Samenvattingen bij artikelen over Comporative Criminal Law

Samenvattingen bij artikelen over Comporative Criminal Law, selectie gebaseerd op het gelijknamige vak aan de universiteit Leiden, 2019-2020

Image

Check summaries and supporting content in full:
The protection of fundamental human rights in criminal process - Brants & Franken - Artikel

The protection of fundamental human rights in criminal process - Brants & Franken - Artikel

Inquisitoir (civil law) vs. accusatoir (common law)

Binnen juridische systemen dan wel procedurele tradities kan onderscheid worden gemaakt tussen inquisitoire systemen en accusatoire systemen:

  • Inquisitoire systemen treft men voornamelijk aan in de civil law landen in Europa en in de kolonies van deze Europese landen. Voorbeelden hiervan zijn Nederland, Duitsland, Finland, Frankrijk en Zwitserland.

  • Accusatoire systemen worden voornamelijk gehanteerd in de zogenaamde common law landen, daar waar het recht zijn oorsprong kent in het Engelse common law. Voorbeelden hiervan zijn het Verenigd Koninkrijk (Engeland en Wales), de Verenigde Staten en alle landen die ooit Britse kolonies waren zoals Zuid-Afrika.

De belangrijkste verschillen tussen deze juridische tradities hebben betrekking op de verhouding tussen het recht, de staat en het individu, en de manier waarop het recht is gefundeerd. Dit heeft grote gevolgen voor de strafrechtelijke procedure en uiteindelijk zijn zij van invloed op de aard van de checks and balances ter bevordering van een eerlijk proces. Civil law tradities zijn gebaseerd op stromingen uit de 18e eeuw, namelijk die van Verlichting en Revolutie. Hierin werd de staat gezien als datgene wat het algemeen belang moest realiseren, maar dat daardoor tegelijkertijd inbreuk maakt op de individuele vrijheid. En dat terwijl de individuele vrijheden onderdeel uitmaken van het algemeen belang. Deze tegenstelling werd opgelost door het handelen van de staat te binden aan het geschreven recht, de rule of law. Dit is het oorspronkelijke idee van het concept van de rechtsstaat, waarbij aan het individu grondrechten gegeven worden en er rechterlijke controle is op (de verdeling van) de uitvoerende macht. Hierdoor kan de staat slechts inbreuk maken op individuele rechten op grond van de (geschreven) wet. De staat kan dus slechts handelen op basis van aan hen door de wet toegekende rechten. De bevoegdhedenverdeling en het primaat van het geschreven recht impliceren dat al het recht wettelijk moet zijn. De wet moet worden gemaakt door de gekozen (volks)vertegenwoordigers als wetgevende macht, uitgevoerd worden door een uitvoerende macht en worden toegepast door de rechterlijke macht. Een goed voorbeeld van deze interpretatie is de Nederlandse Grondwet. Grondrechten vereisen dus wetgeving, niet alleen om hun individuele toepasbaarheid neer te leggen in de wet maar vooral om hen te beschermen tegen ingrijpen van de staat.

Binnen de common law tradities geldt de rule of law juist als bescherming van de individuele rechten. Individuen hebben concrete rechten en vrijheden die hen beschermen tegen interventie van de staat. Bovendien bestaat er tussen de uitvoerende strafrechtelijke organen geen controle. Alle taken worden geregeld door de rule of law. De uitvoerende organen kennen geen wettelijk toegekende rechten, maar mogen alles doen wat niet expliciet in de wet verboden is. Overigens is hierbij niet vereist dat (internationale) wettelijke normen altijd gecodificeerd dienen te worden. Dit blijkt onder andere uit de uitspraak van het EHRM in de zaak Kruslin and Huvig v. France., waarin werd geoordeeld dat onder de term ‘wet’ de wet in materiële zin wordt verstaan (en niet slechts de geschreven wet). In de praktijk verschillen de civil law en common law landen onderling wel van elkaar. Niet alle civil law landen hebben een grondwet en een gecodificeerd strafprocesrecht dat geldt ter bescherming van de individuele rechten. Twee voorbeelden van landen die dit niet hebben, zijn Nederland en Frankrijk. Van de common law landen heeft alleen het Verenigd Koninkrijk geen (geschreven) grondwet. In de Verenigde Staten is het strafprocesrecht weliswaar bij wet bepaald, maar in de diverse staten bestaat er geen uniform strafprocesrecht. De standaarden komen voort uit uitspraken van het Amerikaanse Hooggerechtshof. Opmerking verdient nog wel dat het EHRM de artikelen uit het EVRM op een zodanige manier interpreteert dat de rule of law wordt gedefinieerd zodat zowel civil als common landen hieronder vallen. Iedere inbreuk moet voorzien zijn bij wet, maar onder ‘wet’ wordt hier niet slechts het geschreven recht onder verstaan. Wat echter wel belangrijk is, dat de wet moet voldoen aan bepaalde criteria: het recht moet toegankelijk, duidelijk en nauwkeurig zijn zodat het publiek weet in welke situaties de staat fundamentele rechten mag beperken. Bovendien moet de staat individuele rechten slechts beperken indien deze een legitiem doel dient en dit strikt noodzakelijk is in het belang van een democratische samenleving. Zie hiervoor de hierboven al aangehaalde uitspraak in de zaak Kruslin and Huvig v. France en Khan v. United Kingdom.

Onderscheid in strafrechtelijke procedures

Juridische systemen zijn niet hetzelfde als juridische tradities of culturen. Daarom bestaat er tegenwoordig niet meer zoiets als een pure inquisitoire dan wel pure accusatoire strafrechtelijke procedure. Ondanks dat is het wel mogelijk om grofweg de kenmerken van de twee strafrechtelijke procedures te noemen en deze met elkaar te vergelijken. Er is echter niet een type procedure die beter kan worden beschouwd voor het realiseren van het recht op een eerlijk proces. Immers is dit recht niet absoluut in die zin dat de er verschillende personen in het strafproces zijn die fundamentele rechten hebben. Zo bestaan er binnen het strafproces rechten voor zowel de verdachte dan wel de verdediging en de slachtoffers als de getuigen. Het is van belang om een balans te vinden tussen het recht op een eerlijk proces enerzijds en de nauwkeurigheid van de uitkomst anderzijds. Zowel bij inquisitoire als accusatoire procedures wordt er gezocht naar de relevante waarheid, die acceptabel en legitiem is voor de betrokkenen en voor de samenleving. Wat de beide procedures verschillend maakt, is dat zij op een andere manier deze ‘waarheid’ willen bereiken en bepaalde waarborgen voor een eerlijk proces anders invullen. Belangrijke kenmerken van het inquisitoire strafproces (civil law):

  • De staat is belast met waarheidsvinding. De politie en de officier van justitie (en soms een onderzoeksrechter) onderzoeken de zaak volledig en presenteren het bewijs aan de rechter. Dit betekent dat het onderzoek partijloos (non-partisan) is, wat wil zeggen dat zowel het bevestigende als het ontkrachtende bewijs wordt meegenomen.

