Psychology and behavorial sciences - Theme
- 15998 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Als sociaal psychologen beschrijvende methoden gebruiken, betekent dit dat ze:
Als een onderzoeker de invloed van temperatuur op stemming onderzoekt, dan is temperatuur:
Wat is validiteit?
Noem een voordeel en een nadeel van internet-experimenten.
Wat is het belangrijkste verschil tussen een experiment en een quasi-experiment?
C. Zelfrapportage in vragenlijsten gebruiken.
B. De onafhankelijke variabele.
Dit kijkt of de test echt meet wat hij moet meten.
Een voordeel is dat er in korte tijd veel data (van over de hele wereld) verzameld kan worden en een nadeel is dat er niet veel controle is voor de onderzoeker.
In een experiment worden deelnemers willekeurig toegewezen aan de voorwaarden, terwijl ze dat in een quasi-experiment niet worden.
Bij het maken van causale attributies moeten we bepalen of het gedrag werd veroorzaakt door:
Consensus of consistentie.
Objectieve of subjectieve oorzaken.
Interne of externe oorzaken.
Een persoon of de ander.
Stel je voor dat je heel goed presteert op dit examen. Achteraf schrijf je dit toe aan een goede tip die je hebt gekregen: dat hoofdstuk 3 en 7 belangrijk zijn. Wat voor soort zelfattributie doe je hier?
Extern, stabiel.
Intern, onstabiel.
Extern, onstabiel.
Intern, stabiel.
Net als al haar vriendinnen is Julia altijd bang voor de kat van de buren. Julia is bijna nooit bang voor andere katten. Volgens het attributiemodel van Kelley is de attributie die hieruit volgt ...
Gemengd (Julia's gedrag heeft interne en externe oorzaken).
Een interne (over Julia).
Een externe (over de kat).
Dit kan op basis van deze informatie niet worden vastgesteld.
Je legt een tentamen af en moet veel vragen raden. Je bent een goede gokker en krijgt een hoog cijfer. Je concludeert dat je hebt begrepen waar het examen over ging. Wat voor soort attributie is dit?
Een fundamentele, onjuiste toeschrijving.
Een externe attributie.
Een onwerkelijke toeschrijving.
Een interne attributie.
Welke van de onderstaande antwoorden is geen informatie uit Kelley's covariatiemodel?
Consistentie.
Onderscheidend vermogen.
Consensus.
Correspondentie.
Depressieve mensen hebben de neiging:
Tot "self-serving" attributie.
"Zelfverbeterende" attributies te maken.
Om geen "egoïstische" attributies te maken.
Om meer te willen eten.
Onze verwachtingen over hoe andere mensen zich zouden moeten gedragen, kunnen onze interpretaties verstoren. Aan welke attributiebias wordt dit toegeschreven?
Vooringenomenheid bij zelfattributie.
Toeschrijvingsvoorkeur voor eigenbelang.
Valse consensus bias.
Wat is de covariatietheorie?
Waar verwijst het principe ‘onderscheidend vermogen’ naar?
C. Interne of externe oorzaken.
C. Extern, onstabiel.
C. Een externe (over de kat).
D. Een interne attributie.
D. Correspondentie.
C. Om geen "egoïstische" attributies te maken.
C. Valse consensus bias.
Volgens deze theorie kunnen mensen interne (het is vanwege de persoon) en externe (het is vanwege de situatie) attributies maken.
De mate waarin een persoon reageert op verschillende objecten onder verschillende omstandigheden.
Anna gaat ervan uit dat alle Duitsers een afkeer hebben van homoseksuelen. Dit is een voorbeeld van:
Een stereotype.
Een sociale norm.
Een vooroordeel.
Discriminatie.
Als je in een goed humeur bent ...
Maak je minder gebruik van stereotypen.
Maak je meer gebruik van complexe scripts.
Lees je liever de krant dan een tijdschrift.
Maak je meer gebruik van heuristieken.
De fundamentele attributiefout is:
De neiging om succes toe te schrijven aan interne oorzaken.
De neiging om voor elke gebeurtenis een oorzaak te willen vinden.
De neiging om situationele oorzaken voor het gedrag van anderen te onderschatten.
De neiging om jezelf als positief te willen zien.
