Bestuursrecht - UL - B2 - Hoorcollegeaantekeningen 2019/2020
- 1861 keer gelezen
1. Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
De artikelen 93 en 94 van de Grondwet maken de doorwerking van internationaal recht in de Nederlandse rechtsorde mogelijk. Nederland kent een monistisch systeem, wat betekent dat het internationale recht interne werking in de nationale rechtsorde heeft. Er is geen 'omzettingswetgeving' nodig. Burgers kunnen zich beroepen op 'een ieder verbindende bepalingen', deze hebben rechtstreekse werking. Hiervoor moeten bepalingen echter wel voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk zijn.
Het EU-recht heeft een bijzondere positie. In het arrest Van Gend & Loos heeft het Hof van Justitie bepaald dat de Unie een nieuwe rechtsorde schept. Deze rechtsorde schept voor burgers rechten waarop zij zich tegenover de staat kunnen beroepen. Wanneer nationaal recht strijdig is met Unierecht, moet het nationale recht buiten toepassing gelaten worden. Ook moet nationaal recht zoveel mogelijk richtlijnconform uitgelegd worden. Het doel van deze bijzondere positie is dat uniformiteit bereikt wordt in het recht van de verschillende lidstaten. In het Benthem-arrest werd door het EHRM bepaald dat de Kroon niet kan gelden als hoogste bestuursrechtscollege. Sindsdien is het Kroonberoep afgeschaft. Dit is een voorbeeld van invloed van internationaal recht op het formele procesrecht.
Ook materiële rechtsnormen worden steeds meer bepaald door het EU-recht. De toepassing ervan vindt echter plaats door nationale rechters. Bijvoorbeeld de stikstofuitspraak van de rechtbank, die op basis van een Europese regel gedaan werd. Europese richtlijnen zijn verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat. De lidstaat mag dan zelf bepalen hoe zij dit resultaat wil bereiken. Ook zijn er door het HvJ ontwikkelde algemene beginselen van EU-recht (bijvoorbeeld gelijkheid, transparantie, zorvuldigheid, etc.). Wanneer de lidstaten het EU-recht uitvoeren, moeten zij zich ook aan deze beginselen houden. Dit werd bepaald in het Akerberg-Franssonarrest. Dit heeft ook bredere consequenties voor het nationale bestuursrecht.
Voor de lidstaat is er nog wel institutionele autonomie (de lidstaat mag zelf bepalen welk bestuursorgaan het EU-recht uitvoert) en procedurele autonomie (de uitvoering vindt plaats volgens de nationale procedurele bepalingen). Er moet echter wel sprake zijn van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid bij de nationale toepassing. De regels van de lidstaat moeten de uitvoering van het Unierecht niet beperken of nagenoeg onmogelijk maken. Dit betekent in het geval van onrechtmatig verleende staatssteun bijvoorbeeld dat ondernemers zich niet kunnen beroepen op het nationaalrechtelijke vertrouwensbeginsel tegen de toepassing van Europees recht over het terugdringen van onrechtmatige staatssteun.
Ook is er in de jurisprudentie de ontwikkeling van een transparantiebeginsel zichtbaar, waaraan nationale overheden in hun handelen moeten voldoen.
Is er sprake van de ontwikkeling van een Europees bestuursrecht? Hierover is discussie in de literatuur. Tot op zekere hoogte is erin ieder geval een algemeen Europees bestuursrecht ontstaan.
2. Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Er worden geen onderwerpen behandeld die niet worden besproken in de literatuur.
3. Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken, behalve de ontwikkelingen die hierboven genoemd zijn van steeds verdere Europeanisering van het bestuursrecht.
4. Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen over het tentamen gedaan.
5. Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen specifieke tentamenvragen behandeld.
In onze grondwet is geregeld hoe het internationaal recht doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde. Dit is namelijk te vinden in art. 93 en 94 Gw.
Artikel 93 luidt: “Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt” en artikel 94 luidt: “Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties”.