  • Het materiaal van het onderzoek wordt gepresenteerd in een dossier. De verdediging kan reageren op de inhoud van het dossier en de officier van justitie wijzen op enkele haken en ogen aan het onderzoek. De officier van justitie is dan verplicht deze te onderzoeken. Ter terechtzitting kan de verdediging nog slechts het bewijsmateriaal ontkrachten. Uiteindelijk geldt het dossier als de versie van de waarheid. Het onmiddellijkheidsvereiste, het vereiste dat al het bewijs ter terechtzitting moet worden gepresenteerd, speelt in een dergelijk systeem dus geen centrale rol.

  • Het is de rechter die een actieve rol heeft in het vinden van de waarheid.

  • In inquisitoire systemen ligt de nadruk op het vooronderzoek, de fase voorafgaand aan de terechtzitting. De rechten van de verdediging moeten evenredig zijn in het licht van waarheidsvinding.

Belangrijke kenmerken van het accusatoire strafproces (common law):

  • Hierbij gaat het met name om een strijd tussen de twee partijen: de verdediging en de vervolging. Uiteindelijk komt de waarheid naar voren. Waarheidsvinding is op deze manier alleen mogelijk als iedere partij gelijke rechten heeft.

  • In de meeste common law landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, worden de feiten bepaald door de jury. De jury is echter geen noodzakelijk vereiste in een accusatoir strafproces. De meerderheid van de zaken in common law landen worden behandeld voor een alleen zittende rechter (een professionele rechter of een leek). Zo worden in de Verenigde Staten bijvoorbeeld alleen de serieuze misdrijven voor een jury gebracht. De aanwezigheid van de rechter bestaat er slechts uit om ervoor te zorgen dat het strafproces volgens de regels geschiedt.

  • Waarheidsvinding geschiedt niet op basis van een dossier. De zitting is aldus geen verificatie van het dossier door de rechter, maar een ‘vervalsing’ van de zaak door beide partijen in de aanwezigheid van een onpartijdig (onbevooroordeeld in het algemeen en in de zin van bewijs) gerecht. Het onmiddellijkheidsbeginsel staat hierbij in het strafproces centraal. Getuigen en deskundigen moeten dus ook ter zitting worden gehoord en beide partijen kunnen ander (en elkaar tegensprekend) bewijs presenteren.

Ondanks het feit dat een strafproces in de praktijk dus niet puur inquisitoir of puur accusatoir is, kunnen een aantal belangrijke kenmerken worden onderscheiden die met name gerelateerd zijn aan het type systeem en het begrip waarheidsvinding. Zo zijn het vermoeden van onschuld en de bewijslast voor de vervolging kenmerken van het accusatoire systeem, terwijl bij het inquisitoire systeem de verdachte voor schuldig worden gehouden totdat hij het tegendeel (zijn onschuld) bewijst. In beide systemen is het aan de vervolging om de zaak tegen de verdachte te bewijzen. Het verschil zit in de manier waarop de zaak van de vervolging is opgebouwd, met name de rol van de vervolging bij het bepalen van de inhoud van de zaak en de positie van de verdachte dan wel de verdediging van de verdachte.

Conclusie

Internationale standaarden als het recht op een eerlijk proces hebben ervoor gezorgd dat de Europese strafrechtelijke procedure meer accusatoir is geworden. Daarentegen heeft de professionalisering van de beheersing van de criminaliteit (crime control) door de publieke autoriteiten ertoe geleid dat de fase van het vooronderzoek, en dus het inquisitoire systeem, meer van belang is geworden. Nogmaals, geen procedure kan beschreven worden als puur inquisitoir dan wel puur accusatoir. Overigens komt de strafrechtelijke procedure van de Verenigde Staten aardig in de buurt van een absolute accusatoire strafrechtelijke procedure.

Access: 
Public
Is the Criminal Process About Truth? A German Perspective - Weigend - Artikel

Is the Criminal Process About Truth? A German Perspective - Weigend - Artikel

Het vinden van de waarheid is altijd een lastige opgave, maar met betrekking tot misdaden is het bijna onmogelijk. Dit heeft onder ander te maken met het feit dat noch de dader noch het slachtoffer graag opscheppen over de misdaad. De consequenties die betrekking hebben op het vertellen van de waarheid zijn meestal niet in het voordeel van de dader. Toch is het belangrijk voor het herstellen van de sociale vrede dat er achterhaald wordt wat er precies gebeurd is, wie de dader is en waarom hij de misdaad gepleegd heeft. Rechtvaardigheid zal er voor zorgen dat de orde in de samenleving hersteld wordt. Daarnaast is er nog een reden waarom het achterhalen van de waarheid noodzakelijk is: strafrechtelijke sancties zijn de meest ernstige vorm van straffen en de maatschappij is het van groot belang dat de juiste mensen gestraft worden.

Het vinden van de waarheid is altijd een lastige opgave, maar met betrekking tot misdaden is het bijna onmogelijk. Dit heeft onder ander te maken met het feit dat noch de dader noch het slachtoffer graag opscheppen over de misdaad. De consequenties die betrekking hebben op het vertellen van de waarheid zijn meestal niet in het voordeel van de dader. Toch is het belangrijk voor het herstellen van de sociale vrede dat er achterhaald wordt wat er precies gebeurd is, wie de dader is en waarom hij de misdaad gepleegd heeft. Rechtvaardigheid zal er voor zorgen dat de orde in de samenleving hersteld wordt. Daarnaast is er nog een reden waarom het achterhalen van de waarheid noodzakelijk is: strafrechtelijke sancties zijn de meest ernstige vorm van straffen en de maatschappij is het van groot belang dat de juiste mensen gestraft worden.

Het hierboven geschetste dilemma verklaart waarom rechtssystemen zo’n moeite hebben om methodes te ontwikkelen die de waarheid in misdaadzaken naar boven kunnen brengen. Er zijn twee standaard methoden te onderscheiden. Ten eerste het hoor-en-wederhoor systeem waarbij beide partijen naar voren moeten komen met hun eigen verhaal over wat de waarheid is. Ten tweede het onderzoekssysteem waarbij een neutrale officier van justitie relevant bewijs verzamelt. Verdachte en getuige worden ondervraagd.

