Oefenpakket Persoonlijkheidsleer

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

 

Oefentoets 1

 

1.      Een uitgebreid verslag en onderzoek omtrent een bekende seriemoordenaar is een voorbeeld van
a. Nomothetisch onderzoek
b. Idiografisch onderzoek
c. Statistisch onderzoek
d. Gebrek aan interne validiteit
 

2.      Noem twee voordelen van het circumplex persoonlijkheidsmodel

 

3.      Waar of niet waar:
a. Het circumplex model is alleen toepasbaar op volwassenen
b. Volgens Eysenck was psychoticisme geen supertrek
c. Cattell onderscheidde 16 persoonlijkheidsfactoren
d. mensen die de Mount Everest beklimmen, scoren vaak hoog op Psychoticisme
e. persoonlijkheidstrekken zijn altijd universeel

 

4.      Rob vertoonde op jonge leeftijd al kritisch gedrag door alleen met het mooie speelgoed te spelen. Twintig jaar later is Rob eindredacteur en kijkt hij met een kritisch oog artikelen na. Dit verschijnsel wordt ook wel … genoemd.
a. Personality stability
b. Trait inconvenience
c. Personality coherence
d. mean level stability

 

5.      De studie van Rothbart (1981, 1986) bestudeerde temperament aan de hand van zes factoren in jonge kinderen (3-12 mnd). Er worden twee beweringen gedaan:
1. Volgens de studie waren de waargenomen factoren tijdens 3-9 maanden de beste voorspellers voor temperament
2. De factoren ‘niveau van activiteit’ en ‘(glim)lachen’ gaven de hoogste correlaties voor temperament
a. Alleen bewering 1 is waar
b. Alleen bewering 2 is waar
c. Beide beweringen zijn waar
d. Beide beweringen zijn niet waar

 

6.      Hoe hoger de heritabiliteit, hoe…
a. hoger de environmentality
b. lager de environmentality
c. hoger het percentage van variantie
d. lager het percentage van variantie

 

7.      Match de volgende stellingen aan de juiste term:
a. De ouders van Simon wonen op een boerderij, waardoor Simon veel buiten kan spelen
b. Jeroen groeide op in een rustig dorpje. Hij loopt graag hard in het bos en ook in zijn nieuwe buurt blijft hij hardlopen.
c. Lara las als kind graag boeken, daarom nemen haar ouders Lara als ze ouder is vaak mee naar de bibliotheek en lezingen van schrijvers
1. Passive genotype-environment correlation
2. Reactive genotype-environment correlation
3. Active genotype-environment correlation

 

8.       Mensen met een ‘sensation seeking’ persoonlijkheid :
a. houden sensorische deprivatie relatief lang vol
b. plegen eerder zelfmoord
c. vertonen eerder gokgedrag
d. hebben gemiddeld een hoog dopamine leven

 

9.      Leg uit waarom een soort met effective polygyny leidt tot risicovol gedrag onder de mannen (met de hoogste variantie in reproductiviteit)?

 

10.  Jan bevindt zich in een levensgevaarlijke situatie en kan één leven redden. Volgens de inclusive fitness theory is de kans het grootst dat Jan … redt
a. zijn overgrootmoeder
b. zijn buurmeisje van tien jaar
c. zijn moeder
d. zijn zus van dertig jaar

 

11.  Koppel het gedrag aan een verdedigingsmechanisme (niet alle opties zijn juist), kies uit projectie, reactie formatie, rationalisatie, ontkenning, onderdrukking :
1. Meike zet elke avond nog een bak water klaar voor haar pas overleden hond
2. Peter vertelt dat hij het vak helemaal niet zo interessant vond en daarom niet goed had geleerd, als hij een onvoldoende terugkrijgt voor het tentamen Persoonlijkheidsleer
3. Als iemand per ongeluk koffie knoeit op Julia’s jurk, schiet Julia, die net ontslagen is, uit haar slof

 