Nederland kent een monistisch systeem. Het internationale recht werkt automatisch door in de nationale rechtsorde. Dit wil zeggen dat het internationale recht interne werking heeft. Er hoeft geen omzetting plaats te vinden. Als het gaat om algemeen verbindende verdragsbepalingen werkt het automatisch door in de nationale rechtsorde en hebben deze dus een interne werking. Deze interne werking betekent dat de drie staatsmachten (wetgever, rechter en bestuur) hieraan gebonden zijn. Een voorbeeld is bijvoorbeeld de
bestrijding van rassendiscriminatie. Het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie heeft ook Nederland getekend. Deze bepalingen hebben volgens onze wetgeving interne werking.
Een volgende vraag is in hoeverre burgers zich op dit internationale recht voor de rechter kunnen beroepen. De bepaling moet ‘een ieder verbindend’ zijn voordat een burger er een beroep op kan doen. In het arrest HR 30 mei 1986 Spoorwegstaking wordt antwoord gegeven op de vraag wat ‘een ieder verbindende’ bepaling is. ‘Een ieder verbindend’ houdt een subjectief recht in. De regel moet zonder tussenkomst van de wetgever door de rechter toegepast kunnen worden. De regel moet bedoeld zijn om de burger direct rechten te geven en moet voldoende duidelijk zijn. Het ligt er dus erg aan hoe een verdragsbepaling is geformuleerd. Er moet dus per artikel, of soms per lid of sub, bepaald worden of er sprake is van ‘een ieder verbindende’ bepaling.
Als een rechter heeft vastgesteld dat het geschikt is om rechtstreeks toe te passen, dus als het ‘een ieder verbindende’ bepaling is, zijn hier twee consequenties aan verbonden. De bepaling heeft dan rechtstreekse werking. Dit houdt in dat het inroepbaar is voor de nationale rechter. Daarnaast heeft de bepaling ook voorrang op al het strijdig nationale recht, inclusief wetten in formele zin en de Grondwet. Het nationale recht zou dan vernietigd moeten worden en buiten toepassing gelaten worden. Er is dan een situatie waarin het stuk wet niet toegepast mag worden, maar niet duidelijk is wat er dan wel zou moeten gebeuren. Dit kan dus tot ingewikkelde situaties leiden.
Artikelen 93 en 94 van de Grondwet hebben vrijwel niks te maken met de werking van het EU-recht in de lidstaten. Dit staat namelijk los van wat de lidstaten in hun constitutie/grondwet hebben vastgelegd. In het arrest HvJ Van Gend & Loos heeft het HvJ gezegd dat er een nieuwe rechtsorde in het leven is geroepen. Hieruit kunnen verplichtingen en rechten van particulieren voortvloeien, welke ze geldend kunnen maken tegenover de staat. De burger kan er dus rechten aan ontlenen waarop je je kan beroepen bij de nationale rechter. Dit volgt niet uit onze Grondwet, maar uit dit arrest.
Het HvJ heeft dit in het arrest HvJ Costa/ENEL verder uitgelegd. Bij het EEG-Verdrag hebben de lidstaten hun soevereiniteit, zij het op beperkt terrein, definitief begrensd en hebben ze de soevereiniteit overgedragen aan een andere rechtsorde. De nationale rechter moet met de rechtsorde van de Gemeenschap rekening houden. Het gemeenschapsrecht heeft dus voorrang, nationaal recht wordt dan buiten werking gesteld. Er ontstaat dan een situatie waarin er recht ontbreekt. De rechter moet dit eerst proberen op te lossen via de conforme interpretatie.
Het doel van deze bijzondere positie van het EU-recht is uniformiteit. Er waren veel lidstaten die hun eigen doorwerkingsregels hadden en het Hof was bang dat elke lidstaat op basis van hun eigen constitutie zou gaan bepalen of het EU-recht doorwerkt en zo ja hoe dit dan in zijn werk ging. Er kon voorspelt worden dat dit per lidstaat op een hele andere manier zou uitwerken, waardoor de doelstelling van het EU-recht waarschijnlijk niet gehaald zou worden.