Hoor-en-wederhoor systeem

Het hoor-en-wederhoor systeem is gebaseerd op de theorie dat twee kanten van de waarheid samen de waarheid als geheel naar voren brengen, alsof de waarheid plotseling verschijnt tussen de spanning van de twee polen. Deze theorie berust op een aantal aannames: ten eerste presenteren beide partijen een deel van de waarheid, terwijl geen van beide de gehele waarheid heeft. Ten tweede heeft iedere partij een oprechte interesse in het boven water krijgen van de waarheid. Ten derde hebben beide partijen een gelijke kans om hun versie van de waarheid als waarheid te doen gelden. Echter niet al deze aannames kloppen altijd. Zo is er in een strafzaak vaak één van de partijen die er belangen bij heeft dat de waarheid niet gevonden wordt, deze partij zal dan ook proberen het proces van waarheidsvinding te frustreren. Ook kan er niet van uitgegaan worden dat beide partijen altijd de waarheid spreken waardoor het erg lastig wordt om via het systeem van hoor-en-wederhoor tot de waarheid te komen.

Een ander nadeel met betrekking tot deze methode heeft betrekking op de feiten die ten tijde van het proces bekend zijn.

Het is mogelijk dat de waarheid niet gevonden kan worden door de gelimiteerde tijd die aan het proces van waarheidsvinding verbonden is. Het waarheidsvinden kan niet eeuwig doorgaan. Het gevolg hiervan is dat een verhoor soms te vroeg of soms te laat plaatsvindt waardoor bijvoorbeeld getuigen nog niet gevonden zijn.

Onderzoekssysteem

Ook het onderzoekssysteem waarbij dus een professionele derde partij ingeschakeld wordt om de waarheid te achterhalen is niet ideaal. De officier van justitie kan nog zo zijn best doen, maar als de verdachte de waarheid niet wil vertellen zal het moeilijk worden de waarheid vast te stellen. Zelfs de meest extreme vorm om mensen te waarheid te laten vertellen, martelen is niet effectief gebleken om achter de waarheid te komen.

Hedendaags is het effect van de zoektocht naar de waarheid aan de hand van het onderzoekssysteem of aan de hand van het hoor-en-wederhoor nagenoeg hetzelfde. De waarheid is vaak maar half en is gebaseerd op wat de verweerder en eventueel een derde partij bereid zijn aan het licht te brengen.

Meerdere rechtssystemen combineren in hun zoektocht de bovenstaande twee methoden. De eerste hervormde methoden werden in de 19e eeuw in het ontwaken van de Franse revolutie geïntroduceerd op het continent van Europa. Na een eeuw van strijd ontstond een hervormd onderzoeksproces waarin het vinden van de waarheid op de eerste plek stond, maar waarbij er ook aandacht besteed werd aan het belang van het individu om bepaalde informatie privé te houden. Er kwam meer aandacht voor de rechten van het individu. Aan de hand van deze methode konden partijen zelf bewijs voeren, maar ze konden ook de Officier van Justitie het werk laten doen. De gedachte achter deze methode waarin ‘the best of both worlds’ gebruikt wordt is dat het neutrale onderzoek en dat het aanbrengen van feiten door de partijen zelf mogelijk zou leiden tot de dichtstbijzijnde benadering van de waarheid.

De waarheid en de jury

Het deelnemen van leken aan het berechtingsproces is gebruikelijk in veel rechtssystemen. Ook juryrechtspraak wordt wereldwijd steeds populairder. Wat is het verband tussen juryrechtspraak en het vinden van de waarheid in strafzaken? De volgende stelling kan aangenomen worden: hoe groter de invloed van een jury in een vonnis, hoe kleiner de kans is dat het vonnis gebaseerd is op de materiële waarheid. Hier zijn verschillende verklaringen voor te geven.

  1. Ten eerste zullen leken in het proces van waarheidsvinding beïnvloedt worden door het beschikbare bewijs en de manier waarop dit bewijs gepresenteerd wordt.

  2. Ten tweede zijn de besluiten die de jury neemt gebaseerd op hun gevoel in plaats van met hun verstand. Advocaten maken hier altijd slim gebruik van door in te spelen op de emoties van de juryleden. Zo zullen advocaten voor de jury eerder het karakter en de personaliteit van de verdachte benadrukken dan dat zij de saaie feiten en wetsartikelen op zullen sommen.

  3. Ten derde is in het rechtssysteem van de Verenigde Staten de jury een ‘black box’, dit betekent dat het beraad van de jury geheim is. Op deze manier is het onmogelijk om te achterhalen of de jury geen informatie vergeten is of achterhoudt. Tevens hoeft de jury zich niet te verantwoorden voor zijn vonnis. Deze factoren leiden ertoe dat er geen controle is en dus nooit te achterhalen valt of de waarheid gevonden is of niet.

Al met al blijkt dat de jury geen geschikt orgaan is om achter de waarheid te komen.

De vraag echter die nog steeds gesteld moet worden is waarom willen we überhaupt achter de waarheid komen? In feite is het zoeken naar de waarheid niet het doel van het strafrechtelijk proces, maar alleen een middel om het doel te bereiken. Het doel van het strafrechtelijk proces is dan ook niet het vinden van feiten, maar het oplossen van een conflict, een conflict dat op meerdere manieren gedefinieerd kan worden.

Zo kunnen er conflicten zijn tussen de aanklager en de verweerder, of een conflict tussen het slachtoffer (dit kan ook de maatschappij zijn) en de overtreder. Het doel van het strafrechtelijk proces kan dus gebaseerd zijn op het herstellen van de onrust in de maatschappij. Toch moet hierbij goed onthouden worden dat ook al is het doel het oplossen van conflicten, dat dit doel niet bereikt kan worden wanneer het proces gebaseerd is op fictieve feiten. Het is dus van belang om precies genoeg waarheid te vinden om een behoorlijk proces te voeren.

Access: 
Public
The case against plea bargaining - Lynch - Artikel

The case against plea bargaining - Lynch - Artikel

De auteur van dit artikel wijst op de ontwikkeling dat ‘plea bargaining’ tegenwoordig de rechtspleging in de Verenigde Staten domineert. Hoewel deze ontwikkeling zich duidelijk voordoet, beargumenteert de auteur in dit artikel dat hij tegen deze ontwikkeling is. Hij vindt dat de praktijk ‘plea bargaining’ moet worden afgeschaft wegens het feit dat deze grondwettelijk gezien niet wenselijk is. De Amerikaanse Bill of Rights bevat enkele expliciete waarborgen voor de verdachte, waaronder het fundamentele recht om te zwijgen dan wel zichzelf niet te incrimineren (Vijfde Amendement) en het recht om een zaak voor te leggen aan een onpartijdige jury dan wel gerecht (Zesde Amendement). Dit vanuit het oogpunt dat het wenselijk is om de macht van de overheid te beperken, zodat de vrijheden als neergelegd in de Bill of Rights gewaarborgd worden. Men zou dus denken dat het overgrote deel van de zaken in een acquisitoir systeem voor een jury verschijnt. Echter ziet het merendeel van de verdachten af van het uitoefenen van hun fundamentele rechten en bekennen zij schuld. De reden hierachter is de methode van de vervolging van het zogenaamde ‘plea bargaining’. Dit houdt in dat de aanklager een voorstel doet tot het verlagen van de gevangenisstraf in ruil voor het feit dat de verdachte afstand doet van zijn privilege op zelfincriminatie en het recht op een proces.

