Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- 20 – Segmented Assimilation (Zhou)
- 21 – Trafficking in human beings for labour exploitation (Smit)
- 22 – Trafficking and human smuggling (Salt)
- 23 – Ethnic Competition and Opposition to Ethnic Intermarriage in the Netherlands (Tolsma, Lubbers & Coenders)
- 24 – To Identify or Not To Identify? (Jasinskaja-Lahti, Liebkind & Solheim)
- 25 – The immigration dilemma (Esses, Dovidio, Jackson & Armstrong)
- 26 – Op achterstand (Andriessen, Nievers & Dagevos)
- 27 – Migrant's Agency in the Smuggling Process (Van Liempt & Doomernik)
20 – Segmented Assimilation (Zhou)
De 'segmented assimilation theory' (segmented = opgedeeld; assimilation = samengaan van bijvoorbeeld culturele eigenschappen van verschillende groepen) staat centraal in dit artikel. Het is een theoretisch framewerk voor het proces van integratie van de nieuwe tweede generatie (de kinderen van de huidige immigranten). Drie patronen zijn mogelijk bij de integratie van hedendaagse immigranten:
een groeiende aanpassing van de cultuur en parallelle integratie in de witte middenklasse
direct richting permanente armoede en samengaan met de laagste klasse
snelle economische vooruitgang, gecombineerd met behoud van de culturele waarden en sterke solidariteit
Vanwege deze driedeling ontstaat gesegmenteerde assimilatie. De vraag is, waarom is dit voor elke groep anders? De gesegmenteerde assimilatietheorie is bekritiseerd en omstreden. Dit artikel behandelt die discussie en de relevante empirische resultaten.
Assimilatie aan wat? Concepten, anomalieën, controverses
Aan het klassieke assimilatieperspectief liggen een aantal aannames ten grondslag:
er is een natuurlijk proces waarmee etnische groepen een gemeenschappelijke cultuur gaan delen en gelijke kansen mogelijk maken
dit proces bestaat uit het geleidelijk vervangen van oude voor nieuwe culturele- en gedragspatronen
wanneer eenmaal begonnen, gaat dit proces onvermijdelijk door tot totale assimilatie
Migratie zou leiden tot de 'marginale mens', uit elkaar getrokken tussen de nieuwe en de oude cultuur. Dit is een bipolair proces waarbij contact tussen rassen, competitie en accommodatie een rol spelen, en biotische (innerlijke) en sociale krachten uiteindelijk leiden tot integratie in de nieuwe omgeving.
Park benadrukt dit natuurlijke proces dat structurele beperkingen reduceert, terwijl Warner en Srole institutionele factoren als sociale klasse, phenotypisch ranken, en raciale en etnische subsystemen benadrukken. Het probleem is dat minderheden ondergeschikt worden gemaakt vanwege toegeschreven eigenschappen, zoals huidskleur, die niet meer verdwijnen. Warner en Srole voegden interactie effecten toe aan de theorieën van Park: interactie tussen de interne groepseigenschappen en de externe institutionele factoren. Gordon voegt hieraan weer een typologie toe om de complexiteit aan te tonen. Volgens hem beginnen immigranten hun aanpassing door culturele assimilatie (acculturatie), maar ontbreken vaak andere vormen van aanpassing, waardoor toch een aparte groep standhoudt. Sociaal contact en acceptatie van de meerderheid is cruciaal. Als dit wel goed gaat is er structurele assimilatie, die weer leidt tot andere fasen van assimilatie. Gordon ziet dus uiteindelijk wel volledige eenwording van de groepen voor zich.
Klassieke assimilatietheorie ziet verschillen in etnische eigenschappen dus als een nadeel, waarvan de negatieve effecten per generatie steeds kleiner worden. De Amerikaanse immigranten uit de jaren '20-'50 bevestigen dit.
Anomalieën
De regel wordt echter gefalsificeerd (anomalie) door enkele voorvallen in de VS van de vorige eeuw:
er blijven onder de immigranten grote verschillen met de dominante groep, soms worden die zelfs erger naarmate meer generaties in de VS hebben gewoond. Dit blijkt uit een-ouder gezinnen bij Aziatische en Zuid-Amerikaanse immigranten; en bij blijvend slechtere schoolresultaten. Dit kan komen doordat kinderen in een omgeving opgroeien waar vooral immigranten wonen (ghetto's).
een andere anomalie is de 'neergang van de tweede generatie'. Gans gaf drie mogelijkheden voor een tweede generatie: educatie gedreven mobiliteit; opvolging gedreven mobiliteit; niche verbetering. Hij merkte dat veel immigrantenkinderen met slechtere socio-economische achtergronden het slechter deden op school, en dus geen goede baan zullen vinden. 'The second generation revolt' zegt dat niet zozeer exogene factoren zoals racisme, maar ook endogene factoren die horen bij het immigratieproces, zoals de grootte en aard van de migratiestroom negatief kan werken.
Een andere anomalie is de gekke resultaten van hedendaagse immigranten-aanpassing. Veel voorbeelden worden genoemd van positieve ontwikkelingen in de immigrantenbuurten, zoals dure huizen, en successen van immigranten zoals het winnen van Awards. dit gaat samen met een steeds grotere groep immigranten die juist in de criminaliteit komen, street gangs in gaan en school verlaten.
Controversies en alternatieve perspectieven
Vanwege deze anomalieën moeten er dus alternatieve theoretische kaders worden geschept. Een makkelijke afwijzing van de anomalieën wordt gedaan door te zeggen dat Amerikaanse immigranten slechts de laatste nieuwkomers zijn in de VS, omdat iedereen wel afstamt van een immigrant. Volgens Gans construeren deze immigranten hun eigen acculturatie als antwoord op druk van de omgeving, zoals scholen, de media, de jeugdcultuur, en vrijheid die in hun oude land niet bestond. Kinderen krijgen hierdoor hoge verwachtingen die niet waar te maken zijn. Iets langzamere acculturatie zou gunstiger zijn. (Gans)
Alba en Nee zeggen dat de anomalieën de klassieke assimilatietheorie niet onderuit halen. Hiervoor hebben ze 3 redenen:
De hoge hoeveelheid immigranten heeft volgens hen de ´adem´ruimte voor integratie beperkt, waardoor immigranten niet meer geabsorbeerd kunnen worden.
Ten tweede groeit er een zandloper-economie, met aan de ene kant kennis- en hoge-lonen banen, en aan de andere kant arbeidsintensieve laagbetaalde banen. Het is moeilijker om op te klimmen.
Ten derde is de bijzonderheid van huidskleur, de immigranten zien er overduidelijk anders uit, vertragend voor de assimilatie.
Dat de immigranten in de VS die rare resultaten vertonen is dus simpelweg een kwestie van snelheid, uiteindelijk zullen ze volledig integreren. Ze nemen dus aan dat er een eenduidige kern is van de Amerikaanse samenleving, 'non-etnisch' Amerika, waar de immigranten mee moeten assimileren. Andere wetenschappers zijn het hier niet mee eens, en vinden de assimilatietheorie daarom niet toepasbaar op de VS.
Volgens multiculturalisten is de Amerikaanse samenleving opgebouwd uit een verzameling etnische groepen: minderheden en de dominante meerderheid uit Europa. Immigranten zijn volgens hen geen passieve slachtoffers van moderniserende en Amerikaniserende krachten, maar ze construeren actief hun eigen leven. Zij zeggen dat culturele eigenschappen die bij de etniciteit horen niet inferieur zijn, en niet per se hoeven worden geabsorbeerd door de dominante cultuur. Er is juist een interactie tussen de culturen, waardoor de cultuur in het nieuwe land zichzelf hervormt. Etniciteit gaat niet over terugkijken naar de oude wereld, maar Amerikaan zijn, jezelf definiëren binnen de pluralistische cultuur (Greely). Immigrantencultuur is niet gelijk aan de cultuur van hun oude land.
Het multiculturele perspectief biedt dus een nieuwe manier van kijken, door etnische minderheden als deel te zien van de maatschappij. Vragen over de slechte positie van de tweede generatie worden door dit perspectief echter niet beantwoord. Ook de processen die zorgen voor overdracht van culturele patronen tussen generaties kunnen nog steeds niet worden uitgelegd of gemeten.
Ook is er het structurele perspectief, een framewerk dat alles in termen van voordelen en nadelen uitlegt. Zij zeggen dat de Amerikaanse samenleving een gestratificeerd systeem is met sociale ongelijkheid, verschillende sociale categorieën met ongelijke toegang tot rijkdom, macht en privileges. Immigranten staan hierin onderaan en hebben dus minder kans op sociale bronnen zoals goede banen en educatie. Structuralisten zijn dus sceptisch over assimilatie vanwege inherente conflicten tussen de dominante en ondergeschikte groepen. Dit perspectief biedt geen uitleg voor individuele processen en de verschillen tussen groepen, slechts macroprocessen en algemene patronen van sociale mobiliteit worden uitgelegd.
Gesegmenteerde assimilatie: ideeën, conceptualisatie, empirisch onderzoek
De verschillen tussen perspectieven liggen dus vooral bij hoe immigranten zich aanpassen en wat hun progressie stimuleert of tegenhoudt. Assimilationisten richten zich op veranderingen van culturele patronen door de omgeving; multiculturalisten richten zich op het opnieuw uitvinden van een cultuur als deel van de Amerikaanse samenleving; structuralisten focussen op de voordelen die het biedt voor immigranten om zich aan te passen, afhankelijk van de sociale structuur van de nieuwe samenleving.
Gesegmenteerde assimilatie is een theorie die zich bezig houdt met verschillende patronen van aanpassing en de divergentie of convergentie die daardoor veroorzaakt wordt. Het Amerikaniseren wordt uitgelegd in termen van acculturatie en economische adaptatie, in de context van een gesegmenteerde samenleving. Er zijn 3 mogelijke patronen: opwaartse mobiliteit door integratie in de Amerikaanse middenklasse; neerwaartse mobiliteit door integratie in de laagste klasse; en economische integratie in de middenklasse en gelaagde acculturatie en behoud van de waarden en solidariteit met de immigrantengroep.
De processen kunnen zijn gedetermineerd door individuele factoren (educatie, Engelse vaardigheid, geboorteplaats, enz.) en structurele factoren (raciale status, socio-economische achtergrond, locatie). Sommige variabelen dragen bij aan succesvolle aanpassing, maar hebben maar een klein effect op zichzelf. Het belang ligt bij de interactie tussen de variabelen. Dit laatste onderscheidt de 'segmented assimilation theory' van de 'classical assimilation theory'.
Structurele beperkingen: veranderende context van receptie
De Amerikaanse context is geheel veranderd:
rijk en arm zijn verder van elkaar verwijderd, economische mobiliteit is verkleind
er zijn veel minder en lager betaalde banen voor laagopgeleiden
economische 'hardships' (moeilijkheden van de allerarmsten, zoals uithongering) zijn minder erg geworden door de sociale zekerheid: er zijn meer armen maar die krijgen wel een klein beetje geld om te eten en te wonen.
