fysieke kenmerken van wat zij hebben gehoord benoemen. Dit betekent dat zij wel kunnen zeggen of ze een mens of een muziekinstrument hoorden. En als ze een mens hoorden, dan konden ze ook aangeven of het een man of een vrouw was. Wanneer 'vreemde' dingen werden afgespeeld in het ongeattendeerde kanaal (bijvoorbeeld Engelse intonatie, maar Tsjechische woorden), dan werd dit niet opgemerkt door de participanten.

  • Ditzelfde is ook het geval bij visuele input. Een voorbeeld hiervan is een filmpje waarin een paar jongeren basketballen. Er zijn twee teams: één met witte shirts en één met zwarte shirts. Participanten moeten dan naar dit filmpje kijken en tellen hoe vaak de mensen in het witte shirt de bal naar elkaar overgooien. Dit lukt meestal goed, maar hierbij worden andere belangrijke gebeurtenissen in het filmpje niet waargenomen. Zo komt er op een bepaald moment duidelijk een gorilla in het filmpje voor die de participanten helemaal niet opmerken.

  • Een ander opmerkelijke bevinding van de dichotische luistertaak is dat één derde van de mensen hun eigen naam horen in het oor waar zij geen aandacht besteden, terwijl zij verder niks weten over wat ze te horen hebben gekregen.

  • Al deze verklaringen benadrukken dus de rol van aandacht. Aandacht beïnvloedt onze perceptie of waarneming. Onze waarneming is dus een actief proces. Dit is ook terug te zien in 'veranderingsblindheid', wat inhoudt dat mensen veranderingen in scènes waar zij naar kijken, niet opmerken. Dit kan gaan over foto's, filmpjes, maar ook over echte gebeurtenissen. (Dit is zoiets als 'zoek de verschillen').

  • Een ander effect is het cocktailparty effect. Dit houdt in dat op een feestje, mensen vaak goed in staat zijn om zich op één gesprek te richten en al het andere geluid (of lawaai) te filteren. Echter, wanneer mensen hun naam horen vallen in een gesprek, dan merken zij dit wel op.

  • Selectie door priming berust op drie ideeën. Ten eerste stelt het dat perceptie of waarneming afhangt van de mate waarin detectoren voorbereid (primed) zijn. Ten tweede is priming soms stimulus gedreven, wat inhoudt dat priming gebeurt op basis van wat men eerder is tegengekomen. Dit heet repetitie priming: priming door dat men al eerder met een stimulus in aanraking is gekomen. Deze type priming kost geen moeite en is vaak al aanwezig. Een voorbeeld hiervan is dus je naam, die je in het verleden vaak hebt gehoord. Ten derde is er ook een andere type priming die verwachtingsgedreven is. Dit type priming is controleerbaar en komt voor wanneer mensen verwachten bepaalde dingen te horen. Zij bereiden zich dan van tevoren voor op dat zij specifieke dingen gaan horen, wat beïnvloedt wat zij daadwerkelijk horen. 

Hoe werkt het geheugen? - BulletPoints 6

  • Acquisitie, opslag, en ophalen zijn termen die betrekking hebben op het menselijk geheugen. Acquisitie gaat over dat informatie wordt verkregen. Vervolgens wordt deze informatie opgeslagen en later teruggehaald. 

  • Vrijwel alle mentale activiteiten vereisen coördinatie van verschillende gedeelten van informatie, die tegelijkertijd in het werkgeheugen bewerkt kunnen worden. Mensen verschillen in het aantal informatie dat ze tegelijkertijd in hun werkgeheugen kunnen hebben.

  • De actieve natuur van het werkgeheugen komt ook naar voren in de structuur van dit geheugen. In hoofdstuk 5 hebben we gezien dat de centrale executieve de selectie en sequentie van onze gedachten bepaalt. Dit wordt bereikt door middel van de episodische buffer, de visueel-spatiële buffer voor het opslaan van visueel materiaal, en de articulaire repetitielus, voor het opslaan van verbale informatie. De articulaire repetitielus is een systeem in het korte termijn geheugen waarmee men dingen onthoudt door ze te herhalen. Hier aan gerelateerd is de fonologische buffer: dit is een auditief beeld van de nummers die men moet onthouden, die vervolgens verdwijnt. Door middel van subvocalisatie (het herhalen van wat zich in de fonologische buffer bevindt) komt informatie in de articulaire repetitielus.

  • Door aandacht te besteden aan de betekenis van iets, wordt het ergens in het geheugen geplaatst. Op deze manier kunnen er verbindingen worden gelegd tussen deze informatie en andere informatie, zoals met gerelateerde concepten. Bijvoorbeeld, een banaan is een fruitsoort en een appel ook. Op deze manier 'plaats' jij banaan op zo'n manier, dat jij dit later terug kan vinden. Er is nu namelijk een verbinding tussen banaan en fruitsoort, appel en fruitsoort, en daardoor ook tussen appel en banaan. Door het woord 'banaan' een betekenis te geven maak je het voor jezelf makkelijker om het later te herinneren, door middel van de verbindingen die je op deze manier hebt gecreëerd. Deze verbindingen stellen je in staat om dingen beter te herinneren.