De complexiteit van doorwerking is veel groter dan hiervoor geschetst. De drie machten (wetgever, rechter en bestuur) worden allemaal beïnvloed door het EU-recht. Als eerste een voorbeeld uit de wetgeving. In Nederland hadden we vanwege de woningmarkt het plan opgevat om te komen tot een Nederlandse hypotheekinstelling en deze instelling zou allerlei waarborgen moeten stellen met betrekking tot hypotheken. De Europese Commissie vond dit te veel ondersteuning van bepaalde marktpartijen. Dit had tot gevolg dat deze instelling er niet kwam. Het kan dus zo zijn dat de wetgeving een wet wil maken, maar dat hierbij het EU-recht in de weg staat. Daarnaast is het aan de nationale rechter om een richtlijn te implementeren binnen de nationale rechtsorde. De wetgever is dus ook vaak uitvoerder. Verordeningen hoeven niet geïmplementeerd te worden in de nationale rechtsorde, maar hier is vaak aanvullende nationale regelgeving voor nodig.
Dan het bestuur. Bestuursorganen zijn uitgebreid belast met de uitvoering van het EU-recht. Ze mogen bijvoorbeeld geen besluiten nemen in strijd met het EU-recht. Dit moeten ze dus ook altijd in hun achterhoofd houden als ze het nationale recht uitvoeren.
Over de rechter is al gesproken. Als bestuursrechter moet er getoetst gaan worden aan de rechtsregels uit het nationale recht, maar ook aan de rechtsregels die voortvloeien uit het EU-recht. Als nationaal recht in strijd is met het EU-recht, dan moet het nationale recht buiten toepassing gelaten worden.
Een goed voorbeeld van de samenwerking tussen nationaal en internationaal recht is de steun voor PSV. Volgens de commissie is het niet via de regels gegaan en is er sprake van staatssteun. Het verbod op staatssteun is neergelegd in art. 107 lid 1 EU-Werkingsverdrag. De bestuursorganen moeten deze bepaling in acht nemen. Deze bepaling heeft rechtstreekse werking, dus de rechtsregel is inroepbaar voor de nationale rechter. De Europese Commissie controleert of de lidstaten zich wel houden aan het verbod. Dit vloeit voort uit art. 108 EU-Werkingsverdrag.
Dit soort bepalingen moeten vaak uitgelegd worden in secundair recht. Op het gebied van staatssteunrecht is het de Verordening (EG) nr. 659/1999. Hieruit vloeit bijvoorbeeld voort dat je ook kunt klagen bij de Europese Commissie (art. 20 Verordening). In dit artikel staat ook wie er precies kan klagen. Op andere punten is de verordening echter globaal, bijvoorbeeld op het gebied van de terugvordering.
In art. 14 inzake terugvordering staat dat de Europese Commissie een terugvorderingsbeschikking kan geven. In deze beschikking staat dan dat er geld moet worden teruggevorderd, zodat de bevoordeling wordt weggehaald bij de partij die het eigenlijk niet mocht krijgen. De terugvordering moet onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat geschieden, voor zover die procedures een snelle en daadwerkelijke terugvordering toelaten. Dit is dus heel globaal en hoe dit aangepakt moet worden, hangt af van het Nederlandse recht. Dit lijkt gemakkelijk, maar de regel van de procedurele autonomie kent grenzen. Deze volgen uit de jurisprudentie. De autonomie geldt, maar dat moet gebeuren binnen de grenzen van
gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Als er uitvoering wordt gegeven aan het EU-recht moeten er dezelfde regels gebruikt worden die in een nationale procedure ook gebruikt zouden worden. Daarnaast mogen alleen maar de eigen procesregels toegepast worden, voor zover de uitvoering van EU-recht niet onmogelijk of uiterst moeilijk gemaakt wordt.
