TentamenTests bij Brain and Cognition Custom edition UU van Kalat e.a. - 3e Custom UU druk

Wat houdt cognitieve psychologie in? - TentamenTests 1

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wie van onderstaande onderzoekers deed onderzoek naar reactietijd?

  1. Ebbinghaus
  2. Donders
  3. Wundt

Vraag 2

Wie bouwde het eerste psychologische laboratorium?

  1. Ebbinghaus
  2. Donders
  3. Wundt

Vraag 3

Wie deed er onderzoek naar het vergeten van geleerde informatie over tijd?

  1. Ebbinghaus
  2. Donders
  3. Wundt

Vraag 4

Wie introduceerde het idee van een cognitief schema?

  1. William James
  2. Chomsky
  3. Tolman

Vraag 5

In welke stroming horen klassieke en operante conditionering thuis?

  1. Behaviorisme
  2. Structuralisme
  3. Informatieverwerkingsbenadering

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. Donders

Vraag 2

C. Wundt

Vraag 3

A. Ebbinghaus

Vraag 4

C. Tolman

Vraag 5

A. Behaviorisme

Wat zegt de biologische psychologie over het visuele en de verwerking van hetgeen je ziet? - TentamenTests 5

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welk functieverlies zouden mensen het meest waarschijnlijk vertonen na een beschadiging aan de rechter hersenhelft?

  1. Verlies aan motorische controle over het rechterdeel van het lichaam.
  2. Problemen met het onthouden van namen van objecten.
  3. Indien ze gebarentaal kenden, dan zal deze vaardigheid verdwijnen.
  4. Problemen met het herkennen van emotionele gelaatsuitdrukkingen.

Vraag 2

Staafjes (rods) en kegeltjes (cones) zijn de receptoren van het oog. Kegeltjes:

  1. Dragen hun naam door hun vorm.
  2. Reageren al bij weinig licht.
  3. Bevinden zich met name in de periferie van de retina.

Vraag 3

Elke cel van het visuele systeem heeft een receptief veld. Wat is de meest adequate beschrijving hiervan?

  1. Een receptief veld is dat deel van het visuele veld waardoor de cel geexciteerd wordt.
  2. Een receptief veld is dat deel van het visuele veld waardoor de cel geinhibeerd wordt.
  3. Een receptief veld is dat deel van het visuele veld waardoor de cel geexciteerd of geinhibeerd wordt.

Vraag 4

Stel je voor: je focust op een stip in het midden van je visuele veld. Helemaal rechts in je visuele veld wordt een rode stip geprojecteerd. Deze stip wordt verwerkt:

  1. In het linker corpus geniculatum laterale.
  2. In de visuele cortex van de rechter hemisfeer.
  3. In de temporale hemiretina van het rechteroog.

Vraag 5

Staafjes (rods) en kegeltjes (cones) zijn de receptoren van het oog. Staafjes:

  1. Reageren bij fel licht.
  2. Zijn er meer dan kegeltjes.
  3. Zijn essentieel voor het zien van kleur.

Vraag 6

Wat is de reden dat het parasympatisch zenuwstelsel ook wel het craniosacraal zenuwstelsel genoemd wordt?

  1. Omdat de uittreding uit het ruggenmerg van de zenuwen die de organen innerveren craniaal of sacraal plaatsvindt.
  2. Omdat dit deel van het zenuwstelsel alle organen van craniaal tot sacraal gelegen innerveert.
  3. Omdat de organen die door dit deel van het zenuwstelsel geinnerveerd worden craniaal of sacraal liggen.

Vraag 7

Patiënten die moeite hebben met het zien van beweging (lijden aan ‘motion blindness’) hebben waarschijnlijk schade in:

  1. De gyrus fusiformis.
  2. De mediaal temporale cortex.
  3. De rechter pariëtale cortex.

Vraag 8

Welke van onderstaande uitspraken over staafjes (‘rods’) in de retina van het oog is waar?

  1. Staafjes reageren vooral bij fel licht.
  2. Staafjes geven vooral input aan parvocellulaire neuronen.
  3. Relatief veel staafjes sturen hun input naar een postsynaptische cel.

Vraag 9

Blindsight wordt veroorzaakt door schade aan:

  1. Gebied V1
  2. Gebied V2
  3. Gebied V5

Vraag 10

Welke van de onderstaande stellingen is NIET waar?

  1. De ventrale stroom loopt door de temporale cortex.
  2. De ventrale stroom wordt ook wel het waar-pad genoemd.
  3. De ventrale stroom helpt in het identificeren van objecten.