In welke gemoedstoestand zijn mensen het beste in staat om informatie systematisch te verwerken?
Een positieve gemoedstoestand.
Een neutrale gemoedstoestand.
Een negatieve gemoedstoestand.
Zowel in een positieve als een negatieve gemoedstoestand.
Wim belt eerst zijn grootvader. Dan belt hij zijn vriendje. In het tweede gesprek praat hij harder en langzamer dan normaal. Hoe heet dit fenomeen?
Priming.
Emotionele besmetting.
Stemeffect.
Imitatie (mimiek).
In sommige tv-commercials wordt humor gebruikt om kijkers een positief gevoel te geven. Adverteerders hopen dat hierdoor het getoonde product beter gaat verkopen. Welk attitudevormingsproces wordt hier gebruikt?
Instrumentele conditionering.
Klassieke conditionering.
Observationeel leren.
Ervaring (louter blootstelling).
Welke van de uitspraken is / zijn waar?
I. Priming kan impliciete doelen oproepen en deze kunnen op hun beurt de stereotype-activering beïnvloeden.
II. Als we ons er van bewust zijn dat we de neiging hebben tot stereotypering, en als we het vermogen en de motivatie hebben om onze gedachten te beheersen, zijn we nog steeds niet in staat om de neiging tot stereotypering te beheersen.
I is waar.
II is waar.
Zowel I als II zijn waar.
A. Een stereotype.
D. Maak je meer gebruik van heuristieken.
C. De neiging om situationele oorzaken voor het gedrag van anderen te onderschatten.
C. Een negatieve gemoedstoestand.
A. Priming.
A. Instrumentele conditionering.
A. I is waar.
De 'Terror Management Theory' is gebaseerd op:
De angst van mensen voor terreur.
De verschillende reacties op de dood van cultuur tot cultuur.
De angst van mensen voor de dood.
De automatische angstreactie in gevaarlijke situaties.
Wat laat recent cultureel psychologisch onderzoek naar zelfverbetering zien?
Dat mensen in collectivistische culturen zichzelf meer wegcijferen.
Dat mensen in individualistische en collectivistische culturen beiden zelfverbetering beoefenen, maar dat de cultuur bepaalt hoe ze dit doen.
Dat mensen in collectieve culturen geen zelfverbetering beoefenen.
Dat mensen in individualistische culturen meer aan zelfverbetering doen.
Welke van de volgende geeft de meest volledige en nauwkeurige beschrijving van het zelfconcept?
Het beïnvloedt onbewust en automatisch elke gedachte, handeling en gevoel.
Het geeft ons het gevoel dat we bestaan.
Het zorgt ervoor dat we precies weten wie we zijn.
Het geeft ons een goed gevoel over onszelf.
Welke van de uitspraken is / zijn waar?
I. Zelfcategoriseringstheorie suggereert dat mensen de wereld verdelen in ingroups en outgroups, maar dit gebeurt niet met motivatie; het is een neveneffect van het waarnemingsproces.
II. De sociale vergelijkingstheorie stelt dat we ons alleen vergelijken met mensen die lager zijn dan wij.
I is waar.
II is waar.
Zowel I als II zijn waar.
Waarom is introspectie geen goed hulpmiddel om onszelf te leren kennen?
Wat is het zelfreferentie-effect?
A. De angst van mensen voor terreur.
B. Dat mensen in individualistische en collectivistische culturen beiden zelfverbetering beoefenen, maar dat de cultuur bepaalt hoe ze dit doen.
A. Het beïnvloedt onbewust en automatisch elke gedachte, handeling en gevoel.
A. I is waar.
Deze methode om zelfkennis te verkrijgen is niet alleen gebrekkig vanwege het automatische element van veel van onze cognitieve verwerking, maar ook vanwege persoonlijke vooroordelen en wensen die het moeilijk maken om onszelf nauwkeurig te beoordelen. Mensen weten niet hoe hun geest werkt en als ze het gevoel hebben dat ze het wel weten, rationaliseren ze vaak gewoon hun gedachten en gedrag.
Informatie die betrekking heeft op het zelf wordt sneller verwerkt en gemakkelijker te onthouden dan andere informatie.
Welke van de volgende uitspraken past niet in het sociaal-psychologische concept van attitudes?
