Samenvatting arresten Grondslagen van het Recht, deel 2

Deze samenvatting van arresten Grondslagen van het Recht is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

EHRM 10 febuari 1983 Albert en Le Compte

Onderwerp
Art. 6 lid 1 EVRM
Casus
Albert, Belgisch onderdaan, van beroep arts, wordt door een provinciale raad van de Orde der geneesheren voor twee jaar geschorst in het recht de geneeskunde uit te oefenen wegens ongeoorloofd uitreiken van arbeidsongeschiktheidsverklaringen.

Albert gaat bij verschillende instanties in beroep, echter zonder enig succes. Eind 1975 wendt Albert zich tot de Commissie. Le Compte doet hetzelfde in 1976. Beiden voeren o.a. een schending van art. 6 EVRM aan, omdat hun zaak niet in het openbaar en niet door een onafhankelijke en onpartijdige rechter behandeld zou zijn.
Rechtsvraag
Is er sprake van een schending van art. 6 lid 1 EVRM?
Rechtsgang
De Commissie stelt, met betrekking tot art. 6 EVRM het volgende voorop: ‘Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of ’s lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van pp. bij het proces dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden.’

Het Hof gaat dieper in op de eisen onpartijdigheid en openbaarheid.
Onpartijdigheid: van de onpartijdigheid moet worden uitgegaan, tenzij het tegendeel blijkt. Dit is niet gebeurd.

Openbaarheid: dit vereiste is wel geschonden. Het Hof constateert dat geen van de uitzonderingen op de regel van openbaarheid, zoals voorzien in artikel 6 lid 1 in onderhavig geval toegepast kon worden, want de aard van de verweten inbreuken en hun eigen grieven vielen niet onder de geneeskunde: noch de eerbiediging van het beroepsgeheim, noch de bescherming van het privéleven van deze medici of van hun patiënten stonden op het spel. De klagers hadden dan ook recht op openbaarheid van behandeling van hun zaak.
Conclusie
De zaak van Albert en Le Compte is niet in het openbaar gehoord door een volledig bevoegde en in het openbaar optredende rechterlijke instantie. In dit opzicht is art. 6 lid 1 EVRM geschonden.

EHRM 21 februari 1984, NJ 1998, 937 (Öztürk)

Onderwerp

Omvang van het begrip 'strafvervolging' uit art. 6 EVRM.

 

Relevante artikelen

In dit arrest draait het om de betekenis van art. 6 EVRM.

 

Casus

Öztürk, een in Duitsland woonachtige Turk rijdt met zijn auto tegen een geparkeerde auto aan en veroorzaakt daarbij een schade van ongeveer 5000 DM. Ter plaatse wordt hij door de politie in het Turks geïnformeerd over zijn rechten. Vervolgens besluit Öztürk in bezwaar te gaan tegen een administratieve boete van 60 DM voor het maken van een verkeersovertreding. Direct nadat hij is gehoord, trekt hij zijn bezwaar in. De rechtbank veroordeelt hem echter wel om zelf zijn proceskosten, waaronder de kosten van de tolk, te betalen. Öztürk meent echter dat het betalen van de kosten van de tolk in strijd komt met art 6 lid 3 sub e EVRM.

 

Rechtsvraag:

Wanneer is er sprake van strafvervolging als bedoelt in art 6 lid 1 en lid 3 EVRM?

 

EHRM

Het Hof meent dat voor een mogelijke schending van art. 6 EVRM gekeken dient te worden naar de omvang van het begrip 'strafvervolging'. Hierbij wordt gebruik gemaakt van drie criteria:

  1. Behoort het vergrijp volgens het nationale recht tot het strafrecht? In Duitsland zijn vergrijpen als deze uit het strafrecht gehaald en worden afgedaan met een administratieve boete. Volgens het Duitse recht zou dit dus niet vallen onder strafvervolging. Nu dit criterium geen uitkomst biedt, moet je verder naar het tweede en derde criterium. Deze zijn in beginsel alternatief.