12.  In het Oedipus-conflict :
a. Ontwikkelt de jongen afkeer tegenover zijn moeder
b. Ervaart het meisje penisnijd
c. Kent de jongen seksuele verlangens naar zijn moeder
d. Wordt het conflict opgelost door woede-uitbarstingen van de jongen tegenover zijn vader

 

13.  Noem een verschil tussen Freuds opvattingen en de object relations theory

 

14.  Sandra studeert aan de universiteit en is veranderd van master. Ze vertrekt over een maand om een half jaar in het buitenland te studeren en ze is lid van zowel een studentenvereniging als een studievereniging. Sandra ondergaat waarschijnlijk:
a. Identity Morbidity
b. Moratorium
c. Identity Confusion
d. Identity Foreclosure

 

15.  Er worden twee beweringen over Carl Rogers gedaan :
1. Carl Rogers’ client-centered therapie komt op veel vlakken overeen met Freuds psychoanalyse
2. Volgens Rogers is EQ belangrijker voor het bereiken van self-actualization dan IQ
a. Alleen bewering 1 is waar
b. Alleen bewering 2 is waar
c. Beide beweringen zijn waar
d. Beide beweringen zijn niet waar
 

16.  Het idee van Murray dat omgeving ook van invloed is op iemands behoeften, heet 
a. dynamic
b. apperception
c. press
d. interactional model
 

17.  De reducer/augmenter theory houdt in dat:
a. Het zenuwstelsel van mensen met een hoge/lage pijngrens pijngevoelens afzwakt/vermeerderd                  
b. Het zenuwstelsel van mensen met een hoge/lage pijngrens pijngevoelens vermeerderd/afzwakt                  
c. Mensen  met een lage pijngrens meer zenuwen hebben dan mensen met een hoge pijngrens
d.

 

18.  Stella heeft de neiging een optimistic explanatory style te handhaven. Dit wordt gekenmerkt door
a. nadruk op externe, stabiele en permanente oorzaken
b. nadruk op interne, stabiele en specifieke oorzaken
c. nadruk op externe, onstabiele en specifieke oorzaken
d. nadruk op interne, onstabiele en specifieke oorzaken

 

19.  Mensen die vijandig agressief gedrag vertonen, hebben vaak hersenschade aan …
a. de frontaalkwab
b. de hersenstam
c. de anterior cingulate
d. de corpus callosum

 

20.  Zijn de volgende beweringen waar of niet waar ?
1. De categorische benadering van emotie stelt dat er uitsluitend 5 primaire emoties zijn
2.Als je zegt dat iemand verdrietig is, dan beschrijf je ‘content’
3. Volgens Costa & McCrae zijn opleiding, inkomen en geloof het sterkst bepalend voor geluk
4. Volgends de neurotransmitter theory of depression speelt dopamine een belangrijke rol bij depressie

 

21.  Leg uit waarom iemand die hoog scoort op affect intensity, meer stemmingswisselingen (mood variability) doormaakt.

 

22.  Noem een argument van een minimalistische opvatting over sekseverschillen en een argument van een maximalistische opvatting.

 

23.  Mensen met Type A persoonlijkheid hebben meer kans op hart- en vaatziekten omdat
a. door hun vijandige reacties er vaak een verhoogde bloeddruk optreedt die gepaard gaat met vernauwing van de aderen
b. door hun gejaagde manier van leven hun vatenstelsel meer stress te verduren heeft en hierdoor eerder kan beschadigen
c. dit een dispositionele factor is in mensen met Type A persoonlijkheid
d. mensen met Type A persoonlijkheid vaak een ongezondere levensstijl hebben

 

24.  Volgens het General Adaptation Syndrome …
a. wordt het stadium van stressweerstand gevolgd door een alarmstadium
b. zijn mensen vatbaarder voor ziekte in het weerstandstadium
c. put de weerstandstadium het lichaam uit doordat het veel energie en moeite koest
d. hebben mensen met stress van nature een zwakker imuunsysteem

 

25.  Benoem het verschil tussen het transactioneel en interactional model. 

 

 

Oefentoets 2

 

