Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Samenvatting van artikelen over Psychiatrie en Psychisch Functioneren

Samenvattingen over het thema Psychisch Functioneren. De set met artikel samenvattingen is gebaseerd op de voorgeschreven artikelen bij enkele vak aan Nederlandse universiteiten rond dit thema in de periode 2019 - 2021

Thema's die o.a aan bod komen: autisme, borderline personaliteitsstoornis

Image  Image  Image  Image

Check summaries and supporting content in full:
De hersenen en stress - De Kloet et al - Artikel

De hersenen en stress - De Kloet et al - Artikel

Abstract

Een stressrespons in het brein zorgt voor activatie van neuropeptide-secreterende systemen, met het uiteindelijke gevolg dat de bijnier corticosteroïden gaat produceren. Corticosteroïden kunnen binden aan twee types kernreceptoren, die als transcriptionele regulatoren functioneren. Op deze manier spelen corticosteroïden een grote rol in de regulatie van neuronale en netwerk responses die de grondslag vormen van gedragsaanpassing. Dit kan uiteraard ook fout gaan, waarbij stressgerelateerde hersenziektes ontstaan door ongunstige gebeurtenissen. De genen voor het voorspellen van kwetsbare fenotypes worden nu geïdentificeerd.

Introductie

De connectie tussen sensorische informatie en het beoordelingsproces wordt gevormd door het limbische systeem, die onder andere bestaat uit de prefrontale cortex, amygdala en de hippocampus. Er is sprake van en dynamische equilibrium, die kan worden verstoord door stressoren zoals fysieke of psychologische events. Er volgt dan een stressresponse van het sympathische zenuwstelsel, waarbij noradrenaline(vanuit vele synapsen) en adrenaline(uit de bijnier) vrijkomt. Indien de stressresponse snel wordt geactiveerd, wanneer dit nodig is, en efficiënt wordt beëindigd spreekt men van effectieve coping. Alle processen die behoren bij een stress response worden allostase genoemd. Men spreekt van ‘allostatic load’ indien er sprake is van een inadequate of een excessieve en verlengde stressresponse, waarbij het dynamische equilibrium niet makkelijk kan worden hersteld.

Werking in het brein

Het stresssysteem kent twee verschillende manieren:

  • De snelle modus betreft het sympathisch gedreven corticotropine-releasing hormoon (CRH), wat wordt geproduceerd door de hypothalamus en wordt gemedieerd door de CRH1-receptor. Het gevolg is een typische ‘fight, flight and fright’ response. De CRH1-receptor activeert ook de hypothalamische-hypofyse-bijnier as (HPA-as), waarbij CRH en vasopressine worden gesecreteerd. Het uiteindelijke gevolg is dat de hypofyse ACTH gaat produceren, wat de adrenale cortex aanzet tot de productie van cortisol en corticosteron. Onder andere het limbische systeem en ascending herstenstam paden met viscerale en sensorische stimuli kunnen de hypothalamus aanzetten tot het produceren van CRH.

  • De langzame modus wordt gemedieerd door de CRH2-receptor en deze modus bevordert aanpassing en herstel.

Corticosteroïden spelen een rol in beide manieren door mineralocorticoïde en glucocorticoïde receptoren, die voorkomen in het limbische systeem. Corticosteroïden circuleren in het bloed, waardoor ze ook in andere organen komen die een rol spelen in de coping met stress, herstel en adaptatie. Een gedetailleerdere uitleg kan men vinden in BOX2 ‘Diversity of mineralocorticoid and glucocorticoïd receptor signalling in limbic neurons’ op bladzijde 465. Mineralocorticoïde receptoren (MR) zijn verantwoordelijk voor het begin van de stress response, terwijl glucocorticoïde receptoren(GR) verantwoordelijk zijn voor het beëindigen van de stress response en het beginnen van het herstel. Beide receptoren binden aan hetzelfde receptormolecuul, alleen is de affiniteit voor een mineralocorticoïde receptor zeer veel groter. Daarnaast komt de glucocorticoïde receptor overal voor, maar is vaak wel oneven verdeeld. Corticoïde receptorfunctie, neurotransmitters en neuropeptiden zijn vaak onlosmakelijk met elkaar verbonden. De eigenschappen van het limbische systeem worden zodanig veranderd, dat ervaringen worden onthouden en een stress response wordt gehandhaafd voor gebeurtenissen in de toekomst.

