Oefenvragen Volksgezondheid en Gezondheidszorg

Hieronder enkele oefenvragen bij het boek 'Volksgezondheid en Gezondheidszorg'. De oefenvragen zijn per hoofdstuk en thema gesorteerd, onderaan vind je ook nog enkele overkoepelende vragen. De antwoorden vind je helemaal onderaan.

Hoofdstuk 1

1. Hoe wordt de vierde fase van de epidemiologische transitie in de Nederlandse volksgezondheid genoemd?
a.   Langlopende chronische ziekten
b.   Uitgestelde degeneratieve ziekten
c.   Welvaartsziekten
d.   Nieuwe infectieziekten

Hoofdstuk 2

1. Wat is de belangrijkste determinant van ziektelast in lage-inkomenslanden zoals weergegeven in Mackenbach en Stronks?
a. Roken
b. Onveilige seks
c. Ondergewicht bij kinderen
d. Suboptimale borstvoeding

2. Wat is de belangrijkste doodsoorzaak wereldwijd zoals beschreven in Mackenbach en Stronks?
a. Ischemische hartziekte
b. COPD
c. HIV/AIDS
d. Longkanker

3. In welk land is de indicentie van tuberculose het hoogst?
a. Sub-Saharisch Afrika
b. Noord-Amerika
c. China

Hoofdstuk 3

1. Hoe wordt de gezonde levensverwachting berekend?
a. Door bij een aselecte steekproef van patiënten de ziektevrije overlevingsduur te bepalen?
b. Door in een overlevingstafel de getallen in de kolom met het aantal levenden te vermenigvuldigen met de proportie niet-zieken
c. Door een schattig te maken van het aantal jaren dat mensen gemiddeld ziek zijn, en dat van de totale levensverwachting af te trekken

2. Welke ziekte staat op nummer 1 in de top 5 van wereldwijd de hoogste incidentie?
a. Contacteczeem
b. Infecties van de bovenste luchtwegen
c. Coronaire hartziekten
d. Beroerte

3. Wat is het Relatief Risico (RR)?
a. De verhouding tussen de kans op overlijden met en die zonder de risicofactor
b. De verhouding tussen de kans op ziekte met en die zonder de risicofactor
c. De verhouding tussen de kans op overlijden met en zonder terugkeer van de ziekte
d. De verhouding tussen de kans op ziekte met en zonder terugkeer van de ziekte

4. Welke determinant is de belangrijkste oorzaak van verlies van levensjaren in Nederland?
a. Verhoogde bloeddruk
b. Overgewicht
c. Lichamelijke activiteit
d. Roken

5. Door welke factor worden gezondheidsverschillen in Nederland naar burgerlijke staat verklaard?
a. Gedragsfactoren
b. Genetische factoren
c. Urbanisatiefactoren
d. Fysieke omgevingsfactoren

6. Welke volksgezondheidsmaat wordt aangeduid als verliesmaat?
a. Levensverwachting
b. Gezonde levensverwachting
c. Quality-adjusted life years (QALY)
d. Disability-adjusted life years (DALY)

7. Welke ongevallen vormen de primaire categorie wat betreft het aantal gewonden?
a. Verkeersongevallen
b. Bedrijfsongevallen
c. Sportongevallen
d. Privéongevallen

8. Wat is niveau 1 van het filtermodel in de psychiatrische epidemiologie?
a. Psychische problematiek binnen de bevolking
b. Diagnose door de huisarts
c. Geestelijke gezondheidszorg totaal
d. Intramurale geestelijke gezondheidszorg

9. Hoe heet het WHO classificatiesysteem voor doodsoorzaken dat mondiaal wordt gebruik?
a. Morbidity and Mortality Categorization
b. Directorate Mortality Rating
c. International Classification of Diseases and Causes of Death
d. International System of Death Causes

Thema A t/m C

Welke vorm van zorg is minder toegankelijk voor allochtone groepen dan voor autochtonen?
a. Prenatale zorg
b. Consultatiebureauzorg voor zuigelingen en kleuters
c. Huisartsenzorg
d. Diabeteszorg

