Samenvatting: Economic Methodology. Understanding Economics as a Science - deel 1
- 1078 keer gelezen
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Een meer beschrijvende type methodiek dat zich rechtstreeks afstelt op de empirische praktijken van de moderne wetenschap en waar geen plaats meer is voor a priori redeneringen’. Deze situatie wordt soms aangeduid als de naturalistische wending (naturalistic turn). Hands associeert de naturalistische wending met een nieuwe kijk op de kennistheorie die wordt aangemerkt als de genaturaliseerde epistemologie. Met een genaturaliseerde epistemologie gaat de filosofie bij het vaststellen van kennis uit van de moderne wetenschap. Binnen deze algemene ontwikkeling blijkt ook sprake van verschillende benaderingen. Twee benaderingen die bijzonder geschikt zijn voor de sociale wetenschappen worden door Hands bestempeld als de sociologische wending en de economische wending. Het belangrijkste idee achter elk van deze benaderingen is dat het redeneren over wat als kennis geldt, gebaseerd moet zijn op praktijken van de moderne sociale wetenschappen en niet op de methoden en concepten van abstract filosofisch redeneren. Dus als er gekeken wordt naar de manier waarop de sociologie gebruikt is om wetenschap en kennis uit te leggen, wordt er gesproken over de sociologie van wetenschappelijke kennis. Als er echter gekeken wordt hoe de economie gebruikt is om wetenschap en kennis uit te leggen, kan dit worden aangeduid als de economische aspecten van wetenschappelijke kennis.
De sociologie van wetenschappelijke kennis (SWK)
De traditionele filosofie van de wetenschap beschouwt wat in de wetenschappelijke theorieën juist of onjuist. De SWK richt zich op wat juist of onjuist is ten aanzien van het gedrag van de wetenschappers. Zij stellen dat als de wetenschap zou worden gezien als socially constructed dat dan de aanvaarding van een wetenschappelijke theorie afhankelijk zou zijn van de verenigbaarheid van deze theorie met de sociale belangen van de wetenschappelijke gemeenschap. Verder wordt door de SWK ook de ‘received view’ van de wetenschap verworpen. Volgens hen is er geen dergelijk bevoorrecht gebied van wetenschappelijke redenering. Het bepalen van wat als een gerechtvaardigde gevolgtrekking geldt, is namelijk afhankelijk van de overtuigingen van wetenschappers en deze weerspiegelen factoren die specifiek voor hen gelden. De SWK weerspiegelt de invloed van het werk van Kuhn op wetenschappelijke paradigma's en wetenschappelijke revoluties op twee belangrijke wijzen:
Shapin en Schaffer wezen erop dat het geschil tussen Hobbes en Boyle bredere maatschappelijke vraagstukken betrof. Voor Hobbes was dissidentie een ongerechtvaardigde oorzaak van sociale onrust. Boyle geloofde echter dat kennis experimenteel verkregen werd en het daardoor vaak fragmentarisch en onvolledig was. Hierdoor was dissidentie volgens hem gerechtvaardigd; het weerspiegelde namelijk een onvermijdelijke diversiteit van meningen. Shapin en Schaffer beargumenteerden dat oplossingen voor kennisproblemen vaak verweven zijn met praktische oplossingen voor problemen van sociale orde. Dit had volgens hen tot gevolg dat de definitie van kennis altijd diverse sociale belangen zal blijven weerspiegelen.
De ‘Edinburgh Strong Programme’ en de laboratoriumonderzoekbenadering
De eerste invloedrijke SWK verklaring staat bekend als de Edinburgh School Strong Programme en werd geopperd door Barnes en Bloor. Omdat deze sociologische studie van het wetenschappelijk programma de radicale stelling heeft dat alle wetenschappelijke kennis maatschappelijk vervaardigd is, wordt het aangeduid als ‘het sterke’ programma. Om de wetenschap vanuit dit standpunt te kunnen bestuderen, maakte zij gebruik van de naturalistische aanpak met betrekking tot de totstandkoming van wetenschappelijke kennis. Omdat wetenschappers zelf ook deel uitmaken van de sociale wereld, moeten hun overtuigingen en gedragingen op dezelfde manier worden onderzocht als andere aspecten van de sociale wereld. Met als doel de wetenschap daadwerkelijk als een maatschappelijke constructie te kunnen bestuderen, formuleerden Barnes en Bloor vier methodologische principes:
In de laboratoriumonderzoekbenadering ligt de nadruk op de dagelijkse werkwijze van wetenschappers in laboratoria of werkruimten en op hoe hun handelen hier bepalend is voor de ontwikkeling van theorieën. Het standpunt dat laboratoriumonderzoekers nemen, wordt vaak aangeduid als het naïeve perspectief; ze moeten doen alsof ze geen vooroordelen hebben over de causale patronen die worden waargenomen in het laboratorium of op het werk, om zo het reproduceren van eigen opvattingen over hun praktijken te voorkomen. Een toonaangevende versie van deze benadering is de ‘actor network theory’ van Calion. Hij ziet de wetenschap geproduceerd in netwerken met behulp van allianties tussen menselijke en niet-menselijke agenten. Diens "fusie" of combinatie stabiliseren bepaalde wetenschappelijke verklaringsmodellen en bevorderen bovendien een gemeenschappelijke belangstelling. Dit standpunt veronderstelt dat de wetenschap een proces is in plaats van een geordende ontwikkeling in een toenemende reeks van gevestigde waarheden.