Persoonlijkheid meten
1. Het vermogen taal te leren bevindt zich op het … niveau van analyse. Verschillen in aanleg voor het leren van taal bevinden zich op het … niveau van analyse.
a) human nature; individual and group differences
b) human nature; individual unicity
c) individual and group differences; individual unicity
2. Een case study van een persoon is een …
a) nomothetische methode
b) ideosyncratische methode
c) ideografische methode
3. Onderzoek naar verdedigingsmechanismen past binnen het …
a) dispositionele domein
b) cognitieve-ervaringsdomein
c) intrapsychische domein
4. Welke van de volgende instrumenten is géén gestructureerde vragenlijst voor zelfrapportage?
a) Twenty Statements test
b) CPI
c) Adjective checklist

Persoonlijkheidseigenschappen
5. Welke van de volgende tekortkomingen hoort of horen bij de act frequency approach?
a) er wordt alleen gekeken naar extrovert gedrag
b) de benadering is alleen beschrijvend
c) er wordt te weinig rekening gehouden met de context
d) alle bovenstaande tekortkomingen
6. Een manier om de belangrijkste menselijke persoonlijkheidseigenschappen te achterhalen is de lexicale benadering. Wat is géén voorbeeld van een lexicale benadering onderzoek naar persoonlijkheidseigenschappen?
a) het berekenen van correlaties tussen verschillende termen voor een persoonlijkheidseigenschap
b) onderzoeken hoeveel synoniemen er voor een bepaalde persoonlijkheidseigenschap bestaan
c) onderzoeken in hoeveel verschillende culturen een bepaalde term voor een persoonlijkheidseigenschap voorkomt
7. Welke drie hoofdeigenschappen werden als eerste benoemd door Eysenck?
a) extraversie, openheid, neuroticisme
b) extraversie, neuroticisme, psychotisme
c) neuroticisme, openheid, consciëntieusheid
8. ‘Veel gamen’ is een voorbeeld van een …
a) specific act
b) habitual act
c) nauwe persoonlijkheidseigenschap
 

9. Wanneer eigenschappen volgens de circumplex van Wiggins ongerelateerd aan elkaar zijn, spreken we van …
a) nabijheid
b) bipolariteit
c) orthogenaliteit

Theorie en meten
10. Welke van de volgende uitspraken is waar?
a) persoonlijkheidseigenschappen en hun manifestaties zijn stabiel over tijd en situaties
b) persoonlijkheidseigenschappen en hun manifestaties zijn stabiel over tijd, maar niet over situaties
c) persoonlijkheidseigenschappen zijn stabiel over tijd en situaties, maar hun manifestaties zijn wel veranderlijk
11. In sterke situaties …
a) zullen verschillen in persoonlijkheid duidelijker naar voren komen
b) zullen verschillen in persoonlijkheid minder duidelijk zijn
c) zijn we geneigd ons in strijd met onze persoonlijkheid te gedragen
12. Persoonlijkheid is op verschillende manieren in samenspel met de situatie. Het verschijnsel dat mensen met een bepaalde persoonlijkheid een bepaalde situatie creëren door reacties van andere op te roepen noemen we …
a) evocatie
b) manipulatie
c) interactionisme

13. Wat doet een infrequency scale?
a) Opsporen van sociaal wenselijke antwoorden
b) Opsporen van onzorgvuldige invullers
c) Opsporen van vervalsing van antwoorden
14. Wat is géén voorbeeld van een respons set?
a) Extreem antwoorden
b) Nee-zeggen
c) Sociale wenselijkheid
15. Welke van deze is een categorie van de Myers-Briggs Type indicator?
a) Feeling-perceiving
b) Intuition-thinking
c) Judging-perceiving

Persoonlijkheid door de tijd
16. Wanneer persoonlijkheidseigenschappen niet veranderen, maar de manifestaties ervan wel, spreken we van …
a) persoonlijkheidscoherentie
b) persoonlijkheidsverandering
c) gemiddelde level stabiliteit
17. Wat is waar? Naarmate mensen ouder worden, worden zij over het algemeen …
a) neurotischer
b) vriendelijker
c) opener
 

