Extra oefententamens inleiding straf- en strafprocesrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen maart 2006

 

Vraag 1

In welk geval komt het niet tot een technisch sepot?

  1. Als de verdachte uitnoodweer of psychische overmacht heeft gehandeld;

  2. Als er sprake is van verjaring van het recht tot strafvervolging

  3. Als de tuchtrechter in dezelfde zaak al een uitspraak heeft gedaan

  4. Als onvoldoende wettig bewijs aanwezig is dat de verdachte het feit heeft begaan

 

Vraag 2

Bij constatering van een strafbaar feit kan worden overgegaan tot het aanbieden van een transactie.

Welk alternatief is juist?

  1. De transactie betreft een consensuele manier van afdoening

  2. De transactie kan voor alle commune delicten worden aangeboden

  3. Een transactieaanbod wordt in alle gevallen gedaan door een officier van justitie

  4. Een transactieaanbod kan slechts worden gedaan als de verdachte daarom verzoekt

 

Vraag 3

In het kader van de strafrechtelijke legaliteitsgedachte is behalve artikel 1 WvSr ook artikel 91 WvSr van belang.

Welk alternatief betreffende artikel 91 WvSr is juist?

Artikel 91 WvSr

  1. Waarborgt dat lagere wetgevers zich onthouden van het creëren van eigen strafbepalingen

  2. Voorkomt dat lagere wetgevers misdrijven creëren

  3. Waarborgt dat lagere wetgevers geen van het Wetboek van Strafrecht afwijkende bepalingen omtrent deelneming creëren

  4. Voorkomt dat lagere wetgevers overtredingen sanctioneren met meer dan drie maanden hechtenis

 

Vraag 4

Tijdens een onderzoek ter terechtziting stelt de voorzitter van de rechtbank vast dat de verdachte is verschenen. Direct nadat aan de verdachte de cautie is gegeven, voert zijn raadsman het verweer dat de rechtbank onbevoegd is. Hoe noemen we een dergelijk verweer?

  1. Een preliminair verweer

  2. Een alternatief verweer

  3. Een kwalificatieverweer

  4. Een ontijdig verweer

 

Vraag 5

Wat is het gevolg wanneer tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de rechtsmacht van de Nederlandse strafwet ontbreekt?

  1. De geldigheid van de dagvaarding wordt aangetast

  2. De rechter verklaart zich onbevoegd

  3. Het openbaar ministerie is niet ontvankelijk

  4. Het tenlastegelegde feit kan niet worden bewezen

 

Vraag 6

Jantine wordt al langere tijd belaagd. De laatste keer dat zij werd lastig gevallen, was op 2 maart 2004. Die belaging (strafbaar gesteld op basis van artikel 285b WvSr) is gestopt en Jantine laat het er in eerste instantie bij zitten. Op 2 juli 2005, na aandringen van haar vriendin Sanne, besluit Jantine toch aangifte in de vorm van een klacht te doen. Kan deze klacht nog worden aangenomen?

  1. Ja, belaging is een absoluut klachtdelict en dan kan onbeperkt worden geklaagd

  2. Nee, het feit is inmiddels verjaard en een klacht is dan niet meer mogelijk

  3. Ja, artikel 164 WvSv geeft geen termijn voor het indienen van een klacht

  4. Nee, een klacht mag enkel gedurende drie maanden na kennisneming van het feit door de klachtgerechtigde worden ingediend

 

Vraag 7

Bij een geruchtmakende liquidatie wordt één van de in de omgeving aanwezige personen kort gehoord. Bij het verhoor wordt betrokkene veiligheidshalve de cautie gegeven, maar hij wordt niet in verzekering gesteld. Het onderzoek loopt op niets uit. Tien jaarlater wordt betrokkene DNA afgenomen in het kader van een ander moordonderzoek. Dan blijkt van een positieve DNA-match met de eerdere liquidatie. Hij wordt in dit verband daarmee alsnog vervolgd. Zijn advocaat beroept zich ter zitting op overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Hoe zal het oordeel van de rechter luiden.

  1. De redelijke termijn begint eerst te lopen vanaf het tijdstip van de betekening van de inleidende dagvaarding. Daarvan was indertijd (nog) geen sprake

  2. De redelijke termijn begint te lopen vanaf het tijdstip van de inverzekeringstelling. Daarvan was indertijd (nog) geen sprake

  3. Een eerste verhoor als verdachte kan nooit gelden als ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM

  4. Het eerste verhoor kon betrokkene redelijkerwijs niet opvatten als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM

 

Vraag 8

Hoe rechtvaardigt men thans in Nederland vanuit wijsgerig perspectief het recht van de overheid haar burgers te straffen?

  1. Men erkent vergelding en preventie als zelfstandige doelen in zichzelf

  2. Men erkent vergelding en preventie als zelfstandige, afzonderlijke strafgronden

  3. Men erkent vergelding als strafgrond en preventie als strafdoel

  4. Men beschouwt vergelding als achterhaald, maar erkent generale en speciale preventie als strafgrond en strafdoel

 

Vraag 9

Welke stelling betreffende artikel 8 EVRM is juist?

  1. Artikel 8 EVRM waarborgt het zwijgrecht van de burger wanneer deze als verdachte wordt gehoord

  2. Een inbreuk op artikel 8 EVRM moet blijkens het verdragsartikel op bepaalde doelcriteria zijn gegrond

  3. Een inbreuk op artikel 8 EVRM door opsporingsautoriteiten betekent steeds een schending van artikel 8 EVRM

  4. Een inbreuk op artikel 8 EVRM moet blijkens het verdragsartikel op een nationaal grondwettelijk artikel worden gebaseerd

 

 

Vraag 10

Lees de volgende stellingen:

  1. Wat betreft de inhoud van de eed die op het onderzoek ter terechtzitting wordt afgelegd, wordt geen onderscheid gemaakt tussen de getuige en de deskundige.

  2. Zowel de getuige als de deskundige lopen, indien zij op het onderzoek ter terechtzitting weigeren te voldoen aan de aan hen gestelde wettelijke vereisten, het risico te worden gegijzeld

 

Welk alternatief is juist?

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  2. Stellingen 1 en 2 zijn beide juist

  3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

  4. Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist

 

Vraag 11

Op 3 januari 2006 besluit de achttienjarige Job, die woonachtig is in Assen maar al wekenlang logeert bij zijn tante in Amsterdam, een dagje Haarlem ‘te doen’. Hij pakt de trein en bij aankomst in Haarlem steelt hij uit de broekzak van een onachtzame toerist een portemonnee. De toerist ziet Job echter 10 minuten later met zijn portemonnee een hamburger betalen bij de Burger Donalds en roept de politie. Stel dat Job gelijktijdig wordt vervolgd in Haarlem, in Assen en in Amsterdam en op rechtens correct wijze wordt gedagvaard voor de diefstal op het station in Haarlem. Welke rechter is volgens de wet bevoegd en aangewezen om over de zaak te beslissen?

  1. De rechter in Assen, daar woont Job

  2. De rechter in Haarlem, daar is het strafbare feit gepleegd

  3. De rechter in Amsterdam, daar had Job zijn laatst bekende verblijfplaats

  4. Alle drie de bovenstaande rechters kunnen van de diefstal kennisnemen; de rechters zijn immers gelijkelijk bevoegd

 

Vraag 12

Gabriëlle A. is erg ontevreden, nu de officier van justitie in het kader van het opsporingsonderzoek waarin Gabriëlle A. al verdachte centraal staat, enkele van haar bezittingen op strafvorderlijke gronden in beslag heeft laten nemen. Gabriëlle A. wil haar in beslag genomen goederen per direct terug en overweegt wat zij daartoe in dit stadium van het opsporingsonderzoek kan ondernemen. Welk alternatief is juist?

Gabriëlle A. kan tegen de inbeslagneming opkomen in een

  1. Beroepsprocedure, welke door de rechtbank op het onderzoek ter terechtzitting wordt behandeld

  2. Beroepsprocedure, welke door de raadkamer van de rechtbank wordt behandeld

  3. Beklagprocedure, welke door de rechtbank op het onderzoek ter terechtzitting wordt behandeld

  4. Beklagprocedure, welke door de raadkamer van de rechtbank wordt behandeld

 

Vraag 13

Thijs W. heeft op 4 januari 2006 een dagvaarding ontvangen om te verschijnen voor de politierechter op 18 januari 2006. De dagvaarding, waarin een tenlastelegging ten aanzien van zware mishandeling is opgenomen, is aan hem in persoon uitgereikt. Verder is een afschrift van de dagvaarding verstuurd aan zijn raadsman. Bij de zitting op 18 januari stelt de politierechter vast dat Thijs noch zijn raadsman is verschenen. De politierechter besluit door te gaan met de zitting en komt tot een veroordeling van Thijs tot 8 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor zware mishandeling. Wat is juist indien Thijs het vonnis zou willen aanvechten?