  2. Wat is de aard van het vergrijp? Volgens het Hof dient hierbij gekeken te worden of de norm zich richt tot een ieder en tot doel heeft te straffen en af te schrikken. Hierbij is geen zekere mate van ernst vereist. In dit geval heeft een administratieve boete een bestraffend karakter. Het gaat hier dus om strafvervolging.

  3. Wat is de aard en de zwaarte van de sanctie? De relatieve lichtheid van de sanctie kan een strafbaar feit zijn inherente karakter echter niet ontnemen.

 

Het Hof is van oordeel dat art. 6 lid 3 onder e EVRM van toepassing is en dat dit recht op kosteloze bijstand door een tolk is geschonden.

 

Leerstuk

Om een nationale bepaling als strafvervolging te kwalificeren dient gekeken te worden naar het nationale recht, de aard van de bepaling en de aard en zwaarte van de sanctie.

 

Staten kunnen de reikwijdte van art. 6 EVRM dus niet beperken door in hun wetgeving een bepaling aan te duiden als een overtreding, terwijl het eigenlijk strafvervolging is.

De zaak Benthem, EHRM 23-10-85

Casus:

De garagehouder Benthem had van het gemeentebestuur een hinderwetvergunning verkregen op grond van de Hinderwet voor de vestiging van een LPG-station bij zijn bedrijf. De inspecteur ging daarop tegen deze vergunningsverlening in beroep bij de Kroon (art 29 Hinderwet jo Hfd 5 par 1 Wet Algemene bepalingen Milieuhygiëne). De Kroon vernietigde het besluit tot verlening van de vergunning. Het Hof te Straatsburg was van mening: - dat het hier ging om een geschil over een burgerlijk recht in de zin van art 6 EVRM, daar de vergunning een voorwaarde vormde voor de uitoefening van een deel van het bedrijf, was de vernietiging van de vergunningsverlening nauw verbonden met het recht van B om van zijn eigendommen gebruik te maken.

In dat geval behoorde er dan echter een beroep op een onafhankelijke rechter open te staan. Het Kroonberoep is evenwel niet als zodanig aan te merken (de Afd van Geschillen gaf slechts advies; de Kroon zelf is geen onpartijdige en onafhankelijke instantie). Na een beroep op de Kroon wil de burgerlijke rechter geen kennis meer nemen van de zaak (nI. de procedure is met voldoende waarborgen omkleed) althans tot en met de Benthem-zaak en verder is de AROB-procedure t.g.v. art 5 onder a Wet AROB uitgesloten.

 

Noot:

Zoals bij de civiele rechter werd opgemerkt acht de civiele rechter zich in beginsel gebonden aan het oordeel gedaan door een orgaan in een administratiefrechtelijke voorziening die met voldoende processuele waarborgen is omkleed (het Kroonberoep, het beroep op GS en het beroep op administratieve rechters is met voldoende waarborgen omkleed).

Op dit beginsel neergelegd in St Oedenrode is t.g.v. de Benthem-zaak door de HR één uitzondering aangebracht in een uitspraak van 6-2-86 ARAL/LPG: Gaat het over een geschil over een burgerlijk recht in de zin van art 6 EVRM en heeft zich over dat geschil nog geen onafhankelijke rechter gebogen dan gaat de civiele rechter zelf de rechtmatigheid van het besluit na, ook al kent het orgaan (Kroon in casu) een procedure die met voldoende waarborgen is omkleed.

Deze uitzondering geldt echter alleen voor zover een natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersoon op basis van art 6 EVRM een uitspraak van de Kroon aan de gewone rechter voorlegt. Een beroep op art 6 EVRM komt niet toe aan de gemeente.

Tegenwoordig is het Kroonberoep afgeschaft.