Armoede is veel sterker geconcentreerd in de steden en bepaalde buurten, waardoor sociale isolatie en een demotiverende omgeving ontstaat
er is meer frustratie en pessimisme onder arme jongeren, door de sociale immobiliteit. Dit zorgt voor een laag zelfvertrouwen en weinig motivatie op school.
Klasse en kleur
Klassenstatus is dus een belangrijke factor, de omgeving kan kansen en motivatie voor opwaartse mobiliteit weghalen. Dit zorgt voor een sterke scheiding tussen immigranten en Europeaanse Amerikanen. Fysieke eigenschappen als huidskleur worden een handicap, armoede blijkt veel lager bij blanken dan bij Amerikanen met een Afrikaans, Aziatisch of Latino uiterlijk. De armoede was wel lager bij de tweede generatie, maar de verschillen tussen de rassen werden groter.
Wilson benadrukt de impact van economische herstructurering. De gesegmenteerde assimilatietheorie benadrukt juist het effect van rassendiscriminatie. Uit empirisch onderzoek blijkt dat residentiële segregatie (verschil op basis van waar men woont) gebaseerd is op klasse en ras. De fysieke en sociale isolatie van zwarten komt door bewuste discriminerende acties en beleid, dat nog steeds plaatsvindt. Ook in het educatiesysteem vindt nog steeds rassenongelijkheid plaats, vooral op scholen in de grote stad. Er is ook een 'adversarial subculture': wie geboren is in een arme wijk zal daar blijven en wordt gediscrimineerd, maar verzet zich zelf vaak ook tegen de mainstream normen en waarden. De tweede generatie heeft een dilemma: voldoen aan de academische verwachtingen van de ouders en als nerd gezien worden, of aanpassen aan de Amerikaanse ghetto-cultuur.
De etnische factor: voordelen en nadelen
Hoe komt het dat immigrantenkinderen het vaak beter doen dan hun Amerikaanse klasgenoten op dezelfde publieke scholen? Ogbu maakt onderscheid tussen vrijwillige minderheden en onvrijwillige kaste-achtige minderheden. Een gevoel van ondergeschiktheid kan iedereen zelf aannemen, maar iedereen kan er ook juist voor kiezen zijn afkomst positief te zien en trots te zijn. Sommige immigrantengroepen zien educatie en respect voor leraren als heel belangrijk, waardoor hun kinderen het erg goed doen op school. Ook hiervoor is empirische onderbouwing, bijvoorbeeld voor de hoge schoolprestaties van Aziatische kinderen.
Echter, de voordelen die etniciteit kan hebben zijn beperkt voor de kaste-achtige onvrijwillige minderheden. Wanneer het voor groepen onmogelijk blijkt om te assimileren (door racisme) kunnen ze andere strategieën inzetten om hier psychologisch mee om te gaan. Goede prestaties worden dan neergezet als 'acting white', en ze gaan zich afzetten tegen de dominante cultuur.
Immigrantencultuur versus gelijkmakende krachten
Het sociaal kapitaal van de familie en etnische gemeenschap is ook belangrijk voor de psychologische condities, academische resultaten en ambities. Etnische groepen vertonen vaak sterke groepssolidariteit om om te gaan met structurele nadelen. In het framewerk van gesegmenteerde assimilatie worden etnische netwerken gezien als een vorm van sociaal kapitaal: individuele en structurele factoren vallen samen met de immigrantencultuur en bepalen het lot van de leden. Omdat culturen veranderen wanneer ze in de Amerikaanse samenleving terecht komen, hangen de eigenschappen van een culturele groep niet alleen af van het land van herkomst, maar ook van de Amerikaanse samenleving. Bijvoorbeeld van de Aziatische culturen blijft wel de werkethos over, maar niet de familieverplichtingen.
De cultuur verandert vaak ook sterk van generatie op generatie, waardoor conflicten ontstaan tussen ouders en jongeren. Jongeren vinden het vaak moeilijk om hun ouders tevreden te houden én zich aan te passen aan de Amerikaanse cultuur (met bijvoorbeeld minder respect voor autoriteit). Dit wordt de generatie-consonantie (ouders en kinderen blijven slecht aangepast) versus dissonantie (kinderen passen zich meer of anders aan dan hun ouders) genoemd.
Sociaal kapitaal: netwerken van steun en controle
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat immigranten hun culturele waarden en werkgewoontes behouden en toch ook de vaardigheden voor socio-economische vooruitgang leren? Hiervoor moeten we de netwerken van sociale relaties begrijpen, tussen families en tussen generaties immigranten. Sociale support: bijvoorbeeld leningen voor lage rente tussen Koreaanse Amerikanen. Sociale controle: bijvoorbeeld afkeuring van landgenoten omdat je er niet in slaagt een goede baan te krijgen.
Zhou en Bankston hebben een model gemaakt voor etnische sociale relaties, en deze toegepast op Vietnamese adolescenten in New Orleans. Hier waren waarden zoals respect voor ouderen heel belangrijk, en was de controle sterk. Hoge familie-integratie in de gemeenschap van immigranten zorgde ervoor dat de jongeren zich conformeerden. De resultaten van integratie hangen dus af van de mate waarin jongeren deel zijn van een gemeenschap en hoezeer die gemeenschap weer in de Amerikaanse samenleving past. Coleman zegt dat sociaal kapitaal binnen de familie, maar ook binnen de gemeenschap plaatsvindt.
Normen, netwerken en relaties tussen volwassenen en kinderen hebben een absolute waarde: ze zouden gelijk zijn aan alle kinderen in wat voor omgeving dan ook. Bijvoorbeeld respect voor ouderen is iets dat iedereen zou helpen. Afwezigheid van de waarde van je best doen op school zou iedereen terughouden.
De gemeenschap biedt een context waarin sociaal kapitaal wordt gevormd, doordat ervaringen gedeeld worden. Conflicten tussen kinderen en hun ouders komen op dezelfde manier voor bij andere gezinnen, waardoor ze sneller geaccepteerd worden. Lidmaatschap van een groep is wel altijd gradueel, je kan meer of minder verwikkeld zijn in een sociaal netwerk en daar dus meer of minder aan aangepast zijn.
De etnische context dient ook als een mechanisme voor sociale controle. Daarom past het bij oude theoretische theorien zoals die van Durkheim (social integration). Die zegt dat individueel gedrag een product is van de mate van integratie in een sociale groep.
Netwerken van etnische sociale relaties zijn dus een bron van support en controle, maar dit blijkt minder te worden naarmate immigranten langer in de VS verblijven. Ook zijn ze vaak niet sterk genoeg om de effecten van ras en klasse te compenseren.
Conclusie
Voor de nieuwe tweede generatie kan opgroeien in Amerika acceptatie of verschrikkelijke confrontatie betekenen. Veel jongeren willen graag de Amerikaanse cultuur overnemen, maar soms worden ze toch tegengehouden. Dit kan komen door een gebrek aan financieel kapitaal, sociale omstandigheden en hun culturele patronen. Ook de Amerikaanse samenleving biedt ongelijke kansen.
Gesegmenteerde assimilatietheorie erkent het feit dat in verschillende segmenten van de Amerikaanse samenleving immigranten worden opgenomen, van middenklasse tot de armste ghetto's, met verschillende resultaten. Hierin zijn enkele determinanten van belang, zoals raciale stratificatie, economische kansen (extern), of financieel en menselijk kapitaal, familiestructuur of culturele patronen (intern). De interne en externe factoren hebben een wisselwerking met elkaar en beïnvloeden de kansen van immigrantenkinderen. Ook de interactie tussen structurele factoren en socio-culturele factoren maakt het proces van assimilatie complex.
Er is een groot gat tussen het strategische belang van de nieuwe tweede generatie en de kennis die er over hen bestaat. Er ontbreken veel data. Onder andere de volgende vragen zijn relevant:
zullen leden van een generatie die geboren is in de VS steeds minder hun cultureel erfgoed loslaten?
Leidt rebellie tegen dat erfgoed tot meer sociale en economische integratie?
Zal het culturele verschil tussen immigranten en de Amerikanen verdwijnen?
21 – Trafficking in human beings for labour exploitation (Smit)
In dit artikel zullen verschillende vormen van mensenhandel worden behandeld vanuit een juridisch perspectief. Er is een foutieve algemene aanname dat het grootste deel van de mensenhandel gaat over prostituees. In dit artikel gaat het daarom over andere vormen van mensenhandel, met name in Nederland. Ook zal het tekort aan kennis hierover benadrukt worden.
Korte geschiedenis van het juridische framewerk
Sinds de 19e eeuw is slavernij afgeschaft, maar niet geheel verdwenen. In 1926 werd de slavernij conventie getekend. Veel acties in de 20e eeuw waren tegen vrouwensmokkel voor de seksindustrie gericht. In Nederland werd niet de conventie maar een voorstel getekend dat tegen seksuele uitbuiting was. Vrijwillige prostitutie bleef legaal. Buiten de seksindustrie om was er geen aandacht voor mensenhandel. Echter, sinds 2005 is er een nieuwe wet, die ook handel voor de verwijdering van organen, gedwongen werk of diensten, slavernij en alles wat daarop lijkt tegengaat. In tegenstelling tot andere landen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen vervoerde of niet-vervoerde slachtoffers van gedwongen werk. Wat iemand een illegale werknemer maakt is echter niet helemaal duidelijk, en wordt overgelaten aan de rechter.
Wat weten we over mensenhandel voor arbeidsuitbuiting?
Helaas weten we niet zo veel, omdat:
onderzoek niet altijd onderscheid maakt tussen smokkel en mensenhandel en ongewone migratie
de gegevens komen van een beperkt aantal studies
het grootste deel gaat over sekshandel (deels vanwege de media)
De laatste jaren is toch duidelijk geworden dat ook in Nederland illegale arbeid alomtegenwoordig is, groeit, en verbonden is met slechte omstandigheden, onzekerheid en te lage lonen. 'BNRM' deden een zeer groot verkennend onderzoek en kwamen erachter dat uitbuiting zeker voorkomt, en we er nog steeds nauwelijks een beeld van hebben.
Kwetsbare sectoren
De bouw, landbouw, textiel, restaurant, catering, en huishoudelijke werksectoren zijn normaal erg kwetsbaar. In Nederland bleken schoonmaak en de bouw minder kwetsbaar te zijn. Vaak gaan de sectoren met veel uitbuiting samen met veel risico en illegaliteit (bijvoorbeeld hennepplantages).
De slachtoffers
De slachtoffers komen vaak uit landen waar relatief weinig kansen zijn, vooral in Europa, West- en Oost Afrika, Azie en het Midden-Oosten. Ze zijn niet allemaal laag opgeleid of gevlucht voor mishandeling of werkloosheid. Ook werkenden met stabiele relaties zijn vaak misleid. Risicogroepen blijken te zijn:
niet-geregistreerde migranten, bang om gepakt te worden
asielzoekers die niet gegarandeerd lang in Nederland mogen blijven
vrouwen die afhankelijk zijn van een huwelijk of familieband om te mogen blijven
sociaal gemarginaliseerde Nederlanders met psychologische problemen of extreem weinig assertiviteit
Ook huishoudelijke bediendes van buitenlandse diplomaten moeten genoemd worden. Veel slachtoffers zijn echter ongeregistreerde migranten. Door illegale routes te nemen om het land binnen te komen, lopen ze vaak schulden op en worden ze door hen uitgebuit. Anderen vallen pas later in de handen van deze 'recruiters'.