  1. Thijs kan niet in hoger beroep omdat hij het recht daarop heeft verspeeld door niet te verschijnen op de zitting van de politierechter

  2. Omdat thijs niet is verschenen op de zitting van de politierechter kan hij alleen nog in cassatie gaan tegen het vonnis

  3. Ondanks dat Thijs niet is verschenen op de zitting van de politierechter komt hem wel een rechtsmiddel toe om in tweede feitelijke aanleg het vonnis aan te vechten

  4. Omdat Thijs niet aanwezig was op de zitting van de politierechter kan hij alleen nog in verzet

 

Vraag 14

Op rechtens correcte wijze wordt een dagvaarding betekend met daarin opgenomen een aanduiding van de persoon van verdachte, de hem toekomende rechten en een tenlastelegging luidende:

 

“dat hij op of omstreeks 27 april 2006 in Leiden althans de gemeente Leiden een goed, te weten een MP3 speler van het merk iPod Nano heeft weggenomen met het oogmerk om zich het goed wederrechtelijk toe te eigenen (artikel 310 WvSr).”

 

Op het onderzoek ter terechtzitting komt vast te staan dat de verdachte ten tijde van het plegen van het strafbaar feit ontoerekenbaar was.

 

Tot welke einduitspraak zal de rechter in deze zaak komen?

  1. Nietigheid van de dagvaarding

  2. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

  3. Ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-kwalificeerbaarheid van het feit

  4. Ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de dader

 

Vraag 15

In artikel 67a lid 3 WvSv is het zogenoemde anticipatiegebod geregeld. Wat is de ratio van deze bepaling?

  1. Er moet worden voorkomen dat de duur van de voorlopige hechtenis de duur van een uiteindelijk ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende sanctie overtreft

  2. Men dwingt de rechter die de vordering tot bevel van voorlopige hechtenis beoordeelt, de buiten het kader van voorlopige hechtenis toegepaste preventieve vrijheidsbeneming hierop in mindering te brengen

  3. Er moet worden voorkomen dat de duur van de uiteindelijke vrijheidsbenemende sanctie de duur van de voorlopige hechtenis overtreft

  4. Men dwingt de rechter die besluit tot het opleggen van een vrijheidsbenemenede sanctie de termijn die in voorlopige hechtenis is doorgebracht daarop in mindering te brengen

 

Vraag 16

Waar doelt Kelk op als hij spreekt van het tweesporenstelstel?

  1. Afdoening van strafzaken vindt plaats in eerste aanleg en hoger beroep

  2. Naast straffen kent het wetboek ook strafrechtelijke maatregelen

  3. De strafbeschikking vormt een nieuw spoor naast transacties

  4. Zowel politie als Openbaar Ministerie kunnen een transactie aanbieden

 

Vraag 17

In een moordzaak, waarin het onderzoek nog geen verdachte heeft opgeleverd, wil een officier van justitie dat twee onwillige getuigen worden gehoord. Wat zal hij doen?

  1. De opening van een gerechtelijk vooronderzoek vorderen

  2. De rechter-commissaris vragen getuigen ambtshalve te verhoren

  3. De getuigen dagvaarden en hen zelf verhoren

  4. De politie opdracht geven de getuigen aan te houden voor verhoor, en deze te verhoren

 

Vraag 18

Jasper de G. is fervent wapenliefhebber en houdt hierbij niet altijd even nauw in het oog wat in het kader van de wet is toegestaan. Tijdens een carnavalsoptocht in zijn geboorteplaats Uden verkleedt Jasper, lid van de plaatselijke carnavalsvereniging “Doet er nog mar inne”, zich als Robin Hood, compleet met een kruisboog die hij via een van zijn mede-wapenliefhebbers op de kop heeft getikt. Een oplettende politieagent Wouters merkt op dat de kruisboog van Jasper er wel erg levensecht uitziet en hij besluit Jasper hierop aan te spreken. Uiteindelijk wordt Jasper wegens overtreding van de Wet wapens en munitie aangehouden. Jasper ontvangt een dagvaarding met daarin een tenlastelegging inhoudende dat:

 

“hij op of omstreeks 25 februari 2006, in elk geval in de maand februari 2006 te Uden althans in de gemeente Uden op de openbare weg, namelijk de Abdijlaan, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie IV onder 5 van de Wet wapens en munitie – te weten een kruisboog – van het merk Excalibur, model Ecomax 2005, heeft gedragen (artikel 27 jo 54 Wet Wapens en Munitie).”

 

Op het onderzoek ter terechtzitting voert Jasper de G. het volgende verweer:

 

“Ik handelde zoals de plaatselijke politieambtenaar Servaes B. mij opdroeg. Servaes B. is net als ik lid van de Udense carnavalsvereniging “Doet er nog mar inne” en hij heeft alle leden van de vereniging de opdracht gegeven er tijdens de optocht zo levensecht mogelijk uit te zien. Dit om de verenigingskas die wegens gebrek aan inkomsten vrijwel leeg is, te spekken. Ik deed dus alleen maar wat mij door de politie gezegd is; hoe kon ik weten dat Servaes B. hierbij zijn boekje te buiten ging?”

 

Bij welke vraag van het beslissingsmodel van artikel 348-350 WvSv komt dit verweer aan de orde?

 

Het verweer komt aan de orde bij de vraag

  1. naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

  2. of het tenlastegelegde kan worden bewezen

  3. of het bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert

  4. of de verdachte strafbaar is

 

Vraag 19

In het kader van het voorbereidend onderzoek kan zowel een opsporingsonderzoek als een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) plaatsvinden. Welke stelling betreffende deze twee vormen van voorbereidend onderzoek is juist?

  1. in het opsporingsonderzoek kunnen ingrijpender dwangmiddelen ten aanzien van getuigen worden gehanteerd dan in het GVO

  2. het GVO biedt in verhouding tot het opsporingsonderzoek de waarborg van grotere onafhankelijkheid en onpartijdigheid

  3. het doel van het opsporingsonderzoek – de materiële waarheidsvinding – speelt in het GVO geen rol

  4. In tegenstelling tot in het GVO kan in het kader van het opsporingsonderzoek de verdachte niet in bewaring worden gesteld.

 

Vraag 20

In een dagvaarding is op rechtens correcte wijze de overtreding van artikel Wegenverkeerswet 1994 (joyriding) ten laste gelegd. Op het onderzoek ter terechtzitting wordt een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. Wat zal de einduitspraak zijn indien dit beroep slaagt en zich voor het overige geen onregelmatigheden voordoen?

  1. Vrijspraak nu het tenlastegelegde feit niet kan worden bewezen

  2. Ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-kwalificeerbaarheid van het feit

  3. Ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van het feit

  4. Ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de verdachte

 

BEGIN CASUS

 

Casus ‘de anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp’

 

De broers Karel en Johannes hebben een rijk crimineel verleden. In de loop der jaren zijn ze met name bedreven geraakt in woninginbraken, maar nu achten ze de tijd rijp om over te gaan op het grotere werk. Daarom hebben zij een aantal maanden geleden het plan opgevat een kunstroof te doen. Omdat juist in 2006 het 400ste geboortejaar van Rembrandt wordt gevierd, besluiten zij een doek van Rembrandt uit te kiezen als object voor hun snode plannen. Uiteindelijk valt hun keuze op het doek ‘De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp’ dat Rembrandt rond 1632 schilderde en dat thans in het Mauritshuis te Den-Haag hangt.

Na een aantal maanden van voorbereiding brengen Karel en Johannes hun plan in de nacht van zondag 19 maart 2006 op maandag 20 maart 2006 tot uitvoering. Op de bewuste zondag kopen zijnetjes een kaartje bij het museum en smokkelen de spullen die ze nodig hebben bij de roof onder hun kleiding mee naar binnen. Aan het eind van de middag verlaat Johannes het museum via de bezoekersuitgang, terwijl Karel in het museum achterblijft en zich verstopt in één van de toiletten. Om twee uur ’s nachts komt Karel in actie. Binnen luttele seconden schakelt hij het infrarood alarm uit, zodat hij ongestoord de museumzalen kan betreden. Vervolgens boort hij met een kleine handboor het slot uit een raam aan de straatkant, waarna hij zich richting het bewuste doek begeeft. Daar aangekomen trekt hij het doek een stukje weg van de muur en knipt met een tang behendig de beveiligingsdraden los. Met het doek onder zijn arm rent hij richting het raam aan de straatkant, waar Johannes hem staat op te wachten. Johannes zet snel een trapje tegen de buitenmuur, pakt het schilderij aan en legt het in de vluchtauto. Als ook Karel beneden is, springen zij samen in de auto en rijden met hoge snelheid de Haagse nacht in.

 

Gealarmeerd door een door Karel niet uitgeschakeld beveiligingssysteem komt de politie gelijk in actie. Ook wordt het OM onmiddellijk op de hoogte gesteld van de roof. De uitvalswegen van Den Haag worden zo snel mogelijk afgesloten en de directe omgeving van het Mauritshuis wordt uitgekamd. Tevergeefs, de kunstrovers zijn al gevlogen. Het rechercheonderzoek in en rond het Mauritshuis levert evenwel meer op. Na snelle bestudering van de banden van de beveiligingscamera’s bij deingang van het museum, constateert de politie dat twee mannen het museum samen hebben betreden, maar dat slechts één van hen het museum ook heeft verlaten. Nu er geen enkel spoor van braak vanaf buiten is aangetroffen, gaat de politie er vanuit dat de kunstroof van binnenuit heeft plaatsgevonden. Natrekking van de beeltenissen van de twee mannen in het politiearchief leert dat het hier gaat om Johannes en Karel en dat zij eenmaal eerder in aanraking zijn geweest met politie en justitie wegens woninginbraak. Vanaf dat moment worden Johannes en Karel door de politie en het OM aangemerkt als verdachte.