Realisme, relativisme en waarden
Het sociaal constructivisme is het idee dat wetenschappelijke kennis is samengesteld volgens maatschappelijke mechanismen en voorschriften, die wetenschappers gedurende hun werk gebruiken. Deze conclusies creëren een aantal belangrijke filosofische of methodologische vraagstukken, die het onderwerp zijn van een voortdurende discussie. Allereerst is er het relativismeprobleem. Het realisme stelt dat waarheid en kennis variëren afhankelijk van de historische en maatschappelijke context. Vaak wordt het bestempeld als het centrale betoog van de Edinburgh Strong Programme en wordt het bovendien aangeduid als de ‘interest thesis’. Veel filosofen vinden echter dat het relativisme gebreken vertoont en beschouwen het als een zelfvernietigend standpunt. De argumenten die echter voortkomen uit dit standpunt geven juist het belang aan van de historische en maatschappelijke context, waarbinnen de wetenschap zich ontwikkelt. Hierdoor wordt tevens gesuggereerd dat de wetenschap traditioneel gezien dus niet objectief is. Ten tweede is er het realismeprobleem. Het realisme stelt dat de wereld is zoals hij is en dat hij losstaat van de menselijke opvattingen over zijn aard. Er wordt dus gesteld dat de wereld er is om door inspanningen van wetenschappers "ontdekt" of “gevonden” te worden. Dit ideaal wordt door de SWK om twee belangrijke redenen betwijfeld: Aan de ene kant wordt het spectrum van het relativisme vergroot met alle bijbehorende problemen van dien. Aan de andere kant creëert de SWK twijfels over de wijze waarop wetenschap wordt uitgevoerd. Ten derde is er het probleem met betrekking tot de waarde van neutraliteit.
Het idee van een 'naturalistische' benadering van wetenschappelijke kennis stelt dat er sprake moet zijn van een hoofdzakelijk beschrijvende weergave van een bepaald onderwerp (Barnes en Bloor). Het is echter nog steeds niet duidelijk of het mogelijk is om waardegebonden begrippen te vermijden en dus een puur beschrijvende waardeneutrale wetenschap te creëren. Het blijkt dat de 'naturalistische' benadering van wetenschappelijke kennis bevooroordeeld is over de gedachte van slechts één enkele weergave van het karakter van de wetenschap.
De economische aspecten van wetenschappelijke kennis (EWK)
De EWK heeft in wezen dezelfde functie als de SWK, maar de EWK maakt gebruik van economische concepten om de wetenschappelijke motieven en belangen uit te leggen. Zo vertegenwoordigt de EWK zowel een verfijning van de SWK (in het aanbieden van een visie op menselijk gedrag) als een alternatief voor de SWK (veronderstellend dat wetenschappers in eerste instantie gedreven worden door eigenbelang). De ontwikkeling van de economie van de wetenschap (ES) is verbonden met het werk van de socioloog Merton. Hij was geïnteresseerd in het identificeren van sociale voorwaarden voor ‘juiste wetenschap’ van elke aard; de normen en conventies die de wetenschap bezit, onderscheiden het van andere culturele vormen en maatschappelijke instellingen. Er waren vier randvoorwaarden die hij als essentiële wetenschappelijke waarden beschouwde:
In tegenstelling tot de argumenten ontwikkeld in de SWK, bekeek Merton de voorwaarden niet als een historisch specifiek. Hij geloofde namelijk dat de inhoud van wetenschap nog uitgelegd moest worden in traditionele termen als een objectief streven naar de waarheid. Zijn visie wordt nu echter beschouwd als de basis voor een ES, omdat het met betrekking tot de wetenschap het economisch beleid van veel landen heeft beïnvloed. In tegenstelling tot de ES volgt de EWK het pad van de SWK.