Een voorbeeld waartoe dit kan leiden is het arrest BUG – Alutechnik. Dit is een groot bedrijf dat door de Duitse overheid veel steun had gekregen. Deze had echter niet gegeven mogen worden. Er werd een terugvorderingsbesluit genomen waartegen BUG kon opkomen en BUG stelde dat ze erop mochten vertrouwen dat het geld rechtmatig werd toebedeeld. Het vertrouwensbeginsel zou zich moeten verzetten tegen de terugvordering van het geld. De vraag was of dit nationale beginsel ook in het EU-recht kon worden toegepast. Er werd geoordeeld dat het toegepast mag worden, omdat het ook een EU-recht beginsel is, maar de uitvoering van het EU-recht moet niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt. Er worden dus flinke eisen gesteld aan het vertrouwen. Dit komt er eigenlijk op neer dat er in staatssteunzaken nooit meer een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan kan worden.
Bij staatssteun snappen we dit nog wel, maar het Hof vond deze voorzichtige, kleine invulling van het vertrouwensbeginsel blijkbaar wel een goed idee. Een goed voorbeeld is ook nog HvJEU 20 juni 2013, Agroferm, AB 2014/270. Het gaat over een exportrestitutie van suikerproducten. Er is recht op restitutie als er is voldaan aan bepaalde eisen. De vraag was of er onzuiverheden in het product mochten blijven zitten. Het interessante was dat degene die de restitutie toegekend had gekregen op basis van deze regelgeving geconfronteerd werd met een herstelbesluit. Er waren controles gedaan en er werden meer onzuiverheden gevonden dan toegestaan. Dit kostte het bedrijf miljoenen. De invulling van het vertrouwensbeginsel uit het staatssteunrecht wordt getransporteerd naar het export-restitutierecht. Ook de Nederlandse rechter raakt hier soms ook geïnspireerd door. Een voorbeeld hiervan is ABRvS 13 november 2013 Gebonden handhaving EU-recht, terwijl deze zaak over iets heel anders gaat.
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de doorwerking van internationaal recht en doorwerking van Unierecht. Als eerste het internationale recht. Het land bepaalt zelf hoe het internationale recht doorwerkt in de eigen rechtsorde. Er kan gekozen worden voor een monistisch stelsel of dualistisch stelsel. In Nederland kennen we een (gematigd) monistisch stelsel, zie hiervoor art. 93 en 94 Gw. Bij een monistisch stelsel bestaat er maar één rechtsorde, hierbinnen bestaat het nationale recht en het internationale recht. Als er sprake is van ‘een ieder verbindende’ bepaling kan er een beroep op worden gedaan bij de rechter. De andere bepalingen gelden wel, ze hebben interne werking, maar ze kunnen niet worden ingeroepen bij de rechter. Er kan ook sprake zijn van een dualistisch stelsel. Dit stelsel gaat ervan uit dat er twee rechtsordes zijn, namelijk de internationale rechtsorde en de nationale rechtsorde.
Dan het Europese recht. Dit recht werkt op een hele andere manier door. We spreken van een gedeelte rechtsorde. De lidstaten hebben een deel van hun soevereiniteit afgestaan. Het unierecht werkt uit eigen kracht door in de nationale rechtsordes. Dit volgt uit Van Gend & Loos en Costa/ENEL (voorrang EU-recht bij strijdige nationale regelgeving). Dit staat dus helemaal los van de vraag of een lidstaat monistisch of dualistisch is.
De raad van Europa behoort niet tot de EU. Het EVRM en het EHRM hebben dus in principe niets te maken met de Unie. Het is een heel ander samenwerkingsverband. Deze rechtsregels behoren dus tot het internationale recht en werken door via de regels van art. 93 en 94 Gw. De Europese Unie is gegrond op het VWEU en VEU. Alleen dit Unierecht werkt door via de arresten Van Gend & Loos en Costa/ENEL.