18. Welke eigenschappen worden over het algemeen minder naarmate mensen ouder worden?
a) flexibiliteit, impulsiviteit en ambitie
b) vrouwelijkheid, dominantie en impulsiviteit
c) flexibiliteit, autonomie en leiderschap
19. Welke persoonlijkheidseigenschap vergroot niet de kans op een scheiding of een ongelukkig huwelijk?
a) Gebrek aan consciëntieusheid van de man
b) Neuroticisme van de man
c) Neuroticisme van de vrouw

Evolutie in de persoonlijkheidspsychologie
20. Natuurlijke selectie is …
a) survival of the fittest
b) een mechanisme dat leidt tot aanpassingen binnen een soort
c) de keuze voor een passende seksuele partner
21. De competitie om seksuele toegang te krijgen tot leden van het andere geslacht noemen we …
a) seksuele selectie
b) interseksuele competitie
c) intraseksuele competitie
22. De theorie van inclusive fitness van Hamilton gaat over …
a) alle relevante eigenschappen voor natuurlijke selectie
b) het nemen van risico’s voor het welzijn van genetische verwanten
c) het zorgen voor zoveel mogelijk verspreiding van genen
23. Wat is een aanpassingsprobleem?
a) iets wat overleving of reproductie verhindert
b) het onvermogen aan een veranderde situatie te adapteren
c) een evolutionair bijproduct
24. Tegenover wie zullen mensen het minst snel altruïstisch gedrag vertonen?
a) ouderen
b) familie
c) jongeren
25. Wat is géén functie van emoties?
a) een persoon naar zijn doel leiden
b) helpen bij aanpassingen
c) andere personen manipuleren
26. Frequency dependent selection houdt in dat …
a) twee of meer varianten van een eigenschap naast elkaar voorkomen
b) twee of meer varianten van een eigenschap elkaar in balans houden
c) bepaalde selectie alleen plaatsvindt bij een voldoende aantal reproducties
 

Persoonlijkheid en genetica

27. Wat staat op volgorde van groot naar klein?
a) Cel, DNA, nucleus
b) Nucleus, DNA, genen
c) Genen, DNA, codons
28. De haarkleur die je hebt is een voorbeeld van …
a) een allel
b) genotypische variantie
c) fenotypische variantie
29. Wat is géén gebruikte methode om onderzoek te doen naar het nature-nurture vraagstuk?
a) Selectief fokken
b) Het maken van een DNA blueprint
c) Adoptiestudie
30. Wat is een belangrijke beperking van tweelingonderzoek?
a) Monozygote tweelingen kunnen door mutaties toch genetisch verschillend zijn
b) Tweelingen zijn misschien niet representatief voor de bevoling
c) Er is geen sprake van onafhankelijke data
31. Introverte mensen hebben eerder last van stress in sociale situaties dan extraverte mensen. Dit is een voorbeeld van:
a) genotype-omgevingsinteractie
b) evocatie
c) manipulatie

Fysiologie en persoonlijkheid
 

32. Er bestaan introverte en extraverte mensen omdat …
a) … beide een ander rustpunt hebben van het Ascending Reticular Activating System
b) … beide in verschillende mate arousal ervaren in reactie op een stimulus
c) … beide een verschillende hormoonhuishouding hebben
d) Al het bovenstaande is juist
33. Extraverte mensen leren niet veel van straf vanwege …
a) een lage score op neuroticisme
b) een zwak functionerend Behavioural Inhibition System
c) het niet kunnen inzien van gevolgen van acties op de lange termijn
 

34. Volgens het tridimensionale persoonlijkheidsmodel van Cloninger hebben mensen reward dependance bij een laag niveau van …
a) dopamine
b) serotonine
c) norepinephrine

35. Wat is waar over ochtendmensen?
a) Ze hebben een langer circadiaans ritme
b) Ze hebben een korter circadiaans ritme
c) Ze zijn meer afhankelijk van time cues

