Extra oefententamens (2003 - 2007)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Oefententamen november 2007 (3)

 

1. Wat wordt bedoeld met de ideeënleer?

 

a. De leer dat je optimistisch in het leven moet staan en niet cynisch

b. De leer dat nieuwe wetenschappelijke vondsten de drijvende kracht in de geschiedenis zijn

c. De leer dat het recht bedacht moet worden voor men het in de wet gestalte kan geven

d. De leer dat tijdloze ideeën meer werkelijk zijn dan de concrete dingen in het hier en nu

 

2. Wat is niet kenmerkend voor de rechtspositivistische visie op recht?

 

a. Recht zou betrokken moeten zijn op moraal

b. Recht en moraal moeten worden gescheiden

c. Recht is een product van de wetgever

d. Natuurrecht is geen bron voor positief recht

 

3. Wat verstaat Hans Kelsen onder een “zuivere rechtsleer” (Reine Rechtslehre)?

 

a. Een rechtsleer die gezuiverd is van juridisch jargon en daarom voor de gewone burger begrijpelijk

b. Een rechtsleer die gezuiverd zou zijn van ideologische (politieke en morele) elementen

c. Een rechtsleer die zich oriënteert op een minimum aan morele beginselen

d. Een rechtsleer die rechtsbeginselen accepteert als de normatieve grondslag van de rechtsorde

 

4. Wat is kenmerkend voor de opvatting van Gustav Radbruch in zijn tweede periode? Hij meende dat

 

a. de Nazi’s zich beter aan de wet hadden moeten houden

b. men boven het positieve recht een soort bovenwettelijk recht in de vorm van natuurrecht zou moeten erkennen

c. de rechter niet de inhoud van de wet zou moeten beoordelen

d. recht en moraal scherp van elkaar zouden moeten worden gescheiden

 

5. Hoe zou men het standpunt van Hobbes ten aanzien van de staat kunnen omschrijven?

 

a. De staat is geen legitieme instantie

b. De staat is alleen legitiem wanneer deze zich oriënteert op morele beginselen, met name de naastenliefde

c. De staat is legitiem wanneer deze de orde en de rust op het territoir kan handhaven

d. De staat is legitiem wanneer deze het natuurrecht onderschrijft

 

6. Wat is volgens Lon Fuller de ‘morality of law’?

 

a. Dat deel van het recht dat een morele betekenis heeft

b. Morele waarden waarop de rechter zich zou moeten oriënteren

c. Een aantal principes waar de wetgever in zijn werk mee rekening moet houden omdat hij anders geen recht maakt

d. De opvattingen die leden van de wetgevende macht bij hun wetgevingsactiviteit niet kunnen uitsluiten en waardoor zij dus nooit helemaal neutraal en objectief kunnen zijn

 

7. Artikel 10 lid 2 EVRM bevat

 

a. alleen cumulatieve voorwaarden

b. alleen alternatieve voorwaarden

c. zowel cumulatieve als alternatieve voorwaarden

d. geen cumulatieve en geen alternatieve voorwaarden

 

8. In zijn arrest van 19 januari 2001, NJ 2001, 215, overweegt de Hoge Raad:

 

“Het Hof is in zijn onder 3.3 weergegeven oordeel ervan uitgegaan dat voor een geslaagd beroep op dwaling is vereist dat sprake is van nadeel aan de zijde van degene die zich op dwaling beroept. Aldus heeft het Hof miskend dat voor een beroep op de in art. 3:44 en 6:228 BW vermelde vernietigingsgronden niet is vereist dat degene die zich daarop beroept, door het aangaan van de overeenkomst onder invloed van het wilsgebrek, is benadeeld. Aldus heeft het Hof, door te oordelen als onder 3.3 is weergegeven, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.”