Hoofdstuk 4

1. Waarop is secundaire preventie gericht?
a. De inzet van tweedelijnsvoorzieningen.
b. Het tegengaan van recidieven
c. Het zo vroeg mogelijk opsporen en behandelen

Hoofdstuk 6

1. Bij welke instelling moeten aangifteplichtige ziekten (zoals polio en pokken) worden gemeld?
a. Bij de plaatselijke GGD
b. Bij het Centrum Infectiebestrijding (CIb)
c. Bij de desbetreffende gemeente
d. Bij het dichtstbijzijnde ziekenhuis

2. Wat is de sleutelorganisatie voor de uitvoering van de Wpg (Wet Publieke Gezondheidszorg)?
a. De Thuiszorg
b. De GGD
c. Het Riagg
d. De gemeente

3. Welke organisatie is bestuurlijk verantwoordelijk voor preventie in Nederland?
a. Universitaur medische centra's
b. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
c. Het rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
d. Het nationaal instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie

Thema D en E

Casus lijkschouwing

U bent huisarts in Utrecht. Het is iets voor achten ’s ochtends en uw spreekuur staat op het punt van beginnen. U wordt gebeld door mevrouw Jansen. Zij vertelt dat haar man is overleden.
U kent de familie Jansen niet zo goed en er gaat niet direct een belletje rinkelen bij het horen van dit bericht. Mevrouw Jansen vertelt dat meneer in zijn slaap is overleden. U kijkt in de computer en ziet dat meneer geboren is op 3 september 1939 en dat hij cardiovasculair belast was. Hij is 3 jaar geleden gedotterd en gebruikt Selokeen Zoc en Ascal. Verder gebruikte hij ibuprofen tegen lage rugpijn. In 2000 is hij gestopt met roken, nadat zijn vader aan een longcarcinoom was overleden. Meneer had een licht overgewicht. Het laatste consult was 3 maanden geleden, vanwege de lage rugklachten. U ziet dat de herhaalrecepten voor de medicatie regelmatig zijn verstrekt.

Vragen:

1. Wat wilt u weten van mevrouw Jansen?
2. Gaat u direct naar de familie toe om de dood te constateren of maakt u eerst uw spreekuur af? Of doet u iets anders?
3. Wat gaat u doen bij de familie?
4. Wat is de formele duiding van een lijk?
5. U bent overtuigd van een natuurlijke dood. Wat doet u nu?
6. Bij verder onderzoek vindt u geen uitwendig letsel. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen een natuurlijk en een niet-natuurlijk overlijden. Wat is het verschil?
7. U bent overtuigd van een natuurlijk overlijden en u wilt de papieren invullen. U moet een aantal essentiële kenmerken invullen bij de A-verklaring. Welke zijn dat?
8. Wat is de bedoeling/het nut van deze verklaringen?
9. Wat moet u in het algemeen doen wanneer u niet overtuigd bent van natuurlijk overlijden?

Hoofdstuk 9

1. Wat is het coördinatiemechanisme dat kenmerkend is voor het sociaal verzekeringsstelsel?
a. Budgetmechanisme
b. Overleg
c. Prijsmechanisme
d. Toegankelijkheid

2. Wat is de definitie van 'behoefte aan zorg'?
a. De vraag naar gezondheidszorg
b. De subjectieve of objectieve zorgbehoefte
c. Het aanbod van gezondheidszorg
d. De relatie tussen vraag en aanbod in de gezondheidszorg

3. Welke patiëntgerelateerde factor is van invloed op de behoefte aan zorg?
a. Klaaggedrag
b. Gegeven zorgaanbod
c. Afstand tot zorgvoorzieningen
d. Verzekeringsdekking