Omstandigheden van uitbuiting, problemen en slachtofferhulp
Omstandigheden zijn onder andere:
verlate of geen uitbetaling
geen vrije tijd en overwerken
slechte gezondheid en gevaarlijk werk
slechte accommodatie
beperkt eten
mishandeling (fysiek, psychologisch, seksueel)
bedreiging, isolatie, intimidatie
weinig bewegingsvrijheid
geen medische hulp
onwettelijke kostenverlaging
achtergehouden documenten
In de landbouw zijn de arbeiders vaak laag geletterd, afhankelijk, kennen ze hun eigen rechten niet en zijn ze bang hun baan en onderdak kwijt te raken.
In andere sectoren zijn vaak fysieke en mentale gezondheidsproblemen, ook bij mannen. Bijvoorbeeld blootstelling aan chemicaliën en psychologische stress hebben groot effect, en kunnen leiden tot alcohol en drugsgebruik. Voor mannen zijn wel wat opvangcentra beschikbaar voor mannen, maar die worden vaak wel wat anders behandeld.
De daders
De meeste organisaties zijn Bulgaars, Nigeriaans en Roemeens (vooral kinderen). Smokkel en handel is big business, maar veel uitbuiting is ook juist ongeorganiseerd. Er zijn indicatoren voor hierarchisch georganiseerde groepen, maar waarschijnlijk zijn het vooral kleine groepen. De afschaffing van grenscontrole in de EU maakte het makkelijker voor kleine groepen. Ook corrupte politie of immigratieambtenaren worden genoemd.
De Nederlandse oplossing voor uitbuiting in tijdelijk werk is zelfregulatie: de branche stelde zelf een standaard op in overleg met privé-partijen en de overheid. Het effect is niet optimaal. Een netwerk van migranten kan bescherming bieden maar niet altijd: daders rekruteren vaak onder landgenoten.
Het onderzoeken en opsporen van mensenhandel voor uitbuiting
In Nederland hadden werkinspecties weinig resultaat. Sommige gevallen van uitbuiting zijn nooit vervolgd. Vaak kan uitbuiting niet aangetoond worden. Zelfs in landen waar wel een juridische basis bestaat kunnen gevallen niet goed worden berecht.
Conclusie
Daders willen mannen, vrouwen en kinderen uitbuiten die een laaggeschoolde baan nodig hebben. De crisis zal de groep die bereid is hier risico voor te nemen doen groeien. Erkenning van het probleem is gegroeid, maar de nadruk ligt nog steeds op de seksindustrie. Veel gevallen worden niet gevonden, berecht, of bestraft op andere gronden dan uitbuiting. Het probleem is zo complex dat vervolging heel moeilijk is, en het juridisch framewerk tekort schiet.
Enkele verbeteringen zijn zichtbaar. Onderzoek moet zich niet alleen op grote organisaties, maar ook op kleine schaal richten. Verbetering van arbeidsrecht kan het strafrecht ondersteunen, net als administratieve ingrepen. Ook het vergroten van bewustzijn moet overwogen worden. Maar vooral moet er meer onderzoek gedaan worden naar de omstandigheden, en de rol van migratienetwerken.
22 – Trafficking and human smuggling (Salt)
Het algemene punt van dit artikel is dat er een markt is ontstaan voor bijzondere migratiediensten, waarin de mechanismes en organisatievormen nog relatief onbekend zijn. Dat we hier nog zo weinig theoretische kennis over hebben heeft ongunstig beleid als gevolg.
Introductie
Handel in migranten is een wereldwijd complex probleem. Normaal gesproken wordt gedacht dat omstandigheden thuis altijd de belangrijkste reden zijn voor iemand om naar een mensenhandelaar te stappen. Onderzoeksresultaten zeggen echter dat veel van deze migranten uit een redelijke situatie kwamen, en dus moeten we voorzichtig zijn met zulke generalisaties.
Mogelijkheden voor normale migratie zijn beperkt door grenscontroles. Anderen zeggen dat juist lakse grenscontroles de mensenhandel mogelijk maken. Er bestaat een symbiose tussen de smokkelaar en de gesmokkelde. Echter, dit model bevat nog veel vaagheden en is gebaseerd op speculatie. In dit artikel worden sommigen van die mechanismes, de resultaten ervan in Europa en de empirische onderbouwing bekeken. Het enorme belang en de betrokkenheid bij mensenhandel in de media en publieke opinie is duidelijk.
Definities van de concepten mensenhandel, smokkel en georganiseerde misdaad: consensus en onenigheid
Er is verwarring over de concepten met betrekking tot mensenhandel. Verschillende instituties gebruiken verschillende termen voor hetzelfde. Er wordt steeds vaker onderscheid gemaakt tussen 'smuggling' (smokkelen) en 'trafficking' (mensenhandel). Volgens Graycar is smokkelen gericht op hoe iemand een land betreedt, en op de betrokkenheid van derde partijen die dit mogelijk maken. Mensenhandel is ingewikkelder, omdat het hierbij ook gaat om werkcondities, en of diegene hiermee instemde. Dit laatste is meer een continuüm tussen vrijwillige en onvrijwillige migratie, en vaak is dwang niet echt vast te stellen.
Het doel van mensenhandel is om iemand in een situatie te plaatsen om werk te verrichten onder omstandigheden die vaak mensenrechten schenden. Dit is dus arbeidsuitbuiting. Smokkelen is daarentegen simpelweg het faciliteren van het illegaal oversteken van een grens. Dit zegt niets over mensenrechten, maar vaak gaat het over risicovolle reizen.
De aanname is dat de locatie van werk vaak is gekozen door de mensenhandelaar, maar dit blijkt niet altijd zo te zijn. Vaak komt er bij mensenhandel ook smokkel voor. Vaak hebben gesmokkelden geen idee van de uitbuiting die hen wacht.
Het onderwerp is nog slecht onderzocht en daarom wat vaag, omdat het een nieuw fenomeen is.
Theoretische ontwikkelingen
Deze vaagheid zorgt voor moeilijkheden voor de onderzoeker, omdat er geen theoretisch kader is. Internationale migratie gaat normaal gesproken over de relatie tussen een individu of huishouden dat zich verplaatst en de overheid als grenswachter die bepaalt over iemands recht op asiel. Omdat hier alle theorieën op gebaseerd zijn, zorgt mensenhandel en smokkel voor vaagheid, het ligt tussen legaliteit en illegaliteit, vrijwilligheid en dwang, en de geografische stromen worden aangetast. Instituties moeten meegenomen worden in de analyse.
Er zijn twee overlappende benaderingen: een economisch perspectief dat het als een vorm van handel ziet; en een wettelijke benadering die het als een criminele activiteit ziet. Ook een humanitaire aanpak is mogelijk, maar nog niet ver gevorderd.
De economische benadering heeft een model gemaakt waarin mensenhandel uit is op winst, een intermediair systeem in de globale migratie tussen herkomst en aankomstlanden. Mensenhandel kan gezien worden als gevolg van de commercialisering van migratie, waardoor er rollen zijn voor allerlei instituties. Flexibilisering van banen in de Europese dienstensector is een andere mogelijke oorzaak, omdat dit leidt tot kansen voor illegaal werk. Ook de marginalisering van bepaalde groepen in de samenleving door werkloosheid in Centraal- en Oost-Europa zou mensenhandel in de hand werken.
Mensenhandel wordt vaak vergeleken met slavernij. Er zijn steeds meer verborgen sectoren in Europa waarin legale en illegale activiteiten plaatsvinden. Er zou een verband zijn tussen conventionele georganiseerde misdaad en de activiteiten van ondernemers in de markt. Mensenhandel kan worden gezien als voorziening in werk.
De opkomst van criminele organisaties kan komen door globalisatie. Het zijn mobiele, goed georganiseerde en snel aanpasbare organisaties. De mate waarin dit complexe georganiseerde misdaad is wordt echter nog bediscussieerd. Ook wordt gezegd dat niet-economische factoren een rol spelen: migranten zijn geen willekeurige en homogene groep.
Statistische gegevens
Vaak worden statistische gegevens achterwege gelaten, of zijn ze überhaupt niet eenduidig verzameld. Dit komt doordat:
mensenhandel een nieuw probleem is
er soms geen wetgeving is over mensenhandel en de gegevens dus onder een andere naam worden opgeslagen
dataverzameling is ad hoc in plaats van systematisch
er is vaak geen centraal bureau dat zich met de dataverzameling bezig houdt
ook het delen van data tussen landen gaat ad hoc
Algemene problemen geassocieerd met statistische gegevens over mensenhandel
Het grootste probleem met gegevens verzamelen is dat het niet is gedefinieerd: wat willen we eigenlijk meten/weten? Tussen illegale migratie en mensenhandel is geen grens te trekken. Er is geen diepteonderzoek gedaan gebaseerd op enquêtes in West-Europa zoals die in Hongarije, Polen en Oekraïne zijn gedaan.
Schattingen naar de schaal van mensenhandel
De meeste data zijn dus grove schattingen. In 1993 werd geschat dat er 250-350.000 illegale migranten in dat jaar waren binnengekomen in West-Europa. Dit was gebaseerd op het aantal dat was betrapt bij de grens: 60.000. Waarschijnlijk zo'n 4 tot 6 keer zoveel kwamen ongezien langs. Ook het aantal asielzoekers en het aantal illegalen kon geschat worden.
De VS kwamen in 1995 op een schatting van 500.000 illegale vreemdelingen per jaar in West-Europa. Een andere recentere schatting gaat ervan uit dat 1 op de 3 illegale migranten ooit gepakt wordt, waaruit opgemaakt werd dat 25-75.000 gesmokkelden.
Bij de schattingen worden vaak interviews met douane-ambtenaren gebruikt, die vaak erg optimistisch zijn over hoeveel ze pakken. Een ander probleem is wat er eigenlijk gemeten moet worden. Dit loopt uiteen van 'illegale oversteek' tot 'bewezen met hulp van een smokkelaar'. Omdat we niet weten hoe groot het deel is dat gepakt wordt, zijn schattingen moeilijk.
De organisatie van mensenhandel
Typen handelsorganisaties
Mensenhandel is steeds hoger op de politieke agenda gekomen. Twee populaire aannames zijn:
het komt steeds vaker voor. Men denkt dit omdat er oneindig veel potentiële illegale migranten zijn, veel winst gemaakt wordt en er weinig risico is
het wordt steeds beter georganiseerd
De mate van organisatie kan worden gemeten in de grootte van de gesmokkelde groepen. Dit is volgens Oostenrijkse gegevens tussen de 20-30, volgens Hongarije kleine groepjes van 1 tot 3. Er zijn smokkelaars (die betaald krijgen) en helpers.