Psychoanalytische benaderingen van persoonlijkheid
36. Herinneringen die opgeroepen kunnen worden bevinden zich in de … Wanneer iemand deze herinneringen herleeft, bevinden ze zich in de …
a) unconscious mind; preconscious mind
b) preconscious mind; conscious mind
c) conscious mind; conscious mind
37. Onbewuste driften en gevoelens kunnen zich later op verschillende manieren toch uiten. Freud noemde onder andere: onverklaarbaar gedrag tegenover een bepaald persoon. Welke uiting van onbewuste driften en gevoelens werd niet door Freud genoemd?
a) een verspreking
b) verlammingsverschijnselen
c) insomnia
38. Wat wordt niet als bewijs gezien voor het bestaan voor het onbewuste?
a) jeugdtrauma’s die later in het leven pas weer herinnerd worden
b) het feit dat je bij een complex dilemma vaak de goede keuze maakt op basis van onbewuste informatieverwerking in plaats van bewuste overdenking
c) blindsight
39 Primary process thinking hoort bij …
a) de Id
b) de Superego
c) zowel Id als Superego
40. Neurotische anxiety is het gevolg van
a) een conflict tussen Id en Ego
b) verdrongen trauma’s
c) een te hoge standaard van de Superego
41. Wanneer een conflict dat zich in het onbewuste bevindt, wordt omgezet naar een fysiek symptoom om anxiety te reduceren, spreken we van …
a) displacement
b) reaction formation
c) conversion reaction
 

42. Wat wordt binnen de Freudiaanse leer bedoeld met projectie?
a) onacceptabele driften richten zich op een minder bedreigend doel
b) onderdrukte wensen worden omgezet in het omgekeerde
c) eigen onacceptabele eigenschappen worden toegeschreven aan een ander
 

43. Welke uitspraak is waar?
a) Het Oedipus conflict verloopt als volgt: rivaliteit met de vader, castratie anxiety, identificatie
b) Het Elektracomplex wordt opgelost door het ontwikkelen van de Superego
c) Niet alle kinderen bereiken de latentie fase
44. Transference is …
a) een projectieve techniek
b) verzet tegen het psychoanalytische proces
c) gevoelens voor of tegen een bepaald persoon projecteren op de psychoanalist

 

 

 

Oefentoets 3

 

Huidige psychoanalytische benaderingen
1. Wat draagt niet bij aan de vorming van valse herinneringen?
a) Suggestieve vragen van de pers
b) Hypnose
c) Getuige zijn van de psychoanalyse van een ander
2. Volgens de cognitive unconscious visie …
a) wordt informatie doelbewust buiten het bewustzijn gehouden
b) behoren ook routinehandelingen en normen en waarden tot het onbewuste
c) bestaat het onbewuste om het individu te beschermen
3. Volgens de egopsychologie van Erikson is de Ego …
a) het belangrijkste deel van de persoonlijkheid
b) belangrijk om een identiteitscrisis te voorkomen
c) altijd sterker dan de Id
4. Uitgaande van de stadiatheorie van Erikson bevindt het grootste deel van de universiteitsstudenten zich in de fase
a) intimiteit versus isolatie
b) identiteit versus rolverwarring
c) generativiteit versus stagnatie
5. Kinderen met sterke verlatingsangst zijn waarschijnlijk …
a) veilig gebonden
b) vermijdend gebonden
c) ambivalent gebonden

Motieven en persoonlijkheidsdynamiek
6. Wat staat in de juiste volgorde van oorzaak-gevolg?
a) behoefte – motief - levensuitkomst
b) instinct – behoefte – motief
c) spanning – motief – behoefte
7. Wanneer je zegt: “Eva is een sociaal persoon, ze heeft veel behoefte aan contact met andere mensen”, dan spreek je over … van Eva’s behoefte aan sociaal contact
a) het state level
b) het trait level
c) het individual level
8. De manier waarop een individu de realiteit interpreteert, werd door Murray aangeduid met de term …
a) apperception
b) Alpha press
c) Beta press
 