Kostovski, EHRM 20-11-1989, NJ 1990, 245

Een aantal dagen na een bankoverval meldt zich een informant bij de politie die daar de namen doorgeeft van de personen die de overval gepleegd zouden hebben. Van foto's die hem getoond worden herkent hij nog een derde overvaller (Kostovski). De verklaring van de informant die anoniem blijft wordt in een politierapport vastgelegd. De politieambtenaar kent de identiteit van de informant. Later verschijnt er nog een tweede anonieme getuige die ook namen noemt en tevens inlichtingen verschaft over de verblijfplaatsen van de verdachten en hun vuurwapenbezit. Deze getuige wordt door de RC gehoord, die in tegenstelling tot de politie niet op de hoogte is van de identiteit van deze getuige. De verdachte en zijn raadsvrouwe zijn niet op de hoogte van de identiteit van de twee getuigen. Voor het verhoor door de RC is de raadsvrouwe niet uitgenodigd en slechts in staat gesteld schriftelijk vragen te stellen. Kostovski -die ontkent- wordt veroordeeld. Hij dient een klacht in bij de Europese Commissie ter zake van schending van art 6 lid 1 en 6 lid 3 sub d EVRM.

De Commissie oordeelt dat de genoemde artikelen geschonden zijn.

 

Het Europese Hof:

Het afleggen van getuigenverklaringen voor de aanvang van de openbare zitting is op zichzelf niet in strijd met art 6 lid 3 sub d EVRM, op voorwaarde dat de rechten van de verdediging gerespecteerd zijn. Deze rechten bestaan hieruit dat een verdachte behoorlijk en genoegzaam in de gelegenheid gesteld wordt getuigen te ondervragen en hun verklaringen aan te vechten. Kostovski heeft in geen enkel stadium van de procedure de gelegenheid gehad getuigen te (doen) horen. Slechts aan één van de beide getuigen heeft hij schriftelijk vragen kunnen doen stellen.

Verder is geen van de zittingsrechters in de gelegenheid geweest om de anonieme getuigen te observeren tijdens een verhoor om zodoende een indruk te vormen van hun betrouwbaarheid. Eén van de getuigen werd gehoord door een RC die niet de identiteit van deze getuige kende terwijl de tweede getuige slechts door de politie werd verhoord. De (NL) Regering heeft aangevoerd dat deze werkwijze gevolgd wordt vanwege de toenemende bedreiging van getuigen. Het Hof begrijpt deze overweging doch vindt dat de Regering onvoldoende belang toekent aan wat verzoeker noemde: 'het belang van een ieder in een beschaafde maatschappij bij een controleerbaar en eerlijk strafproces'. Het recht op een eerlijke rechtspleging heeft in een democratische maatschappij een zo belangrijke plaats dat deze niet aan doelmatigheidsoverwegingen opgeofferd kan worden. Het EVRM sluit niet uit dat in de onderzoeksfase van een strafrechtelijke procedure gebruik gemaakt wordt van anonieme informanten, maar het vervolgens gebruiken van anonieme verklaringen als voldoende bewijs voor een veroordeling is echter een andere zaak. Dit laatste is onverenigbaar met de in art 6 EVRM neergelegde waarborgen.

De Regering heeft toegegeven dat de veroordeling van Kostovski in beslissende mate op anonieme verklaringen gegrond was. Het Hof verklaart de artikelen 6 lid 3 sub d jo 6 lid 1 EVRM (fair trial) geschonden met algemene stemmen (na publicatie van deze uitspraak bleek dat er slechts één getuige was geweest en geen twee).

Afdoening binnen redelijke termijn (art 6 lid 1 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en 14 lid 1 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBP)

EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214 – Salduz

Leerstuk

Recht op rechtsbijstand – recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM).

 

Rechtsvraag

Heeft een verdachte op grond van art. 6 EVRM het recht op rechtsbijstand tijdens een politieverhoor?

 

Casus

Salduz is in Turkije gearresteerd wegens deelname aan een illegale demonstratie ter ondersteuning van een illegale organisatie. Tijdens het verhoor bij de Turkse politie heeft hij een bekentenis afgelegd. Later heeft hij deze echter ingetrokken, omdat hij onder druk was gezet door de Turkse politie. Zij zouden hem zelfs hebben geslagen. Salduz krijgt pas in een veel later stadium een advocaat te spreken. Hij wordt veroordeeld, mede op basis van zijn eerder afgelegde bekentenis. Salduz beroept zich op zijn recht op rechtsbijstand dat voortvloeit uit het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM).