Wat is de relatie tussen acquisitie en terughalen van informatie? - BulletPoints 7

  • Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de leeromgeving van invloed kan zijn op het herinneren van materiaal (contextafhankelijk leren). Als jij bijvoorbeeld elke dag thuis in je kamer leert, dan zal je naar verwachting het beste presteren wanneer jij de toets ook in je kamer maakt. Dit kan verklaard worden door encoderings specificiteit. Dit houdt in dat iemand tijdens het leren van iets, ook informatie over de context opslaat. Wanneer de persoon dan in dezelfde context wordt geplaatst, zorgt deze context er voor dat er verbindingen worden geactiveerd, wat er voor zorgt dat men de dingen die hij of zij heeft geleerd, makkelijker kan herinneren. Wat hier wel heel belangrijk is om bij te noemen, is dat het niet zo zeer om de fysieke context, maar ook om de mentale context gaat. Dus dingen zoals de kleur, geur, grootte van een ruimte en dingen zoals wel of niet luisteren naar muziek wordt ook opgeslagen tijdens het leren. In één studie moesten participanten in een andere context dan de context waarin zij hebben gestudeerd, een toets maken. Echter, vlak voor de toets, kregen zij de instructie om zich de context waarin zij hebben gestudeerd, zich in te beelden. Zij presteerden vervolgens even goed als de mensen die in dezelfde context de toets maakten. Dit is belangrijk om te onthouden! Het terug denken aan de context heeft dus ook invloed op de prestaties.

  • Deze resultaten doen onderzoekers denken dat er twee soorten geheugen zijn: een expliciet en een impliciet geheugen. Het expliciete geheugen kan getest worden met behulp van testen die het directe geheugen testen (herinneren, herkenningsteken). Het impliciete geheugen daarentegen kan alleen getest worden door middel van het indirect testen van het geheugen en worden vaak in priming effecten bekeken. Dit type geheugen kan met behulp van de lexicale beslissingstaak en de woord-stam-aanvul taak getest worden. 

  • Het impliciete geheugen kan in stappen begrepen worden. Ten eerste, wanneer een stimulus wordt waargenomen, dan activeert dit bepaalde detectoren, die weer andere detectoren activeren, net zo lang totdat jij de stimulus herkent. Dit is dus een stroom van activatie, die van detector naar detector vloeit, een soort 'verwerkingspad'. Ook bij het herinneren van iets, worden deze paden geactiveerd. Het gebruik van deze paden, dus vaker denken aan iets of vaker met iets te maken krijgen, zorgt er voor dat deze verbindingen tussen de detectoren (of knopen) worden versterkt. Het hebben en gebruiken van een verwerkingspad verhoogt dus de verwerkingssnelheid.

  • Onderzoek toont aan dat een stimulus bekend zal lijken, wanneer er aan de volgende punten wordt voldaan:

  • Men is eerder blootgesteld aan de stimulus

  • Dankzij deze eerdere blootstelling (en de 'oefening' die je hebt gehad), is de verwerkingssnelheid sneller

  • Men merkt deze vloeiendheid op en denkt dat de stimulus speciaal is

  • Men probeert te achterhalen waarom deze stimulus speciaal aanvoelt

  • Men trekt een conclusie over waarom deze stimulus speciaal is ('het moet wel een beroemdheid zijn').

  • Als jij iets wil onthouden (voor een toets), wordt het aangeraden om deze stof op veel verschillende manieren te bestuderen. Op deze manier creëer je veel verbindingen, waardoor je de inhoud later waarschijnlijk makkelijker terug kan halen. Dit heet ook wel het gebruik van meerdere perspectieven of het gebruik van multi perspectieven.

Hoe onthouden we complexe gebeurtenissen? - BulletPoints 8

  • Geheugenfouten kunnen zich op verschillende momenten en in verschillende vormen voordoen. In het vorige hoofdstuk werd geheugen beschreven als een netwerk met verschillende knopen, die verbonden zijn door connecties. Deze verbindingen dienen als ophaalpaden van herinneringen. Door het toevoegen van verbindingen (door informatie die men bijvoorbeeld achteraf van anderen krijgt te horen), wordt informatie toegevoegd en kan een herinnering worden vervormd. Ook kan een transplantatie fout ontstaan als men informatie gebruikt die eigenlijk niet bij de specifieke herinnering horen, maar bij een andere herinnering. De verbindingen kunnen dus zorgen voor intrusiefouten waarbij andere kennis wordt toegevoegd aan de gebeurtenis. Wanneer participanten vóór het lezen van een tekst een proloog te lezen krijgen, kunnen ze de tekst veel beter begrijpen en daardoor ook onthouden, maar tegelijkertijd maken ze vier keer zo veel intrusie fouten vergeleken met participanten die geen proloog lazen. Soortgelijke effecten treden op bij het onthouden van woordenlijsten en bij herkenningstesten. Voor deze laatste testen wordt een bekend paradigma gebruikt: de DRM, Deese-Roediger-McDermott procedure. Dit houdt in dat participanten een lijst met woorden te zien krijgen zoals bed, kussen, donker, nacht, dromen en dan later benoemen dat zij het woord "slaap" hebben gezien, door de associaties die zij hebben met dit woord. Ook als mensen van tevoren worden gewaarschuwd, maken zij fouten. Dit toont aan dat sommigen van deze mechanismen zó automatisch zijn, dat mensen niet goed in staat zijn om ze te inhiberen (remmen).