Er zijn drie instrumenten om het EU-recht effectief door te laten werken, namelijk rechtstreekse werking, conforme interpretatie en het beginsel van aansprakelijkheid. Ten eerste heeft de wetgeving rechtstreekse werking. Als er strijdigheid ontstaat tussen het nationale recht en EU-recht, wordt eerst geprobeerd om de nationale regelgeving conform het EU-recht te interpreteren. Dit wordt ook wel de verzoenende interpretatie genoemd. Hier zijn wel grenzen aan verbonden. Als deze conforme interpretatie niet mogelijk is, moet het nationale recht buiten toepassing gelaten worden. Het sluitstuk is dat een lidstaat aansprakelijk kan zijn.
De Unie maakt allerlei verordeningen en richtlijnen. Deze moeten uitvoering vinden in de nationale rechtsorde. Het nationale recht maakt het mogelijk dat het EU-recht ten uitvoer kan worden gelegd. Er is institutionele en procedurele autonomie. De lidstaat is in beginsel vrij om te bepalen hoe ze het Unierecht gaan verwezenlijken in hun lidstaat. Ook hier zijn grenzen aan verbonden, namelijk de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid.
In Maastricht wordt al heel lang geklaagd over overlast van drugstoerisme. Het drugstoerisme zorgt voor overlast op straat, veroorzaakt verkeersproblemen en het zorgt voor een toename van zwerfvuil. Dit is voor de burgemeester van Maastricht een doorn in het oog.
Het verhandelen van softdrugs is een misdrijf, maar het OM heeft in de ‘Aanwijzing Opiumwet’ voorwaarden gesteld waaronder overtreder door die wet door coffeeshops wordt gedoogd. Dit worden ook wel de AHOJGI-criteria genoemd. Er wordt niet strafrechtelijk opgetreden tegen een coffeeshop als deze coffeeshop:
Niet afficheert
Geen harddrugs verhandeld
Geen overlast veroorzaakt
Niet verkoopt aan jeugdigen
Geen grote hoeveelheden verkoopt
Niet verkoopt aan niet-ingezetenen
De Opiumwet kent ook een bestuursrechtelijk spoor. Dit is te vinden in art. 13b Opiumwet. Dit artikel is opgenomen om de belangen van openbare orde en de volksgezondheid te dienen. Ter invulling van zijn handhavingsbevoegdheid heeft de burgemeester het besluit ‘Damoclesbeleid Coffeeshops 2013’ vastgesteld en bekend gemaakt. Er zal bestuursrechtelijk worden opgetreden als een coffeeshop zich niet houdt aan de landelijk opgestelde en ruim bekend gemaakte AHOJGI-criteria. ‘Easy Going’ bleef toch softdrugs verkopen aan niet-ingezetenen en werd daardoor door de burgemeester opnieuw tijdelijk gesloten. In een verslag van een opsporingsambtenaar is te lezen dat twee Duits sprekende personen uit een auto stappen, de coffeeshop betreden en na enkele minuten naar buiten komen met koopwaar zichtbaar in hun hand. Daarna zijn ze ingestapt en weggereden.
Het wettelijke kader voor softdrugs is art. 56 lid 1 VWEU (vrij verkeer van diensten) en naar nationaal recht kan er gedacht worden aan het gelijkheidsbeginsel, art. 1 Gw en daarnaast art. 3 en 13b Opiumwet. De burgemeester sluit voor invulling van de bevoegdheid van art. 13b Opiumwet aan bij de gedoogbeleid OM. In casu wordt er niet voldaan aan het I-criterium. De coffeeshop verkoopt namelijk aan niet-ingezetenen. De burgemeester mocht deze overtreding dus eigenlijk niet gedogen. Er moet in beginsel overeenkomstig het beleid gehandeld worden (art. 4:84 Awb), tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die leiden tot een onevenredige situatie. Van zulke bijzondere omstandigheden is hier geen sprake, waardoor de burgemeester moet handelen conform het beleid. Als het gaat om een recidive binnen 3 jaar dan moet de coffeeshop dicht voor 6 maanden en als het de 3e keer is dan moet de shop 12 maanden sluiten.