4. Welke drie partijen vormen een driehoeksverhouding in het stelsel van de gezondheidszorg?
a. De overheid, de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder
b. De overheid, de zorgaanbieder en de zorgvrager
c. De zorgverzekeraar, de zorgaanbieder en de zorgvrager
d. De zorgverzekeraar, de zorgaanbieder en de hulpverlener

5. Wat is 'evidence based medicine'?
a. Een in een beperkte periode meten van kwaliteit van zorg op vooraf gekozen onderwerpen, en vervolgens zorginstellingen van elkaar laten leren
b. Herorganisatie en financiering van zorg door betere afstemming tussen verschillende vormen van zorgverlening
c. Het gebruik van economische evaluaties om beslissingen over het toelaten van nieuwe geneesmiddelen te nemen
d. Het gebruik van het huidige beste bewijsmateriaal om beslissingen over individuele patiënten te nemen

Hoofdstuk 10

1.Bij zorginstellingen betaat de indeling 'cure', 'care' en maatschappelijke ondersteuning. Wie verlend de zorg in de sector 'care'?
a. Thuiszorgorganisaties, verpleeghuizen en verzorgingshuizen
b. Huisartsen, medische specialisten en ziekenhuizen
c. Openbare gezondheidszorg, huisartsen en thuiszorgorganisaties
d. Huisartsen, ziekenhuizen en verpleeghuizen

2. Wat is de missie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
a. Toetsen van de gegeven zorg van zorgaanbieders aan de wet
b. Bevorderen van veiligheid en effectieve, patiëntgerichte zorg
c. Toezicht houden op de marktwerking in de zorg
d. Afhandelen van klachten van patiënten

3. Bij zorginstellingen is er sprake van zowel een intern als extern kwaliteitsbeeld. Een sleutelbegrip hierbij is certificatie, maar wat is certificatie?
a. Een externe kwaliteitsbeoordleing door een onafhankelijke instantie
b. Een externe kwaliteitsbeoordeling in opdracht van de instelling of sector zelf
c. Een vorm van interne kwaliteitsbeoordeling
d. Een vorm van formele visitatie, leidend tot een eindoordeel

4. Met welke maat wordt de kwaliteit van verleende zorg tussen ziekenhuizen vergeleken?
a. Prestatie-indicatoren
b. Aantal behandelingen
c. Percentage onbedoelde schade
d. Aantal genezen patiënten

5. Van welke organisatie maakt de Nederlandse overheid gebruik voor het toezicht op de gezondheidszorg náást de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
a. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
b. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ)
c. De Gezondheidsraad (GR)
d. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)

6. Wat is een belangrijk knelpunt in de Nederlandse kwaliteit van zorg?
a. Het aantal vermijdbare ziekenhuisopnamen
b. De bejegening van chronisch zieke patiënten door medisch specialisten
c. Het vragen om toestemming voor het starten van een behandeling
d. De lichamelijke verzorging van psychogeriatrische patiënten in verpleeghuizen

7. Een primair doel van DBC's (diagnose-behandelingcombinaties) is het beperken van het aantal uitgevoerde verrichtingen.
a. Juist
b. Onjuist

8. Om kosten beter te beheersen is in het huidige zorgstelsel marktwerking opgenomen
a. Juist
b. Onjuist

Overkoepelende vragen

1.    Wat is demografische transitie en epidemiologische transitie? Welke fases van de transities 
vinden hedendaags plaats in verschillende regio’s in de wereld? (Nederland vs. ontwikkelingslanden)?

2. Zoek op hoe het verloop is geweest van TBC-infecties en mazeleninfecties in Nederland. Wat is hiervoor de verklaring? Betrek hierbij de invloed van medische interventies en 
preventiemaatregelen.

3.     Wat zijn de transmissiewegen van HIV van moeder op kind en hoe is de transmissie te 
voorkomen/verlagen? Wat is de omvang van het probleem? Wat zijn knelpunten hierbij in 
diverse landen in Afrika?

4.     Wat kan men doen om de verspreiding van HIV te verminderen? Welke factoren moeten/ 
kunnen beïnvloed worden? Wat zijn knelpunten? Moeten Westerse landen hierin een rol spelen?