  • Een techniek dat wél lijkt te helpen is het cognitieve interview. Dit wordt vaak gebruikt in politie ondervragingen en gaat er om de accuraatheid van getuigenissen te verbeteren. Het cognitieve interview bevat meerdere elementen, waaronder context herstel. Dit houdt in dat de getuige zo veel mogelijk in de context van de gebeurtenis, uitspraken doet. Ook zijn aanwijzingen belangrijk bij het cognitieve interview, omdat bekend is dat aanwijzingen er voor kunnen zorgen dat mensen zich dingen beter herinneren. 

  • In plaats van het terughalen van herinneringen, kan men ook proberen om herinneringen niet te vergeten. Een manier hiervoor is om periodiek terug te denken aan de gebeurtenis, zo dat de herinnering blijft bestaan. Een toepassing hiervan is terug te zien in het maken van toetsen. Het maken van toetsen helpt namelijk om informatie beter te onthouden: dit wordt ook wel het 'testeffect' genoemd. Dat is ook de reden dat er in veel boeken 'test jezelf-vragen' zijn. De bedoeling hiervan is dat de lezers de informatie beter onthouden.

  • Een ander belangrijk onderdeel van het autobiografische geheugen is emotie. Over het algemeen zorgen emoties ervoor dat je informatie eenvoudiger kunt onthouden, doordat emotionele arousal (opwinding) op een biologisch niveau bijdraagt aan het proces van geheugenconsolidatie, het permanent worden van herinneringen. Maar emoties spelen ook een belangrijke rol door andere mechanismen. In de eerste plaats besteden mensen meer aandacht aan een emotionele situatie. Daarnaast is er bij emotionele gebeurtenissen vaak sprake van herhaling, omdat mensen vaker nadenken over emotionele gebeurtenissen (zoals tijdens piekeren). Een andere theorie is dat emoties bepalen waar mensen aandacht aan besteden. 

Wat zijn concepten? - BulletPoints 9

  • De prototypetheorie probeert een concept te karakteriseren door het gemiddelde, een prototype, van een categorie te specificeren. Een prototype zal over het algemeen een gemiddelde zijn van verschillende categorieleden die jij bent tegengekomen. Dit heeft als consequentie dat verschillende mensen verschillende prototypes kunnen hebben. We hebben daarom flexibiliteit nodig in de manier waarop we prototypes karakteriseren. Wel dienen deze prototypes als een soort anker voor onze conceptuele kennis. Lidmaatschap van een categorie is afhankelijk van de gelijkenis met een prototype en deze gelijkenis is gradueel. Categorieën hebben volgens dit perspectief een gradueel lidmaatschap, waarbij objecten die dichter bij het prototype staan ‘betere’ leden van de categorie zijn.

  • Rosch en collega's stellen dat er een 'natuurlijk niveau van categorisatie' is die door mensen wordt gebruikt, die niet te algemeen en ook niet te specifiek is. Deze categorisatie gebeurt vaak op basis van één woord, zoals "stoel" of "hond". Als mensen een object moeten omschrijven, gebruiken ze vaak deze basisniveau van categorisatie. 

  • In eerdere hoofdstukken hebben we gezien dat informatie gerepresenteerd wordt in een netwerk, waarbij associatieve connecties de knopen met elkaar verbinden. Deze associaties helpen ook om de kennis te representeren. Kennis wordt ook opgeslagen in dit geheugen netwerk, dus wanneer je een beroep doet op je kennis, maak je gebruik van dit netwerk. Dit ophalen gaat verloopt door middel van gespreide activatie.

Wat is taal? - BulletPoints 10

  • Spraakperceptie wordt ook ondersteund door een proces dat categorische perceptie wordt genoemd. Dit verwijst ernaar dat mensen beter zijn in het onderscheiden van geluiden tussen categorieën dan binnen categorieën. In andere woorden betekent dit dat men beter in staat is om het verschil tussen de 'k' en de 'g' te horen, dan dat men in staat in staat om het verschil te horen tussen verschillende soorten 'k'.