 

EHRM

Art. 6 EVRM vereist dat een verdachte toegang tot een raadsman (‘access to a lawyer’) moet krijgen voor aanvang van zijn politieverhoor. Slechts in bijzondere gevallen (‘particular circumstances’) mag hiervan worden afgeweken. In casu is het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM) van Salduz aangetast, omdat voor het bewijs belastende verklaringen zijn gebruikt die zijn afgelegd terwijl de verdachte voor dat verhoor geen toegang tot een raadsman heeft gehad.

 

Conclusie

In Nederland heeft iedere verdachte het recht om een raadsman te spreken voor zijn verhoor. Het is echter niet noodzakelijk dat deze tijdens het verhoor aanwezig is. Een verdachte kan ook afzien van een raadsman, tenzij er sprake is van zeer ernstige delicten. Dan is het raadplegen van een raadsman door de verdachte vereist.

HR 20-12-1926 NJ 1927:85 De Auditu

Casus:

Verdachte stond terecht wegens overtreding van art. 432 Sr (Het als souteneur voordeel trekken uit de ontucht van een vrouw)

Als bewijsmiddelen werden onder meer gebruikt:

  1. verklaringen van getuigen afgelegd ter terechtzitting, dat zij een ander iets hadden horen zeggen. (een z.g. verklaring van horen en zeggen)

  2. een p. v. van de politie waarin een de auditu-verklaring is op genomen.

 

De rechtsvraag die in het onderhavige geval aan de orde kwam en door de HR

beantwoord moest worden, was of een verklaring van horen zeggen (de auditu) in een p.v. opgenomen als bewijsmiddel in het strafproces rechtens toelaatbaar is. Ons hoogste rechtscollege beantwoordde deze rechtsvraag positief, overwegende, dat van strijd met art. 342 Sv geen sprake kan zijn. Noch de tekst noch het systeem van de wet leidt tot het uitsluiten van de auditu-verklaringen die tot het bewijs hebben meegeteld.

Het zou tegen de geest van het wetboek zijn, bronnen waaruit de rechter licht zou kunnen putten, door uitsluiting van de de auditu-verklaringen gesloten te houden, al moeten zij met uiterste behoedzaamheid beschouwd worden.

Zie voor cruciale overwegingen:

kolom 10 r. 24 v.o. t/m r 5 v.o.

kolom 11 r 37 v.b. t/m r 30 v.o.

kolom 12 r 33 v.o. t/m r 26 v.o.

kolom 12 r 18 v.o. t/m r 2 v.o.

1) De HR heeft al spoedig na de inwerkingtreding van de wet nietigheid aan verzuim van vormen verbonden waartegen de wet niet expliciet bedreigt. Dit zijn de z.g. substantiële nietigheden (tegenover de formele nietigheden). Daarnaast heeft de HR de formele nietigheden gerelativeerd door niet in alle gevallen van formele nietigheid, nietigheid aan te nemen.

Voorbeeld van formele nietigheid: als de veroordeling van de verdachte (mede) is gebaseerd op stukken die niet ter terechtzitting zijn voorgelezen, zie art. 297 lid 5 Sv.

Substantiële nietigheid

2) De HR bepaalde in het tweede bloedproefarrest (HR 26-1 962 NJ 1962:470 verplicht) dat bewijsmateriaal dat vergaard is in strijd met de daaromtrent gestelde regels het verkregen materiaal niet voor het bewijs mag worden gebruikt op straffe van nietigheid van het vonnis.

Stiefkind, HR 07-01-1997, NJ 1997, 361

Art. 249 lid 1 Sr

Onderwerp: interpretatie ‘stiefkind’

Casus

Met een kind wordt door de vriend van de moeder ontucht gepleegd. Moeder en vriend zijn dus niet getrouwd, en er is twijfel of er dan wel sprake is van ontucht van ‘een stiefkind’ als bedoeld in artikel 249 lid 1 Sr. De vraag is dus of een huwelijk tussen de ouder en vermeende stiefouder vereist is om als stiefkind aangemerkt te worden?