9. De Big Three motives die door de TAT geïdentificeerd kunnen worden zijn:
a) achievement, power, intimacy
b) achievement, intimacy, independence
c) power, intimacy, esteem
10. Volgens Rogers kan een kind worden geholpen bij het bereiken van zelfactualisatie door …
a) duidelijke conditions of worth
b) unconditional positive regard
c) begeleiding van een fully functioning person
11. Wat is geen aspect van emotionele intelligentie?
a) emoties van anderen herkennen
b) de eigen emoties reguleren
c) anderen kunnen motiveren

Aanpassen, omgang met stress en gezondheid
12. Er bestaan verschillende modellen voor de relatie tussen persoonlijkheid en gezondheid. Volgens één van deze modellen beïnvloedt persoonlijkheid gezondheid op drie manieren: door het bepalen van copingstrategieën, door het bepalen van gebeurtenissen en door het bepalen van de interpretatie van die gebeurtenissen. Dit model heet het …
a) interactionele model
b) transactionele model
c) predispositionele model
13. Wat wordt er bedoeld met het bouwmodel van positieve emoties?
a) Positieve emoties kunnen anderen helpen met coping
b) Door positieve emoties worden energiereserves opgebouwd
c) Positieve emoties kunnen een reeks van gunstige processen in gang zetten
14. Mensen die op vakantie gaan om aan hun stress te ontsnappen doen aan …
a) Positieve herwaardering
b) Probleem-focus coping
c) Positieve gebeurtenissen creëren
15. Wanneer een optimist iets slechts gebeurt, zal hij een attributiestijl handhaven die gekenmerkt kan worden als …
a) intern, globaal en stabiel
b) extern, globaal en instabiel
c) extern, specifiek en stabiel

De cognitieve benadering
16. We zeggen dat een persoon veldonafhankelijk is wanneer hij of zij …
a) persoonlijkheid los kan zien van de situatie
b) zich over situaties consistent gedraagt
c) in staat is te focussen op het geheel in plaats van de details
17. Personen die gekenmerkt worden als ‘augmenters’ …
a) hebben een hoge pijngrens
b) ervaren een grotere subjective impact van pijn
c) zoeken eerder stimulatie in de vorm van alcohol- of drugsgebruik
18. Mark gaat academische prestaties liever uit de weg. Zijn zelfvertrouwen daalt wanneer hij slecht presteert. Zijn manier van denken kunnen we kenmerken als …
a) incremental theory of intelligence
b) entity theory of intelligence
c) self-efficiacy
19. Iemand die streeft naar groei en vooruitgang heeft een …
a) incremental theory of intelligence
b) prevention focus
c) promotion focus
20. Als we ons focussen op het vermogen van een persoon nieuwe kennis te verzamelen, nemen we een … aan.
a) aptitude view of intelligence
b) achievement view of intelligence
c) cultural view of intelligence

De zelf
21. Tegelijkertijd met sociale vergelijking ontwikkelen kinderen …
a) het vermogen om te liegen
b) het besef dat zij los staan van anderen
c) empathie
22. Mensen met een hoge mate van zelfrespect …
a) doen aan self-handicapping
b) gaan slechter om met dagelijkse stress
c) zijn vaak bezorgd over hun zelfconcept
23. Wat bleek uit fysiologisch onderzoek naar verlegenheid?
a) Verlegen mensen heb een chronisch verhoogd cortisolgehalte
b) Bij verlegen mensen wordt de amygdala sterker geactiveerd in sociale situaties
c) Bij verlegen mensen is in de hersenen een overmaat aan inhiberende signalen waar te nemen
24. Sociale identiteit is …
a) hoe een individu zichzelf ziet in sociaal opzicht
b) hoe een individu zichzelf aan anderen presenteer
c) het gemiddelde van alle evaluaties van anderen over een individu
 