In art. 3:2 Awb staat er sprake moet zijn van een zorgvuldige voorbereiding van een besluit. Er kan hier de vraag opkomen of er zorgvuldig is gehandeld. Had de ambtenaar niet de mannen aan moeten spreken en moeten vragen waar ze vandaan kwamen? Er kan in casu gezegd worden dat het alleen zien van twee Duits sprekende mannen onvoldoende is om te zeggen dat er hier sprake is van niet-ingezetenen, waardoor het besluit onzorgvuldig is voorbereid.
In een eerdere procedure tegen een handhavingsbesluit is de eigenaar van ‘Easy Going’, de heer Josemans, al bij de ABRvS terecht gekomen. Er stond centraal of het ingezetenencriterium in strijd was met het vrij verkeer van diensten uit art. 56 VWEU.
De burgemeester moet namelijk altijd rekening houden met deze Europese regels, omdat het EU-recht anders niet effectief kan werken. De taak van de lidstaat is de loyale samenwerking. Dit geldt dus ook voor organen van de decentrale overheid (HvJEU Costanzo). De burgemeester is er dus ook toe gehouden om rekening te houden met de regels van vrij verkeer.
In een eerdere procedure waar de burgemeester zijn bevoegdheid baseerde op een niet langer bestaande bevoegdheid in de Maastrichtse APV, stelde de Afdeling prejudiciële vragen aan het HvJ over de verenigbaarheid van het ingezetenen-criterium. Het Hof antwoorde in het arrest van 16 december 2010.
De vraag was of er strijd was met het vrije verkeer van diensten. In dit arrest werd gezegd dat de verhandeling van verdovende middelen in alle lidstaten verboden is, waardoor er geen beroep kan worden gedaan op het vrije verkeer van diensten. Het vrije verkeer is echter wel van toepassing op de verkoop van andere producten in de coffeeshop. Dit vrije verkeer mag worden beperkt als hiervoor een rechtmatig belang bestaat, het geschikt en proportioneel is. Vervolgens blijkt uit het arrest dat het Hof vindt dat aan al deze eisen is voldaan. Het legitieme doel is namelijk het beperken van drugstoerisme.
De Afdeling volgde de conclusie van het Hof en stelde de burgemeester in 2011 gelijk. Nu gooit Josemans het over een andere boeg. Volgens hem is het ingezetenencriterium in strijd met het specialiteitsbeginsel.
Het specialiteitsbeginsel staat in art. 3:4 lid 1 Awb. Het beginsel houdt in dat een bepaalde bevoegdheid met een bepaald doel aan een bestuursorgaan is verleend. Dit bestuursorgaan mag deze bevoegdheid ook alleen aanwenden ten behartiging van dat specifieke doel. Er bestaan verschillende visies op het specialiteitsbeginsel. Ten eerste is er de precieze visie. Deze visie houdt dat in dat een bestuursorgaan bij het uitoefenen van een bevoegdheid alleen rekening mag houden met de belangen waarop de bevoegdheid ziet. Alleen deze belangen mogen meegenomen worden in de belangenafweging. Ten tweede is er de rekkelijke visie. Hierbij spelen alle belangen een rol die nog een beetje in een causaal verband staan. Ten derde is er de gematigde visie. Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen twee beslismomenten. Bij de bevoegdheid tot het verlenen of weigeren van een bevoegdheid mogen alleen de specifieke algemene belangen die in de wet zijn genoemd een rol spelen. Bij de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften of het beperken van vergunningen spelen de particuliere belangen van derde wel een rol. Deze gematigde visie wordt over het algemeen toegepast in Nederland.