Cellulaire en moleculaire veranderingen

Onderzoek heeft aangetoond dat corticosteroïden de expressie van genen coördineren, die de basis vormen voor celstofwisseling, celstructuur en synaptische transmissie. Daarnaast is aangetoond dat korte blootstelling aan stress tijdelijk de proliferatie remt en de apoptose verhoogd in de gyrus dentatus. De functionele relevantie is echter heel beperkt, maar dit kan relevant worden als het een algemene structurele reorganisatie betreft. Ook hebben deze hormonen een invloed op de elektrische eigenschappen van limbische cellen. Ook kunnen corticosteroïden invloed hebben op receptor signalling van andere receptoren, zoals de 5-HT1A receptor.

Access: 
Public
Zestig Jaar Autisme - van Berckelaer-Onnes - Artikel

Zestig Jaar Autisme - van Berckelaer-Onnes - Artikel

Leo Kanner, de eerste Amerikaanse hoogleraar in de kinderpsychiatrie, beschreef het gedrag van 11 kinderen met zogenoemd ‘vroeg infantiel autisme’, met kenmerken als extreem autistisch alleen-zijn, een bizarre en claimende wijze van contact zoeken, benauwd obsessief verlangen om de dingen hetzelfde te houden, sociale tekorten, communicatieve problemen en repetitieve gedragspatronen. Hij beschreef een psychodynamische verklaringstheorie, waarin hij sprak over ‘ijskastmoeders’ als intellectuele, afstandelijke ouders. Later ging zijn voorkeur naar een organische bepaaldheid als oorzaak en sprak hij juist over een aangeboren affectieve stoornis.

Gedragsbeeld van autisme

De klinische praktijk heeft uitgewezen dat er een enorme variëteit aan beelden is en vallen in DSM IV alle onder de sectie ‘pervasieve ontwikkelingsstoornissen’. Hieronder horen ook de stoornis van Asperger, pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anderszins-omschreven (PDD-NOS), stoornis van Rett en desintegratieve stoornis van de kinderleeftijd. Een autistische stoornis komt bij 7,8 op de 10.000 personen voor, 4 à 5 keer zo vaak bij jongens als bij meisjes. De variëteit is toe te schrijven aan de intelligentie, verbaliteit, activiteitsniveau (hyper- of hypoactief) en sekse. Driekwart van de patiënten is verstandelijk beperkt, vaker bij patiënten met een laag IQ. De helft beschikt niet over functionele spraak.

Het klassieke autistische beeld wat Kanner beschreef is een patiënt met een ernstig tekort in sociale wederkerigheid, minimaal oogcontact, geringe expressie in gelaat of houding, sterke afweer voor knuffelen, vertraagd en verstoorde (non-)verbale communicatieve ontwikkeling, herhaaldelijk gebrabbel (idiosyncrasie), stereotypisch ‘fladderen’ met armpjes en lopend op de tenen, eenduidige fascinatie en van symbolisch ‘doen-alsof-spel’ is geen sprake.

De stoornis van Asperger komt overeen met de autistische stoornis wat betreft de sociale tekorten in sociale wederkerigheid en beperkte, stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten. Ze hebben echter wel een goede spraakontwikkelingen en beschikkend over een gemiddelde of bovengemiddelde intelligentie. De diagnose wordt vaak pas na het vijfde levensjaar vastgesteld, met een prevalentie van 8 tot 50 op de 10.000.

PDD-NOS wordt als verlegenheidsdiagnose gezien, met 2 of 3 hoofdkenmerken van de autistische stoornis en veel behoefte aan voorspelbaarheid. De diagnose van deze lichtere vorm is ingewikkelder, het beeld wisselt vaak en de vraag is of deze diagnose wel valide is. De prevalentie bedraagt 8 tot 18 op de 10.000.

Bij de genetisch identificeerbare stoornis van Rett, met een mutatie bij het MeCP2-gen, is er na de geboorte een 6-18 maanden durende periode van normale ontwikkeling en bij de desintegratieve stoornis tenminste 2 à 3 jaar, waarna vervolgens een verlies optreedt van reeds verworven sociale, communicatieve en cognitieve vaardigheden. De stoornis van Rett treedt vooral op bij meisjes, die handwringende bewegingen vertonen en geen voorwerpen meer kunnen pakken. De prevalentie van Rett is 1 op de 10.000 en de desintegratieve stoornis vermoedelijk 1-5 op de 100.00 levendgeborenen.