Antwoorden

Hoofdstuk 1
1. B

Hoofdstuk 2
1. C
2. A
3. A

Hoofdstuk 3
1. B
2. B
3. B
4. D
5. A
6. D
7. D
8. A
9. C

Thema A t/m C
1. A

Hoofdstuk 4
1. Antwoord B

Hoofdstuk 6
1. A
2. B
3. B

Thema D en E
1. Wat is er gebeurd?
2. De arts moet er binnen een uur aanwezig zijn.
3.Lijkschouw.
4. Wettelijk gezien is dit het stoffelijk overschot van een overledenen of een doodgeborene. Dat wil zeggen: men is pas een lijk nadat men is doodverklaard door een bekwaam persoon. Bij een foetus geldt: indien de zwangerschapsduur beneden de 24 weken is, is de overleden foetus geen lijk. Deze foetus valt dus niet onder de wet op de lijkbezorging
5. Het afgeven van een overlijdensverklaring (en een B-verklaring). De overlijdensverklaring wordt ook wel een A-verklaring genoemd. De B-verklaring is voor het CBS, statistiek formulier.
6. Natuurlijk overlijden is overlijden uitsluitend het gevolg van een (spontane) ziekte over ouderdom. Niet-natuurlijk overlijden is ieders overlijden als gevolg van uitwendig geweld (inspectie). Het overlijden is direct of indirect het gevolg van een ongeval, geweld, een van buiten komende oorzaak of als gevolg van zelfdoding of door schuld of opzet van een ander.
7.Overlijdensdatum en –tijd.
8. Binding aan persoonlijke schouw en dus wettelijk vastleggen dat iemand volledig geschouwd is om te voorkomen dat iemand die niet dood is, dood wordt verklaard. Daarbij gaat het om een overtuiging, want definitieve natuurlijke dood weet je nooit zeker.
9. Contact opnemen met lijkschouwer.

Hoofdstuk 9
1. B
2. B
3. A
4. C
5. D

Hoofdstuk 10
1. A
2. B
3. A
4. A
5. A
6. D
7. A
8. A

Overkoepelende vragen
1.  Demografische transitie is de overgang van een hoog sterfte- en geboortecijfer naar een laag sterfte- en geboortecijfer binnen een bepaalde bevolkingsgroep.    Epidemiologische transitie is de verschuiving in ziekte- en sterftepatronen door een radicale verschuiving in het patroon van doodsoorzaken. Verloopt in een aantal fasen:

                                          i.     Fase 1: epidemie en hongersnood.

                                         ii.     Fase 2: pandemie.

                                        iii.     Fase 3: degeneratieve en door mensen veroorzaakte aandoeningen.

                                       iv.     Fase 4: tijdperk van uitstel van sterfte aan degeneratieve aandoeningen.

                                         v.     Fase 5: terugkeer van oude infectie ziekten door o.a. resistentie en globalisering (makkelijkere verspreiding).

Hedendaags vinden alle fases plaats. In de Westerse wereld m.n. de laatste, in de 3e wereld komen nog alle fasen voor. In de stad m.n. welvaart ziektes/chronische ziektes, op het platteland juist honger e.d.