De auteur vraagt zich af of deze methode van ‘plea bargaining’ wenselijk is met het oog op de constitutionele rechten. Volgens de auteur bestaat er geen twijfel dat de vervolgers hun macht gebruiken om druk uit te oefenen op verdachten. De vervolgende instanties geven dat vaak zelf toe. Indien een verdachte afstand doet van zijn recht op een proces en schuld bekent, komt de zaak immers niet voor een jury. Dit betekent dat de werkdruk van rechters, vervolgers en advocaten van de verdediging aanzienlijk daalt. In de zaak Bordenkirhcer v. Hayes werd bepaald door het Amerikaanse Hooggerechtshof dat het onderliggende constitutionele argument voor ‘plea bargaining’ is dat een verdachte vrij is om het voorstel van de vervolging te accepteren dan wel te weigeren. Hierbij doet zich geen element van straf of wraak voor. De verdachte heeft aldus zelf een keuze. De auteur van het artikel is het duidelijk niet eens met de bovenstaande opvatting van het Hooggerechtshof. Hij heeft hier een aantal redenen voor. Ten eerste merkt de auteur op dat het bestaan van enige vorm van keuze nooit eerder gebruikt is om onrechtmatig handelen op enige manier te rechtvaardigen. Daarnaast stelt hij dat de vervolgende instanties vaak wel enige vorm van dwang gebruiken om de verdachte over te halen om af te zien van een proces en schuld te bekennen. Hierbij noemt hij drie voorbeelden van zaken (Marshall v. Barlow’s, Nollan v. California Coastal Commission en Miami Herald Publishing Co. v. Tornillo) waarin een dergelijke punt aan de orde is gekomen.

Access: 
Public
False confessions during police interrogations and measures to prevent them - Beijer - Artikel

False confessions during police interrogations and measures to prevent them - Beijer - Artikel

Inleiding

De strafrechtelijke procedure bestaat uit diverse fasen. De ondervraging door de politie is een van de meest cruciale stadia. Ten eerste omdat de informatie die tijdens deze ondervraging door de politie wordt vergaard, voor een groot deel het verloop van het (verdere) politieonderzoek bepaalt. Daarnaast kunnen verklaringen die zijn afgelegd tegenover de politie gebruikt worden als bewijs voor het strafbare feit, voor de bewezenverklaring van het feit. Dit kan het beste worden geïllustreerd aan de hand van de volgende twee vaststaande gegevens: in common law landen wordt het merendeel van de zaken geschikt door bekennende verklaringen, terwijl bekentenissen in civil law landen vaak de kern van het bewijs vormen.

Om valse (bekennende) verklaringen te voorkomen, zijn een aantal waarborgen nodig. Zo hebben verdachten in een aantal Europese landen en in de Verenigde Staten het recht op de rechtsbijstand van een raadsman gedurende het politieverhoor. Een voorbeeld van een dergelijk land is Nederland. Onlangs is in Nederland het zogenaamde Experiment raadsman bij politieverhoor gedaan. Reden hiervoor waren de valse verklaringen (dat wil zeggen verklaringen die achteraf gezien onjuist bleken te zijn) in onder andere de Puttense moordzaak en de Schiedammer parkmoord.

Na de uitspraak van het EHRM in de zaak Salduz v. Turkey ontstonden er diverse discussies over de reikwijdte van het recht op de rechtsbijstand van een raadsman bij het politieverhoor. Doordat de bewoordingen van het EHRM onduidelijk waren, was het niet duidelijk of het recht op deze rechtsbijstand voor of tijdens een politieverhoor gold. Ook in Nederland ontstonden er debatten tussen geleerden over deze kwesties. Spronken stelde dat uit de uitspraak duidelijk blijkt dat het gaat om een recht op een raadsman tijdens het politieverhoor. Anderen, zoals Beijer (tevens de auteur van dit artikel) en Stapert, pleitten voor een meer voorzichtige benadering.

Immers beslist het EHRM op basis van alle omstandigheden van het geval en verwoordt zij het recht (bewust) als ‘toegang tot de raadsman’. De auteur van dit artikel, Beijer, betoogt aldus dat het recht op rechtsbijstand van een raadsman niet per definitie geldt voor tijdens het politieverhoor. Echter blijkt uit recente uitspraken van het EHRM, waaronder in de zaak Pishchalnikov v. Russia, dat onder artikel 6 van het EVRM het recht van toepassing is voor tijdens het politieverhoor, tenzij er een geldige reden bestaat om een raadsman hiervan uit te sluiten.

Tegenwoordig, mede dankzij de ‘Aanwijzing rechtsbijstand bij politieverhoor’ van het Openbaar Ministerie, hebben verdachten in Nederland het recht op de bijstand van een raadsman voorafgaand aan het politieverhoor. De politie heeft zelfs de plicht om dit mee te delen aan een minderjarige.

In 17 lidstaten van de Raad van Europa geldt het recht op rechtsbijstand van een raadsman bij politieverhoor al. Er zijn echter geen uniforme wetten aangaande dit punt. Deze lidstaten houden er daarom verschillende praktijken op na. In het Verenigd Koninkrijk hebben verdachten het recht op de rechtsbijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor, ongeacht de aanklacht, terwijl dit recht in Oekraïne slechts geldt voor verdachten van serieuze, zwaardere misdrijven. In Nederland en België geldt de rechtsbijstand slechts voorafgaande aan het politieverhoor. In Griekenland mag een raadsman ook tijdens het politieverhoor de verdachte rechtsbijstand verlenen, maar in de praktijk wordt dit zo veel mogelijk vermeden door de verdachte te horen als getuige. In staten waar de strafrechtelijke procedure meer inquisitoir is, bijvoorbeeld in Nederland, België en Frankrijk, wordt dit recht zeer belangrijk geacht in verband met de waarheidsvinding.

Valse bekentenissen

Doel van een ondervraging door de politie is het verkrijgen van belangrijke informatie over de betrokkenheid van de verdachte bij een of meerdere misdrijven. Bij voorkeur leidt een politieverhoor tot een bekentenis van de verdachte. Immers is een bekentenis een belangrijk punt in de bewijsvoering. Echter kunnen zich ook valse bekentenissen voordoen. Deze komen voor in twee vormen:

  • Gedwongen valse bekentenissen: verdachte is onder dwang gebracht tot een valse bekentenis.

  • Gedwongen geïnternaliseerde valse bekentenissen: verdachte is door de dwang van de ondervragers gaan geloven dat hij het delict daadwerkelijk heeft begaan.