Een attitude is een algehele evaluatie van een object.
Attitudes zijn positief of negatief.
Attitudes kunnen verschillen in valentie.
Een attitude is gebaseerd op cognitieve, affectieve en gedragsmatige informatie.
Je bent 's avonds op het station en je hebt honger. Je gaat naar de kiosk en vraagt om een broodje. Ze hebben alleen een heel duur worstenbroodje. Je houdt niet van worstenbroodjes, maar je koopt er toch een. Waar leidt deze beslissing volgens de dissonantietheorie toe?
Je loopt sneller naar de trein.
Je denkt dat het worstenbroodje viezer is dan wanneer het goedkoper zou zijn.
Je vindt het worstenbroodje lekkerder dan wanneer het goedkoper was.
Het worstenbroodje smaakt zoals het altijd smaakt.
Wat zijn de drie componenten van attitudes volgens het meercomponentenmodel van attitudes?
Wat is de theorie van beredeneerde actie?
B. Attitudes zijn positief of negatief.
C. Je vindt het worstenbroodje lekkerder dan wanneer het goedkoper was.
Cognitieve, affectieve en gedragsmatige voorlopers.
De theorie van beredeneerde actie (TRA) is een model dat gedrag voorspelt door te kijken naar gedragsintenties bepaald door attitudes en subjectieve normen.
Een adverteerder maakt een nieuwe advertentie voor tandpasta. De advertentie richt zich op de nieuwe enzymen in de tandpasta die het effectiever maken tegen tandbederf. Welk publiek is het meest ontvankelijk voor deze boodschap volgens het 'elaboration likelihood model' (ELM)?
Een publiek is niet gemotiveerd en heeft geen cognitieve capaciteiten om de boodschap te verwerken.
Een publiek dat erg intelligent is en niet over de cognitieve capaciteiten beschikt om de boodschap te verwerken.
Een publiek dat gemotiveerd is en de cognitieve capaciteiten heeft om de boodschap te verwerken.
Een publiek dat erg intelligent is maar de cognitieve capaciteiten heeft om de boodschap te verwerken.
Volgens het informatieverwerkingsmodel van McGuire is de overtuigende impact van een bericht het resultaat van vijf stappen. Welke maakt geen deel uit van die stappen?
Gedrag.
Omkering.
Begrip.
Wat is cognitieve dissonantie?
C. Een publiek dat gemotiveerd is en de cognitieve capaciteiten heeft om de boodschap te verwerken.
B. Omkering.
Cognitieve dissonantie is de ongemakkelijke spanning wanneer onze overtuigingen en onze acties niet overeenkomen, een toestand die we zeer gemotiveerd zijn om te verminderen.
In het lijnenexperiment van Asch (1951, 1956):
Hadden deelnemers de neiging om hetzelfde te antwoorden als de bondgenoten, zelfs als het antwoord duidelijk fout was.
Zetten de deelnemers elkaar openlijk onder druk om het juiste antwoord te geven.
Toonden deelnemers informatieve compliance.
Benadrukte de onderzoeker het belang van consensus.
Duncan weet dat de samenleving alcoholgebruik onder jongeren afkeurt; hij weet ook dat veel van zijn vrienden in het weekend drinken. Het besef dat dit gedrag wordt afgekeurd vertegenwoordigt (I), terwijl de wetenschap dat veel jongeren drinken (II) vertegenwoordigt.
(I) een dwangnorm; (II) een beschrijvende norm.
(I) een beschrijvende norm; (II) een dwangnorm.
(I) een beschrijvende norm; (II) conformisme.
(I) een dwangnorm; (II) conformisme.
Waarom vergelijken we volgens Festingers sociale vergelijkingstheorie onze meningen met die van anderen?
Om onze eigen meningen te classificeren.
Om een sociale ranglijst te maken van mensen die steeds slechter presteren.
Om onzekerheid te verminderen.
Om de sociale realiteit te begrijpen en informatie te verzamelen.
Groepspolarisatie vindt plaats wanneer:
Individuen riskantere beslissingen nemen wanneer ze alleen zijn dan in een groep.
Het hebben van tegengestelde opvattingen in een groep leidt tot de vorming van twee of meer subgroepen.