2. TBC: in de jaren 1800 was TBC een groot probleem in Nederland. Goede behandelingsmogelijkheden waren er nog niet. In 1838 zette zich een daling in de sterfte in, wegens de verbeterde hygiëne en toenemende welvaart. Pas in 1882 werd de bacterie geïdentificeerd die TBC veroorzaakt. Rond 1940 was de sterfte aan TBC reeds met een factor drie verminderd. De grootste pieken liggen in de eerste en tweede wereldoorlog. Toen de antibiotica beschikbaar kwamen zakte de sterfte snel. Nu is de TBC epidemie redelijk stabiel, hoewel er steeds meer multiresistente stammen ontstaan. In 2010 werd bij 1073 patiënten actieve TBC vastgesteld. Bij 58 een recidief en er stierven 54 mensen aan TBC. Tuberculose komt vooral voor onder allochtone Nederlanders. Somaliërs vormen de grootste groep eerstegeneratieallochtonen met TBC. Surinamers vormen de grootste groep tweedegeneratieallochtonen met TBC. Pulmonale en extrapulmonale TBC komen even vaak voor. Er zijn relatief veel TBC patiënten in Den Haag, Amsterdam en Utrecht.
Het aantal nieuwe patiënten is in de periode 1996-2010 gedaald, vooral door daling van TBC onder autochtonen. Ook de sterfte is gedaald. Waarschijnlijk door een daling van sterfte a.g.v. gevolgen van TBC.
Preventie: migratiebeperking, TBC vaccinatie voor kinderen onder 12 jaar waarvan tenminste 1 van de ouders uit een land komt waar TBC voorkomt, hygiënemaatregelen (aanleg riolering e.d.).

3. Transmissiewegen zijn via zwangerschap en bevalling (2/3) en via borstvoeding (1/3). Zonder behandeling is de kans 13-45%, als de moeder ook borstvoeding geeft moet daar 14% bij opgeteld worden. Advies is respectievelijk medicatie, sectio en flesvoeding. Preventie bestaat uit antiretrovirale medicatie (AZT+3CT of nevirapine), uitleg, ondersteuning en voedingsopties. Kinderen mogen eigenlijk geen borstvoeding krijgen (alleen als moeder antivirale middelen gebruikt), maar als schoon drinkwater of melkvervangers niet voorhanden zijn is dit soms wel de enige optie.
Knelpunten zijn beschikbaarheid van de medicatie, therapietrouw en stigmatisering (geen borstvoeding geven bevestigd dat iemand HIV positief is, er worden geen condooms gebruikt, HIV-positieve vrouwen worden verstoten, etc. Zie ook verderop).
In Nederland zijn er 16.500 HIV patiënten. Het grootste risico is seksueel contact tussen mannen. De sterfte daalt heel erg in Nederland. In 1994 overleden 450 mensen, in 2008 ongeveer 60. Wereldwijd is het probleem veel groter, zeker in Afrika.
 

4. De belangrijkste pijlers zijn voorlichting en bescherming. Voorlichting is lastig en er is een cultuuromslag nodig om echt iets te bereiken.
Veilige seks is belangrijk. Dit is echter vaak nog taboe in landen als Afrika omdat vrouwen daarmee de indruk wekken hun man niet te vertrouwen. Vrouwen blijken in hun huwelijk vaak trouw te zijn, waar mannen vaak seksueel contact hebben met meerdere vrouwen. Daardoor wordt HIV toch verspreid en kan het ook weer van moeder op kind worden overgegeven. Vrouwen in Afrika hebben vaak seks om te overleven: een eenzame en kinderloze moeder past niet binnen de cultuur, daarnaast geeft een huwelijk economische en sociale ondersteuning. Ook prostitutie is vaak geen keuze, maar soms de enige manier om het hoofd boven water te houden. Condooms worden vaak als niet-mannelijk gezien en daarnaast ook als een uiting van wantrouwen naar de partner. Condoomgebruik wordt daarom vaak geweigerd.
Knelpunten zijn dus: ontkenning van de ziekte, gebruikelijker om meerdere partners te hebben, onwetendheid en gebrek aan educatie, voorlichting, middelen en geld.
Westerse landen moeten hier wel een rol in spelen d.m.v. het geven van goede voorlichting, goede informatie en het duidelijk maken van hoe besmetting te voorkomen is. Het zwaartepunt ligt echter toch bij de regering ter plaatse: stigmatisering. Een belangrijk argument voor een rol voor Westerse landen is dat als in die landen veel HIV voorkomt, er resistentie kan optreden tegen ‘onze’ medicatie, wat ook problemen kan opleveren voor de Westerse wereld.

 

 

 

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Countries and regions:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Pauline Hogendoorn
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2156