Organisationele structuren
Salt en Stein maakten een organisatiemodel met drie opeenvolgende fases:
mobilisatie van de migranten in hun herkomstland
benodigdheden voor het transport
proces van plaatsing en integratie van de migranten op hun nieuwe locatie.
In Hongarije blijken de organisaties goed georganiseerd, internationaal opererend, hiërarchisch gestructureerd, en hebben ze een onzichtbaar hoog controleorgaan buiten Hongarije. De structuur is flexibel, bestaat uit losse competitieve onderdelen. Wanneer dit netwerk groeit kan het onderdelen van andere landen in zich opnemen, of specialiseren. Gegevens uit Polen bevestigen dit grotendeels. Ook daar staat een brein bovenaan dat voor alles verantwoordelijk is, en waaronder 'maffiabazen' per land die de route beheren. Onder deze twee niveaus zijn per grens teams die de grensoversteek daar regelen, en daaronder vallen weer de collaborateurs met specifieke taken. Helemaal onderaan staan de 'freelance' individuen zoals chauffeurs.
Er wordt vaak aangenomen dat recente ontwikkelingen in integratie en transitie nieuwe kansen schept voor de organisaties. Ook kan worden aangenomen dat steeds meer kleine zaken worden overgenomen en samengaan. Competitie blijkt uit schietpartijen tussen Albanese en Roma handelaren in Tsjechië.
Georganiseerde criminaliteit en criminele activiteiten
Vaak wordt gedacht dat georganiseerde criminaliteit met mensenhandel gerelateerd is, vanwege het feit dat:
verschillende nationaliteiten samen worden vervoerd
over grote afstanden wordt vervoerd
er grote hoeveelheden geld in omgaat
routes snel veranderen
er als er iets fout gaat meteen rechtshulp is
na overheidsacties snel gereageerd wordt.
Het verband tussen georganiseerde misdaad en mensenhandel kan horizontaal zijn (verschillende individuen met andere soorten activiteiten) of verticaal (sequenties van misdaad). Het gaat dus om multi-criminele organisaties, met activiteiten als geld witwassen en drugs verenigd.
Wie zijn de handelaren?
Informatie hierover is niet betrouwbaar. Vaak zijn de bazen van handelorganisaties buitenlanders, uit Balkanlanden of China. In Nederland komt 23.1% van de gepakte handelaren uit Oost-Europa, waarvan een derde uit Polen en de helft Rusland. 90% is man van rond de 34 met een strafblad in eigen land.
Eigenschappen van gesmokkelde migranten
Er is geen samenhangend beeld, de meeste informatie komt van de seksindustrie.
Nationaliteit
De migranten komen uit veel verschillende landen, in de Baltische Staten zijn het vooral Koerden, Afghanen, Somaliërs, Chinezen, Iraniërs, Irakezen, Ethiopiërs en Sri Lankanen. In Nederland, België en Duitsland zijn het steeds meer migranten uit de CEE-landen, Zuid Amerika, Hongarije, Joegoslavië en de Baltische Staten. In Frankrijk steeds meer uit Maghreb, Afrika, Oost en West Europa, Latijns Amerika en Oost-Azië. In Italië zitten vooral migranten uit CEE-landen en Afrika. In Spanje zijn veel prostituees uit de Dominicaanse Republiek en Afrika. In Zweden zijn veel vrouwen uit de Baltische Staten en CEE-landen.
Over het algemeen zijn er steeds meer uit Centraal en Oost Europa, en steeds minder uit Afrika en Azië, maar dat beeld is nog niet bevestigd. Ook zijn het steeds vaker jonge vrouwen uit post-conflict landen.
Demografische eigenschappen
Het zijn in Oost-Europa vooral mannen die gesmokkeld zijn, in de 20 of soms over de 40 jaar. In West-Europa waren het meer vrouwen van begin 20.
Economische vaardigheden en educatie
Via Litouwen worden vooral goed opgeleiden vervoerd, met taalvaardigheden. In Oekraïne waren het mensen met een goede komaf. In Polen waren zelfs veel vrouwen met een universitair diploma.
Motieven
Redenen voor migranten om in handen te vallen van mensenhandelaren kunnen zijn:
postcommunistisch economisch vacuüm
economische redenen
hoge verwachtingen over aankomstland
gewapend conflict
politieke redenen
familieleden in het buitenland
toestemming van echtgenoot en ouders
oorlog
korte termijn drang om te overleven
onveiligheid op straat
naïeve gedachten over avontuur
Wat doen we nu?
We weten nog veel te weinig.
Business en marktontwikkeling
Het business-perspectief is volgens velen het beste. We moeten nog veel onderzoeken:
hoe ontwikkelt de smokkelindustrie zich?
wat is de aard van deze markten en hoe kunnen we nieuwe handel voorkomen?
De relatie met de georganiseerde misdaad
We moeten beter definiëren wat georganiseerde misdaad is en of/hoe hiervan sprake is in de mensenhandel. Ook het gebruik van nieuwe technologieën is nog niet bekend.
Implicaties voor migratiebeleid
Mensenhandel en illegale migratie heeft een wisselwerking met beleid, en we moeten onderzoeken wat overheden kunnen betekenen. Ook moeten we onderzoeken hoe de nationale veiligheidsregels conflicteren met de veiligheid en mensenrechten van migranten.
Resultaten voor migranten
We weten nog zeer weinig over waar de migranten uiteindelijk terecht komen, wat ze doen en hoe ze rond komen. We hebben dus meer onderzoek nodig.
23 – Ethnic Competition and Opposition to Ethnic Intermarriage in the Netherlands (Tolsma, Lubbers & Coenders)
Introductie
In dit paper wordt de antagonistische houding jegens etnische out-groups uitgelegd, met name jegens gemengde huwelijken. Ongeveer 10% van de Nederlanders is een niet-westerse immigrant. 5% van alle huwelijken was tussen een autochtone Nederlander en een niet-westerse immigrant. Deze gemengde huwelijken zijn een laatste stap in het integratieproces, en geven de mate van cohesie in de samenleving aan. Afkeuring hiervan geeft aan dat sociale afstand, slechte cohesie en een stagnerend integratieproces aan de gang is.
ECT (Ethnic Competition Theory) is ontwikkeld om individuele of contextuele effecten op antagonistische houdingen te voorspellen. Etnische competitie vergroot negatieve sentimenten jegens de etnische out-group. Groepscompetitie is de versterkte versie van individuele gevoelens van competitie om economische bronnen, macht, culturele bronnen of een collectieve identiteit. Mensen in dezelfde sociale lagen nemen elkaars afkeurende houding over. Snelle groei van bepaalde immigranten leidt tot afkeuring omdat die dan een grotere dreiging vormt.
Studies naar de structurele bronnen van variatie gaan uit van een relatie tussen groepsgrootte en economische positie; en dreiging, en dus vooroordelen tegen die groep. Dit paper zoekt naar de verschillende maten van impact die verschillende soorten etnische competitie hebben op de afkeuring van een gemengd huwelijk. Ten tweede wil de auteur onderzoeken in hoeverre zijn buurt en gemeente-eigenschappen deze houding tegen gemengde huwelijken beïnvloeden.
De effecten van groepsgrootte en andere leefomstandigheden op een vijandige houding kunnen afhangen van het antagonistische perspectief, de meetwijze en de specifieke out-group. Als etnische competitie inderdaad etnisch exclusionisme opwekt, zou het ook afkeuring van etnische heterogamie moeten opwekken. In dit paper zijn drie meetniveaus:
individueel
buurt
gemeente
Om groepspecifieke exclusionistische reacties te meten zullen vijandige houdingen jegens huwelijken met Turken, Marokkanen en Surinamers worden gemeten. Regionale variatie, groepsgrootte en individuele eigenschappen zullen meegenomen worden als variabele.
Theoretische verwachtingen
Buurten en gemeenten hebben in Nederland een eigen autoriteit, eigen verkiezingen en variatie in werkloosheid. Buurten verschillen aanzienlijk van elkaar. Daarom verwachten we een variatie in afkeuring van gemengde huwelijken op het niveau van gemeentes en buurten. Dit is de regionale variatie hypothese. Voor mogelijke compositie-effecten wordt gecontroleerd, aangezien we van ouderen, mannen, lager opgeleiden en gelovigen sterkere afkeurende houdingen verwachten.
De etnische minderheden die worden onderzocht maken in totaal 7% van de Nederlanders uit.
Surinamers zijn Christelijk, Hindoe, Moslim
Turken zijn vooral Moslim
Marokkanen zijn vooral Moslim
We verwachten dat religie een sterker effect heeft op een afkeurende houding tegen een gemengd huwelijk dan voor andere afkeurende houdingen. Religie zal ook vooral de regionale verschillen veroorzaken. Ook verwachten we dat de opleiding van de ouders en occupatie van de vader een effect heeft.
Relatief veel mensen van een etnische out-group in de wijk, die erg zichtbaar zijn een grote groepsgrootte hebben zal leiden tot regionale variatie. Ook grote veranderingen in groepsgrootte zal effect hebben. Een verslechterende economische situatie van een groep zal de afkeurende gedachten doen versterken.
Culturele en fysieke competitie
Zowel economische als culturele competitie als relatieve groepsgrootte wordt dus gemeten. Deze competitie komt voor in de religieuze plaatsen en in scholen. Aanwezigheid van moskees kunnen culturele afstand doen vergroten, door zorgen over culturele identiteit. Geografische informatie over moskees en moslimscholen worden gebruikt als indicator voor culturele competitie, en verwacht wordt dat dit voor meer vijandige houdingen leidt.
Etnische minderheden zijn veel vaker verdacht van criminaliteit, en ook in de media wordt dit beeld versterkt. Dit zorgt voor een gevoel van dreiging en onveiligheid, en we verwachten dat dit weer leidt tot een negatieve houding tegen gemengde huwelijken. Ook een gebrek aan sociale cohesie heeft dit gevolg, gemeten in de mate van mobiliteit (de coherente omgeving hypothese). Ook wordt verwacht dat grote steden zorgen voor meer vijandige gevoelens vanwege de georganiseerde misdaad, woningentekort en illegalen (grote stad hypothese).
Contact theorie
ECT biedt nog een alternatieve hypothese: contact tussen verschillende groepen zorgt voor een reductie van vooroordelen en dus de vijandige gevoelens. Dit leidt tot de contact hypothese: een hoger percentage etnische minderheden in een wijk of gemeente correleert met een lagere vijandige houding tegen gemengde huwelijken. Echter, veel contact is ook een gevolg van hoge tolerantie. We nemen aan dat mensen met een lage opleiding veel in buurten wonen met veel immigranten, dit noemen ze selectieve migratie. Dit zou leiden tot een positief effect tussen relatieve groepsgrootte en een vijandige houding bij de lager opgeleiden. Het tegenovergestelde is juist een bevestiging van de contact theorie. Het mechanisme van dreiging is dus tegenovergesteld aan het mechanisme van contact.