Valse bekentenissen zijn om een aantal redenen zeer problematisch. Een reden die genoemd kan worden is dat wanneer een verdachte eenmaal heeft bekend, (bij het gebrek aan verder ander bewijs) het moeilijk is om de rechter(s) dan wel jury ervan te overtuigen dat deze onschuldig is. Twee voorbeelden hiervan zijn de zaken van de Central Park Jogger (Verenigde Staten) en de Schiedammer parkmoord (Nederland). Deze zaken bevestigen een Amerikaans onderzoek dat valse bekentenissen voornamelijk voorkomen in zaken waar slechts één verdachte (en verder geen of weinig andere aanwijzing) is. Diverse verklaringen voor valse bekentenissen kunnen worden gevonden. In de literatuur wordt vaak de manier van ondervraging genoemd. In Nederland is het verboden om de verdachte te onderwerpen aan lichamelijk of psychisch geweld dan wel een kunstgreep, maar in de Verenigde Staten is dit wel toegestaan mits er een redelijk vermoeden van schuld van de verdachte bestaat.

Jurisprudentie US Supreme Court

Hierna volgt een korte analyse van de ontwikkelingen in de jurisprudentie van het Amerikaanse Hooggerechtshof, de US Supreme Court. In de jaren ’20 maakte de Amerikaanse politie veelvuldig gebruik van illegale verhoormethodes. Het werd evident dat er behoefte was aan duidelijkheid omtrent het gebruik van bepaalde verhoormethodes. In 1936 kwam het Amerikaanse Hooggerechtshof dan ook met een vernieuwende uitspraak in de zaak Brown v. Mississippi. In deze zaak werden twee mannen verdacht van moord. Het enige bewijs tegen de mannen was hun eigen bekentenissen die door de politie waren verkregen onder dwang met lichamelijk geweld. De mannen wendden zich tot het Amerikaanse Hooggerechtshof met een beroep op het recht op een eerlijk proces.

Gezien het feit dat het Vijfde Amendement (waarin dit recht was neergelegd) nog niet van toepassing werd geacht in de deelstaten, beriepen de verdachten zich op het Veertiende Amendement. Het Hooggerechtshof oordeelde dat dit Amendement geschonden was doordat de bekentenissen waren verkregen door het lichamelijk martelen van de verdachten. Daarmee was het recht op een eerlijk proces ook geschonden. Het begrip ‘dwang’ werd niet verder gespecifieerd door het Hooggerechtshof, maar werd afgeleid uit alle relevante omstandigheden in het concrete geval.

In latere zaken als Chambers v. Florida en Lisenba v. California (beiden 1940) bevestigde het Hooggerechtshof haar overwegingen in deze zaak. Een verklaring kan in het licht van het recht op een eerlijk proces dus slechts bijdragen aan de bewijsvoering indien deze in vrijwilligheid is afgelegd. Deze test, die door het Hooggerechtshof de ‘due process voluntariness test’ wordt genoemd, heeft echter niet als doel om onbetrouwbare verklaringen uit te sluiten. Het belangrijkste doel van deze test is echter het afschrikken van het gebruik van onrechtmatige (verhoor)methodes om zo een zo eerlijk mogelijk proces te kunnen garanderen. Dergelijke onrechtmatige (verhoor)methodes maken namelijk inbreuk op een onderliggend principe in de handhaving van het strafprocesrecht in een acquisitoir systeem, aldus het Hooggerechtshof in de zaak Rogers v. Richmond (1961).

De Miranda zaak

De ‘due process voluntariness test’ van het Amerikaanse Hooggerechtshof zorgde voor veel kritiek. Critici vonden dat de test geen duidelijke richtlijnen bevatte omtrent het gedrag van politieagenten tijdens een politieverhoor. Daarom ontwikkelde het Hooggerechtshof de zogenaamde Miranda Warnings. Met deze uitspraak kwam het Hooggerechtshof terug op haar eerdere uitspraak in de zaak Bram v. US (1879). Deze baanbrekende uitspraak van het Hooggerechtshof in de zaak Miranda v. Arizona (1966) betrof vier verschillende zaken betreffende ondervragingen waarbij sprake was van vrijheidsbeneming. In ieder van deze zaken, waaronder die van Ernesto Miranda, waren de verdachten ondervraagd zonder dat zij van tevoren op de hoogte waren gebracht van hun rechten. Alle vier de verdachten legden bekennende verklaringen af gedurende deze ondervragingen, op basis waarvan zij allen werden veroordeeld.

Aan de orde waren de volgende vragen:

  1. in hoeverre zijn dergelijke verklaringen ontvankelijk in een strafrechtelijke procedure en

  2. in hoeverre procedures om te verzekeren dat het verbod op zelfincriminatie niet wordt geschonden, noodzakelijk zijn.

Het Hooggerechtshof oordeelde dat de ondervragingen door de politie ook worden beheerst door het verbod op zelfincriminatie als neergelegd in het Vijfde Amendement. Als zodanig mag de vervolging dus geen verklaringen (zowel ontlastend als belastend) gebruiken die het gevolg zijn van een vrijheidsbenemende ondervraging, tenzij deze bepaalde procedurele regels effectief in acht heeft genomen om het verbod op zelfincriminatie te waarborgen. Zonder effectieve waarborgen wordt namelijk de individuele wil van de verdachte dan wel beschuldigde ondermijnd. Met vrijheidsbenemende ondervraging bedoelt het Hooggerechtshof de ondervraging die begonnen wordt door politieagenten nadat een persoon in hechtenis is genomen of anderszins indien een persoon zijn bewegingsvrijheid is ontnomen. Zie hiervoor overigens ook het artikel van Gruber, de Palacios & Van Kempen.

Om bovenstaande redenen oordeelde het Hooggerechtshof het volgende: een verdachte moet voorafgaand aan een politieverhoor wordt gewaarschuwd dat hij het recht heeft om te zwijgen, dat alles wat de verdachte zegt tegen hem kan worden gebruikt in een proces, dat hij het recht heeft op de rechtsbijstand van een raadsman en indien hij deze niet kan betalen deze aan hem kan worden toegewezen. Dit worden de zogenaamde Miranda Warnings genoemd. Zonder dergelijke waarschuwingen kan een verklaring niet het product zijn van de vrije wil (de keuze) van de verdachte en aldus niet bijdragen aan het bewijsmateriaal. Overigens noemde het Hooggerechtshof ook de mogelijkheid dat de verdachte afstand doet van de bovenstaande rechten. Deze ‘waiver’ is slechts mogelijk, indien deze vrijwillig, bewust en weloverwogen wordt gedaan. Een schriftelijke vorm van afstand is dus niet vereist.