  • Taal bevat uit verschillende delen:

  • Geluid (de volgorde van de fonemen die het woord vormen)

  • Orthografie (de opeenvolging van letters waarmee je een woord kunt spellen)

  • Syntax (de manier waarop je woorden moet gebruiken in zinnen; grammatica regels)

  • Semantische representatie (de betekenis van het woord)

  • Fonologische representatie (het geluid van een woord).

  • Mensen ontleden zinnen meestal tegelijkertijd met dat ze er naar luisteren. Dit leidt tot meer fouten vergeleken met wanneer mensen eerst de hele zin horen en dan pas de zin proberen te ontleden en te begrijpen. Deze strategie kan ook leiden tot intuinzinnen. Dit zijn zinnen die erg ambigieus (onduidelijk) zijn, zoals: ‘Ik zag mensen met die grote verrekijker’.

  • Een andere fout die mensen maken bij het luisteren naar zinnen, is dat zij er meestal van uit gaan dat een zin op een actieve manier is geformuleerd. Dit houdt in dat zij het zelfstandige naamwoord in de zin als 'doener' zien, in plaats van 'ontvanger' (wat een passieve formulering van de zin wordt genoemd).

  • De antropoloog Benjamin Whorf bedacht de "Whorfiaanse hypothese". Hij stelde dat wanneer mensen een andere taal gebruiken, zij ook anders denken. Dit wordt linguïstische relativiteit genoemd. Uit onderzoeken hiernaar is gebleken dat mensen die een taal met een rijke, brede vocabulaire gebruiken, kleuren anders waarnemen en 'fijner' onderscheid maken. Ook heeft de taal die mensen gebruiken invloed op hoe zij dingen herinneren. Daarnaast verschillen talen onderling in hoe zij gebeurtenissen beschrijven. Zo wordt in de Engelse taal vaak een actieve stem gebruikt, terwijl dit in de Japanse of Spaanse taal niet zo is. Deze resultaten kunnen leiden tot verschillende conclusies. Ten eerste kan er gedacht worden dat taal een directe invloed heeft op onze kennis, wat zou zeggen dat een Japanner na zou kunnen denken over dingen op een manier die een Engelsman niet zou kunnen. Een andere, meer realistische verklaring is dat taal bepaalt waar jij aandacht op richt. In dit geval heeft het dus een indirecte invloed. 

Wat is visuele verbeelding? - BulletPoints 11

  • Het blijkt dat verbeelding en perceptie overlappen. Uit onderzoek van Segal en Fusella bleek dat als mensen bezig zijn met het verbeelden van een afbeelding, zij minder goed in staat zijn om een afbeelding waar te nemen (perceptie). Wanneer zij bezig zijn om een 'geluid' te verbeelden, dan kost het hen moeite om tegelijkertijd te luisteren naar geluid. Dit betekent ook dat verbeelden en waarneming of perceptie elkaar kunnen primen.

  • Uit onderzoek met blinde mensen blijkt dat zij dezelfde resultaten vertonen als 'gezonde' mensen met betrekking tot visuele verbeelding. Echter kan dit bij hen verklaard worden door de ruimtelijke lay-out en relaties. Het is aan te nemen dat blinden gebruik maken van ruimtelijke informatie, in plaats van visuele informatie. Dit betekent dus dat er een verschil kan worden gemaakt tussen visuele verbeelding en ruimtelijke verbeelding. 

  • Wanneer gebruiken we visuele afbeeldingen en wanneer ruimtelijke afbeeldingen? Dit hangt af van de taak. Afhankelijk van de taak, gebruiken mensen visuele en ruimtelijke afbeeldingen. Als de taak is aan kleuren te denken, dan moet men inbeelden hoe iets er uit ziet. Het is dan niet voldoende om aan de vorm of ruimtelijke positie van een object te denken. Wanneer de taak is om in gedachten te navigeren, dan is het niet realistisch om te verwachten de hele kaart hiervan in gedachten te kunnen verbeelden. Voor deze taak zou ruimtelijke verwerking dus beter zijn. 

  • Leken (niet-geleerden) gebruiken de term 'fotografisch geheugen', terwijl dit eigenlijk niet klopt. Vaak zijn dit mensen die goede strategieën hebben ontwikkeld met betrekking tot geheugen en leren. Dit gaat dus niet over het geheugen zelf, maar over goed toegepaste geheugenstrategieën, zoals ezelsbruggetjes (een mnemoniek). Echter zijn er wel mensen die beschikken over een fotografisch geheugen. Deze mensen hebben een extreem gedetailleerd beeld in hun hoofd van hetgeen dat zij hebben gezien. Onderzoekers noemen dit meestal een eidetisch geheugen. Het zijn vaak individuen met autisme die beschikken over dit eidetisch geheugen. Zij kunnen vaak heel kort naar een scène (plaatje, afbeelding) kijken en kunnen vervolgens deze scène heel nauwkeurig tekenen. Het is dus net alsof zij een foto hebben genomen van de scène. Een voorbeeld van een persoon met een eidetisch geheugen is een vrouw (zonder autisme). Zij kon een gedicht in een voor haar onbekende taal, geheel onthouden en hardop lezen, zelfs jaren nadat zij dit gezicht had gezien. Een ander voorbeeld is dat van een jongen, die voor dertig seconden een afbeelding kreeg te zien. Na het zien van de afbeelding, kreeg hij onverwachte vragen, zoals: "hoeveel strepen had de kat?" of "hoeveel blaadjes had de bloem?". De jongen beantwoordde deze vragen accuraat. Er is niet heel veel bekend over dit type geheugen, maar wel dat het zeldzaam is. 