Data en methodes
Er is gebruik gemaakt van een gerandomiseerde sample, van mensen in Nederland tussen 18 en 79. De negatieve houding tegen een gemengd huwelijk is gemeten door drie vragen: zou je het erg vinden als een van je kinderen met een Turk/Marokkaan/Surinamer trouwde? Hieruit bleek dat een gemengd huwelijk met een Marokkaan als ergst ervaren wordt, daarna met een Turk. Ongeveer 40% van de Nederlanders vindt elk gemengd huwelijk erg.
Voor de constructvaliditeit zijn nog andere vormen van sociale afstand getest. Zoals verwacht gaat etnische heterogamie met een exclusionistische houding samen. Ook strenge gedachten over immigratiebeleid gaan samen met oppositie tegen een gemengd huwelijk.
Metingen op macroniveau
Voor informatie over waar alle gegevens vandaan komen, zie de tekst. Uiteindelijk waren er 6.095 respondenten uit 2.096 buurten en 437 gemeenten.
Resultaten
Het volgende is gebleken:
Hoe langer iemand op school heeft gezeten en hoe hoger de sociale klasse, hoe minder negatief tegen etnische heterogamie
De negatieve houding tegen etnische heterogamie kwam het meest voor bij gepensioneerden, huisvrouwen, katholieken en calvinisten, ouderen, en mannen.
Hoe groter de out-group in de buurt, hoe lager de negatieve houding tegen etnische heterogamie (bevestiging contact hypothese).
De negatieve houding tegen etnische heterogamie komt meer voor bij buurten die economisch achteruit gaan.
Alle andere verwachtingen blijken een tegenovergesteld effect te hebben dan verwacht.
Afkeuring van een gemengd huwelijk
3,5% van de variatie is tussen gemeentes, niks tussen buurten, en dus is de regionale variatie hypothese niet bevestigd. De opleiding en sociale klasse van de ouders beinvloeden de negatieve houding tegen een gemengd huwelijk als een positief verband. De werkloze student is het minst tegenstander van gemengd huwelijk. Werkloosheid en hoge sociale klasse zorgen voor een minder negatieve houding tegen etnische heterogamie.
Voor laagopgeleiden is het percentage immigranten in de buurt positief verbonden met de negatieve houding tegen etnische heterogamie (dreiging hypothese). Voor hoogopgeleiden is het percentage immigranten in de buurt negatief verbonden met de negatieve houding tegen etnische heterogamie (selectieve migratie en contact mechanisme).
Grootte van de out-group in de gemeente correleert negatief met een negatieve houding tegen etnische heterogamie. Het contactmechanisme domineert. Een snel verslechterde economische positie in een buurt leidt tot negatieve houding tegen etnische heterogamie. In gemeentes is dit echter tegenovergesteld. De economische omgeving hypothese is deels bevestigd. Criminaliteit en veel moskeeën en islamitische scholen hebben geen effect.
Mobiliteit leidt tot minder negatieve houding tegen etnische heterogamie. Ook de grote stad hypothese klopt niet.
Out-groep specifieke afkeuring van gemengde huwelijken
Tussen de etnische groepen blijkt het verschil niet te komen door religie. Katholieken en Calvinisten zijn net zozeer tegen Surinamers als tegen Turken/Marokkanen. De negatieve houding tegen etnische heterogamie verschilt nauwelijks per groep.
Antagonistische houding-specifieke relaties
Op individueel niveau zijn de effecten vergelijkbaar, behalve bij religie. In steden is het effect van religie sterker dan in het algemeen. Gek genoeg is het effect van kerkbezoekers omgekeerd: die hebben een minder negatieve houding. Ook hier geldt het positieve verband tussen een grote out-group en negatieve houding tegen etnische heterogamie.
Tot slot zijn de mensen die tegen een gemengd huwelijk zijn vaak ook tegen religieuze heterogamie. Tegenstanders van de grote hoeveelheid immigranten in Nederland zijn ook tegenstanders van een gemengd huwelijk.
Conclusies
Er is een kleine variatie tussen gemeentes, voor het grootste deel te verklaren door compositionele verschillen zoals religie. Religie voorspelt veel van de afkeuring tegen gemengde huwelijken. Tussen buurten was nauwelijks variatie. Contextuele eigenschappen van buurten en gemeenten hebben wel effect. Hoe groter de out-group in een wijk, hoe minder de negatieve houding, een ondersteuning van de contact theorie.
Van de vormen van etnische competitie is de economische het sterkste, die zorgt voor een negatieve houding tegen etnische heterogamie. Culturele en fysieke competitie is een mythe. Wanneer de inkomende mobiliteit in een buurt hoog is, zullen slechts de minder exclusionistische mensen daar gaan wonen, omdat ze een keus hebben. Mobiliteit gaat dus samen met een lage negatieve houding tegen etnische heterogamie.
Zowel de contact theorie als de dreiging theorie is bevestigd. Voor meer begrip over deze mechanismen zijn meer data nodig.
24 – To Identify or Not To Identify? (Jasinskaja-Lahti, Liebkind & Solheim)
Introductie
Het is algemeen geaccepteerd dat voor succesvol multiculturalisme alle subgroepen zich deel van de nationale identiteit moeten voelen en etnische discriminatie een obstakel is. Immigratiebeleid gaat echter veel over aanpassing van immigranten en weinig over het gedrag van de meerderheid. In deze studie zullen de gevolgen onderzocht worden die etnische discriminatie heeft op psychologisch welzijn, dubbele identiteit en een positieve houding jegens de nationale outgroup.
Ervaren discriminatie, welzijn en houding
Hoe discriminatie ervaren wordt blijkt vaak een direct effect te hebben op psychische symptomen en aandoeningen. Depressie, ongeluk, wantrouwen en stress kunnen het gevolg zijn. Dit kan ook weer een wederkerend effect hebben op de discriminatie zelf, of zoals deze ervaren wordt. Het versterkt zichzelf dus. Dit gaat vooral over persoonlijke discriminatie. Discriminatie tegen hele groepen kan juist voor welzijn zorgen: de 'discounting hypothesis' zegt dat leden van deze groepen dan weten dat ze niet alleen zijn.
Waargenomen discriminatie en de houding tegen de nationale out-group
Uit onderzoek blijkt dat de etnische identificatie van minderheden niet altijd een negatief effect heeft op de houding jegens de nationale outgroup. Andere factoren moeten dus meespelen, zoals de nationale identificatie (in plaats van etnische).
De complexiteit van immigrantenidentiteit
Vaak bestaan meerdere culturele identiteiten in een etnische groep. Immigranten zien vaak hun eigen groep als een subgroep van de overkoepelende nationale ingroup. Etnische en nationale identiteit zijn onafhankelijke dimensies van sociale identiteit.
Het model van afwijzing-disidentificatie
Het RIM (rejection identification model) zegt dat etnische identificatie de psychologische gezondheid van de minderheden beschermt tegen effecten van discriminatie. De auteurs stellen een alternatief voor: het RDIM (rejection disidentification model), het negatieve effect van verminderde nationale identificatie op houding tegen de nationale outgroup.
Door waargenomen discriminatie kunnen leden van minderheden niet het idee krijgen dat ze bij de nationale ingroup horen, volgens het RDIM. Het group-engagement model ligt hieraan ten grondslag. Die zegt dat bereidheid om deel te nemen aan een groep afhangt van de identiteitsinformatie die ze van die groep ontvangen. Als discriminatie als oneerlijk wordt ervaren, zullen de immigranten worden ontmoedigd om zich als onderdeel van die nationale groep te zien en niet betrokken raken. Vijandigheid jegens de nationale outgroup is het resultaat. De-identificatie gaat over de afwezigheid van de intentie om betrokken te raken doordat je niet bij de nationale gemeenschap kan horen door obstakels. Disidentificatie gaat over het proces van steeds minder betrokken raken bij de nationale ingroup, ervan uitgaande dat dat ooit wel zo was.
Doel en hypothese
Deze studie is een longitudinaal onderzoek naar de psychologische en 'attitudinale' gevolgen van ervaren discriminatie en etnische en nationale identificatie. RIM en RDIM worden getest, die elkaar niet uitsluiten maar wel anders zijn. De hypotheses zijn:
Ervaren discriminatie vergroot etnische identificatie en verkleint psychologisch welzijn
Vergrootte etnische identificatie beschermt welzijn tegen de effecten van discriminatie
Etnische discriminatie zal de nationale identificatie doen verkleinen en een negatieve houding tegen de nationale outgroup opwekken
De negatieve impact van ervaren discriminatie op de houding tegen de nationale outgroup wordt gemedieerd door verkleinde nationale identificatie
Er is een wederkerend effect: hoe erger het originele psychologisch welzijn van immigranten, hoe meer discriminatie zij zullen rapporteren en vice versa
Het psychologische welzijn van immigranten zal ook hun houding beïnvloeden tegen de nationale outgroup
Waargenomen etnische discriminatie, psychologisch welzijn, en houding tegen de nationale outgroup zijn gerelateerd aan elkaar 'cross-sectioneel': minder discriminatie leidt tot meer welzijn en positievere houding tegen de nationale groep.
De context van de studie
Het onderzoek is uitgevoerd op immigranten uit de voormalige Sovjet Unie die naar Finland zijn gemigreerd. Dit is de grootste groep immigranten in Finland. Er zijn best wat problemen geweest met deze groep, zoals werkloosheid en politiek wantrouwen. Er is veel discriminatie, vooroordelen, en stigmatisering.
Methode
Participanten en sampling procedures
Er deden 293 Russen, Estlanders en Finnen mee aan het 8-jarige onderzoek tussen 1996 en 2004. Het zijn jonge immigranten uit 1961-1976: eerste generatie immigranten waarvan nog maar 7,2% een Finse burger waren.
Metingen
Etnische en nationale identificatie werd gemeten door vragen als 'ik beschouw mijzelf Fins'. Waargenomen discriminatie werd gemeten door vragen naar het ervaren van discriminatie in bijvoorbeeld werk zoeken. De houding tegen de nationale outgroup werd gemeten door vragen als 'ik vind dat Finnen even aardig kunnen zijn als leden van mijn etnische groep'. Psychologisch welzijn wordt gemeten door naar symptomen voor stress, wantrouwen, depressie te vragen.
Resultaten
Etnische identificatie was sterker dan nationale identificatie. Psychologisch welzijn had geen significant verschil na 8 jaar. H1 en H2 worden niet ondersteund door de cijfers. H3 en H4 wel: ervaren discriminatie had een significant negatief effect op nationale identificatie, wat weer een significant effect had op de houding tegen die nationale outgroup. Ook H5 en H6 zijn ondersteund: psychologisch welzijn voorspelt waargenomen discriminatie en de houding tegen de nationale outgroup. Bij de tweede meting correleerde nationale identificatie negatief met waargenomen discriminatie. Ook hypothese 7 is ondersteund: de drie factoren hebben een significant effect op elkaar. Tot slot de relatie tussen etnische en nationale identificatie: deze waren negatief gerelateerd aan elkaar in de eerste meting, tijdens de tweede meting was geen significante relatie.