 

De wijze waarop de Hoge Raad in het boven geciteerde arrest (arrest van 19 januari 2001, NJ 2001, 215) tot een uitleg van de regeling van dwaling is gekomen, past goed in de opvattingen over rechtsvinding van de stroming van:

 

a. de Freirechtsbewegung

b. de Historische School

c. het legisme

d. het Amerikaans Realisme

 

9. Exotische diersoorten zijn tegenwoordig in de mode: met een exotisch dier onderscheidt je je van de doorsnee burger die het op een teckel of hamster houdt. De 22-jarige rechtenstudent Marcel is geen doorsnee burger: hij heeft onlangs een fretje (familie van de bunzing) gekocht. Als hij met het diertje aangelijnd over straat loopt, heeft hij veel bekijks. Maar als hij op één van deze wandelingen een biefstuk bij slager Woorts wil kopen, wordt hij door de slager niet toegelaten. “Kun je niet lezen?” roept de slager en hij wijst naar het bordje op de etalageruit waarop staat: ‘Verboden voor honden’. Marcel reageert verontwaardigd: “Er staat: ‘Verboden voor honden’ en niet ‘Verboden voor fretjes’. Ik mag uw winkel dus wel in met mijn fretje!” Marcel en de slager komen op grond van het bordje “Verboden voor honden” tot een tegengesteld oordeel. Welk alternatief met betrekking tot de redeneerwijze van de slager resp. Marcel, is juist?

 

a. De slager komt tot zijn oordeel door rechtsverfijning, Marcel door te redeneren naar analogie

b. De slager komt tot zijn oordeel door middel van een a contrario-redenering, Marcel met behulp van een redenering naar analogie

c. De slager komt tot zijn oordeel door middel van een redenering naar analogie, Marcel met behulp van een a contrario-redenering

d. De slager bereikt zijn oordeel door te redeneren naar analogie, Marcel door middel van rechtsverfijning

 

10. Het uitspreken van een echtscheiding op verzoek van de beide echtgenoten is een voorbeeld van

 

a. zittende rechtspraak

b. staande rechtspraak

c. eigenlijke rechtspraak

d. oneigenlijke rechtspraak

 

11. Rechtsfeiten zijn feiten waaraan enig rechtsgevolg is verbonden. Het omvat onder meer de volgende categorie:

 

a. natuurwetten

b. de redelijkheid en billijkheid

c. eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen

d. grondrechten

 

12. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een wet

 

a. in zowel materiële als formele zin

b. in materiële, maar niet in formele zin

c. in formele maar niet in materiële zin

d. noch in materiële als in formele zin

 

13. “Eigendom is het meest volledige recht dat een persoon op een zaak kan hebben,” aldus artikel 5:1 lid 1 BW. Welke van de volgende beweringen is juist?

 

a. Eigendom is een absoluut recht dat men tegenover iedereen kan inroepen, mits men er geen misbruik van maakt en geen onrechtmatige hinder veroorzaakt.

b. Eigendom is een absoluut recht, dat men alleen kan uitoefenen jegens de contractuele wederpartij.

c. Eigendom is een relatief recht dat men tegenover iedereen kan inroepen, mits men er geen misbruik van maakt en geen onrechtmatige hinder veroorzaakt.

d. Eigendom is een relatief recht, dat men alleen kan uitoefenen jegens de contractuele wederpartij

 

14. Welke van de volgende vier wilsgebreken die tot vernietiging van een rechtshandeling kunnen leiden, geldt niet voor alle rechtshandelingen en kan alleen leiden tot de vernietiging van een overeenkomst?

 

a. bedreiging

b. bedrog

c. misbruik van omstandigheden

d. dwaling

 

15. Een voorbeeld van een kwalificatieregel treffen we aan in:

 

a. art. 5:1 lid 1 BW

b. art. 5:1 lid 2 BW

c. art. 5: l lid 3 BW

d. art. 1:5 lid 1 BW

 

16. Janssen, werkzaam in Groningen en wonende te Assen wordt op staande voet ontslagen. Op het moment dat hij voor de rechter staat om het ontslagbesluit aan te vechten is zijn achterstallig loon inmiddels al opgelopen tot meer dan € 6000,-. Voor welke rechter zal de procedure zich afspelen?

 

a. De civiele kamer van de rechtbank te Assen

b. De sector kanton van de rechtbank te Assen

c. De civiele kamer van de rechtbank te Groningen

d. De sector kanton van de rechtbank te Groningen

 

17. Piet verkoopt zijn auto aan Klaas. Piet is erg moe en een beetje de draad kwijt. Hij vraagt van Klaas stotterend 1000 Euro in plaats van 10.000 Euro. Klaas, die veel van auto’s weet en merkt dat Piet in de war is, aanvaardt direct dit mooie aanbod. Wat is rechtens?