  • Afbeeldingen hebben een belangrijke invloed op het geheugen en over het algemeen verbeteren ze het geheugen. Zo zijn materialen die beelden oproepen, makkelijker te herinneren dan materialen die geen beelden oproepen. Het meest effectief is het tonen van een interactie tussen bepaalde afbeeldingen en ze niet simpelweg naast elkaar afbeelden. Ook kunnen ‘bizarre’ taferelen zorgen voor sterkere herinnering, maar alleen als niet alle afbeeldingen op die manier worden aangeboden. Het voordeel van afbeeldingen wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een patroon van duaal coderen. Op basis van deze hypothese kan worden verwacht dat er ten minste twee soorten informatie worden gebruikt in het langetermijngeheugen. Hoewel sommige onderzoekers stelden dat er voor deze soorten ook verschillende geheugensystemen bestonden, zijn anderen van mening dat er een systeem is dat verschillende soorten bevat. Op basis hiervan verwachten we dat verschillende soorten informatie veel overeenkomsten qua kenmerken vertonen en dit blijkt inderdaad het geval te zijn. Zo wordt visuele kennis bijvoorbeeld beïnvloed door schema’s. Een patroon dat hierdoor kan ontstaat wordt ook wel grensverlegging genoemd, waarbij participanten meer van een afbeelding herinneren dan werd afgebeeld. Intraub stelde dat deze grensverlegging ontstaat doordat mensen en eigen perceptie maken van afbeeldingen. Ze begrijpen afbeeldingen door middel van een perceptueel schema. Dit schema plaatst de afbeelding in een grotere context. Mensen slaan dus de ervaring (perceptie) van een afbeelding op in hun geheugen, in plaats van de objectieve afbeelding.

Hoe werkt oordelen en redeneren? - BulletPoints 12

  • Frequentie oordelen zijn vaak cruciaal voor het vormen van oordelen. Als je moeite hebt met het schatten van frequenties maak je waarschijnlijk gebruik van attribuut substitutie, waarbij je eenvoudig beschikbare informatie gebruikt en hoopt dat het een goede basis is voor een oordeel. Je maakt dan gebruik van de beschikbaarheidsheuristiek. De beschikbaarheidsheuristiek is gebaseerd op hoe snel en eenvoudig bepaalde relevante voorbeelden in je opkomen. Wanneer je een waarschijnlijkheid wilt beoordelen, maak je gebruik van gelijkenis, wat de representativiteitsheuristiek wordt genoemd. Zoals we eerder hebben gezien, kunnen heuristieken tot fouten leiden, al is dit meestal niet het geval

  • Bepaalde zeldzame gebeurtenissen, zoals hele emotionele gebeurtenissen, worden over het algemeen goed opgeslagen in het geheugen en zijn daarom vaak beschikbaar. Wanneer je veel gebeurtenissen moet bedenken waarin je assertief was, heb je meer bewijzen voor je assertiviteit, maar de kwantiteit lijkt niet belangrijk te zijn. Het gaat met name om de eenvoud waarmee je gebeurtenissen kunt verzinnen en dit is minder eenvoudig als je veel gebeurtenissen moeten verzinnen dan wanneer je er slechts een paar hoeft op te halen.

  • Soortgelijke uitspraken kunnen worden gedaan over de representativiteitsheuristiek. Hoe werkt deze heuristiek precies? Laten we beginnen met het gegeven dat de meeste categorieën die je tegenkomt relatief homogeen zijn. De representativiteitsheuristiek maakt gebruik van homogeniteit: we verwachten dat elk individu lijkt op alle andere individuen in de categorie. Daarom maken we gebruik van gelijkenis om te oordelen. Vaak leidt dit tot goede oordelen, omdat veel categorieën (in grote mate) homogeen zijn. Dit kan echter ook leiden tot fouten, zoals het geval is bij de gokkers fout, waarbij de assumptie van homogeniteit ertoe leidt dat we denken dat een representatief geval van een categorie dezelfde eigenschap heeft als de algehele categorie, terwijl dit niet het geval is. Deze assumptie kan echter ook leiden tot een tegenovergestelde fout, hierbij wordt verwacht dat een gehele categorie dezelfde kenmerken heeft als specifieke categorie leden. Dit effect doet zich zelfs voor wanneer mensen hier expliciet voor gewaarschuwd worden. Ook lijken mensen vaak gelijk te maken van een ‘Ik ken iemand die..’- argument, waarbij de fout ligt in het gegeven dat ze geen rekening houden met steekproefgroottes.