 

Om 9.00 uur ’s ochtends besluiten officier van justitie Zuyver en brigadiers Zwartjes en Voetelink, beiden opsporingsambtenaren in de zin van artikel 141 sub b Sv en beiden hulpofficier van justitie, dat er snel moet worden gehandeld. In afwachting van de nadere uitkomsten van het buurtonderzoek en het technisch onderzoek in het museum, worden Zwartjes en Voetelink alvast richting de woning van beide broers gestuurd. Zij laten zich hierbij vergezellen door de agenten De Wit en Booy, beiden opsporingsambtenaren in de zin van artikel 141 sub b Sv doch geen hulpofficier van justitie. Bij de woning aangekomen ziet het viertal dat er binnen de woning licht brandt. Hierop besluiten zij de woning een tijdje in de gaten te houden, in de hoop dat de beide broers – al dan niet met het schilderij – naar buiten zullen komen. Na ongeveer een uur komen de beide broers inderdaad naar buiten, maar zonder een pakket dat het schilderij zou kunnen bevatten. Ze stappen in hun auto en rijden rustig de straat uit. Zwartjes en Voetelink besluiten de taken te verdelen: Zwartjes en De Wit zullen het huis van de beide broers binnengaan om te kijken of het schilderij in het huis is achtergebleven, terwijl Voetelink en Booy de beide broers onopvallend op gepaste afstand zullen blijven volgen.

 

Voordat Zwartjes en De Wit de woning van Johannes en Karel betreden, nemen zij contact op met officier van justitie Zuyver die hen mondeling machtigt tot het betreden van de woning ter inbeslagneming van het schilderij, althans wanneer zij dat in de woning zullen aantreffen. Deze machtiging wordt gelijk door de officier van justitie op schrift gesteld. Na het telefoongesprek komen Zwartjes en De Wit in actie, ze forceren het slot van de voordeur van de beide verdachten en betreden de woning.. Nadat zij vluchtig alle kamers hebben doorlopen en niets hebben aangetroffen, doorzoeken Zwartjes en De Wit alle kasten van de woning. Wanneer ook dit geen succes oplevert, gaan zij grondiger te werk. De beide agenten schuiven het meubilair van de muur, tillen de bedden van de grond en beginnen te tikken op vloeren en muren, op zoek naar eventuele holle ruimtes. Helaas levert hun zoektocht niets op. Voordat zij de woning verlaten nemen zij nogmaals contact op met officier van justitie Zuyver om relaas te doen van hun bevindingen. Tijdens dit telefoongesprek geeft officier van justitie Zuyver hen de opdracht om op een onopvallende plek een microfoontje achter te laten, zodat politie en justitie de gesprekken van beide broers kunnen afluisteren.

 

Ook het bevel tot het plaatsen van de afluisterapparatuur wordt door de officier van justitie gelijk op schrift gesteld. Nadat Zwartjes en De Wit het microfoontje onopvallend aan de binnenkant van een schemerlamp hebben bevestigd, zettenzij alle meubels in de woning netjes op hun plaats terug en verlaten de woning. Eenmaal terug in hun auto stellen ze hun collega’s Voetelink en Booy op de hoogte van hun verrichtingen.

 

Nadat zij zijn ingelicht door hun collega’s besluiten Voetelink en Booy dat het hun beurt is om tot actie over te gaan. Ze halen Johannes en Karel in en dwingen hen te stoppen. Omdat Voetelink eerst met zekerheid de identiteit van de beide jongens wil vaststellen, vraagt hij Karel naar zijn rijbewijs. Inzage in het rijbewijs bevestigt Voetelink in zijn vermoeden dat hij hier te maken heeft met de verdachten. Hierop vraagt hij beide jongens waarheen zij op weg zijn. Karel antwoordt: “Gewoon naar onze moeder. Waarom wilt u dat weten, agent?”. Dan valt het oog van Voetelink op een groot bruin pak dat plat op de achterbank ligt. “Wat zit er in dat pak, als ik mag vragen?”, vraagt hij. Karel antwoordt dat het gewoon een cadeau is voor zijn zieke moeder. Hierop besluit Voetelink dat het welletjes is en voegt de beiden jongens toe: “Heren, ik verzoek u uit te stappen, ik houd u bij deze aan op verdenking van diefstal van een kostbaar schilderij”. De beide jongens gehoorzamen en worden door Voetelink en Booy ingerekend.

 

Op het hoofdbureau van politie worden beide broers na een kort verhoor door Voetelink en Booy om 12:00 uur in verzekering gesteld door de beide agenten. Bij gelegenheid van dit verhoor verzoeken Johannes en Karel om bijstand van een raadsman, maar dit verzoek wordt door Voetelink en Booy geweigerd. Johannes en Karel besluiten zich daarom te beroepen op hun zwijgrecht. Op donderdag 23 maart 2006 worden Johannes en Karel om 10:00 uur voorgeleid bij de rechter-commissaris die hen voor veertien dagen in bewaring stelt. Na deze veertien dagen wordt de gevangenhouding van de beide broers voor de duur van negentig dagen bevolen. Op de zestigste dag van hun gevangenhouding wordt aan de beide broers op correcte wijze een dagvaarding betekend. Aan zowel Johannes als Karel wordt tenlastegelegd dat:

  1. Hij op of omstreeks de periode van 19 maart 2006 tot en met 20 maart 2006 te Den Haag tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen het schilderij ‘De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp’, althans een schilderij, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Mauritshuis, althans aan een ander dan verdachte en/ of zijn mededader(s). (artikel 310 jo. 311 lid 1 sub 4 WvSr)

  2. Hij op of omstreeks de periode van 19 maart 2006 tot en met 20 maart 2006 te Den Haag opzettelijk en wederrechtelijk een raam, althans een goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Mauritshuis, althans aan een ander dan verdachte en/ of zijn mededader(s), heeft vernield en/ of beschadigd en/ of onbruikbaar gemaakt door met een boormachine, althans met een stuk gereedschap, het slot van dat raam te forceren en/ of uit dat raam te boren. (artikel 350 lid 1 WvSr)

 

Na een aantal pro forma zittingen wordt de zaak op vrijdag 8 september 2006 inhoudelijk behandeld. De beide broers verblijven op dat moment nog steeds in voorlopige hechtenis.

 

EINDE VAN DE CASUS

 

VRAGEN NAAR AANLEIDING VAN DE CASUS

 

Vraag 21

De directeur van het Mauritshuis geeft voorafgaand aan de zitting de officier van justitie schriftelijk te kennen dat hij tijdens het onderzoek ter terechtzitting als slachtoffer van de diefstal van het doek graag gebruik zou willen maken van zijn spreekrecht.

 

Zal de rechtbank tijdens het onderzoek ter terechtzitting de directeur in de gelegenheid stellen van zijn spreekrecht gebruik te maken?

  1. Nee, rechtspersonen kunnen geen aanspraak maken op het spreekrecht voor de slachtoffers, ook niet wanneer zij worden vertegenwoordigd dooreen bestuurder van deze rechtspersoon

  2. Ja, mits de directeur zich tijdens de uitoefening van zijn spreekrecht beperkt tot een verklaring omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit bij hem teweeg heeft gebracht

  3. Ja, gezien de tenlastelegging is er hier sprak van een geval waarin het slachtoffer spreekrecht heeft

  4. Nee, gezien het feit dat het schilderij weer is teruggevonden en geretourneerd, kan het Mauritshuis of de directeur niet worden beschouwd als slachtoffer

 

Vraag 22

Waren de vier opsporingsambtenaren bevoegd de woning van Johannes en Karel in de gaten te houden?

  1. Nee, een opsporingsambtenaar is slechts bevoegd tot observatie na een bevel hiertoe van de officier van justitie

  2. Ja, zij waren hiertoe bevoegd op grond van artikel 2 politiewet 1993 (art. 3 Politiewet 2012) en artikel 141 WvSv

  3. Nee, er was geen sprake van een heterdaad situatie

  4. Ja, zij waren hiertoe bevoegd op basis van de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit

 

Vraag 23

Waren de agenten Zwartjes en De Wit bevoegd de woning van Johannes en Karel te betreden en te doorzoeken ter inbeslagneming van het schilderij?

  1. Zij waren noch tot het betreden van de woning, noch tot het doorzoeken van de woning bevoegd

  2. Zij waren wel bevoegd tot het betreden van de woning, maar zij waren niet bevoegd tot het doorzoeken van de woning

  3. Zij waren zowel tot het betreden van de woning, als tot het doorzoeken van de woning bevoegd

  4. Dat hangt af van de vraag of de agenten zich daarbij hebben gehouden aan de beginselen van een goede procesorde

 

Vraag 24

Waren de agenten Zwartjes en De Wit bevoegd een afluistermicrofoontje achter te laten in de woning van Johannes en Karel

  1. Ja, zij waren hiertoe bevoegd; er was immers sprake van een verdenking en zij hadden hiervoor toestemming van de officier van justitie

  2. Nee, het plaatsen van afluisterapparatuur is immers alleen mogelijk in geval van een redelijk vermoeden dat in georganiseerd verband ernstige misdrijven worden beraamd of gepleegd

  3. Nee, het strafbaar feit waarvan Johannes en Karel werden verdacht was onvoldoende ernstig om over te gaan tot het plaatsen van afluisterapparatuur

  4. Nee, het plaatsen van afluisterapparatuur in een woning is ten allen tijde onrechtmatig

 

Vraag 25

Was opsporingsambtenaar Voetelink bevoegd Karel en Johannes te vragen waarheen zij op weg waren en wat er in het bruine pakket op de achterbank zat?