 

a. Piet verklaart dat hij wil verkopen, dus komt een koopovereenkomst tot stand

b. Aangezien Piets verklaring niet overeenstemt met zijn wil komt er geen koopovereenkomst tot stand

c. Hoewel Piets verklaring niet overeenstemt met zijn wil, komt er op grond van de vertrouwensleer toch een koopovereenkomst tot stand

d. Piets verklaring wordt geacht met zijn wil overeen te stemmen, dus komt een koopovereenkomst tot stand

 

18. Volgens het beslissingsmodel van artikel 348 en 350 Sv doorloopt de strafrechter een aantal formele en materiële vragen. Welke van onderstaande stellingen is niet juist?

 

a. Bij de tweede formele vraag gaat het om de relatieve en absolute bevoegdheid van de rechter

b. Bij de eerste materiële vraag gaat het onder meer om de vraag of er voldoende bewijsmateriaal voorhanden is voor een veroordeling van de verdachte

c. Bij de tweede materiële vraag gaat het onder meer om de vraag of er rechtvaardigingsgronden zijn aan te voeren voor het handelen van de verdachte

d. Bij de derde materiële vraag zal aan de orde komen of er rechtvaardigingsgronden zijn aan te voeren voor het handelen van de verdachte

 

19. Het legaliteitsbeginsel geformuleerd in het art. 1 lid 1 Sr bevat twee normen die zich richten tot rechters.

 

a. Een verbod op het maken van wettelijke strafbepalingen ex post facto en op discriminatie

b. Een verbod op het maken van wettelijke strafbepalingen ex post facto en op analogische wetstoepassing

c. Een verbod op de toepassing van ongeschreven (gewoonte-) recht en op foltering

d. Een verbod op de toepassing van ongeschreven (gewoonte-) recht en op analogische wetstoepassing

 

20. In ‘Refah Partisi (The Welfare party) and Others v. Turkey’, oordeelde het EHRM dat

 

a. de Refah partij niet mag worden verboden

b. de Turkse regering moest worden veroordeeld tot schadevergoeding

c. de mensenrechtenbepalingen uit het EVRM soms mogen worden beperkt

d. de Sharia onverenigbaar is met de fundamentele principes van democratie

 

21. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg is een instelling verbonden met

 

a. de Raad van Europa en ziet toe op de handhaving van het EVRM

b. de Commissie van de EU en ziet toe op de handhaving van het EVRM

c. het Europees Parlement en ziet toe op de handhaving van het EG verdrag

d. de Commissie van de EU en ziet toe op de handhaving van het

EG verdrag

 

22. Welke van de onderstaande beweringen over mensenrechten in de Nederlandse rechtsorde is onjuist? Mensenrechten zijn

 

a. universele rechten

b. relatieve rechten

c. rigide recht

d. hoger recht

 

23. Sinds het arrest Lindebaum/Cohen (1919) is het begrip onrechtmatigheid

 

a. verruimd, de onrechtmatige daad werd vanaf nu begrepen in termen van onrechtmatigheid en niet langer in louter in termen van onwetmatigheid

b. verruimd, de onrechtmatige daad werd vanaf nu begrepen in termen van onwetmatigheid en niet langer louter in termen van onrechtmatigheid

c. ingeperkt, de onrechtmatige daad werd vanaf nu begrepen in termen van onrechtmatigheid en niet langer louter in termen van onwetmatigheid

d. ingeperkt, de onrechtmatige daad werd vanaf nu begrepen in termen van onwetmatigheid en niet langer louter in termen van onrechtmatigheid

 

24. Welke van de volgende claims behoort niet tot de absolute competentie van de kantonrechter?

 

a. Een vordering tot schadevergoeding omdat een bankstel van 3000 euro wel is gekocht maar niet is geleverd

b. Een vordering tot schadevergoeding van 50.000 euro van een werknemer jegens zijn werkgever wegens een onrechtmatig ontslag

c. Een vordering tot betaling van 10.000 euro schadevergoeding uit onrechtmatige daad na een ongeluk in een café waar een kelderluik gevaarlijk openstond

d. Een vordering van een kamerverhuurder tot betaling van 3.000 euro achterstallige huur jegens een huurder

 