De differentiaaldiagnostiek is niet altijd eenvoudig, wegens veel overlapping in de diagnosen en clinici prefereren daarom een breed spectrum in plaats van verschillende classificaties. Wing introduceerde het concept ‘autismespectrum’ gekenmerkt door een trias van stoornissen in sociale interacties, in de communicatie en in de verbeelding, met stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten als logisch gevolg.

Cognitief functioneren

Kanner wees echter ook op een sterk mechanische geheugen bij autismepatiënten. Er zijn drie theorieën die het gedrag qua intelligentie, aandacht, planning, organisatie en perceptie kunnen verklaren:

  • ‘theory of mind’: betreft vaardigheden om gedachten, gevoelens, intenties en dergelijke toe te schrijven aan een ander en jezelf, waar autismepatiënten juist moeite mee hebben vaak al voor hun vierde jaar.

  • executieve-functietheorie: veronderstelt dat autisten problemen hebben met plannen en organiseren. Ze zijn star en rigide in denken en handelen.

  • centrale-coherentietheorie: stelt dat autisten een grote moeite hebben om de op hen afkomende prikkels tot een betekenisvol geheel samen te voegen, met een hoge prioriteit voor details zonder onderscheid te maken tussen relevante en irrelevante prikkels. Dit heeft mogelijk te maken met een genetische component.

Autisme is niet te genezen, maar de kwaliteit van bestaan van kind, ouders en gezin kan aanzienlijk verbeterd worden met de juiste aanpak van diagnostiek en behandeling. Duidelijke richtlijnen, protocollen, screeningsinstrumenten, observaties in bekende omgevingen, betrouwbare en valide interviews leveren een waardevolle bijdrage aan het in kaart brengen van het gedrag. Het psychodiagnostisch onderzoek kijkt vanuit cognitieve perspectief. Gezinsgerichte behandelstrategieën hebben tot doel van de draaglast van de ouders te verminderen en kindgerichte strategieën zijn gericht op de stimulering van de ontwikkeling en vermindering van gedragsproblematiek. Met concrete voorwerpen of afbeeldingen worden taal, visualisering en communicatie ondersteund. De beste resultaten worden behaald met begeleiding in het leven van alledag, waar ouders, groepsleiders en leerkrachten bij betrokken moeten worden.

Medicatie is alleen gericht op symptoombestrijding en dient altijd gepaard te gaan met educatieve ondersteuning. De Nederlandse Vereniging voor Autisme heeft recentelijk de medicatie aan de orde gesteld. Uit onderzoek blijkt dat vroege onderkenning bijdraagt aan de optimale ontwikkeling van het kind. De verhouding tussen kind-begeleider is een belangrijke succesfactor. Er is een hoge comorbiditeit voor gedragsproblemen. Volwassenen met autisme blijven problemen behouden in socialisatie, communicatie en afhankelijkheid.

In Nederland is de deskundigheid op het terrein van autisme enorm toegenomen. Kinder- en jeugdpsychiatrische klinieken en ambulatoria zijn verbonden met bepaalde universiteiten die nu aparte autismeteams hebben. Ook zijn er steeds meer regionale autismeteams. Autisme blijft een complexe stoornis die nog veel onderzoek behoeft, vooral wat betreft de etiologie.

Access: 
Public
Autisme ontraadseld - Maassen (2005) - Artikel

Autisme ontraadseld - Maassen (2005) - Artikel

De incidentie en prevalentie van autistische stoornissen zijn enorm toegenomen. Volgens het onderzoeksrapport ‘Buiten de boot’ van Stichting de Ombudsman is er onvoldoende zicht op de kenmerken van autisme en de late of onduidelijke diagnosestelling, die vaak pas op 9-jarige leeftijd wordt gesteld, leidt vaak tot sociale en educatieve problemen. Tegenwoordig komt er steeds meer zich op de neurobiologische grondslagen van deze stoornissen.

Er zijn verschillende factoren die hebben geleid tot de ‘epidemie’ van autismestoornissen, waaronder het verbreden van de diagnostische criteria en de toenemende herkenning. Er is meer aandacht voor zowel de lage als de hoge kant van het intelligentiespectrum en hun mogelijke sociale problemen. Patiënten met milde vormen van autisme kunnen zich minder goed handhaven op school en in hun werk, omdat in deze tijd er een overvloed is aan prikkels en er te veel gevraagd wordt van hun mentale flexibiliteit en het zelfstandig werken. Het diagnosticeren bij gedragsmatige syndromen kan nooit een compleet ‘schone’ diagnose en betrouwbare prevalenties opleveren.