  1. Ja, er was immers slechts sprake van toezicht

  2. Nee, hiermee maakte Voetelink een ernstige inbreuk op de grondrechten van Karel en Johannes

  3. Ja, maar Voetelink had Karel en Johannes eerst de cautie moeten geven.

  4. Nee, er was immers geen sprake van een verhoorsituatie

 

Vraag 26

 Tijdens het onderzoek ter terechtzitting voeren Karel en Johannes bij monde van hun raadsman het verweer dat er bij hun verzekeringstelling elementaire vormen zijn verzuimd.

 

Is dit verweer gegrond en, zo ja, op welke wijze en in hoeverre moeten hieraan door de zittingsrechter consequenties worden verbonden?

  1. Ja, dit verweer is gegrond; dit verzuim kan door de zittingsrechter worden gesanctioneerd doormiddel van toepassing van artikel 359a WvSv

  2. Ja, dit verweer is gegrond; aan dit verzuim mogen naar geldend recht evenwel geen consequenties worden verbonden door de zittingsrechter

  3. Ja, dit verweer is gegrond; dit verzuim zal tot consequentie moeten hebben dat Johannes en Karel onmiddellijk door de zittingsrechter in vrijheid moeten worden gesteld

  4. Nee, dit verweer is niet gegrond en zal dan ook geen consequenties hebben voor de uitspraak van de zittingsrechter.

 

Vraag 27

Stel dat de officier van justitie tijdens het onderzoek ter terechtzitting de tenlastelegging zodanig wil aanpassen dat de vervolging wordt voortgezet op basis van een tenlastelegging ter zake van diefstal in vereniging én met braak (artikel 310 jo. 311 lid 1 sub 4 en 5 WvSr)

 

Kan de officier van justitie de tenlastelegging in deze vorm aanpassen?

  1. Nee, de grondslagleer staat in de weg aan aanpassing van de tenlastelegging gedurende het onderzoek ter terechtzitting

  2. Ja, maar dit kan alleen nadat de rechtbank de vordering tot aanpassing van de tenlastelegging in deze vorm heeft toegewezen

  3. Nee, want na aanpassing van de tenlastelegging in deze vorm gaat het niet langer om hetzelfde feit in de zin van artikel 68 WvSr

  4. Ja, de officier van justitie kan de tenlastelegging zelfstandig in deze vorm aanpassen door de tenlastelegging mondeling aan te vullen.

 

Vraag 28

Johannes en Karel worden op woensdag 20 september 2006 zowel ter zake van diefstal in vereniging (artikel 310 jo. 311 lid 1 sub 4 WvSr) als ter zake van vernieling (artikel 350 lid 1 WvSr) veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van zes jaar. Tegen dit vonnis wordt nog door het Openbaar Ministerie, noch door beide broers hoger beroep ingesteld.

 

Omstreeks welke dag zullen Karel en Johannes naar geldend recht en behoudens bijzondere omstandigheden weer op vrije voeten komen?

  1. Op of omstreeks 20 maart 2010

  2. Op of omstreeks 20 september 2010

  3. Op of omstreeks 20 maart 2012

  4. Op of omstreeks 20 september 2012

 

EINDE VAN DE VRAGEN NAAR AANLEIDING VAN DE CASUS

 

Vraag 29

Welke twee beginselen liggen besloten in het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging?

  1. Het beginsel van de zuiverheid van oogmerk en het proportionaliteitsbeginsel

  2. Het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel

  3. Het gelijkheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel

  4. Het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel

 

Vraag 30

Henk S. wordt verdacht van oplichting. In het dossier bevindt zich een voor Henk S. belastende verklaring van getuige Peter D., een bekende van Henk S. Peter D. is in het voorbereidend onderzoek door de rechter-commissaris gehoord. De raadsman van Henk S. is van mening dat deze getuige moet worden opgeroepen om op het onderzoek ter terechtzitting te worden ondervraagd.

 

Welke stelling omtrent de beoordeling van de zaak door de rechter ter zitting is juist?

  1. Nu het hier geen zedenzaak betreft, zal deze getuige Peter D. moeten worden gehoord op het onderzoek ter terechtzitting

  2. Nu Peter D. een bekende is van Henk S. mag de schriftelijke verklaring van Peter D. als voldoende betrouwbaar worden aangemerkt en worden gebruikt

  3. De afwezigheid van Peter D. op het onderzoek ter terechtzitting kan worden gecompenseerd wanneer de raadsman van Henk S. bij het verhoor door de rechter commissaris aanwezig was

  4. Slechts wanneer het feitelijk onmogelijk is de aanwezigheid van Peter D. op het onderzoek ter terechtzitting te waarborgen, zal het ondervragingsrecht van Henk S. niet geschonden zijn.

 

Vraag 31

De wet eist gevallen en gronden voor de inverzekeringstelling. Stel nu dat op een zekere dag een verdachte wordt aangehouden, meegebracht naar het bureau en daar door de officier van justitie wordt beslist tot inverzekeringstelling. Wat is/ zijn dan de grond(en) voor de inverzekeringstelling?

  1. Vrees voor recidive, gevaar voor vlucht en geschokte rechtsorde

  2. Belang voor het onderzoek

  3. Verdenking van ernstige bezwaren

  4. Verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis openstaat

 

Vraag 32

Wanneer kreeg in Nederland de codificatiegedachte zijn beslag?

  1. Rond 1750, toen het gedachtegoed van Beccaria en Montesquieu in de Lage Landen doordrong

  2. Gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw, toen het in 1886 in werking getreden Wetboek van Strafrecht werd ontworpen

  3. In 1789, toen deze gedachte in artikel 28 van de Staatsregeling werd neergelegd

  4. In de twintigste eeuw, toen het Wetboek van Strafvordering (ingevoerd in 1926) werd geschreven

 

Vraag 33

Lees de onderstaande stellingen

  1. De vroegverdachte hoeft zich in tegenstelling tot de verdachte zoals gedefinieerd in artikel 27 lid 1 WvSv niet schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van een concreet strafbaar feit

  2. In het kader van de vroegsporing hoeft het “vermoeden” niet – zoals vereist in het kader van de klassieke opsporing – geobjectiveerd te zijn

 

Welk alternatief is juist?

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  2. Stellingen 1 en 2 zijn beide juist

  3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

  4. Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist

 

Vraag 34

Tijdens het onderzoek ter zitting wordt een bepaalde in de wet geregelde vaste gang van zaken gevolgd. Wat is de meest juiste volgorde van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

  1. Uitroepen van de zaak, voordracht van de zaak door de officier van justitie, verhoor van de verdachte, voorlezen van de stukken

  2. Voordracht van de zaak door de officier van justitie, horen van deskundigen, verhoor van de verdachte, requisitoir door de officier van justitie

  3. Preliminaire verweren, vaststellen aanwezigheid van de verdachte, voorlezen dan de stukken, laatste woord

  4. Verklaring van het slachtoffer, voordracht van de zaak door de officier van justitie, requisitoir, verhoren van getuigen

 

Vraag 35

Twee mededaders van een straatroof worden op heterdaad betrapt en in verzekering gesteld. Door een administratieve vergissing wordt één van beiden na een paar uur weer op vrije voeten gesteld. Welk uitgangspunt zal een officier van justitie, die wordt geconfronteerd met dit probleem, voor het juiste houden?

  1. De ander moet op grond van het gelijkheidsbeginsel ook worden vrijgelaten

  2. De ander mag worden vastgehouden, omdat het gelijkheidsbeginsel geen gebondenheid aan fouten of vergissingen impliceert

  3. De ander mag worden vastgehouden omdat het gelijkheidsbeginsel niet geldt bij de toepassing van dwangmiddelen

  4. De ander mag worden vastgehouden, omdat twee individuele gevallen juridisch nooit gelijk zijn.

 

Vraag 36

Er wordt gesproken van een verhouding van ‘negatieve controle’ tussen de verschillende actoren in de Nederlandse strafrechtspleging. In welk van de onderstaande gevallen is sprake van ‘negatieve controle’?

  1. Het gerechtshof verklaart zich in een beklagprocedure ex artikel 12 WvSv onbevoegd

  2. Een opsporingsambtenaar waarschuwt een dronkelap op straat en besluit geen proces verbaal op te maken

  3. De rechter-commissaris wijst een verzoek om invrijheidsstelling ex artikel 59a WvSv af

  4. De fiscus controleert de boekhouding van een bedrijf en concludeert dat hierbij fouten zijn gemaakt.

 

Vraag 37

Welke deelnemer aan het strafproces moet volgens de wet naast de verdachte (artikel 243 WvSv) worden geïnformeerd bij een kennisgeving van niet verdere vervolging van een misdrijf?