RIM wordt niet ondersteund door de cijfers, RDIM wel. Nationale identificatie medieert voor een deel de relatie tussen waargenomen discriminatie en de houding tegen de nationale outgroup.
Discussie
De RDIM werd wel ondersteund, maar de RIM niet. De 'Group Engagement Model' zegt dat een negatieve behandeling door de nationale outgroup de wil bepaalt van de immigrantengroep om zich met hen te identificeren, evenals de houding tegen hen. Niet alleen waargenomen discriminatie is dus een oorzaak voor vijandigheid, maar ook verminderde nationale identificatie.
Waargenomen discriminatie heeft geen lange-termijn effect op welzijn. Er kunnen andere stressoren zijn die welzijn moeilijk maken, zoals slechte aanpassing doordat iemand de taal niet spreekt. Psychologisch welzijn blijkt minder bepaald te worden door het absolute niveau van waargenomen discriminatie dan door een vergroting hiervan. Veel stress vergroot de kans op discriminatie en de ontwikkeling van een negatieve houding.
De RIM is niet ondersteund, misschien omdat:
Het gemiddelde niveau van ingroup identificatie al heel hoog lag
Deze immigranten hun situatie als tijdelijk zagen
Zelfverzekerdheid niet is gebruikt als maat voor welzijn (en in veel andere studies wel).
Het effect van zelfvertrouwen en stress moet nog verder onderzocht worden. Een groot nadeel van deze studie is dat ongeveer de helft van de participanten halverwege de studie is afgehaakt. Ook was er een gender-bias: er waren meer vrouwen. Echter er was geen significant verschil tussen mannen en vrouwen.
De auteurs raden aan om beleid in multiculturele samenlevingen meer te richten op de nationale identiteit, burgerschap en gedeelde waarden moeten gedefinieerd worden. Discriminatie is een obstakel en moet dus bestrijd worden. Lange termijn psychologische adaptatie is nodig voor integratie.
25 – The immigration dilemma (Esses, Dovidio, Jackson & Armstrong)
Introductie
Multiculturalisme en mondiale openheid zijn breed gedragen waarden. Vooroordelen komen echter ook veel voor. Deze dualiteit komt ook voor bij discriminerende Amerikanen die vinden dat zwart en blank gelijk moet zijn. In dit onderzoek wordt gekeken hoe idealen zoals acceptatie samengaan met psychologische bedreiging voor immigranten. Deze bedreiging kan materieel zijn, in termen van welzijn, of symbolisch, in termen van sociale identiteit. De 'realistic group conflict theory' zegt dat wanneer mensen competitie om bronnen ervaren, groepen zullen proberen elkaars toegang tot die bronnen te reduceren. De sociale categorisatie theorie zegt dat het indelen van mensen in outgroup ingroup ervoor zorgt dat mensen afstand tussen groepen ervaren (positive distinctiveness). Het beperken van de kansen van leden van de andere groep draagt hieraan bij. In dit artikel zal de rol van waargenomen competitie en groepsidentiteit op de houding tegen immigranten behandeld worden.
Immigranten hebben een fundamenteel dilemma: als ze het economisch slecht doen houden ze de samenleving tegen in groei, en als het sociaal niet goed gaat is dat slecht voor de collectieve identiteit. Maar als immigranten economisch succes hebben, wordt soms ook negatief over ze gedacht, omdat ze dan de bronnen voor de anderen bedreigen.
Immigratiebeleid hierover verschilt. In Canada is het beleid bijvoorbeeld gericht op economisch succes voor immigranten. Volgens de auteurs leidt dit echter tot een negatieve houding tegen immigranten.
Immigratie naar Noord-Amerika
Het onderzoek is gericht op immigratie naar Canada en de VS. In Canada is een jaarlijks immigratieplan dat een gewenst aantal immigranten per jaar vaststelt, in de categorieën economische klasse immigranten en familieklasse immigranten. De economische migranten worden geselecteerd op vaardigheden waarmee de economie in Canada versterkt kan worden. Een klein deel van de toegestane immigranten is vluchtelingen. De nadruk ligt dus op versterking van Canada. In de VS wordt de immigrantenstroom beperkt door de Immigration Act. Drie soorten immigranten worden toegelaten: employment-based, gesponsord door de familie en voor een diversiteitsprogramma. Het grootste deel is de familie-categorie. Er is veel nadruk op de opleiding van immigranten, weinig laagopgeleiden worden binnengelaten. Het programma is zo uitgewerkt dat er geen schade is voor banen en kansen voor Amerikanen. In beide landen wordt dus geselecteerd op kansrijke immigranten.
Theoretisch kader
Echter, er wordt veelal gedacht dat er competitie is om 'resources'. Dit idee is getheoretiseerd door 'The Instrumental Model for Group Conflict'. Deze zegt dat schaarste en dominantie van een bepaalde groep leidt tot de ervaring van competitie, waardoor men wordt gestimuleerd strategisch de bronnen van competitie uit te schakelen. Het idee van schaarste komt van het idee dat de bronnen beperkt zijn: er is niet oneindig veel banen, kapitaal, sociale, politieke en economische macht. Schaarste, ongelijke verdeling en een dominante groep leiden tot het idee van competitie.
Wanneer men de groepscompetitie wil weghalen, kan dit leiden tot het negeren of discrimineren van groepen, een negatieve houding tegen haar leden, of weerstand tegen beleid dat een groep bevoordeelt.
Determinanten van de houding tegen immigranten en immigratie
Er zijn twee hypotheses:
negatieve attitudes tegen immigranten zouden sterker worden wanneer de economische situatie achteruit gaat
immigratiebeleid dat de economische kansen van immigranten bevordert leidt tot het idee van competitie.
Ervaren groepscompetitie voor bronnen
Om het 'Instrumental Model of Group Conflict' te testen zijn meerdere studies uitgevoerd. In Canada werden in universiteiten participanten gevraagd een editorial over immigranten te lezen. Sommigen gingen over succesvolle immigranten, andere bleven daarover neutraal. De respondenten kregen vragen over hun houding tegen deze immigranten. Hieruit bleek dat respondenten die hadden gelezen over succesvolle immigranten, vonden dat dit leidde tot minder beschikbare banen. De houding over immigratie was negatiever bij diegenen die lazen over een succesvolle immigrant in een krappe arbeidsmarkt. Ze waren negatiever over de specifieke (fictieve) immigrantengroep.
Oriëntatie op sociale dominantie
Ten tweede wilden de auteurs de 'sociale dominantie oriëntatie' testen: mensen in hoge-status groepen die de relatie tussen groepen als competitie zien, zullen vooral vooroordelen hebben en discrimineren tegen outgroups. Deze hypothese is bevestigd door de cijfers: sociale dominantie oriëntatie gaat samen met een negatieve attitude, weinig bereidheid immigranten te versterken. Hierbij moet nog gezegd worden dat dit effect niet altijd bevestigd wordt in experimenten, en dat er geen relatie blijkt te zijn tussen een rechtse politieke voorkeur en de houding jegens immigranten.
'Zero-sum beliefs' en etnische vooroordelen
De auteurs deden nog een extra serie onderzoeken in Canada en de VS om te onderzoeken welke factoren de relatie tussen Sociale Dominantie Oriëntatie en immigratie attitude beïnvloeden. De verwachting was dat zero-sum beliefs hierbij belangrijk zouden zijn. Dit betekent het geloof dat er een vaste hoeveelheid bronnen is, en als de een dus meer krijgt, krijgt de ander minder. Volgens de auteurs is dit de beste verklaring voor de relatie tussen de vooroordelen en de sociale dominantie oriëntatie. Zero-sum beliefs werden gemeten door vragen als: 'wanneer de immigranten meer winst maken, gaan Canadezen economisch achteruit'. Uit de resultaten bleek dat dit een zeer sterk verband hield met de resultaten van vorige studie: diegenen die hoog scoorden op sociale dominantie oriëntatie scoorden hier ook hoog, en hadden dus ook veel etnische vooroordelen.
Een tweede studie werd uitgevoerd met een soortgelijk doel, maar dan het effect van zero-sum beliefs als mediator tussen sociale dominantie oriëntatie en immigratie (in plaats van vooroordelen). Hierbij werd gefocust op zwart en Aziatisch in Amerika. Ook hier werd de hypothese ondersteund, sociale dominantie was sterk gerelateerd aan negatieve attitudes over Aziaten en zwarten in de VS. Dit effect was sterker voor Aziaten. Ook was er een verband met de bereidheid om betrokken te raken met deze immigrantengroepen.
De auteurs concluderen dat groepscompetitie negatieve attitudes voorspelt. Media-uitingen over het succes van immigranten kunnen een zeer negatief effect hebben. Ook blijkt dat algemene etnische vooroordelen een minder sterke relatie hebben met deze negatieve attitude, het gaat dus echt specifiek over competitie.
Overtuigende boodschappen over immigratie
De mate waarin er een dreiging wordt ervaren, zowel materieel als symbolisch, is dus cruciaal in de houding tegenover immigranten. Welke implicaties heeft dit voor de boodschappen die de wereld in gestuurd worden om deze houding te veranderen?
Streven naar Zero-Sum Beliefs over competitie tussen groepen
Om te testen of deze negatieve gevolgen van de ervaren competitie omgebogen kunnen worden, hebben de auteurs een studie gedaan in de VS en Canada. Mensen werden gevraagd een editorial te lezen die neutraal of positief was over immigranten, of probeerde zero-sum beliefs weg te halen (3 versies). Daarna werd de attitude gemeten over immigranten. De resultaten waren dat, zowel in Canada als in de VS, degenen die een editorial lazen waarin zero-sum beliefs werden tegen gepraat, juist nog iets negatiever werden over immigranten. Dit werkte dus niet.
Perceptie van de ingroup veranderen
Daarom probeerden de auteurs nog een studie. Hierin verwachten ze dat, als mensen iets lezen waarin immigranten als deel van hun ingroup worden gepresenteerd, de zero-sum beliefs weg zouden vallen. Het idee van competitie werd dan dus weggehaald. Dit is gebaseerd op het 'common ingroup identity model', die zegt dat wanneer mensen worden gepresenteerd als deel van de ingroup, cognitieve en motivationele processen zorgen voor betere attitudes. Dit experiment werd in Canada uitgevoerd. 4 editorials werden uitgedeeld: neutraal; met nadruk op gemeenschappelijke etniciteit; met nadruk op gemeenschappelijke nationaliteit; en met nadruk op beiden. Degenen die al een hoge sociale dominantie oriëntatie hadden gingen veel positiever over immigranten denken bij alle versies behalve de neutrale. Er was dus een sterk effect. De editorial met nadruk op zowel gemeenschappelijke etniciteit als nationaliteit had het beste effect op de attitude over immigranten. Alleen de houding tegen immigratie in het algemeen veranderde niet significant.
Dit toont aan dat pro-immigrant campagnes zich moeten richten op immigranten als deel van de maatschappij.