Vraag 11

Hoe wordt de stoornis in het herkennen van gezichten ook wel genoemd?

  1. Visuele agnosie
  2. Strabisme
  3. Prosopagnosie

Vraag 12

Welke cellen bevinden zich in zowel gebied V1 als V2?

  1. Simpele cellen en complexe cellen.
  2. Simpele cellen en end-stopped cellen.
  3. End-stopped cellen en complexe cellen.

Vraag 13

Welke van onderstaande uitspraken is NIET waar?

  1. Informatie van de binnenste helft (nasale helft) van de retina van het rechter oog wordt verwerkt in de visuele cortex van de linker hemisfeer.
  2. Informatie van de buitenste helft (temporale hemiretina) van het rechter oog wordt verwerkt in de visuele cortex van de rechter hemisfeer.
  3. Informatie van de gehele retina van het rechter oog wordt verwerkt in de visuele cortex van de linker hemisfeer.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

D. Problemen met het herkennen van emotionele gelaatsuitdrukkingen.

Vraag 2

A. Dragen hun naam door hun vorm.

Vraag 3

C. Een receptief veld is dat deel van het visuele veld waardoor de cel geexciteerd of geinhibeerd wordt.

Vraag 4

A. In het linker corpus geniculatum laterale.

Vraag 5

B. Zijn er meer dan kegeltjes.

Vraag 6

A. Omdat de uittreding uit het ruggenmerg van de zenuwen die de organen innerveren craniaal of sacraal plaatsvindt.

Vraag 7

B. De mediaal temporale cortex.

Vraag 8

C. Relatief veel staafjes sturen hun input naar een postsynaptische cel.

Vraag 9

A. Gebied V1

Vraag 10

B. De ventrale stroom wordt ook wel het waar-pad genoemd.

Vraag 11

C. Prosopagnosie

Vraag 12

A. Simpele cellen en complexe cellen.

Vraag 13

C. Informatie van de gehele retina van het rechter oog wordt verwerkt in de visuele cortex van de linker hemisfeer.

Hoe werken de andere zintuigen? - TentamenTests 6

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Receptoren voor neurotransmitters die metabotropische effecten hebben zijn proteinen die binden aan ___ buiten het membraan, en binden aan ___ binnen het membraan.

  1. G-proteinen; neurotransmitters
  2. Neurotransmitters; G-proteinen
  3. G-proteinen; receptoren
  4. Receptoren; G-proteinen

Vraag 2

De “hammer”, “anvil” en “stirrup” zijn botjes in het oor. Waar zijn ze voor bedoeld?

  1. Geluidsgolven (luchtdruk) omzetten in een vloeistofdruk.
  2. Geluidsgolven (luchtdruk) omzetten in een vloeistofdruk en de druk van de geluidsgolven vergroten.
  3. Geluidsgolven (luchtdruk) omzetten in een neurale response.

Vraag 3

Welke van de volgende cellen is geen receptor?

  1. Een simpele cel
  2. Een schijf van Merkel
  3. Een haarcel

Vraag 4

Welk van de volgende structuren bereikt een geluidsgolf die het oor binnentreedt het eerst?

  1. Hamer, aambeeld, stijgbeugel (hammer, anvil, stirrup of malleus, incus, stapes)
  2. Het trommelvlies (eardrum)
  3. Het slakkenhuis (cochlea)

Vraag 5

Geluidsgolven hebben drie karakteristieken. Welke zijn dat?

  1. Golfvorm, toonhoogte, fase
  2. Frequentie, golfvorm, amplitude
  3. Frequentie, luchtdruk, toonhoogte

Vraag 6

Een haarcel is een receptor voor:

  1. Geluid
  2. Tast
  3. Geur

Vraag 7

Welke uitspraak klopt?

  1. De spinale zenuwen ontvangen de sensorische informatie van de gehele huid.
  2. De verschillende dermatomen overlappen elkander niet.
  3. De huid die in verbinding staat met een enkele sensorische spinale zenuw is een dermatoom.

Vraag 8

De route van auditieve informatieverwerking loopt via de ___, de ___ en de ___ naar de primaire auditieve cortex.

  1. Superior olive; superior colliculus; lateral geniculate
  2. Superior olive; inferior colliculus; medial geniculate
  3. Inferior olive; inferior colliculus; lateral geniculate

Vraag 9

Welke van de onderstaande stellingen is juist?