  • Veel fouten kunnen worden voorkomen als base rate op de juiste manier worden aangeboden. Het is voor veel mensen eenvoudiger om rekening te houden met base rates als ze in termen van frequenties worden beschreven. Het is echter onduidelijk waarom dit zo is.

  • Het gebruik van Systeem 2 wordt ook waarschijnlijker als mensen kansen waarnemen. Ook wanneer data in statistische termen worden begrepen, maken mensen minder snel fouten. Het gebruik van de verschillende systemen lijkt afhankelijk te zijn van de situatie en factoren. Het lijkt echter ook afhankelijk te zijn van de kennis en de vaardigheden die mensen bezitten, zoals statistiek.

  • Er is een groot verschil tussen wat mensen zouden moeten doen en wat ze daadwerkelijk doen wanneer ze hun overtuigingen evalueren. Dit komt bijvoorbeeld naar voren bij de confirmatie bias. Het is echter belangrijk om op te merken dat er veel verschillende soorten confirmatie biases bestaan. Wat al deze soorten gemeen hebben, is dat ze over het algemeen je overtuigingen beschermen tegen argumenten van tegenstanders. Vaak evalueren mensen tegenargumenten grondig, maar accepteren ze ondersteunende argumenten zonder er al te veel aandacht aan te besteden. Soms zorgt dit ervoor dat mensen tegenargumenten beter kunnen onthouden, maar dan wel op zo’n manier dat de overtuigingen onaangepast blijven.

Wat zijn probleemoplossingsstrategieën en wat is intelligentie? - BulletPoints 13

  • Een vaak toegepaste probleemoplossingsstrategie is de 'bergbeklimming heuristiek'. Hierbij moet je je voorstellen dat je door het bos wandelt en dat je moet uitzoeken welke weg leidt tot de top van de berg. Dus wanneer jij wordt geconfronteerd met meerdere paden, dan kies jij het pad dat naar boven leidt. Ditzelfde geldt voor het oplossen van problemen: op elk moment  kies je de optie die leidt naar boven (naar je doel). Deze strategie is echter gelimiteerd bruikbaar, omdat het soms belangrijk is om juist even afstand te nemen van je doel. Vaak kan dan alleen vanuit deze nieuwe positie het probleem worden opgelost. Toch passen veel mensen deze heuristiek toe. Zij hebben dan vaak moeite met zich terugtrekken, zelfs wanneer dit benodigd is voor het behalen van hun doel. In plaats daarvan kiezen ze er meestal voor om een andere strategie toe te passen.

  • Een andere probleemoplossingsstrategie is de middelen-doelen strategie. Hierbij vergelijken mensen hun huidige staat met hun ideale staat (doelen). Ze vragen zich dan af: welke middelen heb ik om mijn huidige staat en mijn ideale staat meer gelijk te maken?

  • Vaak lijkt een nieuw probleem op een probleem uit het verleden. Dan kan je dus door middel van de ervaring die je hebt met het oude probleem, het nieuwe probleem oplossen. Het oude probleem dient dan als een 'analogie' voor het nieuwe probleem. 

  • Experts lijken vaak problemen aan te pakken door te kijken naar de diepere structuur van het probleem. Ook gebruiken ze vaker analogieën. Hiervoor is wel specifieke expertise in een relevant domein nodig. Ook zijn experts goed in het gebruik van subdoelen om een probleem op te lossen en zijn ze goed in het organiseren van relevante informatie en kennis, waardoor ze meer kunnen onthouden. Zo richten ze hun aandacht op de relaties tussen bepaalde eenheden, waardoor ze een idee hebben van de brede strategieën en zich niet te veel bezig houden met irrelevante details. Ook weten experts simpelweg meer.

  • Veel problemen zijn duidelijk gedefinieerd, wat wil zeggen dat het doel en de opties duidelijk zijn. Echter zijn er ook problemen die onduidelijk zijn, wat inhoudt dat het niet duidelijk is hoe het doel zou kunnen worden bereikt of wat het doel precies is. Een voorbeeld van slecht gedefinieerde problemen zijn: "geld sparen voor studie" of "een goede tijd hebben op vakantie". Hierbij is het niet duidelijk hoe het gewenste einddoel er precies uitziet en hoe dit einddoel eventueel bereikt zou kunnen worden. In andere woorden, het zijn vaag gedefinieerde doelen en wensen.

  • Om met slecht gedefinieerde problemen om te gaan, is het nuttig om subdoelen te creëren. Vaak hebben slecht gedefinieerde problemen namelijk verschillende onderdelen en door deze onderdelen één voor één op te lossen, kan er naar een algehele oplossing worden toegewerkt. 