 

Hoge Raad

Er kan alleen sprake zijn van een stiefkind in de zin van artikel 249 lid 1 indien de dader van ontucht getrouwd is met de ouder van het kind waarmee hij ontucht pleegt. De Hoge Raad past hier een wethistorische interpretatie toe: De uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever noopt, gelet op het bepaalde van artikel 1 Sr, tot terughoudendheid bij de uitleg van dit begrip. Bij extensieve interpretatie van dit begrip (de strekking van het artikel is immers het verlenen van bescherming aan minderjarigen die in een positie van afhankelijkheid verkeren ten opzichte van de dader; deze strekking is volgens de Hoge Raad een argument voor extensieve interpretatie van het begrip die aansluit bij veranderde maatschappelijke opvattingen omtrent samenlevingsvormen), gelet op de verscheidenheid aan samenlevingsvormen, zouden keuzes moeten worden gemaakt die de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaan. De wetsgeschiedenis vormde een belemmering voor extensieve interpretatie.

Conclusie:

Met het oog op het legaliteitsbeginsel is er een huwelijk tussen de ouder en vermeende stiefouder vereist om als ‘stiefkind’ aangemerkt te worden. Omdat dit in casu niet het geval was, kon de man niet veroordeeld worden voor ontucht met zijn stiefkind. Dit volgens een restrictieve (enge) uitleg van het artikel. Niettemin zou kunnen worden betoogd voor een ruimere (extensieve) uitleg maar dan zou duidelijk aangegeven moeten worden welke kinderen wel en welke niet onder het begrip ‘stiefkind’ vallen. Daartoe acht de Hoge Raad zich niet bevoegd.

De Hoge Raad overweegt dat art. 249 Sr voldoende ruimte biedt om kinderen die weliswaar aan de man zijn toevertrouwd maar niet onder 'stiefkind' kunnen vallen toch te beschermen. De officier van justitie had er voor kunnen kiezen deze bepaling ten laste te leggen, in plaats van het bestanddeel 'stiefkind'.

HR 9 april 2010, LJN: BK4549 – SGP

Leerstuk

Machtenscheiding.

 

Rechtsvraag

Leidt het gedogen van het standpunt van de SGP (dat vrouwen geen passief kiesrecht hebben) door de Nederlandse staat tot een schending van art. 7 van het VN-Vrouwenverdrag? Zo ja, wat kan de rechter dan bevelen?

 

Casus

Art. 10 van het Program van Beginselen van de SGP stelt dat passief kiesrecht voor vrouwen niet aan de orde is en dat vrouwen aldus niet zullen worden toegelaten op de kieslijst van de SGP. Vrouwen zijn ondergeschikt aan mannen, maar beslist niet minderwaardig. Mannen zijn (in tegenstelling tot vrouwen) met verantwoordelijkheid bekleed. Diverse verenigingen voor vrouwen hebben een beroep ingesteld tegen de Nederlandse staat voor het gedogen (door het geven van subsidie aan de SGP) van het beleid van de SGP. Art. 7 van het VN-Vrouwenverdrag stelt namelijk dat lidstaten alle passende maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat vrouwen binnen het politieke leven worden gediscrimineerd. De SGP is op haar verzoek in hoger beroep toegelaten als partij naast de staat. De SGP beroept zich op het recht op vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Het VN-Vrouwenverdrag verplicht de staat er effectief voor te zorgen dat vrouwen (net als mannen) voor honderd procent aan het politieke verkeer kunnen deelnemen. De SGP mag op grond van het recht op vrijheid van godsdienst haar standpunt over passief kiesrecht voor vrouwen innemen, maar in een democratische rechtsstaat mag aan politieke standpunten alleen uitvoering worden gegeven binnen de grenzen van wetten en verdragen. Actief en passief kiesrecht zijn essentieel in een democratie. Daarom kan een politieke partij bij het samenstellen van kandidatenlijsten niet in strijd handelen met het algemeen kiesrecht. De staat moet een maatregel treffen die effectief is en tegelijkertijd de minste inbreuk maakt op de grondrechten van (de leden van) de SGP.

 

Conclusie

De rechter is echter niet bevoegd om specifieke maatregelen voor te schrijven die de staat zou moeten treffen, omdat de rechter de staat niet mag bevelen wetgeving tot stand te brengen. De rechter mag i.c. dus niet bevelen dat de staat het geven van subsidie aan de SGP moet stopzetten. Dit volgt uit het beginsel van machtenscheiding.