  1. Volgens de plaats theorie vertoont het basilaire membraan overeenkomsten met de snaren van een piano; elk gebied van het membraan is afgestemd op een specifieke frequentie.
  2. Volgens de frequentie theorie activeert iedere frequentie de haarcellen op slechts één locatie op het membraan en maakt het zenuwstelsel op basis van welke neuronen reageren onderscheid tussen frequenties.
  3. Volgens de toonhoogte (pitch) theorie Vibreert het basilaire membraan synchroon met een geluid, waardoor auditieve zenuwaxonen actiepotentialen op dezelfde frequentie produceren.

Vraag 10

Hoe wordt het membraan van het binnenoor ook wel genoemd?

  1. Tympanisch membraan
  2. Ovaal venster
  3. Basilaire membraan

Vraag 11

Welke van de onderstaande stellingen is waar:

  1. Opiaten verminderen jeuk door gevoelens van pijn te blokkeren.
  2. Opiaten verergeren jeuk door gevoelens van pijn te blokkeren.
  3. Opiaten blokkeren gevoelens van pijn, maar hebben geen invloed op jeukgevoelens.

Vraag 12

In een systeem wat op het … principe berust, zou iedere receptor reageren op een beperkt stimulibereik. In een systeem wat berust op het … principe, zou iedere receptor reageren op een groter stimulibereik.

  1. Labeled-line; across-fiber pattern
  2. Labeled-line; medium-pitched pattern
  3. Across-fiber pattern; labeled-line

Vraag 13

Hoe wordt de ervaring waarin stimulatie van het ene zintuig eenwaarneming van een ander zintuig oproept, waardoor weer een ander zintuig wordt waargenomen, etc. ook wel genoemd?

  1. Adaptatie
  2. De poort theorie (gate theory)
  3. Synesthesie

Vraag 14

Conductie doofheid (of middenoor doofheid) wordt veroorzaakt

  1. Doordat de botjes in het middenoor de geluidsgolven niet goed doorgeven aan de cochlea.
  2. Door schade aan de cochlea, de haarcellen of de gehoorzenuw.
  3. Door schade aan het trommelvlies.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. Neurotransmitters; G-proteinen

Vraag 2

B. Geluidsgolven (luchtdruk) omzetten in een vloeistofdruk en de druk van de geluidsgolven vergroten.

Vraag 3

A. Een simpele cel

Vraag 4

B. Het trommelvlies (eardrum)

Vraag 5

B. Frequentie, golfvorm, amplitude

Vraag 6

A. Geluid

Vraag 7

C. De huid die in verbinding staat met een enkele sensorische spinale zenuw is een dermatoom.

Vraag 8

B. Superior olive; inferior colliculus; medial geniculate

Vraag 9

A. Volgens de plaats theorie vertoont het basilaire membraan overeenkomsten met de snaren van een piano; elk gebied van het membraan is afgestemd op een specifieke frequentie.

Vraag 10

B. Ovaal venster

Vraag 11

B. Opiaten verergeren jeuk door gevoelens van pijn te blokkeren.

Vraag 12

A. Labeled-line; across-fiber pattern

Vraag 13

C. Synesthesie

Vraag 14

A. Doordat de botjes in het middenoor de geluidsgolven niet goed doorgeven aan de cochlea.

Wat is de betekenis van perceptie in de cognitieve psychologie? - TentamenTests 3

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat is het gelijkheidsprincipe van de Gestaltpsychologie?

  1. Elk stimuluspatroon wordt waargenomen op een zo eenvoudig mogelijke manier.
  2. Stimuli die op elkaar lijken worden gegroepeerd.
  3. Punten en onderbroken objecten worden ingevuld zodat ze een geheel vormen.

Vraag 2

Waardoor wordt het oblique-effect veroorzaakt?

  1. Fysieke regelmatigheden
  2. Semantische regelmatigheden
  3. Mentale regelmatigheden

Vraag 3

Met welk hersengebied wordt de where-pathway geassocieerd?

  1. Frontaalkwab
  2. Temporaalkwab
  3. Pariëtaalkwab

Vraag 4

Met welk hersengebied wordt de what-pathway geassocieerd?

  1. Frontaalkwab
  2. Temporaalkwab
  3. Pariëtaalkwab

Vraag 5

Welke van de onderstaande stellingen is NIET waar?

  1. De ventrale stroom loopt door de temporale cortex.
  2. De ventrale stroom wordt ook wel het waar-pad genoemd.
  3. De ventrale stroom helpt in het identificeren van objecten.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. Stimuli die op elkaar lijken worden gegroepeerd.