Er kan onderbouwd worden dat de burgemeester van Maastricht in strijd heeft gehandeld met het specialiteitsbeginsel door het criterium op te nemen in zijn ‘Damocles-beleid’. De Opiumwet heeft de bevoegdheden verleend met als doel strafbare feiten tegen te gaan, dit ziet op de openbare orde. Dat ingezetenencriterium ziet eigenlijk ook op de handhaving van de openbare orde, maar meer specifiek op het voorkomen van overlast rondom een coffeeshop. Dit is een andere soort openbare orde, zou er betoogd kunnen worden, dan de openbare orde waarop de Opiumwet ziet.
Het doel van het horen is van belang om te kunnen bepalen of er een hoorplicht bestaat.
Burgers hoeven tijdens de voorbereiding van een besluit niet altijd gehoord te worden als zij bij het besluiten betrokken (zullen) zijn. Het horen hierbij op basis van het zorgvuldigheidsbeginsel (art. 3:2 Awb). Als er een feitenvaststelling mogelijk is zonder te horen, dan is er geen hoorplicht. Het is dus heel casuïstisch van aard.
Om te bepalen of de aanvrager van een beschikking bij de voorbereiding van dat besluit altijd gehoord moet worden, moet er gekeken worden naar art. 4:7 en 4:8 Awb. Bij art. 4:7 Awb gaat het om een beschikking op aanvraag. Er is dan een hoorplicht als er een afwijzing van de aanvraag dreigt op grond van feiten/belangen die de aanvrager betreffen. Art. 4:8 Awb gaat over ambtshalve beschikkingen of over beschikkingen op verzoek van derden. Er bestaat dan geen hoorplicht als de beschikking dwingend uit een wettelijk voorschrift voortvloeit en als over de vaststelling van de feiten redelijkerwijs geen verschil van mening mogelijk is. Hier zijn echter weer veel uitzonderingen op, zie art. 4:11 Awb.
In 2011 kocht gemeente Eindhoven voor ruim 48 miljoen euro de voetbalgronden van PSV en gaf deze in erfpacht weer terug. Wethouder Depla beweerde namens de gemeente dat alles goed was uitgezocht voordat het besluit was genomen. Uit onderzoek was gebleken dat het allemaal toelaatbaar was.
De Europese Commissie bleek hier anders over te denken. De Commissie had het vermoeden dat er sprake was van staatssteun. De Commissie is sindsdien bezig met een formeel onderzoek naar de grondtransactie. Als de Commissie bij haar oordeel blijft, moet PSV het bedrag dat de Gemeente te veel heeft betaald, terugstorten.
Gerbrands is de algemeen directeur van PSV. Hij vind het niet zijn probleem. Hij vindt dat de club mag vertrouwen op de mededeling van Depla dat het allemaal goed was uitgezocht.
Dit ziet dus op het vertrouwensbeginsel. Gerechtvaardigde verwachtingen moeten zo veel mogelijk worden gehonoreerd. Hierbij zijn er enkele dingen van belang, namelijk hoe het vertrouwen is gewekt, of derden erdoor geschaad worden, of er duidelijk in strijd is met een wettelijke regel of plicht wordt gehandeld en of er aan het dispositievereiste is voldaan. De Afdeling is strikt met het toepassen van het vertrouwensbeginsel, maar nog niet zo strikt als het HvJ. Toch zou Gerbrands waarschijnlijk naar nationaal recht geen geslaagd beroep kunnen doen op het vertrouwensbeginsel. Om te begrijpen hoe het HvJ kijkt naar het vertrouwensbeginsel kan er gekeken worden naar het arrest BUG/Alutechnik. Het vertrouwensbeginsel wordt heel anders ingekleurd door het HvJ en in weinig gevallen zal een beroep op dit beginsel slagen. Zo is er bijvoorbeeld geen sprake van gerechtvaardigd vertrouwen als de lidstaat heeft gehandeld in strijd met procedureregels.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2356 |
Add new contribution