  1. Het slachtoffer

  2. De reclassering

  3. De benadeelde partij

  4. De rechter commissaris

 

Vraag 38

Ewout P. wordt tijdens Koninginnenach in Den Haag op heterdaad betrapt op wildplassen, een gedraging die strafbaar is gesteld in de Algemeen Plaatselijke Verordening van die stad. Algemeen opsporingsambtenaar Harry H., nog maar net werkzaam in actieve dienst, die de hem toevallig bekende Ewout heeft betrapt, vraagt zich af of hij nu verplicht is iets te doen. Hij kijkt onder meer in artikel 152 van zijn draagbare wetboek strafvordering. Wat is juist?

  1. Harry hoeft geen proces verbaal op te maken, noch een transactie aan te bieden want het recht laat de politieambtenaar een zekere vrijheid van beleid terzake van het verbaliseren

  2. Harry mag nu het slechts een overtreding betreft niet verbaliseren, maar moet een politietransactie uitschrijven

  3. Harry moet in elk geval een proces-verbaal opmaken, of er nu een transactie volgt of niet, anders zou er sprake zijn van willekeur

  4. Harry moet ófwel verbaliseren, ófwel een transactie aanbieden

 

Vraag 39

Indien naar aanleiding van een onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat er op onrechtmatige wijze opsporingsbevoegdheden zijn toegepast en daarmee in ernstige mate beginselen van behoorlijke procesorde zijn geschonden waardoor doelbewust en met grote veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, welke sanctie zal de rechter dan aan dit oordeel verbinden?

  1. Vrijspraak, dit volgt bij onrechtmatig overheidsoptreden wanneer het bewijs rechtstreeks door het verzuim is verkregen

  2. Niet ontvankelijkheid van het OM

  3. Hij zal een taakstraf kunnen opleggen in plaats van een vrijheidsstraf

  4. Ontslag van alle rechtsvervolging, het feit is vanwege de onrechtmatigheid niet meer strafbaar

 

Vraag 40

Welke eis wordt volgens Corstens bij infiltratie aangeduid als het ‘Talloncriterium’.

  1. Infiltratie is alleen toegestaan bij misdrijven die vallen onder het bepaalde in artikel 67 lid 1 WvSv

  2. Infiltratie mag de betrokkene niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht (artikel 126h lid 1 WvSv)

  3. Infiltratie mag alleen door opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel b WvSv worden gedaan

  4. Infiltratie mag nooit langer duren dan vier maanden

 

Antwoorden tentamen maart 2006

1c        11b       21a       31b

2a        12d       22b       32c

3c        13c       23b       33a

4a        14c       24c       34a

5c        15a       25c       35b

6d        16b       26b       36b

7d        17a       27d       37c

8c        18d       28a       38a

9b        19b       29d       39b

10b       20a       30c       40b

 

Tentamen mei 2007

CASUS

 

De elfjarige Jimmy Buitenveld heeft een ernstige gedragsstoornis. Zijn vader, Jaap Buitenveld, is onlangs uit huis gezet na een gewelddadige echtelijke ruzie. Jaap heeft onderdak gevonden bij zijn oude jeugdvriend Gerrit, een handelaar in verdovende middelen. Jaap verdient de kost door klusjes op te knappen in het huis van Gerrit. Jimmy kan, gezien zijn gedragsstoornis, niet alleen worden thuisgelaten. Daarom vergezelt hij elke dag zijn moeder Sanne bij haar schoonmaakwerkzaamheden in het huis van de familie Zonderveldt in een nabij gelegen villawijk.

Op 5 januari 2006 worden Jimmy en zijn moeder bij aankomst in de villa opgewacht door twee politieagenten. De Zonderveldts hebben aangifte gedaan van diefstal van een aantal kostbare sieraden door Jimmy. Zij hebben daarbij videobeelden aan de politie beschikbaar gesteld, die zijn gemaakt met beveiligingscamera’s die in het huis hangen. Daarop is te zien hoe Jimmy de slaapkamerkluis openmaakt, daaruit sieraden haalt en de buit in zijn rugzakje stopt. De agenten vertellen Jimmy dat hij de sieraden onmiddellijk moet teruggeven. Jimmy slaat volkomen dicht en weigert verder iets te zeggen. De agenten vertellen Sanne dat zij haar ervan verdenken Jimmy het delict te hebben laten plegen. Zij baseren zich daarbij mede op een verklaring van de Zonderveldts dat Jimmy geestelijk ziek is en dat hij zelfs de simpelste handelingen slechts verricht nadat zijn moeder hem daartoe opdracht heeft gegeven. Volkomen overstuur vertelt Sanne de agenten uit zichzelf dat zij er niets mee te maken heeft en dat Jimmy de sieraden waarschijnlijk heeft gestolen om bij zijn vader te kunnen gaan wonen. Jimmy mist zijn vader heel erg, maar Sanne heeft Jimmy verteld dat hij niet bij zijn vader kan wonen zolang Jaap onvoldoende inkomen heeft. Desgevraagd vertelt Sanne de agenten waar Jaap woont en dat Jimmy sinds de dag van de diefstal (een dag geleden) niet uit haar zicht is geweest en dus onmogelijk bij Jaap op bezoek kan zijn gegaan. De agenten nemen contact op met officier van justitie Zwemmer, die hen opdracht geeft Sanne en Jimmy naar huis te laten gaan. Wel moeten zij vragen of Sanne bereid is mee te werken aan een doorzoeking van haar woning. Sanne stemt daarmee in en de doorzoeking wordt uitgevoerd, zonder dat er iets wordt gevonden. In het kader van het onderzoek naar de diefstal geeft Zwemmer vervolgens het schriftelijke bevel tot observatie van Jaap Buitenveld, uit te voeren door een observatieteam dat opdracht krijgt Jaap 24 uur per dag te volgen. Tijdens de observatie bemerkt het observatieteam dat er een hoge in- en uitloop van mensen is in de woning van Gerrit. Deze mensen zijn, zo blijkt uit onderzoek in politieregisters, eerder veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. Als Jimmy na drie dagen nog steeds geen contact heeft gezocht met zijn vader en verdere gesprekken met hem niets hebben opgeleverd, besluit Zwemmer de druk op Jimmy op te voeren. Daarom geeft hij bevel tot aanhouding van Jaap wegens verdenking van het medeplegen van de verkoop van verdovende middelen. Aan Jimmy wordt medegedeeld dat zijn vader voor lange tijd wordt opgesloten, als hij de sieraden niet teruggeeft. Na vier dagen bezwijkt Jimmy onder de angst zijn vader nooit meer te zien. Met rode, betraande ogen verschijnt de kleine Jimmy met zijn moeder op het politiebureau en draagt de sieraden over.

Jaap wordt dezelfde dag in vrijheid gesteld. Na twee weken ontvangt hij een dagvaarding om te verschijnen voor een zitting van de politierechter. Hem wordt medeplichtigheid aan de verkoop van verdovende middelen tenlastegelegd, op basis van art. 2 jo. 10 Opiumwet. Ter zitting eist de officier van justitie een gevangenisstraf van vier weken en verwijst hij in zijn requisitoir naar de volgende, in het procesdossier opgenomen bewijsmiddelen:

  1. Een niet op naam gesteld proces-verbaal van de opsporingsambtenaar X-105 die blijkens het dossier, op schriftelijk bevel van de officier van justitie, zich gedurende twee dagen heeft voorgedaan als celgenoot van Jaap en als zodanig gesprekken met hem is aangegaan. Inhoudelijk omschrijft het proces-verbaal een gesprek met Jaap waarin de laatste vertelt dat hij minstens één keer per week voor Gerrit op zijn brommer XTC aflevert op verschillende locaties in de stad.

  2. Een proces-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaren die Sanne en Jimmy als eerste hebben gesproken in de woning van de Zonderveldts, inhoudende de verklaring van Sanne over de woon- en financiële situatie van Jaap.

  3. Een niet ondertekend proces-verbaal van observatie van de opsporingsambtenaren G. van Drost en F. Wellie (de leden van het observatieteam) inhoudende een relaas van hun bevindingen, namelijk dat zij gedurende vijf dagen observatie hebben gezien dat verspreid over de hele dag veel mensen voor korte bezoeken het huis van Gerrit in- en uitliepen.

 

De opsporingsambtenaren Van Drost en Wellie verschijnen ter zitting en worden uitgebreid ondervraagd door de raadsman van Jaap. Zij bevestigen de inhoud van hun proces-verbaal en voegen daar niets aan toe. X-105 wordt, ondanks het verzoek van de raadsman, niet opgeroepen. Jaap verklaart ter zitting dat het klopt dat hij het in het proces-verbaal van X-105 omschreven gesprek heeft gehad met de opsporingsambtenaar. Hij stelt echter dat verhaal te hebben verzonnen, omdat hij bang was voor zijn celgenoot en door hem met rust wilde worden gelaten. Hij verklaart verder dat hij niets weet van drugshandel en alleen klusjes opknapt in het huis en koffie en broodjes verzorgt voor de vele mensen die bij Gerrit langskomen.

 

EINDE VAN DE CASUS

 

VRAGEN NAAR AANLEIDING VAN DE CASUS

 

Vraag 1

Welke van onderstaande stellingen over het delict diefstal, zoals strafbaar gesteld in art. 310 Sr, is juist?