Vraag 2

A. Fysieke regelmatigheden

Vraag 3

C. Pariëtaalkwab

Vraag 4

B. Temporaalkwab

Vraag 5

C. De ventrale stroom helpt in het identificeren van objecten.

Wat is de betekenis van aandacht in de cognitieve psychologie? - TentamenTests 4

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welk type aandacht wordt onderzocht door middel van de precueing method?

  1. Coverte aandacht
  2. Selectieve aandacht
  3. Verdeelde aandacht

Vraag 2

In welke fase van de feature integration theory wordt informatie onbewust verwerkt?

  1. Preattentive stage
  2. Focused attention stage
  3. Postattentive stage

Vraag 3

De attenuator analyseert de inkomende berichten niet op:

  1. De fysieke eigenschappen
  2. De taal
  3. De spreker

Vraag 4

Welke vorm van aandacht kan onderzocht worden aan de hand van een eye tracker?

  1. Overte aandacht
  2. Coverte aandacht

Vraag 5

Waarom is het belangrijk om niet te bellen tijdens het autorijden of tijdens het fietsen?

  1. Dan heb je beide handen beschikbaar voor de taak en kan je sneller ingrijpen mocht dat nodig zijn.
  2. Je hebt dan meer cognitive resources over.
  3. Je hebt dan minder cognitive resources over.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

A. Coverte aandacht

Vraag 2

A. Preattentive stage

Vraag 3

C. De spreker

Vraag 4

A. Overte aandacht

Vraag 5

B. Je hebt dan meer cognitive resources over.

Wat zijn het kortetermijn geheugen en werkgeheugen? - TentamenTests 5

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Tot welke component van het geheugen behoren het iconisch en echoïsch geheugen?

  1. Kortetermijngeheugen
  2. Sensorisch geheugen
  3. Werkgeheugen

Vraag 2

Wat is het articulatory suppression effect?

  1. Verwarring tussen letters die een soortgelijke klank hebben.
  2. Het geheugen voor lijsten van korte woorden is beter dan het geheugen voor lange woorden.
  3. Het functioneren van het geheugen neemt af wanneer klanken hardop herhaald moeten worden.

Vraag 3

Aan welke cognitieve functie is het werkgeheugen gekoppeld volgens de theorie van Cowan?

  1. Executieve functies
  2. Aandacht
  3. Taal

Vraag 4

Welk van de volgende onderdelen is niet één van de drie hoofdonderdelen van het modale geheugenmodel van Atkinson en Shiffrin?

  1. Fonologische lus
  2. Sensorisch geheugen
  3. Langetermijn geheugen

Vraag 5

Wanneer treedt retroactieve interferentie op?

  1. Dat treedt op wanneer iets nieuws leren interfereert met het herinneren van iets dat eerder geleerd is.
  2. Dat treedt op wanneer iets dat eerder geleerd is interfereert met het leren van iets nieuws.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. Sensorisch geheugen

Vraag 2

C. Het functioneren van het geheugen neemt af wanneer klanken hardop herhaald moeten worden.

Vraag 3

B. Aandacht

Vraag 4

A. Fonologische lus

Vraag 5

A. Dat treedt op wanneer iets nieuws leren interfereert met het herinneren van iets dat eerder geleerd is.

Hoe werkt het langetermijngeheugen? - TentamenTests 6

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welk hersengebied wordt niet geassocieerd met het langetermijngeheugen?

  1. De pariëtaalkwab
  2. De mediale temporaalkwab
  3. De hippocampus

Vraag 2

Wat gebeurt er bij het proces van semantisatie van oude herinneringen?

  1. Semantische kennis wordt omgezet in procedurele kennis.
  2. Procedurele kennis wordt omgezet in episodische kennis.
  3. Episodische kennis wordt omgezet in semantische kennis.

Vraag 3

Een onderzoeker laat het woord ‘Afrika’ een fractie van een seconde zien en presenteert daarna verschillende woorden. Participanten blijken sneller te reageren op woorden die geassocieerd worden met Afrika (‘giraf’) dan niet-gerelateerde woorden (‘narcis’). Hoe wordt dit effect genoemd?

  1. Conceptuele priming
  2. Repetition priming
  3. Procedurele priming

Vraag 4

Wat is conceptuele priming?

  1. Conceptuele priming treedt op als de geprimede stimulus gebaseerd is op dezelfde betekenis als de teststimulus.
  2. Conceptuele priming treedt op als de teststimulus hetzelfde is of lijkt op de geprimede stimulus.

Vraag 5

Als je iemand herkent aan zijn uiterlijk, over welk soort codering spreken we dan?