De mening van de minderheid wordt verworpen.
De aanvankelijke meningen van de groep intenser worden tijdens de interactie.
Groepsdenken is het resultaat van een te grote nadruk op:
Het unieke van het individu.
Het luisteren naar de mening van de minderheid.
Het streven naar consensus.
Het uitwisselen van unieke informatie.
Wat is niet een van de verklaringen voor sociale facilitering / sociale remming?
Evaluatie van de vrees.
Tegenstrijdige aandacht.
Sociale normen.
Wat is het verschil tussen beschrijvende en dwingende normen?
Wat kan een gevolg zijn van de-individuatie?
Welke beïnvloedingstechniek wordt gebruikt in de volgende beschrijving: Een verkoper doet een extreem verzoek (dat wordt geweigerd), dan doet hij een redelijker verzoek?
Noem twee factoren die van invloed zijn op het conformiteitsniveau.
Waar verwijst groepspolarisatie naar?
A. Hadden deelnemers de neiging om hetzelfde te antwoorden als de bondgenoten, zelfs als het antwoord duidelijk fout was.
A. (I) een dwangnorm; (II) een beschrijvende norm.
D. Om de sociale realiteit te begrijpen en informatie te verzamelen.
D. De aanvankelijke meningen van de groep intenser worden tijdens de interactie.
C. Het streven naar consensus.
C. Sociale normen.
Een beschrijvende norm vertelt je wat anderen werkelijk doen in een bepaalde situatie, terwijl dwangnormen je vertellen wat je moet doen.
Omdat mensen hun individuele identiteitsgevoel worden ontnomen, zullen ze zich eerder extreem gedragen, wat in strijd is met normen en asociaal is.
Door-in-the-face techniek.
Het antwoord moet bestaan uit twee van de volgende: groepsgrootte, unanimiteit, sociale steun en cultuur.
In groepen een extremere beslissing nemen dan het individu zou nemen.
Willem heeft een kamergenoot beloofd een pakje koffie uit de supermarkt mee te nemen. Maar zijn kamergenoot was gisteravond vreselijk onaardig tegen hem, en hij besluit het opzettelijk te 'vergeten'. Deze vorm van agressie is:
Actief.
Indirect.
Ontwijkend.
Instrumentaal.
Wat veroorzaakt volgens Berkowitz 'cognitieve neo-associatietheorie emotionele agressie'?
Frustratie.
Pijn.
Slaaptekort.
Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.
B. Indirect.
D. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.
Wat is geen mogelijke oorzaak van het omstandereffect?
Pluralistische onwetendheid.
Verspreiding van verantwoordelijkheid (verdeelde verantwoordelijkheid).
Remming van het publiek.
Slachtoffer devaluatie.
Hoe probeert het model van negatieve staatshulp het hulpgedrag van mensen te verklaren?
Leg uit hoe pluralistische onwetendheid kan leiden tot het omstandereffect.
Waar verwijst de theorie van verwantschapsselectie naar?
D. Slachtoffer devaluatie.
Volgens dit model hebben mensen een aangeboren drive om hun negatieve stemmingen te verminderen en kan hulpgedrag de stemming verbeteren.
Noodsituaties zijn onvoorspelbaar, zeldzaam en riskant. Als we een situatie voorgeschoteld krijgen die plotseling en onbekend is, kunnen we tijd besteden aan het uitzoeken wat er aan de hand is - hoe meer mensen om ons heen zijn, hoe meer we naar anderen zullen zoeken voor aanwijzingen. Als iedereen dit doet, zal niemand iets doen.
De verwantsselectietheorie stelt dat we zijn geëvolueerd om mensen te bevoordelen die genetisch aan ons verwant zijn en dat we eerder naaste familieleden helpen dan vreemden.
We voelen ons vaker aangetrokken tot mensen die veel om ons heen zijn. Waarom is dat zo?
Je zult eerder iemand van dichtbij ontmoeten en het kost minder moeite om contact te onderhouden.
Regelmatig contact geeft meer informatie over die persoon.
Hoe meer we worden blootgesteld aan een stimulus, hoe groter de kans dat we ermee sympathiseren.
Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.
Waar verwijst nabijheid naar (als het gaat om leuk vinden)?
Wat zijn de andere twee factoren die de smaak kunnen beïnvloeden?