  1. Art. 310 Sr is geen overtreding, omdat het geen subjectief bestanddeel bevat;

  2. art. 310 Sr is geen overtreding, omdat op overtredingen nooit een vrijheidsbenemende straf is gesteld;

  3. art. 310 Sr is een culpoos delict, omdat het hebben van een wederrechtelijk oogmerk als delictsbestanddeel is opgenomen;

  4. art. 310 Sr is een doleus delict, omdat ‘wegnemen’ als bestanddeel is opgenomen.

 

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen over een eventuele vervolging van Jimmy voor diefstal is juist?

  1. Ten aanzien van Jimmy geldt een absoluut vervolgingsbeletsel;

  2. bij vervolging van Jimmy zal het jeugdstrafrecht in acht moeten worden genomen;

  3. bij vervolging van Jimmy zal de officier van justitie mogelijk niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege het ziektebeeld van Jimmy;

  4. Jimmy kan alleen worden vervolgd op klacht van de familie Zonderveldt.

 

Vraag 3

Bij het eerste gesprek tussen de opsporingsambtenaren en Sanne en Jimmy in de woning van de Zonderveldts hebben de agenten Sanne niet de cautie gegeven. Welke van onderstaande stellingen over de gevolgen daarvan is juist?
 

  1. Sanne werd op dat moment niet als verdachte aangemerkt, zodat het uitblijven van de cautie geen gevolgen hoeft te hebben;

  2. Sanne werd op dat moment als verdachte aangemerkt en had gecautioneerd moeten worden, hetgeen met zich meebrengt dat haar verklaring niet tot bewijs kan worden gebruikt in de zaak tegen Jaap;

  3. Sanne werd op dat moment als verdachte aangemerkt en had gecautioneerd moeten worden. Dat betekent echter niet dat haar verklaring niet kan worden gebruikt in de zaak tegen Jaap;

  4. nadat Sanne haar verklaring had afgelegd, kon zij niet meer in redelijkheid als verdachte worden aangemerkt, zodat haar verklaring tot bewijs kan worden gebruikt in de zaak tegen Jaap.

 

Vraag 4

Welke van de onderstaande stellingen over de doorzoeking in de woning van Sanne is juist?

  1. De doorzoeking is onrechtmatig, nu deze niet zonder voorafgaande rechterlijke machtiging had mogen worden uitgevoerd;

  2. de doorzoeking is rechtmatig, nu Sanne daartoe toestemming heeft gegeven;

  3. de doorzoeking is rechtmatig, nu opsporingsambtenaren in het kader van een onderzoek op basis van de Opiumwet altijd bevoegd zijn binnen te treden in een woning en daarbij zoekend rond mogen kijken;

  4. de doorzoeking is onrechtmatig, nu dat onderzoek alleen door een officier van justitie mag worden uitgevoerd.

 

Vraag 5

Op basis van welke wettelijke bepaling heeft de officier van justitie, indien hij dat rechtens correct heeft gedaan, het bevel tot observatie van Jaap gegeven?

  1. Op basis van art. 126o Sv;

  2. op basis van art. 2 Politiewet;

  3. op basis van art. 126g Sv;

  4. op basis van art. 126gg Sv.

 

Vraag 6

Welke wettelijke opsporingsbevoegdheid is door de opsporingsambtenaar X-105 in de cel van Jaap toegepast?

  1. Stelselmatige inwinning van informatie;

  2. infiltratie;

  3. niet-stelselmatige observatie;

  4. opnemen van vertrouwelijke communicatie.

 

Vraag 7

Gesteld dat de politierechter Jaap wil veroordelen voor de tenlastegelegde overtreding van de Opiumwet. Welke van de volgende stellingen over de beschikbare bewijsmiddelen is juist?

  1. De politierechter mag het proces-verbaal onder A) niet ten grondslag leggen aan zijn bewijsbeslissing, nu het hier gaat om een anonieme getuige die ondanks een verzoek van de raadsman van Jaap daartoe, niet ter zitting is opgeroepen;

  2. de politierechter mag het proces-verbaal onder A) tot bewijs gebruiken, omdat de Opiumwet het gebruik van anonieme getuigen altijd toelaat;

  3. de politierechter mag de processen-verbaal onder A) en C) niet gebruiken tot bewijs, nu het in beide gevallen gaat om de auditu getuigenverklaringen;

  4. de politierechter mag de beide processen-verbaal onder A) en C) ten grondslag leggen aan zijn bewijsbeslissing.

 

Vraag 8

Gesteld dat de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk wil verklaren omdat hij ervan overtuigd is dat de vervolging van Jaap alleen is ingezet om de sieraden van Jimmy terug te krijgen. Op welke basis zal hij dat doen?

  1. Wegens schending van het vertrouwensbeginsel;

  2. wegens schending van het beginsel dat strafvordering alleen plaats heeft op de wijze bij de wet voorzien;

  3. wegens schending van het verbod van détournement de pouvoir;

  4. wegens schending van het ne bis in idem beginsel.

 

Vraag 9

Stel dat de rechter-commissaris bij de rechtmatigheidstoetsing van de inverzekeringstelling over het hoofd heeft gezien dat het bevel tot inverzekeringstelling niet door de daartoe bevoegde functionaris is ondertekend.

Welke gevolgen kan de politierechter hieraan verbinden?

  1. De politierechter kan de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren en Jaap schuldig verklaren zonder oplegging van straf;

  2. de politierechter kan hieraan geen gevolgen verbinden op grond van art. 359a Sv;

  3. de politierechter kan Jaap veroordelen en daarbij op basis van art. 359a Sv een lagere straf opleggen;

  4. de politierechter kan Jaap veroordelen en daarbij op basis van art. 359a Sv schadevergoeding toekennen voor één dag onrechtmatige inverzekeringstelling.

 

Vraag 10

Gesteld dat de politierechter Jaap vrijspreekt omdat hij van mening is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat Jaap zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de verkoop van verdovende middelen. Welk rechtsmiddel staat in dat geval ter beschikking van de officier van justitie?

  1. Geen, de officier van justitie kan niet in hoger beroep, omdat appel tegen vrijspraak in eerste aanleg niet mogelijk is;

  2. de officier van justitie kan tegen een vrijspraak in hoger beroep bij het gerechtshof;

  3. de officier van justitie kan niet in hoger beroep tegen de vrijspraak, omdat het een te gering feit betreft;

  4. de officier van justitie kan in hoger beroep tegen een vrijspraak, maar hij dient dat rechtstreeks bij de Hoge Raad te doen.

 

EINDE VRAGEN NAAR AANLEIDING VAN DE CASUS

 

Vraag 11

Piet wordt vervolgd voor fietsendiefstal. Volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie zou Piet een transactie aangeboden moeten worden. Ter zitting voert hij dit dan ook aan.

Welke stelling over het bovenstaande is juist?

  1. Het openbaar ministerie kan zonder schending van het vertrouwensbeginsel tot vervolging overgaan, mits het openbaar ministerie dit op redelijke gronden motiveert;

  2. art. 167 lid 2 Sv geeft het openbaar ministerie onder alle omstandigheden de vrijheid al dan niet van vervolging af te zien zonder daarvoor verantwoordelijkheid af te moeten leggen;

  3. het gelijkheidsbeginsel staat in de weg aan een vervolging in strijd met de richtlijnen;

  4. de rechter is in een dergelijk geval verplicht een geldboete op te leggen van dezelfde hoogte als de in de richtlijn voorgeschreven geldsom in het kader van de transactie.

 

Vraag 12

Welke van de volgende stellingen is juist wat betreft het moment waarop de vervolging naar Nederlands recht aanvangt en het moment waarop de criminal charge in de zin van art. 6 EVRM aanvangt als het gaat om de beoordeling van de redelijke termijn?

  1. Het moment waarop de criminal charge aanvangt is altijd gelijk aan het moment waarop de vervolging aanvangt;

  2. het moment waarop de criminal charge aanvangt kan liggen vóór het moment waarop de vervolging aanvangt;

  3. het moment waarop de vervolging aanvangt kan liggen vóór het moment waarop de criminal charge aanvangt;

  4. er bestaat geen verband tussen het moment waarop de criminal charge aanvangt en het moment waarop de vervolging aanvangt.

 

Vraag 13

De officier van justitie behandelt een in zijn ogen bewijstechnisch zeer gecompliceerde zaak tegen Thomas R. Hij besluit niet meer dan één jaar gevangenisstraf te eisen terzake van zware mishandeling. Bij welke rechter zal hij de zaak aanbrengen?

  1. Bij de politierechter;

  2. bij de meervoudige kamer van de rechtbank;

  3. bij het gerechtshof;

  4. bij de kantonrechter.

 

Vraag 14

Welke van de onderstaande schadeposten die zich gedurende het strafvorderlijk onderzoek kunnen voordoen, komt op grond van het Wetboek van Strafvordering niet voor vergoeding in aanmerking?

  1. Kosten van rechtsbijstand;

  2. schade ten gevolge van ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis;

  3. reis- en verblijfkosten in verband met de strafzaak;

  4. materiële schade ten gevolge van onrechtmatige toepassing van niet-vrijheidsbenemende dwangmiddelen.

 

Vraag 15

Jan (14 jaar) en zijn broertje Piet (10 jaar) hebben een uiterst effectieve vorm van straatroof op touw gezet. Zij hebben een vaste rolverdeling. Jan, een geboren toneelspeler, doet alsof hij op straat flauw valt. Piet, watervlug, klein en behendig rolt vervolgens de zakken van omstanders die Jan willen helpen. Het gaat zo goed dat zij al snel overmoedig worden en daardoor worden betrapt. Wat zou Jan ten laste moeten worden gelegd?