Toekomstig onderzoek en conclusies
Er wordt nog onderzoek gedaan naar de bronnen waarover competitie wordt ervaren, zoals culturele waarden. Ook wordt nog onderzocht welke rol het bekend worden met immigranten speelt, nu we weten dat ingroup perceptie zo'n groot effect heeft. Het waarnemen van de gelijkenissen met immigranten zou positief kunnen zijn. Ook willen de auteurs nog weten welke andere strategieën effectief zijn om de houding tegen immigranten te verbeteren.
26 – Op achterstand (Andriessen, Nievers & Dagevos)
1 Discriminatie op de arbeidsmarkt
Er is een hardnekkige en oplopende achterstand op de arbeidsmarkt: Niet-westerse migranten kampen vaak met werkloosheid en hebben vaker tijdelijke arbeidscontracten. Dit geldt ook nog voor de tweede generatie. Bovendien loopt sinds de crisis in 2008 de werkloosheid juist voor hen op.
Dit wordt vaak in verband gebracht met een gebrek aan vaardigheden, kennis en kunde die van belang zijn voor positieverwerving op de arbeidsmarkt. Dit wordt ook wel menselijk kapitaal genoemd. Toch verklaren de verschillen in menselijk kapitaal tussen niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders niet volledig de achterstand op de arbeidsmarkt. Discriminatie kan ook een factor zijn. Dit is gedefinieerd als het nadelig behandelen van personen omdat zij behoren tot een bepaalde groepering of daartoe worden gerekend. Statistische discriminatie is het verschijnsel dat (vermeende) kenmerken van een groep aan individuele leden van die groep worden toegeschreven.
Discriminatie is wetenschappelijk moeilijk aan te tonen. Mensen geven niet graag toe dat ze discrimineren of zijn zich er niet van bewust. Onderzoek onder werkgevers, of het vragen naar ervaringen met discriminatie kan wel veel duidelijk maken. Ook decompositieanalyses worden veel gebruikt: het vergelijken van de posities die niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders innemen op de arbeidsmarkt en te analyseren of personen met dezelfde kwalificaties ook dezelfde posities behalen. Ook worden praktijktests gedaan: twee sollicitanten die alleen van elkaar verschillen in etnische achtergrond reageren op dezelfde vacature en vervolgens wordt het gedrag van de werkgever gemeten.
2 Positie op de arbeidsmarkt: aanwijzingen voor discriminatie?
Sinds de crisis van 2008 is de arbeidsmarkt verslechterd. Jongeren, laaggeschoolden en degenen die werkzaam zijn in conjunctuurgevoelige sectoren verliezen doorgaans als eersten hun baan. Niet-westerse migranten horen hier veel vaker bij. Hoe dat komt zullen we nu zien. De auteurs gaan uit van het beginsel van evenredigheid: als autochtonen en niet-westerse migranten over dezelfde kwalificaties, kennis en vaardigheden beschikken, dan zouden zij ook dezelfde positie op de arbeidsmarkt in moeten nemen.
Voor de slechtere positie op de arbeidsmarkt zijn drie algemene indicatoren te onderscheiden: werk- loosheid, vast of tijdelijk werk, en het beroepsniveau waarop men werkzaam is. Wanneer je niet-westerse migranten vergelijkt met autochtonen blijkt dat discriminatie wel degelijk bestaat (en dus niet alles te verklaren is door omstandigheden). Dit is het sterkst bij de instroom op de arbeidsmarkt. Bij zowel het vinden van werk, als het krijgen van een vaste arbeidsrelatie stuiten niet-westerse migranten op extra belemmeringen. Bij beroepsniveau vinden we minder aanwijzingen voor discriminatie. Op de werkvloer wordt ook gediscrimineerd, dit betreft veelal pestgedrag of schelden.
Onder Antilliaanse Nederlanders is de werkloosheid het hoogst. Surinaamse Nederlanders hebben de laagste werkloosheid. De werkloosheid van de niet-westerse migranten bedraagt immers ruim 13%, die van de autochtonen ruim 4%. Ruim de helft van het verschil tussen autochtone Nederlanders en niet-westerse migranten wordt verklaard door verschillen in productieve kenmerken tussen deze groepen. De etnische hiërarchie in een samenleving, de rangorde van etnische groepen met betrekking tot de sociale afstand die zij ten opzichte van elkaar in willen nemen, is niet statisch, maar verschuift. Het beeld van Antillianen wordt steeds slechter. Bij de vrouwen is het onverklaarde deel kleiner dan bij de mannen. De generaties verschillen niet zoveel. De werkloosheid vormt vooral onder niet-westerse jongeren een probleem, misschien door de belemmeringen die zij ondervinden bij het betreden van de arbeidsmarkt in een laagconjunctuur.
De arbeidsmarkt flexibiliseert, door toegenomen concurrentie, globalisering en een steeds veranderende economische groei. Niet-westerse migranten hebben vaker een flexibel arbeidscontract dan autochtone Nederlanders, ook als rekening gehouden wordt met productieve kenmerken. Laagopgeleiden en jongeren zijn oververtegenwoordigd onder de flexibele arbeidskrachten. Niet-westerse mannen maken vaker deel uit van de flexibele schil. De positie van niet-westerse vrouwen lijkt minder te worden beïnvloed door discriminatie dan de positie van de mannen. Niet-westerse jongeren zijn veel vaker aangewezen op tijdelijke arbeidscontracten dan autochtone jongeren.
Autochtone Nederlanders hebben gemiddeld het hoogste beroepsniveau. Antilliaanse Nederlanders komen hier het dichtst bij in de buurt, Turkse Nederlanders staan er het verst vanaf.
3 Discriminatie door uitzendbureaus
Niet-westerse migranten vinden voor een belangrijk deel werk via uitzendbureaus: zij zijn drie tot vijf keer vaker werknemer in de uitzendbranche dan autochtone Nederlanders. Ze komen daar op meerdere manieren terecht: zij lopen binnen, sturen een al dan niet open sollicitatie, of worden geworven. Intercedenten schatten in hoe makkelijk het zal zijn om de werkzoekenden aan werk te helpen, door aanbodfactoren, technisch-instrumentele vaardigheden en sociaal-normatieve vaardigheden. Het selectieproces bestaat uit een screening, matching met vacatures, en selectie door de werkgever. Bij screening zijn de vragen: wat wil de kandidaat, wat kan hij/zij, en is er (naar verwachting) een passende vacature beschikbaar. In deze studie staan twee sollicitatiemanieren centraal: online solliciteren en persoonlijk langsgaan. Twee soorten praktijktests zijn uitgevoerd, met fictieve kandidaten. De vraag is of intercedenten bij de eerste screening evenveel interesse tonen in gelijk- waardige kandidaten met een verschillende achtergrond.
Uit een multilevelanalyse bleek dat bij het eerste selectiemoment geen verschil werd gemaakt tussen autochtone als niet-westerse werkzoekenden, mannen of vrouwen. Er is hier dus geen discriminatie. Ook werd getest door acteurs langs te laten gaan bij het uitzendbureau, met hetzelfde cv, en door professionals vastgesteld gelijkwaardige kenmerken. De etnische verschillen zaten in uiterlijk en naam. De Antillianen en autochtonen werden significant beter beoordeeld.
Er werden ook in-person tests gedaan met acteurs die langs gingen bij uitzendbureaus. Hieruit bleek dat de niet-westerse kandidaten minder kans op werk kregen: 28% tegen 46% van de autochtonen. Ook bleek dat vrouwen een grotere kans hadden dan mannen. Tussen de etnische groepen blijkt dat Marokkanen niet significant van de Nederlanders verschilden, maar de andere groepen wel. De in-person test verschilt dus van de online test, waar geen discriminatie is.
4 Werkzoekgedrag van niet-westerse migranten
In plaats van alleen naar belemmeringen te kijken, zullen we nu bespreken wat niet-westerse migranten zelf doen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Werkzoekgedrag is slechts een van de vele factoren is die bepalen of men al dan niet werk vindt. Ook motieven, competenties en beperkingen spelen een rol. Dit is onderzocht met een kwalitatieve methode, door in een diepte-interview open vragen te stellen aan niet-westerse migranten. Het waren Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen, in 9 focusgroepen in combinaties van hoog/midden/laag opgeleid, werkend, man of vrouw.
Uit de resultaten blijkt dat de werkethos bij veel migranten laag is, werken moet: het zijn extrinsieke waarden. Een deel benadruk ook intrinsieke waarden, zoals zelfstandigheid en zelfontplooiing. Ook familiedruk speelt een rol. Als belemmeringen worden leeftijd, werkervaring, lage opleiding, een gebrek aan werkzoekvaardigheden, uiterlijke verschijnselen (gouden tanden, hoofddoeken) en discriminatie genoemd.
Strategieën om deze belemmeringen het hoofd te bieden zijn:
een goede voorbereiding in de vorm van een geformuleerde motivatie en het verdiepen in het bedrijf
omscholing
uiterlijkheden aanpassen
houding en manier van spreken aanpassen
'gewoon' (niet allochtoon) voordoen
soms worden zelfs nieuwe namen bedacht
bepaalde organisaties mijden of juist opzoeken
5 Discriminatie op de arbeidsmarkt: wat doen migrantenorganisaties?
Nederland kent een groot aantal organisaties die zijn opgezet voor en door migranten: migrantenorganisaties, zelforganisaties of allochtone vrijwilligersorganisaties. Wat doen zij om de arbeidsmarktparticipatie van hun achterban te bevorderen en discriminatie tegen te gaan? Vinden zij dat ze zich in moeten zetten voor deze doelen? En zo ja, welke mogelijkheden zien zij om de kansen van hun achterban op de arbeidsmarkt te vergroten?
Migrantenorganisaties vinden dat de positie van migranten op de arbeidsmarkt moet worden verbeterd. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt volgens hen niet bij hen, vanwege de belemmering dat zij onvoldoende politieke macht en financiële en personele middelen hebben.
Een groot deel van de migrantenorganisaties vindt dat zij een kleine rol kunnen vervullen, onder andere door het nemen van kleinschalige initiatieven, zoals het organiseren van workshops solliciteren. Sommigen doen dit ook. Door teruglopende financiële armslag door afnemende subsidiegelden gebeurt dit vaak ad hoc en op individueel niveau. Een meer structurele, projectmatige ondersteuning is volgens de respondenten door een gebrek aan mensen en middelen moeilijk. Ook wijzen migrantenorganisaties op de mogelijkheden om kleine politieke druk uit te oefenen: zoals het onderwerp op de politieke agenda houden, de overheid informeren over de stand van zaken en als deskundigen mee praten over oplossingen en beleid. Het verbeteren van het imago van de achterban vindt men iets vaker tot de eigen taken behoren dan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie. Activiteiten die de organisaties het afgelopen jaar ontplooiden om het imago op te schroeven zijn onder meer het reageren op negatieve berichtgeving in de media, het zelf naar buiten brengen van positieve berichten over de achterban en het organiseren van ontmoetingen tussen de achterban en autochtone Nederlanders. De organisaties zijn niet allemaal positief over de effecten van deze acties. Men is bang dat vooral de negatieve berichtgeving blijft hangen. Wel verwacht men dat de beeldvorming in de loop der tijd vanzelf zal veranderen. Nu al verschuift de (negatieve) aandacht steeds meer richting de MOe-landers, de migranten uit Midden- en Oost-Europa.