  1. Auditieve codering
  2. Semantische codering
  3. Visuele codering

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

A. De pariëtaalkwab

Vraag 2

C. Episodische kennis wordt omgezet in semantische kennis.

Vraag 3

A. Conceptuele priming

Vraag 4

A. Conceptuele priming treedt op als de geprimede stimulus gebaseerd is op dezelfde betekenis als de teststimulus.

Vraag 5

C. Visuele codering

Hoe wordt informatie opgeslagen en opgehaald? - TentamenTests 7

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke vorm van verwerking wordt gebruikt bij maintenance rehearsal volgens de levels of processing theory?

  1. Shallow processing
  2. Deep processing
  3. Intermediate processing

Vraag 2

Een onderzoeker liet duikers informatie aanleren onder water en boven water. De ene groep moest de informatie boven water ophalen, de andere groep onder water. Groepen die informatie boven water zowel aanleerden als ophaalden, of dit beide onder water moesten doen, presteerden beter dan groepen die onder water moesten aanleren en boven water moesten ophalen of andersom. Welke vorm van matching werd hier toegepast?

  1. Encoding specificity
  2. State-dependent learing
  3. Transfer-appropriate processing

Vraag 3

Wat is effectiever bij het opslaan van informatie in het LTM?

  1. Maintenance rehearsal
  2. Elaborative rehearsal

Vraag 4

Het maken van deze oefenvragen heeft op de lange termijn effect op hoeveel geleerde informatie je kunt terughalen. Hoe wordt dit effect genoemd?

  1. Zelfreferentie-effect
  2. Generatie-effect
  3. Testing-effect

Vraag 5

Volgens wie ontstaan herinneringen tijdens fysiologische veranderingen bij de synapsen, waar neurotransmitters van de ene neuron naar de andere reizen?

  1. Craik en Lockhart
  2. Hebb
  3. Duval

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

A. Shallow processing

Vraag 2

A. Encoding specificity

Vraag 3

B. Elaborative rehearsal

Vraag 4

C. Testing-effect

Vraag 5

B. Hebb

Welke rol speelt het dagelijks geheugen in de cognitieve psychologie? - TentamenTests 8

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Het autobiografisch geheugen is multidimensionaal. Uit welke componenten bestaat het autobiografisch geheugen?

  1. Spatieel, emotioneel en sensorisch.
  2. Spatieel, fonologisch en episodisch.
  3. Auditief, visueel en episodisch.

Vraag 2

De reminiscence bump kan verklaard worden doordat perioden van snelle veranderingen beter opgeslagen worden. Welke hypothese is dit?

  1. De self-image hypothese.
  2. De cognitieve hypothese.
  3. De cultural life script hypothese.

Vraag 3

Voor welk fenomeen wordt de repeated recall methode gebruikt?

  1. Flashbulb memories
  2. Autobiografisch geheugen
  3. De reminiscence bump

Vraag 4

Welk hersengebied wordt met name genoemd als zijnde betrokken bij emotionele herinneringen?

  1. Hippocampus
  2. Amygdala
  3. Hypothalamus

Vraag 5

Hoe wordt kennis van een persoon over een bepaald aspect van de omgeving genoemd?

  1. Schema
  2. Script
  3. Source

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

A. Spatieel, emotioneel en sensorisch.

Vraag 2

B. De cognitieve hypothese

Vraag 3

A. Flashbulb memories

Vraag 4

B. Amygdala

Vraag 5

A. Schema

Hoe werkt leerproces, het geheugen en intelligentie? - TentamenTests 12

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat leidt tot het syndroom van Korsakov?

  1. Thiamine deficientie als gevolg van alcoholisme.
  2. Dopamine deficientie als gevolg van depressie.
  3. Serotonine deficientie als gevolg van chronische stress.
  4. Melatonine deficiente als gevolg van slaapgebrek.

Vraag 2

Retrograde amnesie is ... ; anterograde amnesie is ...

  1. Tijdelijk geheugenverlies; permanent geheugenverlies.
  2. Verlies van het korte-termijn geheugen; verlies van het lange-termijn geheugen.
  3. Onvermogen om nieuwe herinneringen op te slaan; verlies van het geheugen voor oude gebeurtenissen.
  4. Verlies van het geheugen voor oude gebeurtenissen; onvermogen om nieuwe herinneringen op te slaan.

Vraag 3

De ziekte van Alzheimer gaat gepaard aan hersendysfunctie ten gevolge van:

  1. Degeneratie van de vezelverbinden tussen de substantia nigra en de basale ganglia.
  2. Het afsterven van neuronen in de dorsomediale thalamus.
  3. Het vormen van 'tangles' en 'plagues' in de cerebrale cortex en hippocampus.
  4. Een epileptische focus in de temporaal kwab.