Persoonlijkheid en emoties
25. Bij categoriaal onderzoek naar emoties…
a) beoordelen mensen hun eigen emoties
b) gaat men op zoek naar de primaire emoties
c) worden emoties ingedeeld in plezierig versus onplezierig en high arousal versus low arousal
26. Wat is juist?
a) Positieve levensuitkomsten maken ons gelukkiger
b) Gelukkig zijn leidt tot een betere gezondheid
c) Creativiteit is evenveel aanwezig bij ongelukkige als bij gelukkige mensen
27. Wat zijn goede voorspellers van geluk?
a) leeftijd en een lage score op neuroticisme
b) een hoge score op openheid en vriendelijkheid
c) een hoge score op extraversie en een lage score op neuroticisme
28. Wat zegt de attentional theory van Matthews over mensen die hoog scoren op neuroticisme?
a) Neurotische mensen hebben meer aandacht voor negatieve cues
b) Neurotische mensen hebben een kortere aandachtspanne, wat hun gevoeligheid voor stress verklaart
c) Neurotische mensen kunnen minder goed meerdere stimuli tegelijk verwerken, waardoor zij eerder door informatie overspoeld worden

De interpersoonlijke aspecten van persoonlijkheid
29. Met hostile attributional bias wordt bedoeld dat …
a) agressief gedrag eerder wordt toegeschreven aan persoonlijkheid dan aan omgevingsfactoren
b) van nature agressieve mensen onzekere of onduidelijke reacties van anderen eerder als vijandig interpreteren
c)  agressieve mensen de oorzaak van hun agressie als extern en specifiek zien
30. Machiavellianisme is …
a) een mogelijke zesde factor naast de Big Five
b) gerelateerd aan narcisme
c) andere vertellen wat ze willen horen om je zin te krijgen
31. Assortive mating verloopt volgens de …
a) attraction similarities theory
b) complementary needs theory
c) violation of desire theory
 

32. Wat is géén kenmerk van een narcistische persoonlijkheid?
a) Lage vergevingsgezindheid
b) Exploitatie
c) Isolatie

Persoonlijkheid, geslacht en sekse
33. Op welke eigenschap scoren meisjes over het algemeen níet hoger dan jongens?
a) Toenaderingsgedrag
b) Impulscontrole
c) Perceptuele gevoeligheid
34. Voor welke eigenschap is het gemiddelde verschil tussen mannen en vrouwen het grootst?
a) Agressiviteit
b) Emotionele stabiliteit
c) Consciëntieusheid
35. Welk type persoon is over het algemeen het meest expressief?
a) een masculien persoon
b) een androgeen persoon
c) een feminien persoon
36. Ook met betrekking tot sekseverschillen bestaat een nature-nurture debat. Sommige theorieën pleiten voor nature, andere voor nurture. Voor welke vorm van ‘nature’ bestaat een theorie? Voor welke vorm van ‘nurture’?
a) Nature: genen. Nurture: socialisatie met rolpatronen.
b) Nature: prenatale hormooninvloeden. Nurture: opvoeding.
c) Nature: in het individu aanwezige hormonen. Nurture: socialisatie met rolpatronen.

Persoonlijkheid in verschillende culturen
37. Wat wordt bedoeld met opgeroepen cultuur?
a) Het deel van de cultuur van een land waaraan een individu wordt blootgesteld
b) De socialisatie met cultuur die door de persoonlijkheid van het individu wordt uitgelokt
c) Universele eigenschappen van de mens die alleen door de cultuur van een land in een individu naar voren komen
38. Of een cultuur een culture of honour is, hangt van …
a) religie
b) de mate van welzijn
c) de wijze van voedselverzameling
 

39. Wat is de eindconclusie met betrekking tot cultuurverschillen in individualisme versus collectivisme?
a) Aziaten zijn over het algemeen collectivistischer door een verschil in informatieverwerking
b) Amerikanen zijn over het algemeen individualistischer door een verschil in opvoeding
c) Er kunnen geen generalisaties gemaakt worden. Mensen bezitten beide eigenschappen en vormen zich naar de omgeving.
 