  • Volgens Wallas verloopt creatief denken door vier fases. In de eerste fase, de fase van voorbereiding, verzamelt de probleem oplosser informatie over het probleem en werkt een beetje aan het probleem, maar is er niet veel vooruitgang. In de tweede fase, de fase van incubatie, zet de probleemoplosser het probleem even aan de kant en werkt er niet aan. Volgens Wallas is de probleemoplosser echter nog steeds onbewust bezig met het oplossen van het probleem. Uiteindelijk leidt dit fase drie, de fase van verlichting. In deze fase krijgt het individu een nieuw inzicht of nieuw idee, dat leidt tot de vierde en laatste fase, de fase van verificatie. In deze fase beslist de persoon dat deze oplossing de juiste is en gaat verder aan de slag met het implementeren van de oplossing.

  • Alfred Binet en zijn collega's waren de eersten die intelligentie omschreven. Zij omschreven het als een capaciteit die belangrijk is voor veel verschillende aspecten van cognitief functioneren. Zij creëerden op basis van dit idee een test, die veel verschillende taken bevatte: iets natekenen, een rij met nummers onthouden en opnoemen, een verhaal begrijpen, etc. De prestaties op deze taken werd dan bepaald aan de hand van een composiet score: de optelsom van de score voor de verschillende taken. De testscore werd dan gezien als de ratio tussen iemand zijn of haar 'mentale leeftijd' en zijn of haar chronologische leeftijd. Deze ratio werd dan met honderd vermenigvuldigd en dan kreeg je een quotiënt. Dit werd uiteindelijk ook de term IQ: intelligentie quotiënt. Moderne testen meten niet meer dit ratio, maar worden nog steeds IQ testen genoemd. 

  • Toch is g niet alles. Mensen hebben namelijk ook gespecialiseerde vaardigheden, zoals verbale vaardigheden en numerieke vaardigheden. Hierdoor is er een hiërarchische structuur van intelligentie. In de top van de hiërarchie, is g. In het niveau eronder zijn de specifieke vaardigheden (verbaal, numeriek, linguïstiek). In het niveau daar weer onder, bevinden zich de meer specifieke capaciteiten. Deze hiërarchie zorgt er voor dat men voorspellingen of hypothesen kan opstellen. Zo kan er verwacht worden dat wanneer men taken van verschillende categorieën (verbaal en numeriek) kiest, dat er nog steeds een correlatie is, omdat er een algemene g is. Echter zou deze correlatie hoger moeten zijn wanneer taken van dezelfde categorie zijn, omdat deze taken twee dingen overeen hebben: ze zijn beide afhankelijk van g en ze zijn beide afhankelijk van de gespecialiseerde capaciteiten voor de categorie. Data ondersteunt deze hypothesen en hierdoor kunnen we aannemen dat er een hiërarchie van intelligentie is.

  • Er zijn meerdere antwoorden op de vraag wat g precies is en wat bepaalt of iemand een hoge of lagere g heeft. Eén antwoord is simpel: mentale processen gaan snel maar kosten tijd. Wellicht zijn mensen die wij zien als 'intelligent', mensen bij wie deze mentale processen snel verlopen. Bewijs voor dit perspectief komt van inspectietijd: de tijd die iemand nodig heeft om te beslissen welke van de twee lijnen langer is, of welke van de twee tonen hoger is. Hierbij is het zo dat hoe langer de inspectietijd, hoe lager de intelligentie. Er is dus een negatieve correlatie. Dit betekent ook dat hoe korter de inspectietijd, hoe hoger de intelligentie.

  • Een ander antwoord op de vraag is dat het werkgeheugen belangrijk is. Het werkgeheugen gaat over executieve controle: de mate waarin mensen hun eigen gedachten kunnen monitoren en sturen. Mensen met een hogere werkgeheugencapaciteit, scoren beter op intelligentie taken. Hierdoor wordt gesteld dat mensen die intelligent zijn, betere controle hebben over hun gedachten en hierdoor impulsen kunnen onderdrukken en tot betere oplossingen kunnen komen.

Hoe verlopen bewuste en onbewuste processen? - BulletPoints 14

  • Psychologie ontstond als een aparte discipline naast filosofie en biologie aan het eind van 1800. In deze jaren, was het bewustzijn een belangrijk onderwerp van onderzoek. Zo probeerde Wilhelm Wundt in Duitsland de elementen van bewustzijn te ontdekken in zijn laboratorium. William James was in Amerika bezig met het begrijpen van de 'stroom' van bewustzijn. Toch verdween deze nadruk op het bewustzijn vrij snel, omdat onderzoekers in het veld van psychologie stelden dat het een subjectief en niet-wetenschappelijk onderwerp was. Dit leidde ertoe dat in de vroege jaren van 1900, er vrijwel geen onderzoek meer werd gedaan naar bewustzijn. Echter, in de afgelopen tientallen jaren, is er wel weer onderzoek gedaan naar het bewustzijn en is er ook veel progressie geboekt in het begrijpen van wat het bewustzijn nou precies is. Toch zijn vragen over het bewustzijn wel erg gecompliceerd, omdat het een fenomeen is dat voor iedereen behalve een individu zelf, onzichtbaar is. Toch weten we onderhand redelijk veel over het bewustzijn. 

  • Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de producten die men creëert (overtuigingen, conclusies) en de processen die hebben geleid tot deze producten. Het onderscheid hier bij is dat men zich wél bewust is van de producten, maar niet van de processen. Als jij bijvoorbeeld een etentje hebt gehad in een restaurant en later eraan terugdenkt, is dit een product (jouw herinnering). Echter, de manier waarop jij tot deze herinnering bent gekomen, is een proces. Dit proces ben jij je niet bewust van. Hierdoor kan je ook niet goed weten wat er in je herinnering écht is en welke delen je wellicht hebt aangevuld (denk aan: was er een menukaart aanwezig? Zelfs als dit niet het geval was, is de kans groot dat je denkt van wel, omdat dit gewoonlijk is bij een restaurant). Mede hierdoor zijn herinneringsfouten vaak niet op te merken: het proces dat leidt tot de herinnering is onbewust, dus jij kan niet weten of je herinnering fout is en wat er dan precies fout is gegaan. 

  • Iedereen zou willen geloven dat hij of zij zichzelf goed kent. Echter spreken onderzoekers dit idee tegen. Zij stellen dat wij niet weten waar onze overtuigingen, emoties en acties vandaan komen. We weten niet welke herinneringen écht zijn en welke interferenties zijn. Echter zijn mensen zich soms zeer bewust van hun gedachten en maken ze beslissingen op basis van een 'innerlijke dialoog' met zichzelf. Toch zijn er ook mechanismen of een 'steunend systeem' nodig die deze innerlijke dialoog mogelijk maakt. Zelfs tijdens deze innerlijke dialoog worden mensen beïnvloed door onbewuste processen. Denk hierbij aan de probleemoplossing set die mensen hebben. Deze set is vaak goed, omdat het helpt om geconcentreerd te blijven. Toch kan deze set soms een obstakel vormen voor het oplossen van problemen. Omdat deze set onbewust is, is het erg moeilijk om dit obstakel te overwinnen. Ook werd er in Hoofdstuk 12 benoemd dat de manier waarop beslissingen worden 'geframed',  belangrijk is. Zo kan iemand enorm gericht zijn op zijn of haar beslissing en zich bewust zijn van zijn of haar mogelijkheden, maar toch worden beïnvloed door de manier waarop de keuze is geframed. Toch zijn mensen zich hier vaak niet van bewust.

  • John Flavell merkte op dat kinderen die zich ontwikkelen, ook metacognitie ontwikkelen. Metacognitie gaat over dat men zijn of haar eigen gedachten kan monitoren en controleren. Deze metacognitie is nodig voor veel verschillende dingen, maar vooral voor het geheugen. Hierdoor richten onderzoekers zich op 'metageheugen': de kennis, bewustzijn, en controle die mensen hebben over hun eigen geheugen. Metacognitie is ook belangrijk voor volwassenen. Een voorbeeld hiervan is wanneer je studeert voor een tentamen. Tijdens het leren merk je dat sommige dingen makkelijk gaan en andere dingen moeilijker. Vervolgens kies je er voor om meer aandacht en tijd te besteden aan de dingen die voor jouw gevoel moeilijker gaan. Ook heeft metageheugen invloed op je overtuigingen, zoals of je gelooft dat mnemonieken nuttig zijn, of dat diepe verwerking leidt tot betere herinneringen. Er is een overeenkomst tussen metacognitie en executieve controle. In beide gevallen is er namelijk behoefte aan zelf-monitoring, zelfcontrole en zelf-directie. Ook word je in beide gevallen geleid door je doelen. 

  • Verschillende onderzoekers zijn van mening dat we onderscheid moeten maken tussen verschillende soorten bewuste ervaringen. In dit hoofdstuk is vooral access bewustzijn aan bod gekomen, wat te maken heeft met de manier waarop informatie toegankelijk is en wordt gebruikt in de geest. Er is minder gezegd over de subjectieve ervaring van bewustzijn, wat ook wel fenomenaal bewustzijn wordt genoemd. Zulke ervaringen worden ook wel qualia genoemd. Onderzoek naar mentale vloeiendheid wijst uit dat we gebruik maken van qualia. Er is echter nog veel onduidelijk met betrekking tot dit gebied. Een belangrijk probleem dat gerelateerd is aan bewustzijn is het lichaam-geest probleem. Het is onduidelijk hoe de geest en het lichaam precies aan elkaar gerelateerd zijn.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1678 1