25. Ontoerekeningsvatbaarheid (artikel 39 Sr) is een

 

a. schulduitsluitingsgrond

b. rechtvaardigingsgrond

c. een vorm van overmacht als noodtoestand die zich voordoet bij een conflict tussen een wettelijke en een ongeschreven rechtsplicht

d. een vorm van noodweerexces die zich voordoet bij een conflict tussen een wettelijke en een ongeschreven rechtsplicht

 

26. “Anders geformuleerd: de eigen energie van het dier – de grondslag van de aansprakelijkheid – leidde tot schade, terwijl als gedaagden M. [de hond] in de hand hadden gehad, zij de hond niet zijn gang hadden mogen laten gaan,” aldus de kantonrechter in Emmen in een vonnis van 19 maart 1997. Dit betekent dat op grond van artikel 6:179 BW een bezitter van een dier aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die deze heeft veroorzaakt

 

a. mits de bezitter niet strafrechtelijk vervolgd kan worden

b. mits de bezitter strafrechtelijk vervolgd kan worden

c. tenzij bijvoorbeeld aan de rechtvaardigingsgrond van artikel 6:162 lid 2 zou zijn voldaan als de bezitter het dier in zijn macht had gehad

d. tenzij bijvoorbeeld aan de rechtvaardigingsgrond van artikel 6:162 lid 2 zou zijn voldaan als de bezitter het dier niet in zijn macht had gehad

 

27. Karel ontdekt dat hij volgens het Burgerlijk Wetboek recht heeft op betaling nu hij zijn fiets heeft verkocht en geleverd aan zijn buurman. Wat voor recht is dit?

 

a. Een objectief recht gebaseerd op het Nederlandse subjectieve recht

b. Een subjectief recht gebaseerd op het Nederlandse objectieve recht

c. Een moreel recht gebaseerd op het Nederlandse subjectieve recht

d. Een politiek vrijheidsrecht gebaseerd op het Nederlandse objectieve recht

 

28. Als een rechtsregel gedrag van burgers wil reguleren dan hebben we te maken met een zogenaamde

 

a. kwalificatieregel

b. normatieve regel

c. regel van orde

d. subjectieve regel

 

29. Rechtsfeiten zijn feiten waaraan enig rechtsgevolg is verbonden. Het omvat de volgende deelverzamelingen:

 

a. Toevallige of blote rechtsfeiten, eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen, en feitelijke handelingen met een niet-beoogd rechtsgevolg

b. Niet-oorzakelijke rechtsfeiten, eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen, en feitelijke handelingen met een niet-beoogd rechtsgevolg

c. Niet-oorzakelijke rechtsfeiten, redelijkheid en billijkheid, en handelingen met een beoogd rechtsgevolg

d. Toevallige of blote rechtsfeiten, redelijkheid en billijkheid, en handelingen met een beoogd rechtsgevolg

 

30. Montesquieu stelde dat de rechter niet meer en niet minder is dan de ‘bouche de la loi’. Als we dit in verband brengen met artikel 11 van de Wet algemene bepalingen uit 1829 dan betekent dit een opdracht aan de rechter om rechtsregels zoveel mogelijk

 

a. sociologisch te interpreteren

b. anticiperend te interpreteren

c. rechtshistorisch te interpreteren

d. grammaticaal te interpreteren

Casusvragen

  1. Johannes Damstraten is belastingadviseur en adviseert de bejaarde weduwe De Gier al sinds jaar en dag over haar ingewikkelde financiële huishouding. De overleden echtgenoot van mevrouw de Gier heeft haar namelijk een flinke erfenis nagelaten die ze niet zelfstandig kan beheren. Op een dag komt Johannes langs bij de weduwe om de jaarlijkse belastingaangifte door te spreken en hij treft haar in een merkwaardig vrolijke stemming. Ze vertelt dat ze een nieuw medicijn heeft voorgeschreven gekregen door de dokter en dat ze zich “bijzonder happy” voelt. Johannes vindt haar zelfs lichtelijk eufoor. Als ze klaar zijn met doorspreken van de aangifte doet hij haar een beleggingsadvies van de hand. Hij overtuigt haar om hem een groot bedrag voor haar te laten investeren in een te ontwikkelen pretpark “dat een groot rendement beloofd op te leveren.” Hij laat haar vervolgens geld overschrijven naar zijn persoonlijke bankrekeningnummer zodat hij de investering kan doen. Als mevrouw De Gier de nieuwe medicijnen niet meer slikt, krijgt ze argwaan en besluit ze dat het geld terug wil. Johannes weigert het geld terug te geven. Welke grondslag zullen partijen aanvoeren voor hun vordering en wat zal de rechter beslissen?