 

 

Antwoorden Oefentoets 1

 

1.      B

2.      Het circumplex persoonlijkheidsmodel geeft
1. Een expliciete definitie van interpersoonlijk gedrag
2. Specificeert de relaties tussen andere trekken (door nabijheid, bipolariteit en orthogonaliteit)
3. Het model laat zien waar psychologen nog te weinig aandacht aan hebben besteed

3.      a. niet waar; het is ook op kinderen toepasbaar
b. niet waar
c. waar
d. waar
e. niet waar; er bestaan trekken die belangrijk zijn in specifieke culturen maar niet voorkomen in elke cultuur

4.      c

5.      b.  De waargenomen factoren tijdens 6-12 maanden bleken de beste voorspellers voor temperament

6.      b.

7.      a-1; b-3; c-2

8.      c

9.      Het is evolutionair bepaald dat vrouwen (bijna altijd) meer tijd besteden aan opvoeding. Het is daarom voor mannen voordeliger om veel kinderen te hebben dan voor vrouwen. In een soort waar bijvoorbeeld één mannetje kinderen bij twee vrouwen heeft, is er voor elk zo’n mannetje een mannetje dat geen vrouw kan vinden om kinderen mee te krijgen. Mannen van die soort vertonen dan meer risicovol gedrag vanwege de competitie.

10.  D

11.  1. Ontkenning ; 2. Rationalisatie ; 3. Projectie

12.  C

13.  Freud kende de omgang met psychoseksuele conflicten een grote rol toe voor een wel of niet gezonde ontwikkeling (psychisch) van een kind en eventuele latere stoornissen. In de object relations theory speelt de sociale relatie van een kind met de ouders een belangrijke rol

14.  B

15.  B

16.  C

17.  A

18.  C

19.  A

20.  1. Niet waar ; er zijn psychologen die er 10 onderscheiden (Izzard)
2. Waar
3. Niet waar ; ze stelden vast dat de combinatie van extraversie en neuroticisme het sterkst bepalen hoe gelukkig iemand is (iemand met een hoge score op extraversie en laag op neuroticisme is het gelukkigst)
4. Niet waar

21.  Iemand die hoog scoort op affect intensity is meer reactief op zowel positieve als negatieve gebeurtenissen. Deze mensen kunnen worden gezien als neurotisch & extraverts, en door hun sterke reacties op evenementen is hun humeur, of stemming, afhankelijk van de gebeurtenis

22.  Minimalistisch : 1. De distributie van persoonlijkheidsvariabelen tonen een grote overlapping, 2. Of sekseverschillen bestaan of niet, ze hebben weinig praktisch belang in het dagelijks leven. Maximalistisch: 1. Zelfs kleine sekseverschillen kunnen van groot belang zijn, 2. Sekseverschillen zijn even belangrijk als elk ander psychologisch verschil

23.  A

24.  C

25.  Het interactional model beschrijft alleen hoe persoonlijkheid de copingstijl kan beïnvloeden, terwijl het transactioneel model zowel de copingstijl als beoordeling van gebeurtenissen beïnvloedt en de gebeurtenissen zelf beïnvloedt. In het transactioneel model heeft persoonlijkheid dus meer invloed dan volgens het interactional model

 

Antwoorden Oefentoets 2

1. A
2. C
3. C
4. A
5. D
6. A
7. B
8. B
9. C
10. C
11. B
12. A
13. B
14. B
15. C
16. A
17. C
18. A
19. A
20. B
21. C
22. B
23. A
24. A
25. C
26. B
27. B
28. C
29. B
30. B
31. A
32. B
33. B
34. C
35. B
36. B
37. C
38. A
39. C
40. A
41. C
42. C
43. A
44. C

 

Antwoorden Oefentoets 3

 

 

1. C
2. B
3. B
4. A
5. C
6. A
7. B
8. A
9. B
10. B
11. C
12. B
13. B
14. C
15. C
16. C
17. B
18. B
19. C
20. A
21. A
22. C
23. B
24. B
25. B
26. B
27. C
28. A
29. B
30. C
31. A
32. C
33. A
34. B
35. C
36. C
37. C
38. C
39. C
 

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
663
Search a summary, study help or student organization