In genetische eeneiige tweelingen-studies wordt tegenwoordig een hogere concordantie voor autisme gevonden dan vroeger, variërend van 60 tot 90 procent. Dit is mogelijk verklaarbaar doordat men niet alleen meer kijkt naar het klassieke autisme, maar ook verwachte stoornissen en een breder fenotype met excentriek gedrag en communicatiestoornissen. Naast tien of meer betrokken genen, hebben omgevingsfactoren een belangrijke rol in de vroege ontwikkeling van de hersenen tot het ontstaan van autisme. 10 tot 15 procent wordt veroorzaakt door een rubella-virus, onbehandelde metabole stoornis, anti-epileptica tijdens de zwangerschap of postnatale infecties als encefalitis. Dat autisme veroorzaakt zou worden door BMR-vaccinaties blijkt uit epidemiologisch onderzoek een fabel te zijn. Toxische substanties als kwik zijn momenteel voorwerp van onderzoek.

In een andere studie werd gevonden dat patiënten met autisme bij het kijken naar voorwerpen de fusiforme gyri van de temporale kwab activeren, wat normaal betrokken is bij het kijken naar gezichten en andersom de gebieden van het brein die zijn betrokken bij waarneming van voorwerpen activeren bij het kijken naar gezichten. Verschillende fMRI- en PET-studies wijzen uit dat autistische hersenen een lagere graad van synchronisatie hebben, doordat er afwijkingen zijn in de verbindingen tussen de frontale en pariëtale kwabben en de posterieur gelegen waarnemingsgebieden. Ook hebben autisten een afwijkend volume en verdeling van de witte stof, organisatie, aantal en grootte van de neuronen.

Een mogelijk verklaring hiervoor is dat bij autisten de geprogrammeerde celdood van zinloze connecties in de hersenen de eerste twee levensjaren niet voldoende optreedt, waardoor er sprake is van overconnectiviteit en raakt de patiënt snel overprikkeld. Autisten hebben ‘mindblindness’, ofwel blind voor de psyché van anderen of het missen van het vermogen tot ‘centrale coherentie’. Mensen met autisme hebben een sterk ontwikkelde detailwaarneming, maar kunnen het geheel niet overzien door onvoldoende communicatie tussen de frontale regio’s.

Doordat er steeds meer kennis over de neurobiologie komt, kan therapie beter ontwikkeld worden. Als het brein qua functie geheel in kaart gebracht kan worden, kan een biologische marker worden ontwikkeld die kan fungeren als een soort prothese. Ook kan effectievere, gedragsmatige therapie worden ontwikkeld. In de DIANE-studie is de effectiviteit gebleken van een training bij de ouders om basale vaardigheden voor wederkerige sociale communicatie te stimuleren bij hun kinderen met vroege signalen van autisme. Als je er vroeg bij bent, kunnen kinderen mogelijk een betere neurale connectiviteit ontwikkelen.

Momenteel bestaat er geen enkel medicijn die de kernsymptomen van autisme aanpakt. Lage doseringen van neuroleptica, SSRI’s en het atypisch antipsychoticum risperidon kunnen de comorbiditeit wel beperken en de arousal van patiënten zo reguleren dat de patiënt meer baat heeft bij gedragsmatige therapie en educatieve programma’s. Door de richting van het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie en de richtlijn van de Vereniging voor Psychiatrie kan een diagnose worden gesteld en kan worden bepaald wat de geprotocolleerde behandeling zou kunnen inhouden.

Access: 
Public
The autistic mind in the light of neuropsychological studies - Pisula (2010) - Artikel

The autistic mind in the light of neuropsychological studies - Pisula (2010) - Artikel

De autistische geest in neuropsychologische onderzoeken

De diagnose van autisme is momenteel gebaseerd op gedragscriteria, aangezien de onderliggende oorzaken van autismespectrumstoornissen nog niet zijn achterhaald. Uit de laatste twintig jaar van onderzoek blijkt dat personen met autisme afwijken in de sociale ontwikkeling, verbale en non-verbale communicatieproblemen hebben en rigide patronen hebben van gedrag en interesses. Ze gebruiken geen oogcontact, gezichtsexpressie of gebaren in de interactie met anderen. Een aantal autisten heeft ook een verstandelijke beperking. Er zijn drie neurocognitieve theorieën voor de bron van de klachten bij autismepatiënten, waaronder: de ‘theory of mind’, executieve dysfunctie en zwakke centrale coherentie.