Wat is hartstochtelijke liefde?
Wat is het verschil tussen een ruilrelatie en een gemeenschappelijke relatie?
D. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.
Het is aangetoond dat het fysiek dicht bij anderen zijn (nabijheid) de kans vergroot om vrienden met hen te worden. Dit betekent dat je waarschijnlijk meer vrienden bent met je kamergenoot, of je buurman, dan met iemand die op 10 minuten rijden woont.
Bekendheid en gelijkenis.
Dit is een intense staat van liefde, meestal gekenmerkt door opdringerig denken en preoccupatie met de partner, idealisering van de ander en het verlangen om de ander te kennen en door diegene gekend te worden.
In een ruilrelatie maken mensen zich zorgen over wat hun partner krijgt en wat zij zelf ontvangen om voor billijke voordelen te zorgen. Een gemeenschappelijke relatie is een relatie waarin het individu zich meer zorgen maakt over wat zijn partner krijgt dan over wat hij zelf ontvangt, en de neiging heeft om de zorgen van de ander boven die van hemzelf te stellen.
Wat gebeurt er in de ‘stormende fase’ van groepsontwikkeling?
Wat zijn de andere vier fasen?
Wat is resocialisatie?
Waar verwijst rechtschapenheid naar?
Er is een groot conflict in de groep, omdat de leden weerstand bieden aan invloed en het oneens zijn.
Vormen, normeren, optreden en verdagen.
Wanneer een persoon afwijkend is, wordt deze persoon een marginaal groepslid, totdat hij vertrekt.
De mate waarin de verzameling mensen wordt gezien als met elkaar verbonden in een samenhangende eenheid.
Wat voor soort taak is brainstormen?
Disjunctief.
Additief.
Conjunctief.
Waar zijn contingentiebenaderingen op gericht als we naar leiderschap kijken?
Dynamiek tussen leider en volger.
Persoonlijkheidskenmerken van leiders.
De rol die situationele factoren spelen.
Wat is het verschil tussen feitelijke en potentiële groepsprestaties?
Wat is het zuignapeffect?
Waarom is de kans groter dat het Köhler-effect optreedt bij conjunctieve taken?
Wat is transactionele leiding?
B. Additief.
C. De rol die situationele factoren spelen.
Potentiële groepsprestaties zijn een berekening van hoe productief elk individueel lid zou zijn als de taak zou worden opgesplitst. Werkelijke groepsprestaties zijn hoe productief de groep is wanneer zij als een groep werkt.
Wanneer een individueel groepslid vermoedt dat anderen verslappen, verlagen ze hun eigen inspanningen om te voorkomen dat ze de "sukkel" worden.
Volgens het Köhler-effect kunnen leden harder werken dan individueel, omdat ze niet verantwoordelijk willen zijn voor zwakke groepsprestaties. Bij conjunctieve taken is een team zo sterk als zijn zwakste schakel.
Transactioneel leiderschap kijkt naar de uitwisseling van goederen. Een leider geeft volgers iets wat ze willen en de leider krijgt er iets voor terug.
Categorisering is handig, omdat categorisering ...
Leidt tot een nauwkeurigere sociale perceptie.
Aanmoedigt om meer tijd te nemen om een oordeel over anderen te vellen.
Extra cognitieve reserves vrijmaakt.
De cognitieve belasting vermindert.
Welk aspect van de identiteit valt op als je een vergelijking maakt tussen Nederlanders en Japanners?
Persoonlijke identiteit.
Sociale identiteit.
Relationele identiteit.
Individuele identiteit.
D. De cognitieve belasting vermindert.
B. Sociale identiteit.
Waar staat WEIRD voor?
Waar verwijst ‘onzekerheidsvermijding’ naar in Hofstede's model?
Wat is assimilatie?
Aan welk acculturatietype geven migranten de voorkeur?
Westers / blank, opgeleid, geïndustrialiseerd, rijk, democratisch.
De mate waarin een natie afkerig is van risico en onzekerheid.
Een acculturatiestrategie, die wordt gekenmerkt door het belang van het onderhouden van een positieve relatie met het gastland, en niet door het behoud van de eigen culturele identiteit.
Integratie.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1015 |
Add new contribution