De bewijslast van een waiver ligt bij de vervolging. Indien de verdachte geen antwoord geeft na het verkrijgen van de Miranda Warnings, betekent dit niet automatisch een waiver. Uit overige jurisprudentie blijkt dat de politie hierbij wel enige speelruimte wordt geboden. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de uitspraak van het Hooggerechtshof in de zaak Moran v. Burbine (1986). Zolang de verdachte op de juiste wijze afstand heeft gedaan van zijn recht op de aanwezigheid van een raadsman, is er juridisch geen probleem.

De Miranda Warnings worden dus gezien als een belangrijke waarborg ter bescherming van het verbod op zelfincriminatie van het Vijfde Amendement. Bovendien ziet het Hooggerechtshof dit verbod als een essentieel onderdeel van het acquisitoire systeem. Echter is het Vijfde Amendement niet duidelijk in welke fasen van het strafproces dit recht dan wel verbod kan worden ingeroepen. Ook blijkt niet duidelijk uit de bepaling, noch uit de uitspraak van het Hooggerechtshof, wat precies wordt verstaan onder ‘dwang’. De achterliggende gedachte achter de bepaling is het beschermen van de verdachte tegen de dwang om te bekennen, om tegen zijn vrije keuze te verklaren.

Het privilege verbiedt dus enkele vorm van dwang, net als de ‘due process voluntariness test’. Waarom heeft het Hooggerechtshof in de Miranda zaak dan gekozen voor het verbod op zelfincriminatie, in plaats van deze laatste test? Het Hooggerechtshof zag de test blijkbaar niet als juridisch effectief. Zij achtte de ‘due process voluntariness test’ een zeer brede en subjectieve test. Bovendien leidde de test tot uiteenlopende regels in de lagere gerechten. Tot slot gaf de test de politieagenten weinig houvast bij de toepassing van bepaalde methoden tijdens het politieverhoor.

De toepassing van de Miranda zaak is de laatste jaren enigszins beperkt. Een aantal voorbeelden maken dit duidelijk. Verklaringen in strijd met de Miranda Warnings verkregen, kunnen weliswaar als bewijs gebruikt worden om de geloofwaardigheid van de (verklaring van de) verdachte te ondermijnen. Ook mag de politie aanknopingspunten uit dergelijke verklaringen gebruiken bij haar onderzoek. Dit geldt slechts als het bewijs, afgezien van de schending van de Miranda Warnings, anders ook ontdekt zou zijn. Zie hiervoor de zaak Rhode Island v. Innes.

Later heeft het Hooggerechtshof bovendien geoordeeld dat wanneer sprake is van een ‘onschuldige fout’ waardoor een bekentenis onder dwang wordt afgelegd, de afgelegde verklaring toch kan bijdragen aan het bewijs. De vervolging hoeft hiervoor slechts te bewijzen dat het buiten redelijke twijfel stond dat deze fout niet zou bijdragen tot de betreffende uitspraak. Zie hiervoor de uitspraak van het Hooggerechtshof in de zaak Arizona v. Fulminante.

Jurisprudentie EHRM

In het artikel worden de ontwikkelingen in de jurisprudentie van het EHRM besproken aan de hand van twee artikelen: artikel 6 en 3 van het EVRM. Ten eerste wordt (de jurisprudentie betreffende) artikel 6 van het EVRM besproken. Deze bepaling bevat het recht op een eerlijk proces. Hoewel de bepaling niet expliciet spreekt van het zwijgrecht en het verbod op zelfincriminatie, gelden beide rechten als essentiële standaarden van het recht op een eerlijk proces. Doel van de bepaling is enerzijds het beschermen van de verdachte tegen enige dwang door de politie en anderzijds een bijdrage te leveren aan het voorkomen van rechterlijke dwalingen.

Ondanks het feit dat het zwijgrecht een essentieel onderdeel uitmaakt van het recht op een eerlijk proces, is dit recht niet absoluut. Dat wil zeggen dat de uitoefening van het zwijgrecht in sommige gevallen tegen de verdachte kan worden gebruikt. Of uit het zwijgen van de verdachte conclusies mogen worden getrokken die leiden tot een schending van artikel 6 van het EVRM, hangt af van de omstandigheden van het geval; met name van de situaties waarin deze mogen worden getrokken, het gewicht dat eraan wordt gegeven bij de beoordeling van het bewijs en de mate van druk die in de situatie besloten ligt. Zie hiervoor de zaak Murray v. UK.

Artikel 6 EVRM ziet ook op het recht van de verdachte op de rechtsbijstand van een raadsman. Het derde lid onder c van dit artikel bepaalt het volgende: ‘een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld heeft in het bijzonder het recht (…) de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan’. De bepaling zegt echter niets over de fase van het proces waarop dit recht ziet. Pas in de jaren ’80 erkende het EHRM in de Can v. Austria zaak dat het recht ook relevant was voor de fase voorafgaand aan het proces. Immers is het vooronderzoek van groot belang voor het proces, omdat hierin het kader voor de rest van de zaak wordt bepaald. Daarom is het essentieel dat een verdachte ook in deze fase het recht op rechtsbijstand van een raadsman heeft. Bovendien zou de eerlijkheid van het proces worden aangetast indien dit recht niet gerespecteerd zou worden. Volgens het EHRM hangt de manier waarop artikel 6 lid 3 sub c EVRM toegepast wordt af van de bijzondere kenmerken van de procedure en de omstandigheden van het geval. Ook dit recht is niet absoluut en kan aldus worden beperkt door de vervolgende autoriteiten. Of een beperking leidt tot een schending van het recht en daarmee van het recht op een eerlijk proces, hangt af van de procedure in zijn geheel. Zie hiervoor weer Murray v. UK.

Hebben verdachten ook het recht op de aanwezigheid van een raadsman tijdens het politieverhoor? In Murray v. UK bepaalde het EHRM dat artikel 6 EVRM normaal gesproken vereist dat het de verdachte moet worden toegestaan om al te profiteren van de bijstand van een raadsman aan in de beginfases van het onderzoek door de politie.

Hoewel het oordeel van het EHRM ietwat dubbelzinnig is, is wel duidelijk dat het weigeren van de toegang tot een raadsman gedurende 48 uur lang een schending van de rechten van de verdachte oplevert. Het EHRM beslist van geval tot geval, waarbij de omstandigheden waaronder een verdachte vast wordt gehouden in aanmerking worden genomen. Een voorbeeld hiervan is de zaak Brennan v. UK. In deze zaak oordeelde het EHRM echter dat het recht op een eerlijk proces niet per definitie het recht op de aanwezigheid van een raadsman tijdens het politieverhoor meebrengt, dan wel het recht dat de ondervragingen worden opgenomen.