Vraag 4

Een 'delayed response' taak wordt gebruikt om een bepaald aspect van het geheugen te testen. Om welke vorm van geheugen gaat het?

  1. Procedureel geheugen
  2. Declaratief geheugen
  3. Episodisch geheugen
  4. Werkgeheugen

Vraag 5

De genen die te maken hebben met de ziekte van Alzheimer leiden tot een opstapeling van ... in het brein.

  1. Glucose
  2. Amyloide proteinen
  3. Arachidonisch zuur
  4. Acetylcholine

Vraag 6

Een eigenaardigheid wat betreft het geheugen van de neurologische patient H. M., die een beschadiging aan de hippocampus had, was dat hij:

  1. In staat was nieuwe vaardigheden te leren, maar zich niet kon herinneren ze ooit geleerd te hebben
  2. In staat was om lange-termijn herinneringen te vormen, maar geen korte-termijn herinneringen
  3. In staat was om gemakkelijk de weg te vinden naar zijn nieuwe woning
  4. Hij zich de namen kon herinneren van personen, maar niet wist bij welke persoon de naam hoorde

Vraag 7

Voor vele hippocampale neuronen geldt dat long-term potentiation afhangt van de activatie van:

  1. Nicotine receptoren
  2. Muscarine receptoren
  3. NMDA receptoren
  4. GABA receptoren

Vraag 8

Welke hersenstructuur is aangetast bij de ziekte van Korsakoff?

  1. De hippocampus
  2. De thalamus
  3. De amygdala
  4. De nucleus basalis

Vraag 9

Bij long-term potentiation (LTP) verandert de efficiëntie van de synaptische overdracht tussen neuronen. De receptoren die hierbij betrokken zijn reageren op de neurotransmitter:

  1. GABA
  2. Acetylcholine
  3. Glutamaat
  4. Dopamine

Vraag 10

Er is enige aanwijzing dat bepaalde stoffen het geheugen verbeteren. Wat hebben deze stoffen met elkaar gemeen?

  1. Ze verhogen de bloedtoevoer naar het brein
  2. Ze blokkeren long-term potentiation (LTP)
  3. Ze verlagen calcium nivo’s
  4. Ze stimuleren receptoren voor acetylcholine

Vraag 11

Welk van de onderstaande ionen speelt de meest directe rol in het tot stand komen van de synaptische modificatie bij LTP (long-term potentiation)?

  1. Het calcium ion
  2. Het natrium ion
  3. Het magnesium ion

Vraag 12

Onderzoek bij amnesiepatienten heeft tot de conclusie geleid dat mensen ____ type geheugen hebben, en dat geheugen afhankelijk is van ____ in de hersenen. Wat moet er op de open plaatsen komen te staan?

  1. Meer dan een (1); meerdere locaties
  2. Een (1); Een (1) locatie
  3. Meer dan een (1); Een (1) locatie

Vraag 13

LTP is het neurale mechanisme dat ten grondslag ligt aan ons:

  1. Semantisch geheugen
  2. Lange-termijn geheugen
  3. Korte-termijn geheugen

Vraag 14

Wat is een engram?

  1. Alle golven die een EEG vormt
  2. Een representatie van wat er geleerd is
  3. Een representatie van het geheugen

Vraag 15

Wat is sensitisatie?

  1. Het gevoeliger worden van een vaak gestimuleerde plek.
  2. Intense stimulatie op een andere plek dan de plek van habituatie.
  3. Het gevoeliger worden voor een stof als gevolg van prenatale blootstelling aan die stof.

Vraag 16

Het engram van klassieke conditionering is te vinden in de cortex/niet in de cortex en door het hele brein heen/gelokaliseerd.

  1. Niet in de cortex; gelokaliseerd
  2. In de cortex; gelokaliseerd
  3. Niet in de cortex; door het hele brein

Vraag 17

Anterograde amnesie kan ontstaan als gevolg van beschadiging aan de:

  1. Hippocampus
  2. Amygdala
  3. Cortex

Vraag 18

Bij het syndroom van Korsakov is er sprake van een:

  1. Vitamine A tekort
  2. Thiamine tekort
  3. Eiwit tekort

Vraag 19

Wat is geen eigenschap van ‘long-term potentiation’ (LTP)?

  1. Specifiek karakter
  2. Associatief
  3. Zelfstandig

Vraag 20

Wat is een retrograde neurotransmitter?