  1. Medeplichtigheid aan diefstal;

  2. het uitlokken van diefstal;

  3. het medeplegen van diefstal;

  4. het doen plegen van diefstal.

 

Vraag 16

Charles wordt wegens het overvallen van een winkel door de rechtbank veroordeeld ter zake van diefstal met geweld. Tot welke van de volgende combinaties van straffen kan de rechtbank hem niet veroordelen?

  1. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar en een geldboete van € 10.000,-;

  2. een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar waarvan achttien maanden voorwaardelijk en een geldboete van € 25.000,-;

  3. een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar en een voorwaardelijke geldboete van 50.000,-;

  4. een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uur.

 

Vraag 17

Na een avondje stappen rijdt Piet naar huis. Onderweg krijgt Piet van een agent een teken om zijn auto stil te houden. Nadat Piet zijn auto heeft stilgezet, vraagt de agent hem naar zijn rijbewijs. Daarna kijkt de agent in de kofferbak, omdat in de buurt laptops zijn gestolen. Is het uitoefenen van de beschreven bevoegdheden rechtmatig?

  1. Ja, de wettelijke grondslag kan gevonden worden in art. 52 Sv en art. 96b Sv;

  2. nee, het stilhouden is rechtmatig op grond van de Wegenverkeerswet 1994, maar de doorzoeking in de auto is onrechtmatig;

  3. nee, de bevoegdheden zijn alle onrechtmatig uitgeoefend, aangezien zonder een verdenking geen opsporingsbevoegdheden kunnen worden uitgeoefend;

  4. ja, alle bevoegdheden zijn rechtmatig, aangezien het toezichtsbevoegdheden zijn op grond van de Wegenverkeerswet 1994 waarvoor een verdenking geen vereiste is.

 

Vraag 18

Welke bewering met betrekking tot de grondslagleer is juist?

De grondslagleer brengt mee dat:

  1. de rechter niet de vrijheid heeft om van de tenlastelegging af te wijken;

  2. de dagvaarding nietig moet worden verklaard, indien de plaats in de tenlastelegging niet overeenkomt met de werkelijke plaats waar het delict is begaan;

  3. de officier van justitie na het uitroepen van de zaak de tenlastelegging niet meer kan aanvullen;

  4. het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op het onderzoek ter terechtzitting moet worden gepresenteerd.

 

Vraag 19

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting voert de raadsman van de verdachte het verweer dat de verdachte vanwege dit feit al een transactie is aangegaan. Wat dient de uitspraak van de rechter te zijn indien dit verweer wordt aangenomen?

  1. De verdachte dient te worden vrijgesproken;

  2. de dagvaarding dient nietig te worden verklaard;

  3. het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard;

  4. de rechter moet zich onbevoegd verklaren.

 

Vraag 20

Frank, eigenaar van een avondwinkel in Gouda, wordt in zijn zaak overvallen door twee mannen. Frank krijgt van de twee mannen een paar rake klappen met een honkbalknuppel, waarna de twee mannen het hazenpad kiezen met de inhoud van de kassa en een aantal sloffen sigaretten. Gelukkig weet de politie de twee mannen met behulp van de beelden van de beveiligingscamera’s snel op te sporen. Na afronding van het opsporingsonderzoek besluit de officier van justitie de twee mannen te dagvaarden voor de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag.

 

In welke hoedanigheden kan Frank tijdens het onderzoek ter terechtzitting optreden?

  1. Alleen als slachtoffer met spreekrecht en als getuige;

  2. alleen als benadeelde partij en als rechtstreeks belanghebbende;

  3. alleen als benadeelde partij, als getuige en als slachtoffer met spreekrecht;

  4. als benadeelde partij, als getuige, als rechtstreeks belanghebbende en als slachtoffer met spreekrecht.

 

Vraag 21

Een man koestert de nodige wrok tegen zijn ex-echtgenote, omdat zij naar zijn mening ten onrechte een bezoekregeling voor de kinderen blokkeert. Als hij haar tegenkomt op straat gaat hij meestal door het lint en begint hij te schelden en te slaan. Voor dit gedrag is hij een half jaar geleden al wegens mishandeling onherroepelijk tot een taakstraf veroordeeld, maar hij kan het niet laten. Gisteren was het weer zover. Tierend vloog hij zijn ex-echtgenote aan. Gelukkig konden twee toevallig passerende politieagenten die alles zagen gebeuren, snel tussenbeide komen, maar een paar blauwe plekken bij de vrouw konden zij niet voorkomen. De man wordt in verzekering gesteld op verdenking van mishandeling. De officier van justitie overweegt voor de voorlopige bescherming van de vrouw op basis van dezelfde verdenking bewaring te vorderen. Zeker is dat de man voorlopig zijn gedrag niet zal aanpassen. Toch aarzelt de officier van justitie. Waarin zou deze aarzeling zijn gelegen?

  1. Onzeker is of zich een geval voordoet, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;

  2. onzeker is of zich een grond voordoet voor voorlopige hechtenis;

  3. onzeker is of er ernstige bezwaren tegen de man bestaan;

  4. onzeker is of de man door de voorlopige hechtenis niet voor langere duur van zijn vrijheid wordt beroofd dan door de in dit geval te verwachten straf.

 

 

 

Vraag 22

Welke van de volgende stellingen is juist?

  1. Regels van strafvorderlijke aard mogen niet in een bijzondere wet worden opgenomen;

  2. strafbaar gedrag mag alleen in een wet in formele zin worden opgenomen;

  3. strafvorderlijke bevoegdheden mogen alleen in een wet in formele zin worden opgenomen;

  4. regelingen die afwijken van het Wetboek van Strafrecht mogen niet in een wet in formele zin worden opgenomen.

 

Vraag 23

Hoe luidt volgens de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad de omschrijving van het begrip ‘voorwaardelijk opzet’?

  1. Het willens en wetens aanvaarden van de niet te verwaarlozen kans;

  2. het willens en wetens aanvaarden van de aanzienlijke kans;

  3. het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans;

  4. het willens en wetens aanvaarden van de reële kans.

 

Vraag 24

Welke van de onderstaande stellingen over cassatie is niet juist?

  1. Cassatie draagt bij aan landelijke rechtseenheid;

  2. in cassatie wordt gecontroleerd of het recht correct is toegepast en inhoudelijk juist is geïnterpreteerd;

  3. bij beroep in cassatie is de verdachte of het openbaar ministerie wettelijk verplicht een cassatieschriftuur met middelen in te dienen;

  4. cassatie is beperkt tot de door de verdachte of het openbaar ministerie ingediende middelen tot cassatie.

 

Vraag 25

In zijn arrest van 20 november 2001 (NJ 2003, 632) oordeelt de Hoge Raad dat onder ‘over de grenzen van het Rijk in Europa voeren’ in art. 278 Sr ook moet worden verstaan het brengen van mensen vanuit het buitenland naar Nederland. De Hoge Raad motiveert zijn standpunt met een aantal argumenten. Welk argument speelt in de redenering van de Hoge Raad geen rol?

  1. De tekst van art. 278 Sr;

  2. het systeem van het Wetboek van Strafrecht;

  3. de juridische en maatschappelijke realiteit;

  4. het gelijkheidsbeginsel.

 

Vraag 26

Wat wordt verstaan onder het duale karakter van het Nederlandse politiebestel?

  1. Het bevoegd gezag over de politie wordt uitgeoefend door de minister van justitie en de minister van binnenlandse zaken;

  2. het bevoegd gezag over de politie wordt uitgeoefend door de officier van justitie en de burgemeester;

  3. het bevoegd gezag over de politie wordt uitgeoefend door het regionaal college en de korpschef;

  4. het bevoegd gezag over de politie wordt uitgeoefend door de hoofdofficier van         justitie en de korpschef.

 

Vraag 27

Waarom wordt door de wetgever in bepaalde delictsomschrijvingen het bestanddeel wederrechtelijkheid opgenomen?

  1. Omdat wederrechtelijkheid een algemene voorwaarde voor strafbaarheid is, waaraan altijd moet worden voldaan;

  2. omdat zonder dat bestanddeel de delictsomschrijving onvoldoende zou onderscheiden tussen strafwaardig en niet-strafwaardig gedrag;

  3. omdat het opnemen van wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving de mogelijkheid opent een beroep te doen op een rechtvaardigingsgrond;

  4. omdat zonder het opnemen van wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving de tenlastelegging niet bewezen kan worden.

 

Vraag 28

Supermarkteigenaar Van Waal betrapt Henri op heterdaad op het stelen van twee kilo zalm. Van Waal doet aangifte bij de politie. De politie verhoort daarop Henri, die meteen bekent. Daarnaast neemt de politie verklaringen op van een vakkenvuller. Deze verklaart te hebben gezien dat Henri de zalm in zijn zakken stopte. De officier besluit Henri te vervolgen voor diefstal. Op de zitting voelt de rechter Henri aan de tand over zijn strafrechtelijk verleden.

Op basis van welke bewijsmiddelen kan de rechter tot een bewezenverklaring komen?