Met de ‘theory of mind’ wordt bedoeld het vermogen om gedrag te voorspellen of uit te leggen door een hypothese te vormen over de gedachten, gevoelens en doelen van een ander in sociale interactie. Personen met autisme hebben moeite om de gedachten, emoties en beweegredenen van een ander te begrijpen. De Sally-Anne test met het verhaaltje over een bal in de mand wordt gebruikt als diagnostische test. Oogtraceringsstudies toonden aan dat individuen met autisme bij het kijken naar een pratend persoon vooral zich focussen op de mond en handen, maar niet op de ogen. De fusiforme gyrus, het gezicht-specifieke gebied in de hersenen, wordt ook niet geactiveerd, maar juist het voorwerp-specifieke gebied.

Patiënten met autisme vinden het ook moeilijk hun eigen emoties te uiten. Uit fMRI-studies blijkt dat de hersengebieden voor zelfreflectie en attributie van mentale status, waaronder de anteriore cingulaire cortex, frontaal inferior orbitale cortex, mediaal parietofrontale cortex, precuneus, linker temporale pool en het cerebellum, bij deze patiënten significant zwakker is. Delen pariëtaal en occipentaal werden juist meer geactiveerd. Bij de autisten onderling is er een enorme variëteit in ontwikkeling van vaardigheden voor de ‘theory of mind’.

Een alternatieve verklaring is dat executieve functieafwijkingen leiden tot heel veel autismekenmerken, mogelijk genetisch. Hiermee wordt een breed spectrum van neuropsychologische processen bedoeld, waaronder fysieke, cognitieve en emotionele zelfcontrole. Patiënten met autisme schijnen net als individuen met schade bij de prefrontale cortex, moeite te hebben met doelgerichte gedragsplanning, respons inhibitie (nadenken voordat je iets doet) en een tekort in flexibel denken en gedrag. Ervaring van deze problemen kan behulpzaam zijn in het aanpassen van de levensomgeving en de keuze voor bepaalde behandelstrategieën. Autisten hebben veel afwijkingen in de grijze en witte stof, met nadelige functies voor de functionele integratie en synchronische van inhibitienetwerken. De premotor gebieden en geheugengebieden worden juist meer geactiveerd.

De zwakke centrale coherentie hypothese gaat uit van een neurocognitieve afwijking wat de integratie van informatie belemmert. Patiënten met autisme letten extra op details, maar begrijpen de gehele context niet, zowel in perceptie als in taal. Globale verwerkingsvaardigheden verschillen enorm bij personen met autismespectrumstoornissen onderling. Niet alle patiënten hebben namelijk dit probleem en sommige kunnen dit wel na bepaalde instructies. Het is een veronderstelling dat slecht ontwikkelde globale verwerking van informatie geassocieerd kan zijn met verminderde structuren of functionele connectiviteit tussen bepaalde hersenregio’s. Een andere hypothese is dat er te weinig integratie is van gespecialiseerde neurale netwerken, door te weinig temporale bindingen.

Neurobiologische informatie kan mogelijk de relatie leggen tussen autistische afwijkingen. Bij autistische patiënten wordt veel onderzoek gedaan naar cognitieve afwijkingen, maar geen van de studies heeft een antwoord waarom er afwijkingen zijn in de sociale ontwikkeling, communicatie en rigide gedragspatronen. Een belangrijke vraag is of autisme zich kan ontwikkelen in een persoon zonder ‘theory of mind’, executieve functies of centrale coherentieafwijkingen.

Access: 
Public
Development of borderline personality disord in adolescence and young adulthood - Stepp (2012) - Artikel

Development of borderline personality disord in adolescence and young adulthood - Stepp (2012) - Artikel

Ontwikkeling van borderline persoonlijkheidsstoornis in adolescentie en vroege volwassenheid

Borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) is een complexe en een slopende psychiatrische aandoening die moeilijk te behandelen is voor clinici. In de DSM criteria wordt gesproken van emotionele ontregeling, impulsiviteit, interpersoonlijke problemen, cognitieve en identiteitsstoornissen. De diagnose is heterogeen en gaat vaak samen met psychische comorbiditeit. De diagnose bij adolescenten gaat vaak gepaard met een negatief sociaal stigma, slechte behandelrespons, slechte sociale en beroepsuitkomsten. De prevalentie van BPS betreft 1 per 100-200 individuen.