HR 9 maart 2004 Mensenroof

Onderwerp
Dwaling

 

Casus
Verdachte heeft in de maand augustus 1997 een meisje vanuit Brazilië op Schiphol de grenzen van het Rijk in Europa gevoerd, met het oogmerk om dit meisje wederrechtelijk onder de macht van een ander te brengen en door haar met een valse identiteit buiten de officiële adoptieprocedure om in een situatie te brengen waarin een officiële status haar ontbreekt/blijft ontbreken.

 

Rechtsvraag
Kan de verdachte zich beroepen op dwaling door te stellen dat hij 'de wederrechtelijkheid en/of strafbaarheid niet heeft kunnen kennen door de wet te raadplegen'?

 

Rechtsgang
In een arrest van 2001 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de omschrijving 'over de grenzen van het Rijk in Europa voeren' in art. 278 Sr het brengen van mensen vanuit het buitenland naar Nederland niet uitsluit en beslist dat art. 278 Sr zo moet worden uitgelegd dat ook het vanuit het buitenland naar Nederland voeren van personen daaronder valt.

De verdachte in de zaak verweert dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hij voor 2001 de uitlegging van art. 278 Sr niet kon weten.

Het Hof: de omstandigheid dat de literatuur en de wetgeschiedenis niets laten blijken over de betekenis van ‘over de grenzen van het Rijk in Europa voeren’, heeft slechts een beperkte betekenis. De verdachte kon er in alle redelijkheid niet vanuit gaan dat zijn gedraging niet onder de Nederlandse strafwet zou vallen. Van de verdachte kon op zijn minst verwacht worden dat hij een bevoegde en gezaghebbend persoon of instantie om inlichtingen had gevraagd. Van een verschoonbare dwaling is daarom dan ook geen sprake. Het Hof verwerpt dit verweer.

Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen verklaar de feit, is vereist dat aannemelijk wordt gemaakt dat de verdachte heeft gehandeld in onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van zijn gedraging. Van een zodanige onbewustheid is in dit geval geen sprake.

De Hoge Raad: De verdachte heeft alleen verweerd dat hij de inhoud van de doctrine voor 2001 nog niet wist. Er is echter niet aangevoerd dat ten tijde van de gedraging hij in de verontschuldigbare overtuiging verkeerde dat zijn handelen niet onder art. 278 Sr viel. Het Hof heeft zodoende juist geoordeeld.

Conclusie
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen verklaar de feit, is vereist dat aannemelijk wordt gemaakt dat de verdachte heeft gehandeld in onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van zijn gedraging.

Eichmann, District Court in Jerusalem 1962, case no. 40/61

Onderwerp: het universaliteitsbeginsel

 

Casus

Eichmann was tussen 1942 en 1944 coördinator van de deportaties van en de massamoord op miljoenen mensen. In maart 1944 als chef van het “Speciale Commando Eichmann” naar Boedapest om de deportatie van meer dan 437.000 joden voor te bereiden. Begin mei 1945 camoufleert hij zich als luchtmachtkorporaal. Hij wordt gevangen genomen maar ontsnapt onder een valse naam als bosbouwarbeider nabij Celle. In 1950 vlucht hij via Italië naar Argentinië. In mei 1960 wordt hij ontvoerd door leden van de Israëlische geheime dienst. In 1961 begon in Jerusalem een proces tegen hem en waarna hij in 1962 als oorlogsmisdadiger werd veroordeeld en geëxecuteerd.

De vraag is of Jeruzalem de rechtsmacht (bevoegdheid) had om Eichman te veroordelen?