Veel aandacht van media, politiek en samenleving gaat naar Marokkaanse Nederlanders. Dit zou volgens sommige organisaties ten koste gaan van de aandacht voor het deel van de Surinaamse en Turkse Nederlanders dat tussen wal en schip dreigt te vallen. Ze willen dat hun achterban meer evenwichtig in beeld wordt gebracht.
6 Discriminatie op de arbeidsmarkt: balans van de Discriminatiemonitor
In dit hoofdstuk wordt de vraag beantwoord of discriminatie mede de oorzaak is voor de achterstand, en wat daarvan de achtergrond is. We kunnen concluderen dat er discriminatie is. Dit blijkt uit de praktijktests, kwantitatieve analyses, en interviews. Vanwege (statistische) discriminatie en het bestaan van ongunstige beelden over migrantengroepen wordt de productiviteit van migranten meestal lager ingeschat. Zij komen verderop in de rij te staan. Bij een ruime arbeidsmarkt is die rij langer dan in een krappe arbeidsmarkt, met wisselende kansen om aangenomen te worden als gevolg.
Discriminatie treft vaker jongeren, mannen en degenen in het onderste segment van de arbeidsmarkt. Niet-westerse mannen ondervinden meer discriminatie dan niet-westerse vrouwen. Jongeren uit migrantengroepen staan er op de arbeidsmarkt slecht voor. Discriminatie doet zich relatief vaak voor in het onderste segment van de arbeidsmarkt. Tot slot komt discriminatie vaker voor bij functies waarin sprake is van klantcontact dan in functies waarin daarvan geen sprake is. De Marokkaanse groep heeft de laagste status.
Taste-based discriminatie, gebaseerd op een afkeer van niet-westerse migranten, is niet bevestigd in het onderzoek. Statistische discriminatie is wel duidelijk gebleken. Dat gaat als volgt: Marokkanen zijn relatief vaak crimineel, deze jongen is een Marokkaan, dus de kans dat hij crimineel is, is relatief groot, dus neem ik hem niet aan. Dit komt vooral voor bij de selectie door uitzendbureaus.
Er zijn meerdere strategieën mogelijk om met deze discriminatie om te gaan, zoals copingsstrategieën en gedragsstrategieen. Sommige migranten gaan onder hun niveau solliciteren, of een eigen onderneming starten. Migrantenorganisaties kunnen incidenteel hulp bieden, maar zijn sceptisch.
Er moet nog onderzoek gedaan worden naar de achtergronden van discriminatie, er zijn herhalingen van de praktijktests nodig en successen bij het bestrijden van discriminatie moeten in kaart gebracht worden.
27 – Migrant's Agency in the Smuggling Process (Van Liempt & Doomernik)
Introductie
Salt en Stein maakten een model waarin de internationale migratie werd gezien als globale handel met legale en illegale kanten; een gesloten cirkel van betaald vervoer in mensen; een complex geïnstitutionaliseerd netwerk. Dit model is het beste wat er is over mensensmokkel, maar laat motieven anders dan winst maken buiten zicht. De ervaringen en ideologie van smokkelaars wordt niet meegenomen. In dit artikel wordt smokkel gezien als alles waarbij immigranten worden geholpen ongezien de grens over te gaan. In dit paper wordt ingegaan op de rol van de migrant zelf, die dus niet als passief wordt gezien. Hoeveel invloed hebben ze zelf op het proces? Waarom beslissen ze dat ze willen migreren, en waarheen? Ook zal naar de interactie met de Nederlandse overheid gekeken worden, en de asielwetten in het speciaal.
Methodologie
Voor het artikel werden interviews gedaan met migranten uit Irak, Afrika en Rusland, en met NGO's die met migranten te maken hebben. De ondervraagden waren vooral asielzoekers. Ze werden ondervraagd door een onderzoeksassistent met dezelfde etniciteit, in een open sfeer. Er werd een biografische methode gevolgd: levensverhalen werden opgetekend.
Ongewone migratie naar Nederland
Er zijn 3 fases waarin Nederland heeft gereageerd op de aankomst van illegale migranten:
verwelkomend
stilzwijgend tolereren
buitensluiten en uitzetten (sinds 1991)
Sinds de jaren '90 zijn steeds meer juridische maatregelen genomen, en worden illegale migranten steeds meer gezien als mensen die de mogelijkheden misbruiken. De angst voor het verliezen van sociale cohesie speelt een grote rol. Vanaf 2001 is de hoeveelheid asielaanvragen drastisch gedaald.
Het eerste rapport dat over mensensmokkel ging was in 1996, toen begon het dus echt een probleem te worden. De meeste asielzoekers in Nederland zijn gesmokkeld. Dit is waarschijnlijk meer geworden, en ook meer dan in andere Europese landen, dat weten we uit cijfers over visum-aanvragen. Er is een handel in visa, vooral in Turkije en Rusland.
Hoe beschrijven migranten hun smokkelaar?
Het meeste onderzoek naar smokkel is gedaan door criminologen en gaat over grote zaken. Hierdoor worden kleinere organisaties niet gezien. Sociologisch onderzoek gaat meer over de relatie tussen criminaliteit en staat en samenleving. Het gedeelde belang van smokkelaars en migranten zorgt voor een complex proces, anders dan het traditionele beeld van een actieve smokkelaar en passieve migrant. Uit eerder onderzoek bleek al dat veel migranten hoog opgeleid zijn.
Veel smokkelaars hebben een verleden van producten smokkelen, en zijn soms zelf gesmokkeld. Veel respondenten in dit onderzoek noemden hun smokkelaar geen smokkelaar, omdat ze zelf om hulp hebben gevraagd. Ze worden gezien als slechte gewelddadige mensen, maar vaak ook wel als gewone burgers die zelf ook geen alternatief hebben. Vanwege het gedeelde belang omschrijven veel migranten hun smokkelaar als dienstverlener.
Hoe komen migranten in contact met hun smokkelaar?
Vaak gebeurt dit via familieleden, vrienden of kennissen. Veel respondenten hadden hier niet met veel mensen over gepraat, vanwege hun angst betrapt te worden. Soms is het algemeen bekend waar smokkelaars te vinden zijn, zoals in vluchtelingenkampen. Vaak gaan er verhalen over 'goede' smokkelaars: die gaan goed met de klanten om, maken geen fouten, geven eten, rust, veiligheid, enz. Vaak doen migranten hun best iemand te vinden met een goede reputatie. Veel smokkelaars geven garanties, en veel soorten betalingsregelingen worden afgesproken om vertrouwen te wekken.
De beperkte mogelijkheden voor gesmokkelde migranten om hun bestemming te bepalen
Migranten zijn erg afhankelijk van hun smokkelaar, informatie over de eindbestemming klopt vaak niet. Ook kunnen ze dit vaak zelf niet kiezen. Veel migranten hadden een ander land verkozen boven Nederland, maar werden hier achtergelaten. Het liefst willen migranten naar Engeland, Scandinavië, Frankrijk, Canada of de VS. Veel migranten werden aangehouden op Schiphol (tussenbestemming) vanwege valse papieren, en vroegen toen maar asiel aan. De migranten worden ook heel vaak verkeerd geïnformeerd over alles. Vaak willen migranten gewoon naar Europa, en weten ze niets van de afzonderlijke staten. De informatie die ze hebben komt van kennissen en door het koloniale verleden. Factoren in de keuze zijn toegankelijkheid, complexe asielprocedures, historische en politieke banden tussen de landen, economische mogelijkheden, en algemene beelden van de landen.
Negatieve kanalisering is het effect dat smokkelaars vaak meer dan sociale netwerken bepalen waar de migrant terecht komt. Soms is er een onderhandelingsproces over de eindbestemming en de prijs, waar Nederland vaak de goedkoopste optie is. Mensen met meer geld hebben keuze, minder gevaarlijke routes, en tijd om zich te oriënteren.
Welke criteria bepalen de beslissingen van de smokkelaars?
De eindbestemming wordt gekozen aan de hand van vier factoren:
het gemak waarmee migranten binnengebracht kunnen worden,
of er vraag is voor een eindbestemming, dus waar de meeste mensen heen willen,
of het smokkelen rendabel is,
of er al connecties en netwerken met het land zijn.
Lang was Nederland een favoriete bestemming, vanwege weinig moeilijkheden en lage straffen.
De nieuwe vreemdelingenwet en smokkel naar Nederland
Vroeger was Nederland dus een populair smokkelland, zowel als eindbestemming als tussenbestemming. Dit komt ook door de goede infrastructuur. Tegenwoordig zijn er snelle asielprocedures (48 uur voor de eerste fase). Voor de smokkelaar is het belangrijk dat de asielzoeker niet direct terug wordt gestuurd, vanwege de reputatie. De ondervraging wordt vaak geoefend en migranten worden goed voorbereid. Inconsistenties kunnen desastreus zijn voor een migrant.
Sinds de nieuwe wet is het deel dat afgewezen wordt vergroot. Er zijn twee procedures: normaal en versneld. 40-45% gaat via een versnelde procedure, 87% werd afgewezen in 2002. Afgewezen asielzoekers moeten op eigen initiatief vertrekken. Als ze dit niet doen, worden ze opgepakt en gedeporteerd. Waarschijnlijk vanwege deze wet is Nederland een minder populaire bestemming geworden. Waarschijnlijk zorgt dit voor een stijging in Scandinavië.
Een andere optie om de autoriteiten te vermijden is ondergronds. Hierover is minder bekend. Soms wil een immigrant na een tijd weer verder reizen. Dit gebeurt dan met valse papieren met het vliegtuig of op de boot, vaak naar Engeland.
Conclusie
Niets is zeker, maar waarschijnlijk hebben nieuwe wetten in Nederland niets uitgemaakt voor het aantal smokkelaars. Wel weten we dat de meeste Nederlandse asielzoekers gesmokkeld zijn. Het model van Salt en Stein is goed maar statisch, er zijn veel verschillende overwegingen die de processen beïnvloeden. Er zijn drie basistypen interactie tussen de smokkelaar en de migrant:
migranten kiezen de eindbestemming en de smokkelaar faciliteert
de smokkelaar bepaalt vanwege verschillende motieven de eindbestemming
er is onderhandeling tussen smokkelaar en cliënt.
Het is dus niet alleen georganiseerde misdaad, vertrouwen speelt een grote rol, migranten proberen zich echt te oriënteren en er is een gedeeld belang tussen smokkelaar en migrant. Veel migranten eindigen ergens anders dan gewenst, en komen in een sociaal isolement. Een tweede verhuizing is dan het gevolg, met alle risico's van dien.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1804 |
Add new contribution