 

  1. Stel dat het strafrecht sterk vereenvoudigd zou worden door alle bepalingen van het Wetboek van Strafrecht samen te vatten in één nieuwe bepaling: “Alle handelingen die in strijd zijn met de rechtmatige belangen van het Nederlandse volk worden bestraft met een gevangenisstraf van 0 jaar tot levenslang of een boete van de eerste tot vijfde categorie.” Leg uit waarom dit in strijd is met de Grondwet, gezien de rechtsstatelijke beginselen die daar zijn vastgelegd.

 

Antwoorden oefententamen november 2007 (3)

 

  1. D 11. C 21. A

  2. A 12. A 22. B

  3. B 13. A 23. A

  4. B 14. D 24. C

  5. C 15. A 25. A

  6. C 16. D 26. C

  7. C 17. B 27. B

  8. C 18. D 28. B

  9. C 19. D 29. A

  10. D 20. D 30. D

 

  1. Van Damstraten baseert zich op het 3:33 BW (en eventueel op 3:35 BW) en stelt dat er een geldige rechtshandeling heeft plaatsgevonden (of althans dat hij daarop kon vertrouwen) en dat hij dus het geld niet hoeft terug te geven. Artikel 3:44 BW zal echter de doorslag geven.

 

(Regel:) Mevrouw De Gier verricht een rechtshandeling door bevordering van Damstraten en bewogen door bijzondere omstandigheden zoals afhankelijkheid en abnormale geestestoestand, waarbij Damstraten weet of moet begrijpen dat zij door deze bijzondere omstandigheden wordt bewogen tot deze rechtshandeling. Er is dan sprake van misbruik van omstandigheden. (art. 3: 44 lid 4) Een rechtshandeling die door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen is vernietigbaar. (art. 3:44 lid 1)

 

(Feiten:) Damstraten verleidt mevrouw De Gier tot het overmaken van geld naar zijn bankrekening terwijl hij weet dat mevrouw afhankelijk is van zijn kennis en ervaring als adviseur en dat zij onder invloed verkeert van medicijnen die duidelijk leiden tot een abnormale geestestoestand. Hij vindt haar lichtelijk eufoor en zij heeft hem verteld dat dit door nieuwe medicijnen komt.

 

(Conclusie:) Er is sprake van misbruik van omstandigheden en de rechtshandeling van mevr. De Gier is vernietigbaar. Damstraten moet het geld teruggeven.

 

 

Artikel 3: 44 lid 1 BW

 

V1a een rechtshandeling is door bedreiging tot stand gekomen

V1b een rechtshandeling is door bedrog tot stand gekomen

V1 een rechtshandeling is door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen

R de rechtshandeling is vernietigbaar

 

Artikel 3: 44 lid 4 BW

 

V1 iemand bevordert het tot stand komen van een rechtshandeling van een ander

V2a de ander wordt tot het verrichten van de rechtshandeling bewogen door bijzondere omstandigheden zoals noodtoestand

V2b zoals afhankelijkheid

V2c zoals lichtzinnigheid

V2d zoals abnormale geestestoestand

V2e zoals onervarenheid

V3 iemand weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot het verrichten van de rechtshandeling

R Misbruik van omstandigheden is aanwezig

 

  1. In de Grondwet is het legaliteitsbeginsel vastgelegd als cruciaal aspect van de rechtsstaat. Volgens Groenhuijsen houdt het legaliteitsbeginsel ook in dat de verboden gedragingen in de delictsomschrijvingen duidelijk en precies worden beschreven want onderdeel van het legaliteitsbeginsel is het lex certa beginsel, of Bestimmtheitsgebot. Een zo algemeen gestelde en vage delictsomschrijving maakt het zeer onzeker wanneer een burger zal worden opgepakt, vervolgd en gestraft voor het overtreden van de wet. Het willekeurige overheidshandelen dat hieruit kan voortvloeien, levert een ernstige bedreiging op van de burgerlijke vrijheid.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
568
Search a summary, study help or student organization