Er leek geen aankopingspunt te zijn voor Jeruzalem om Eichmann te mogen veroordelen. De handeling heeft namelijk niet op het grondgebied van Jeruzalem plaats gevonden, ook had Eichmann niet de nationaliteit van Israël. Toch bestaat er een mogelijkheid om Jerusalem deze bevoegdheid te geven. Namelijk op grond van het universaliteitsbeginsel Dit kan toegepast worden indien er fundamentele waarden van de internationale gemeenschap zijn geschonden; als misdrijven als schokkend voor de internationale rechtsorde worden ervaren. In casu was daarvan sprake. Eichmann was schuldig aan oorlogsmidsdaden en misdrijven tegen het Joodse volk en de menselijkheid. Deze misdrijven kunnen universeel worden vervolgd. Ook het feit dat misdrijven tegen de menselijkheid ten tijden van het misdrijf nog niet strafbaar was gesteld, vormt geen schending van het legaliteitsbeginsel. Men had zo’n ernstig misdrijf niet kunnen voorzien en op kunnen nemen in de wet. Daarbij was het overduidelijk en voorzienbaar voor de daders dat het uitroeien van zoveel mensen niet juist was. Dat levert sowieso al strijd op met het natuurrecht.

 

Conclusie

Misdrijven die als schokkend voor de internationale rechtsorde worden ervaren, geven elk land de rechtsmacht om de schuldige te veroordelen. Dit heet het universaliteitsbeginsel.

Constitutional Court of South-Africa, 4 oktober 2000 (Grootboom)

Onderwerp
Huisvesting voor gezinnen in Zuid-Afrika
Casus
Veel volwassenen en kinderen leefden in arme sloppenwijken, waar ze niet waren voorzien, van water, elektriciteit en riolering. Ze verplaatsten zich naar een particulier onbebouwd stuk grond wat was gereserveerd voor goedkope bewoning. De eigenaar van deze grond verdreef hen. Hun huizen werden platgewalst en verbrand, hun spullen werden vernietigd. Deze mensen eisten bij de High Court om de regering te verplichten om hen een woonplaats te bieden. De High Court besliste dat de Zuid-Afrikaanse regering verplicht was om de kinderen een dak boven het hoofd te bieden, wanneer de ouders hier niet toe in staat waren. De regering ging vervolgens in hoger beroep bij het Constitutional Court.
Rechtsvraag
In hoeverre is de regering verplicht tot de zorg voor huisvesting voor gezinnen?
Rechtsgang
Artikel 26 van de Grondwet houdt een negatieve verplichting voor de staat en alle andere entiteiten in om af ​​te zien van aantasting van het recht op toegang tot adequate huisvesting. De wijze waarop de ontruiming in de huidige omstandigheden was uitgevoerd had geleid tot een schending van deze verplichting. Artikel 26 lid 2 maakt duidelijk dat er ook een positieve verplichting bestaat. De omvang van de verplichting van de staat wordt bepaald door drie belangrijke elementen, die apart moeten worden beschouwd:
- de verplichting tot redelijke wettelijke en andere maatregelen te nemen
- om de geleidelijke verwezenlijking van het recht te bewerkstelligen
- binnen de beschikbare middelen.

Redelijke wettelijke en andere maatregelen: de verschillende bestuurslagen kennen allemaal hun eigen bevoegdheden en taken, dit moet goed op elkaar afgestemd zijn. Er moet voor worden gezorgd dat de nodige financiële en personele middelen bij de hand zijn om de doelstellingen te realiseren. De vorming van een programma is echte slechts de eerste stap bij het voldoen aan de verplichtingen van de staat. Het programma moet ook redelijk uitgevoerd worden.

Geleidelijke verwezenlijking: het recht uit art. 26 behoeft niet onmiddellijk te worden gerealiseerd. Het doel van de Grondwet is dat aan de basisbehoeften van een ieder kan worden voldaan. Het vereiste van geleidelijke verwezenlijking betekent bovendien dat de staat stappen moet nemen om dit doel te bereiken.

Beschikbare middelen: er moet een balans zijn tussen het doel en de middelen. De maatregelen moeten worden afgestemd om het doel snel en doeltreffend te bereiken, maar de beschikbaarheid van de middelen is een belangrijke factor bij het ​​bepalen van wat redelijk is.

Conclusie
De omvang van de verplichting van de staat wordt bepaald door drie belangrijke elementen, die apart moeten worden beschouwd:
- de verplichting tot redelijke wettelijke en andere maatregelen te nemen
- om de geleidelijke verwezenlijking van het recht te bewerkstelligen
- binnen de beschikbare middelen.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
4472 1
Search a summary, study help or student organization