  1. Een transmitter die het effect van andere transmitters in de synaps doet verminderen.
  2. Een transmitter die bij overmatige stimulatie van het postsynaptische neuron terugkeert naar het presynaptische neuron om het te veranderen.
  3. Een transmitter die in geval van overbodigheid terugkeert naar het presynaptische neuron.

Vraag 21

Wat is geen overeenkomst tussen de AMPA receptor en de NMDA receptor?

  1. Ze zijn allebei gevoelig voor natrium.
  2. Ze reageren allebei op de neurotansmitter glutamaat.
  3. Ze zijn allebei ionotroop.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

A. Thiamine deficientie als gevolg van alcoholisme.

Vraag 2

D. Verlies van het geheugen voor oude gebeurtenissen; onvermogen om nieuwe herinneringen op te slaan.

Vraag 3

C. Het vormen van 'tangles' en 'plagues' in de cerebrale cortex en hippocampus.

Vraag 4

D. Werkgeheugen

Vraag 5

B. Amyloide proteinen

Vraag 6

A. In staat was nieuwe vaardigheden te leren, maar zich niet kon herinneren ze ooit geleerd te hebben

Vraag 7

C. NMDA receptoren

Vraag 8

B. De thalamus

Vraag 9

C. Glutamaat

Vraag 10

A. Ze verhogen de bloedtoevoer naar het brein

Vraag 11

A. Het calcium ion

Vraag 12

A. Meer dan een (1); meerdere locaties

Vraag 13

B. Lange-termijn geheugen

Vraag 14

B. Een representatie van wat er geleerd is

Vraag 15

B. Intense stimulatie op een andere plek dan de plek van habituatie.

Vraag 16

A. Niet in de cortex; gelokaliseerd

Vraag 17

A. Hippocampus

Vraag 18

B. Thiamine tekort

Vraag 19

C. Zelfstandig

Vraag 20

B. Een transmitter die bij overmatige stimulatie van het postsynaptische neuron terugkeert naar het presynaptische neuron om het te veranderen.

Vraag 21

A. Ze zijn allebei gevoelig voor natrium.

Hoe leert de adapterende geest? - TentamenTests 8

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Onder welke vorm van leren vallen habituatie en sensitisatie?

  1. Associatief leren
  2. Non-associatief leren
  3. Observationeel leren

Vraag 2

Welk vorm van leren houdt in dat verbindingen tussen verschillende stimuli of gedragingen worden gevormd?

  1. Associatief leren
  2. Non-associatief leren
  3. Observationeel leren

Vraag 3

Als je vaak pizza eet, en je wordt op een keer ziek na het eten van een pizza, is het onwaarschijnlijk dat je een associatie legt tussen pizza en ziek worden. Als je echter voor het eerst zeevruchten eet en direct ziek wordt, is de kans groot dat je zeevruchten associeert met ziek worden. Hoe wordt dit proces genoemd in klassieke conditioneringstheorie?

  1. Hogere orde-conditionering
  2. Discriminatie
  3. Latente inhibitie

Vraag 4

In welke van onderstaande situaties wordt gebruik gemaakt van een secundaire bekrachtiger?

  1. Bij een gedichtenwedstrijd op school krijgt het winnende kind een medaille.
  2. De oppas geeft de kinderen snoepjes als ze hun speelgoed netjes opruimen.
  3. Een leraar op de basisschool beloont de klas met een middag knutselen als ze goed gewerkt hebben, wat de meeste kinderen erg leuk vinden om te doen.

Vraag 5

Volgens wie is bekrachtigen effectiever dan straffen?

  1. Pavlov
  2. Thorndike
  3. Bandura

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. Non-associatief leren.

Vraag 2

A. Associatief leren

Vraag 3

C. Latente inhibitie

Vraag 4

A. Bij een gedichtenwedstrijd op school krijgt het winnende kind een medaille.

Vraag 5

B. Thorndike

Wat is de rol van kennis in de cognitieve psychologie? - TentamenTests 9

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Tot welke benadering behoort het hiërarchische model van Collins en Quillin?

  1. Prototypische benadering
  2. Exemplars-benadering
  3. Semantische netwerken-benadering

Vraag 2

Hoe kan een connectionistisch model getraind worden?

  1. Met back propagation
  2. Met hidden units
  3. Met mirror neurons

Vraag 3

Op welke observatie is de sensory-functional hypothesis gebaseerd?

  1. De dissociatie tussen taalbegrip en taalproductie.
  2. De dissociatie tussen levend en niet-levende objecten.
  3. De dissociatie tussen lange- en kortetermijngeheugen.