Zeven jaar later was de kwestie nogmaals aan de orde in de zaak Salduz v. Turkey. De minderjarige Salduz was opgepakt in Turkije op verdenking van het meedoen aan een ongeoorloofde demonstratie van de illegale organisatie PKK. Daarnaast werd hij beschuldigd van het ophangen van een illegale vlag op een brug. Op het politiebureau werd hij verhoord in de afwezigheid van een raadsman. Wel kreeg hij te horen waarvan hij werd beschuldigd en zijn rechten, waaronder het zwijgrecht. Tijdens dit verhoor bekende hij het eerste tenlastegelegde feit. Op dezelfde dag werd hij voor de openbare aanklager en de onderzoeksrechter gebracht. Pas daarna kreeg hij de rechtsbijstand van een raadsman. De nationale rechtbank en het gerecht in hoger beroep veroordeelden Salduz voor beide delicten. Vervolgens ging Salduz in beroep bij het EHRM, waar hij zich beriep op het feit dat hij voorafgaande aan het eerste politieverhoor geen rechtsbijstand van een raadsman had gehad. Daardoor was zijn recht op een eerlijk proces geschonden.

Artikel 6 lid 3 sub c van het EVRM was immers niet in acht genomen door de nationale autoriteiten. De Tweede Kamer van het EHRM wees zijn beroep af, omdat zijn bekennende verklaring niet het enige bewijs was waarop de veroordeling kon worden gebaseerd. Bovendien had hij de kans gehad om de beschuldigingen te ontkrachten. Echter volgde een andersluidende uitspraak van de Grote Kamer van het EHRM. Artikel 6 EVRM vereist normaal gesproken dat de rechtsbijstand van een raadsman al in de beginfases van het politieonderzoek moet worden geboden. Dit omdat de houding van de verdachte in de beginfasen van het onderzoek beslissend kan zijn voor zijn verdediging in het verloop van de procedure.

De Grote Kamer benadrukt hier het belang van spoedige rechtsbijstand in het licht van de kwetsbare positie van de verdachte. Van het recht op rechtsbijstand van een raadsman kan volgens de Grote Kamer slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. Immers worden de rechten van de verdediging onherstelbaar aangetast indien belastende verklaringen voor het bewijs worden gebruikt, als die zijn afgelegd terwijl de verdachte geen toegang tot een raadsman had. Toch blijkt uit deze uitspraak niet duidelijk of de verdachte recht heeft op de rechtsbijstand van een raadsman voorafgaande of tijdens het politieverhoor. Uit eerdere uitspraken van het EHRM kan de conclusie worden getrokken dat het Hof belang hecht aan het feit dat het recht al wordt gewaarborgd in een vroege fase van de procedure.

Mogelijk geldt dit recht dus al voorafgaande aan het eerste politieverhoor. Zie hiervoor bijvoorbeeld de zaak Dayanan v. Turkey. Het recht op rechtsbijstand van een raadsman tijdens een politieverhoor is overigens niet alleen beperkt tot minderjarigen, als in de Salduz zaak. Zie hiervoor bijvoorbeeld de zaak Pishalnikov v. Russia.

Weliswaar kan een verdachte van de bovengenoemde rechten afstand doen. Hier wordt gesproken van het concept van de ‘waiver’. Een goede illustratie van dit concept is de zaak Panovits v. Cyprus. De 17 jarige Panovits werd verhoord over een moord en een diefstal zonder dat hierbij een raadsman aanwezig was. In het begin stelde hij dat hij onschuldig was, maar later bekende hij de beide delicten. Het EHRM overwoog in deze zaak dat het in zaken waar de verdachte minderjarig is, essentieel is dat met deze wordt omgegaan op zodanige wijze dat men daarbij rekening houdt met zijn leeftijd, intellectuele en emotionele capaciteiten en zijn niveau van volwassenheid.

Het EHRM herhaalde bovendien haar overwegingen uit eerdere zaken dat een ‘waiver’ is toegestaan mits deze niet indruist tegen een belangrijk algemeen belang en mits deze duidelijk is en op ondubbelzinnige wijze kan worden vastgesteld. Verdachten kunnen expliciet dan wel impliciet afstand doen van hun rechten. Een impliciete ‘waiver’ is slechts mogelijk, indien duidelijk kan worden aangetoond dat de verdachte redelijkerwijze heeft voorzien wat de gevolgen van zijn gedrag kunnen zijn.

Het EHRM accepteert een ‘waiver’ echter niet snel. Dit blijkt onder andere uit de zaak Plonka v. Poland. In deze zaak werd een vrouw, die verdacht werd van moord, tijdens het politieverhoor niet bijgestaan door een raadsman. Tijdens het verhoor bekende zij de moord en het feit dat zij een alcoholverslaving had. Na het verhoor door de politie ondertekende zij een formulier waarop zij erkende dat zij was geïnformeerd over haar zwijgrecht en haar recht op rechtsbijstand. In de procedure voor het EHRM beriep zij zich echter op het feit dat zij geen afstand had gedaan van haar recht(en). Het EHRM oordeelde dat er inderdaad geen sprake was van een duidelijke en ondubbelzinnige ‘waiver’. Bovendien hadden de nationale autoriteiten beter moeten overwegen om haar een raadsman toe te wijzen, mede gezien haar kwetsbare positie als alcoholverslaafde. Een andere uitspraak van het EHRM die de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten voor het waarborgen van een eerlijk proces nogmaals benadrukt, is de zaak Padalov v. Bulgaria.

Artikel 3 van het EVRM bevat het verbod op foltering. Deze bepaling stelt dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen. Vele verdachten hebben bij het EHRM hun klacht gebaseerd op dit artikel, omdat zij gedurende detentie bij de politie onder dergelijke dwang bekennende verklaringen hebben afgelegd. Onder deze klachten zijn twee soorten te onderscheiden: 1) materiële klachten van verdachten die stellen te zijn onderworpen aan foltering en 2) procedurele klachten betreffende het feit dat de lidstaat geen effectief onderzoek heeft ingesteld naar het gebruik van foltering bij de verdachte. Twee voorbeelden van zaken die zien op de tweede soort klachten zijn de zaken Scattin Yildiz v. Turkey en Assenov and others v. Bulgaria.

Het artikel gaat echter met name in op de eerste soort klachten, de materiële klachten. Mishandeling moet een bepaalde mate van ernst hebben om te vallen onder de reikwijdte van artikel 3 van het EVRM. Bij de beoordeling van de ernst van de mishandeling moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken, zoals de duur van de mishandeling, de lichamelijke en psychologische effecten, en in sommige zaken ook het geslacht van de verdachte. Zie hiervoor de zaak Gäfgen v. Germany. Een voorbeeld van een zaak waarin het EHRM stelde dat er geen sprake was van een mishandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM, is de zaak Yaremenko v. Ukraine.