BPS schijnt juist vaak op te komen in de jongvolwassenheid, aangezien in die periode er meer sprake is van autonomie, onafhankelijke emotieregulatie, zelfcontrole strategieën en zelfregulatie vaardigheden. 2/3e van de adolescenten met BPS doet aan zelfverminking. Ook middelenmisbruik en risicovol seksueel gedrag worden erger tijdens de adolescentie. Deze jonge patiënten hebben een verhoogd risico op slechte uitkomsten in de volwassenheid. Het stellen van een diagnose op vroegere leeftijd zou de uitkomsten kunnen verbeteren.

Er zijn echter tegenstanders van het stellen van een vroege diagnose, wegens gebrek aan effectieve behandeling gericht op adolescenten en ook bestaat het argument dat bij sommige patiënten na de adolescentie de BPS vanzelf weggaat. Maar besef van de prevalentie van jongeren met BPS is wel nodig, om het ontwikkelen van op adolescentie gerichte therapie te stimuleren. Er zijn veel studies die erop wijzen dat de therapie die wordt gebruikt voor volwassenen ook effectief kan zijn bij adolescenten.

Volgens de sociale baseline theorie is emotionele ontregeling een kostbaar biologisch proces, dat gecompenseerd zou kunnen worden door relaties. Bij BPS patiënten zijn deze relaties vaak onzeker, wat leidt tot meer problemen in de emotieregulatie, gedragscontrole en interpersoonlijk functioneren. Emotionele steun van zorgverleners is dus van essentieel belang. Deze theorie past bij een goed coherent ontwikkelingsmodel voor BPS.

Uit studies is gebleken dat ADHD, (vooral) ODD en marihuana-gebruik op jonge leeftijd een verhoogd risico geven op het ontwikkelen van BPS in de volwassenheid, op een gemiddeld verwachte leeftijd van 24 jaar. CP, depressie en angst bleken niet gerelateerd te zijn aan BPS. Uit onderzoek bleek dat de eerste symptomen van ADHD en ODD gemiddeld optreden rond het 8e levensjaar en van BPS rond het 14e levensjaar. Een ander ontwikkelingsmodel gaat uit van impulsiviteit en emotie ontregeling als belangrijkste en meest kwetsbare eigenschappen bij BPS. Zelfbeschadiging is een goede marker om BPS vroegtijdig op te sporen.

Kortom met al deze modellen en voorspelde betere uitkomsten voor adolescenten is de hoop de discussie en onderzoeksinteresse omtrent dit onderwerp te stimuleren. Er zou meer onderzoek moeten worden verricht naar het effect van vroege hechtingsrelaties. Meer ervaring over BPS bij adolescenten zal een betere voorspelbaarheid van het ziektebeloop geven.

Access: 
Public
Treatment of borderline personality disorder in youth - Biskin (2013) - Artikel

Treatment of borderline personality disorder in youth - Biskin (2013) - Artikel

Behandeling van borderline persoonlijkheidsstoornis tijdens de jeugd

Borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) is een veel voorkomende aandoening bij zowel volwassenen als jongeren. Uit veel onderzoek blijkt psychotherapie voor jongeren met BPS effectief te zijn, maar de literatuur die deze veronderstelling steunt is beperkt. Dit artikel is een review van de literatuur omtrent BPS bij adolescenten.

Veel gespecialiseerde behandelingen zijn bestudeerd en geven verschillende resultaten. Er zijn geen gerandomiseerde studies te vinden van dialectische gedragstherapie, terwijl dit wel als eerste plek in de behandelingsrichtlijn staat. Emotie-regulatietraining schijnt niet effectiever te zijn dan de gewone behandeling. Cognitieve analytische therapie schijnt wel een snellere herstelrespons te geven dan de normale therapie, maar dit verschil is echter zeer klein. Mentaal-gebaseerde therapie betreft maar één studie die de effectiviteit ondersteunt bij adolescenten die doen aan zelfverminking. Farmacotherapie schijnt geen bewezen effect te hebben bij adolescenten. De gestructureerde therapie is waarschijnlijk nog de belangrijkste therapeutische interventie bij adolescenten met BPS.

Access: 
Public
Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Statistics
1459