Vraag 4

Wat wordt aangetoond met de sentence verification technique?

  1. Typiciteitseffect
  2. Cognitieve economie
  3. Gespreide activatie

Open Vragen

Vraag 1

Welke vier theorieën over de manier waarop concepten worden gerepresenteerd in hersenen worden in het boek besproken?

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

C. Semantische netwerken-benadering

Vraag 2

A. Met back propagation

Vraag 3

B. De dissociatie tussen levend en niet-levende objecten.

Vraag 4

A. Typiciteitseffect

Antwoordindicatie Open Vragen

Vraag 1

Sensory-functional hypothesis, semantische categorieën benadering, multiple-factor approach en embodied approach.

Wat is de betekenis van taal in de cognitieve psychologie? - TentamenTests 11

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat voor soort verwerking speelt een rol bij het phoneme restauration effect?

  1. Bottom-up
  2. Top-down
  3. Zowel bottom-up als top-down

Vraag 2

Late closure is een principe uit…

  1. De syntactische benadering.
  2. De interactionistische benadering.
  3. De pragmatische benadering.

Vraag 3

‘Paul en Dennis laten de hond uit. Onderweg praten ze over de afgelopen vakantie.’ In deze zin interpreteer je ‘ze’ als verwijzing naar Paul en Dennis, niet naar de honden. Wat voor soort inferentie is dit?

  1. Anaforische inferentie
  2. Instrumentele inferentie
  3. Causale inferentie

Vraag 4

De psycholinguïsten hielden zich bezig met vier primaire gebieden van taal. Welke hoort daar niet bij?

  1. Acquisiti
  2. Begrip
  3. Context

Vraag 5

Volgens wie zou taal zijn voorgeprogrammeerd in de hersenen?

  1. Wernicke
  2. Chomsky
  3. Ebbinghaus

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. Top-down

Vraag 2

A. De syntactische benadering.

Vraag 3

A. Anaforische inferentie

Vraag 4

C. Context

Vraag 5

B. Chomsky

Hoe worden problemen opgelost? - TentamenTests 12

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Met welke test kun je functional fixedness aantonen?

  1. Lexical decision task
  2. Candle problem
  3. Tower of Hanoi

Vraag 2

Wat is volgens Gick & Holyoak’s onderzoek de moeilijkste stap in het proces van analogisch problemen oplossen?

  1. Opmerken
  2. In kaart brengen
  3. Toepassen

Vraag 3

Uit welke stappen bestaat fase II van het creatieve probleemoplossingsproces volgens?

  1. Evaluatie en planning
  2. Probleem en feiten in kaart brengen
  3. Definitie en ideeën genereren

Vraag 4

Welke menselijke eigenschap lijkt zowel aan mentale stoornissen als aan creativiteit gelinkt te zijn?

  1. Latente inhibitie
  2. Neuroticisme
  3. Zorgvuldigheid

Vraag 5

Wie bedachten de informatie-verwerking benadering tot het oplossen van problemen?

  1. Newell & Simon
  2. Cowan & Dunbar
  3. Gestaltpsychologen

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

Vraag 1

B. Candle problem

Vraag 2

A. Opmerken

Vraag 3

C. Definitie en ideeën genereren

Vraag 4

A. Latente inhibitie

Vraag 5

A. Newell & Simon

Hoe worden beslissingen genomen? - TentamenTests 13

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Door welke heuristiek kunnen stereotypen ontstaan?

  1. Availability heuristic
  2. Representativeness heuristic
  3. Confirmation heuristic

Vraag 2

‘Als ik studeer, krijg ik een goed cijfer. Ik heb gestudeerd. Daarom krijg ik een goed cijfer.’ Wat voor soort syllogisme is dit?

  1. Categorisch syllogisme
  2. Deductief syllogisme
  3. Conditioneel syllogisme

Vraag 3

Vroege theorieën over beslissingen maken waren voornamelijk gebaseerd op:

  1. Emoties
  2. Prospect theorie
  3. Verwachte resultaat-theorie

Vraag 4

Welke factor maakt een inductief argument niet sterker?

  1. Representativiteit
  2. Klein aantal observaties
  3. Groot aantal observaties

Vraag 5

Door wie is de basisvorm van deductief redeneren geïntroduceerd?

  1. Socrates
  2. Plato
  3. Aristoteles

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A. Availability heuristic

Vraag 2

C. Conditioneel syllogisme

Vraag 3

C. Verwachte resultaat-theorie

Vraag 4

B. Klein aantal observaties

Vraag 5

C. Aristoteles

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1339 1