Bij het gebruik van bewijs dan wel verklaringen dat verkregen is in strijd met artikel 3 van het EVRM, is sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces en aldus van artikel 6 van het EVRM. Dit geldt ook als de via mishandeling verkregen verklaring niet doorslaggevend is voor het bewijs. Zie hiervoor de uitspraak van het EHRM in de zaak Jalloh v. Germany. In deze zaak oordeelde het EHRM dat ook in het geval van materiaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte is verkregen, sprake kan zijn van een schending van het verbod op zelfincriminatie.

Hierbij zijn een viertal factoren van belang: de aard en de hoeveelheid dwang ter verkrijging van het bewijs, het algemeen belang gediend met de vervolging en bestraffing van het delict in casu, het bestaan van relevante waarborgen in de procedure en het gebruik van het materiaal.

Vergelijking

Als men de ontwikkelingen in de jurisprudentie van het Amerikaanse Hooggerechtshof en die van het EHRM met elkaar vergelijkt, zijn er diverse overeenkomsten én verschillen te ontdekken.

Enkele voorbeelden:

  • Het EHRM heeft geen specifieke type waarschuwing geformuleerd, zoals het Hooggerechtshof wel deed in de Miranda zaak. Toch hebben recente uitspraken van het EHRM uitgewezen dat iedere lidstaat verantwoordelijk is voor het feit dat de verdachte volledig op de hoogte is van de aan hem toekomende rechten en de mogelijke gevolgen van een eventuele ‘waiver’ van deze rechten.

  • Het EHRM hecht meer waarde aan de kwetsbare positie van de verdachte in het vooronderzoek. Bij bepaalde kwetsbare verdachten, waaronder bijvoorbeeld minderjarigen, dienen de lidstaten extra waakzaam te zijn indien dergelijke verdachten afstand doen van hun rechten.

  • Verklaringen die afgelegd zijn gedurende de afwezigheid van een raadsman mogen niet gebruikt worden voor een veroordeling, aldus het EHRM in de Salduz zaak. Deze benadering werd aanvankelijk ook aangenomen door het Amerikaanse Hooggerechtshof. Later wijzigde zij haar mening hierover echter. In de Fulminante zaak oordeelde het Hooggerechtshof dat het afhangt van de omstandigheden van het geval of een verklaring tot het bewijsmateriaal gebezigd mag worden.

  • Omtrent de spanning tussen het verbod op zelfincriminatie en de wens van de staat om de bekennende verklaring tot het bewijs te bezigen: het Amerikaanse Hooggerechtshof heeft de Miranda Warnings in het leven geroepen om het privilege te beschermen. Zij heeft de reikwijdte van deze waarschuwingen echter enigszins beperkt. Het EHRM sluit aan bij internationale ontwikkelingen in het licht van de betere bescherming van de verdachte gedurende het vooronderzoek. Het is echter niet duidelijk hoe de jurisprudentie van het EHRM zich in de toekomst op dit punt verder gaat ontwikkelen.

Overige ontwikkelingen

Niet alleen de Europese Unie (in richtlijnen) maar ook diverse internationale tribunalen hebben zich ook over de kwestie van valse bekentenissen uitgelaten. Zo heeft het Joegoslavië tribunaal in de Music zaak duidelijk gemaakt dat het recht op rechtsbijstand tijdens een ondervraging door de politie een absoluut vereiste is voor een eerlijk proces. Schending van artikel 6 lid 3 van het EVRM leidt tot uitsluiting van het bewijs.

Ook het Internationaal Strafhof garandeert het zwijgrecht en het recht op rechtsbijstand van een raadsman tijdens het onderzoek door de politie. Zie hiervoor artikel 55 van het Statuut van het Internationaal Strafhof.

Maatregelen om valse bekentenissen te voorkomen

Naast het recht op rechtsbijstand van een raadsman tijdens een politieverhoor kunnen nog een aantal maatregelen worden genoemd ter voorkoming van valse bekentenissen:

  • Het vastleggen van ondervragingen door middel van audio- en/of videobeelden. Dit voorkomt dat de politie kunstgrepen kan gebruiken en geeft de jury dan wel de rechter(s) de mogelijkheid om de ondervraging te beluisteren en/of te bekijken. Hierdoor is waarheidsvinding eerder mogelijk. Enkele staten in de Verenigde Staten maken al gebruik van video-opnames. Onderzoek wijst uit dat dit er niet alleen voor zorgt dat de rechten van de verdachten worden gewaarborgd, maar ook de ‘rechten’ van de politie bij eventuele valse bekentenissen. In 2006 beval de Nederlandse Minister van Justitie dat politieverhoren in moord- en zedenzaken dienden te worden opgenomen. Sinds 2010 is het maken van opnames echter een verplichting geworden in alle zaken.

  • Een andere mogelijkheid is het creëren van richtlijnen inzake de lengte van een politieverhoor. Langdurige verhoren kunnen immers leiden tot meer stress, vermoeidheid en hopeloosheid. In dergelijke situaties zal een verdachte eerder een valse bekennende verklaring afleggen. Dit kan voorkomen worden door ieder verhoor te onderwerpen aan een bepaalde tijdsduur. Echter is het moeilijk om een exacte tijdsduur te bepalen. Daarom is het aan de ondervrager om de lichamelijke en psychische gesteldheid van de verdachte in aanmerking te nemen bij de bepaling van de duur van een verhoor.

Conclusie

Tenslotte kan de vraag gesteld worden of het recht op de aanwezigheid van een raadsman tijdens een politieverhoor valse bekentenissen daadwerkelijk voorkomt. Terugkomende op de twee vormen van valse bekentenissen, gedwongen valse bekentenissen en gedwongen geïnternaliseerde valse bekentenissen, is de mening van de auteur van het artikel als volgt: de aanwezigheid van een raadsman tijdens het verhoor kan gedwongen valse bekentenissen voorkomen, omdat de raadsman kan ingrijpen wanneer het verhoor bijvoorbeeld te lang duurt. Echter ligt dit anders bij gedwongen geïnternaliseerde valse bekentenissen. Dit type komt het meeste voor bij (psychisch) kwetsbare verdachten. Indien zij onder druk worden gezet door de ondervragers, zullen zij snel(ler) geneigd zijn om afstand te doen van hun rechten.

Bovendien zullen zij de consequenties van een dergelijke afstand niet makkelijk (kunnen) begrijpen. Daarom is het van belang dat zowel de Europese Unie en het Hof van Justitie van de Europese Unie als de Amerikaanse wetgever kijken naar andere mogelijke waarborgen om valse bekentenissen te voorkomen. Richtlijnen voor de (lid)staten kunnen er wellicht voor zorgen dat de nationale procedurele regels (in de Europese Unie/Europa) dan wel de procedurele regels in de diverse deelstaten (in de Verenigde Staten) gelijk worden getrokken.

Access: 
Public
Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1210