  1. De aangifte van Van Waal en de verklaring van de vakkenvuller;

  2. de aangifte van Van Waal en een uittreksel van het strafblad van Henri;

  3. de bekentenis van de verdachte Henri en een uittreksel van zijn strafblad;

  4. de bekentenis van de verdachte Henri.

 

Vraag 29

De politie besluit op een vrijdagmiddag bij café ‘Het Afzakkertje’ binnen te gaan om te kijken of de kroegbaas zich wel aan de Drank- en Horecawet houdt. Bij binnenkomst zien de agenten een zakje met wit poeder op de bar liggen. De kroegbaas wordt aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Nader onderzoek wijst uit dat het witte poeder cocaïne is.

Welk van de onderstaande beweringen is juist?

  1. De kroegbaas mocht worden aangehouden, de politie mag hier gebruik maken van voortgezette toepassing van bevoegdheden;

  2. de kroegbaas mocht niet worden aangehouden, de politie was hier bezig met het toezicht op de Drank- en Horecawet, niet met toezicht op de Opiumwet;

  3. de kroegbaas mocht niet worden aangehouden, omdat de politie bij het binnentreden geen verdenking had;

  4. de kroegbaas mocht niet worden aangehouden, er is hier sprake van détournement de pouvoir.

 

Vraag 30

Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot de advocaat-generaal bij het ressortsparket en de advocaat-generaal bij het Parket bij de Hoge Raad is niet juist?

  1. Beide advocaten-generaal maken deel uit van de rechterlijke organisatie;

  2. de advocaat-generaal bij het ressortsparket is hiërarchisch ondergeschikt aan de minister van Justitie, de advocaat-generaal bij het Parket bij de Hoge Raad is dat niet;

  3. zowel de advocaat-generaal bij het ressortsparket als de advocaat-generaal bij het Parket bij de Hoge Raad kunnen betrokken zijn bij de cassatieprocedure;

  4. de advocaat-generaal bij het ressortsparket heeft een zelfstandige opsporingstaak, de advocaat-generaal bij het Parket bij de Hoge Raad heeft dat niet.

 

Vraag 31

Margje’s vriend heeft de relatie met haar beëindigd omdat hij verliefd is geworden op een andere vrouw. Margje is woest. Ze besluit de nieuwe vriendin uit de weg te ruimen en regelt een wapen. Met het wapen in haar handtas gaat ze ’s nachts naar het huis van de nieuwe vriendin. In de tuin struikelt zij over een kinderfietsje en komt tot inkeer: zij wil een kind haar moeder niet afnemen. Zij gooit vervolgens het wapen in de plaatselijke rivier.

Begaat Margje een strafbaar feit?

  1. Nee, zij treedt immers vrijwillig terug waardoor geen sprake is van poging tot moord;

  2. ja, er is sprake van poging tot moord;

  3. nee, zij treedt immers vrijwillig terug waardoor geen sprake is van voorbereiding van moord;

  4. ja, er is sprake van voorbereiding van moord.

 

Vraag 32

Welke opdracht mag de Minister van Justitie in een concrete zaak niet aan een officier van justitie geven?

  1. Het instellen van hoger beroep;

  2. het vorderen van de gevangenhouding van een verdachte;

  3. het eisen van een milde straf ter zitting;

  4. het staken van de toepassing van een bijzondere opsporingsmethode.

 

Vraag 33

Wat wordt in het Nederlandse strafproces verstaan onder een mini-instructie?

  1. Een mini-instructie is een verzoek van de verdachte aan de rechter-commissaris om gedurende het gerechtelijk vooronderzoek bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten;

  2. een mini-instructie is een verzoek van de verdachte aan de officier van justitie om gedurende het opsporingsonderzoek bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten;

  3. een mini-instructie is een verzoek van de verdachte aan de rechter-commissaris om gedurende het opsporingsonderzoek bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten;

  4. een mini-instructie is een verzoek van de verdachte aan de officier van justitie om gedurende het gerechtelijk vooronderzoek bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten.

 

Vraag 34

Ter terechtzitting voert de verdachte gemotiveerd aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank verwerpt het verweer.

Moet zij deze beslissing uitdrukkelijk in het vonnis opnemen, en zo ja, deze beslissing in het vonnis motiveren?

  1. Nee, aangezien de officier van justitie ontvankelijk is, hoeft de rechter deze beslissing niet uitdrukkelijk in zijn vonnis te melden;

  2. ja, de rechter dient deze beslissing uitdrukkelijk in het vonnis op te nemen op grond van art. 358 lid 1 Sv en te motiveren op grond van art. 359 lid 2 Sv;

  3. ja, de rechter dient deze beslissing uitdrukkelijk in het vonnis op te nemen op grond van art. 358 lid 2 Sv en te motiveren op grond van art. 359 lid 2 Sv;

  4. ja, de rechter dient deze beslissing uitdrukkelijk in het vonnis op te nemen op grond van art. 358 lid 3 Sv en te motiveren op grond van art. 359 lid 2 Sv;

 

Vraag 35

Tot welk moment kan een officier van justitie de vervolging van een verdachte nog staken?

  1. Tot het moment van het uitbrengen van de dagvaarding;

  2. tot het moment van het openen van het gerechtelijk vooronderzoek;

  3. tot het moment van het uitroepen van de zaak op de zitting;

  4. tot het moment van het uitspreken van het requisitoir.

 

Vraag 36

Bij de behandeling van een strafzaak voor de meervoudige kamer begint de verdachte op een zeker moment te gillen en te schreeuwen. Ondanks herhaalde waarschuwingen van de voorzitter weet hij van geen ophouden. Uiteindelijk laat de voorzitter de verdachte uit de rechtszaal verwijderen. Wat is hiervan van rechtswege het gevolg voor het onderzoek ter terechtzitting?

  1. Het onderzoek wordt bij verstek voorgezet;

  2. het onderzoek wordt op tegenspraak voortgezet;

  3. het onderzoek wordt geschorst;

  4. het onderzoek wordt onderbroken.

 

Vraag 37

Clara de Vries maakt zich op 1 januari 2004 schuldig aan het delict doodslag. Op 1 maart 2004 wordt zij in verband met dit delict gehoord door de politie en vervolgens in verzekering gesteld. Na zes dagen inverzekeringstelling beveelt de rechter-commissaris de inbewaringstelling van Clara.

 

Twee weken later krijgt Clara op rechtens correcte wijze een dagvaarding betekend om veertien dagen later voor de rechtbank te verschijnen.

Op welk moment wordt de verjaring van het delict voor het eerst gestuit?

  1. Bij het eerste verhoor van Clara

  2. bij de inverzekeringstelling van Clara;

  3. bij het bevel tot bewaring van Clara;

  4. bij de betekening van de dagvaarding aan Clara.

 

Vraag 38

Piet wordt verdacht van heling. Hij krijgt een dagvaarding. Hij wil echter niet op de openbare terechtzitting hoeven te verschijnen.

Welke van de volgende mogelijkheden is hiertoe in ieder geval ongeschikt?

  1. Hij kan een bezwaarschrift tegen de dagvaarding indienen;

  2. hij kan zijn advocaat uitdrukkelijk machtigen tot het voeren van zijn verdediging;

  3. hij kan een beroep doen op de nietigheid van de dagvaarding;

  4. hij kan ervoor kiezen geen gebruik maken van zijn aanwezigheidsrecht en verstek laten gaan.

 

Vraag 39

De rechtbank heeft de oplegging van een sanctie als volgt gemotiveerd:

‘De dader heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de rechten van het slachtoffer, wat niet zonder reactie kan blijven. Het feit heeft daardoor grote maatschappelijke onrust veroorzaakt. Gezien de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, is de kans aanwezig dat de dader nogmaals soortgelijke strafbare feiten zal plegen. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van een aanzienlijke duur moet worden opgelegd.’

Welke strafdoelen liggen ten grondslag aan de motivering van deze straf?

  1. Speciale preventie en vergelding;

  2. resocialisatie en genoegdoening;

  3. generale preventie en vergelding;

  4. genoegdoening en vergelding.

 

Vraag 40

Wanneer het gaat om de voorwaarden voor strafbaarheid wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds bestanddelen en anderzijds elementen. Wat is het kenmerkende verschil tussen bestanddelen en elementen?

  1. Bestanddelen betreffen de subjectieve onderdelen van een strafbaar feit, terwijl elementen zien op de objectieve onderdelen van het strafbare feit;

  2. bestanddelen zijn de algemene voorwaarden voor strafbaarheid die niet worden genoemd in de delictsomschrijving; elementen zijn de voorwaarden voor strafbaarheid die wel in de delictsomschrijving zijn opgenomen;

  3. bestanddelen zijn de voorwaarden voor strafbaarheid die bewezen moeten worden; elementen behoeven niet tenlastegelegd en bewezen te worden;

  4. bestanddelen kunnen niet worden aangetast door strafuitsluitingsgronden, terwijl dat wel het geval kan zijn bij elementen.

 

 

Antwoorden tentamen mei 2007

1d        11a       21d       31c

2a        12b       22c       32c

3c        13b       23c       33c

4b        14d       24d       34d

5c        15c       25b       35c

6a        16d       26b       36b

7a        17b       27b       37c

8c        18a       28a       38c

9b        19c       29a       39a

10b       20c       30d       40c

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1157
Search a summary, study help or student organization