Het veronderstelt onder andere dat men de randvoorwaarden van de wetenschap moet begrijpen, die nu in economische termen (in termen van de overheidsfinanciering) de voorwaarden van Merton ondersteunen, en dat de inhoud van de wetenschap zelf moet worden begrepen als het gevolg van het nastreven van individuele economische belangen. Een van de vroegste voorbeelden van de EWK analyse werd gegeven door de economen Dasgupta en David. Zij opperden het idee dat de wetenschap een bijzondere vorm is van een sociale organisatie, die gekenmerkt wordt door zowel haar vermogen om betrouwbare kennis te produceren (open wetenschap) als door haar toewijding aan de wetenschap als paradigmatische instelling. Het open wetenschapsysteem blijkt succesvol, omdat het beloningsysteem voor individuele wetenschappers prikkels creëert om hun eigenbelang te volgen. Er dient te worden opgemerkt dat de inhoud van de wetenschap beïnvloed dient te worden door het type sociale organisatie dat beschreven wordt door Dasgupta en David. In een systeem waar individuele reputatie wordt benadrukt, wordt wetenschappelijke vooruitgang een kwestie van doorbraken, omdat deze gemakkelijker worden geassocieerd met individuele prestaties. Als de wetenschap echter gezien zou worden als een geleidelijk proces waar bepaalde bijdragen afhankelijk zijn van een groter ontwikkelingskader, dan zou er minder aanleiding zijn om individuele bijdragen als bijzonder of uitstekend te beschouwen.
Een andere invloedrijke EWK analyse is te vinden in het werk van Kitcher. Hij streeft naar het behouden van elementen van het traditionele standpunt van de wetenschap, maar erkent ook het belang van het werk van Kuhn en de SWK. Verder stelt hij dat de verhouding tussen betrouwbare overtuigingen en het totaal aantal geloofsovertuigingen mogelijk hoger is in een samenleving waar de cognitieve arbeid van wetenschappers goed is georganiseerd; dus waar de cognitieve arbeid maatschappelijk optimaal verdeeld is. De modellering van Kitcher van de organisatie van de wetenschap als een verdeling van cognitieve arbeid lijkt op het vroeg economisch denken van Smith over de verdeling van arbeid in de gehele economie. Smith had het concept ‘verdeling van arbeid’ gecombineerd met de gedachte dat individuen verschillende locaties in een afdeling bezetten om zo hun beperkt eigenbelang na te kunnen streven. Bovendien achtte hij dit systeem in staat tot het produceren van de grootst mogelijke economische productie met behulp van de "onzichtbare hand" van de markt, maar ook dat een onbedoeld gevolg van het nastreven van eigenbelang een sociaal optimum zou kunnen genereren. De algemene conclusie die getrokken kan worden, is dat de soorten kennis die door de wetenschap gecreëerd zijn niet alleen historisch en sociaal specifiek van aard zijn, zoals betoogd in de SWK, maar ook specifiek van aard zijn voor bepaalde vormen van de sociale organisatie of gedragssystemen. Deze conclusie wijkt echter sterk af van de traditionele filosofie van de wetenschap.
En het is in het bijzonder de realistische, antirelativistische nadruk, die kennis beschouwt als objectief en onafhankelijk van alle sociale vormen, soorten wetenschappelijke organisaties en gedragsmatige structuren.
Bijzondere onderwerpen 5.1: De economie als een discipline
Volgens Lakatos, bestaan wetenschappelijk onderzoeksprogramma's uit een harde kern van zuiver metafysische overtuigingen, die niet kunnen worden genegeerd zonder ook het hele onderzoeksprogramma op te geven. Ze worden volgens hem namelijk omringd door een beschermingsgordel van toetsbare theorieën, die herzien en gewijzigd kunnen worden als het programma vervalsingen tegenkomt (volgens Kuhn anomalieën [afwijkingen]). Dit centrum-periferie-model houdt in dat sommige onderzoeksprogramma's de kern van een discipline bezetten en anderen de discipline van de periferie. Degenen die de kerndiscipline bezetten, worden in de discipline als conventioneel of orthodox bestempeld. De anderen worden gezien als onconventionele of heterodoxe elementen van de discipline. Als er in de economie gesproken wordt over een dominant onderdeel, dan wordt dit aangeduid als ‘mainstream’ in plaats van orthodox. Een combinatie van veronderstellingen en theorieën uit verschillende disciplines kan een nieuw onderzoeksprogramma tot gevolg hebben, dat nieuwe vormen van kennis ontwikkelt (zoals een paradigmaverschuiving). Het economisch imperialisme is een term die verwijst naar het toepassen van de neoklassieke economische theorie van redenering en rationaliteit op andere wetenschappen. Het omgekeerd economisch imperialisme heeft betrekking op het toepassen ervan op de economische redenering, die ontwikkeld is in andere wetenschappen. Indien er een verandering plaatsvindt in een dominant onderzoeksprogramma, dan heeft dit vaak een transformerende invloed op diens identiteit. Lakatos ontwikkelde zijn centrum-periferie uitleg van wetenschappelijke onderzoeksprogramma's om de verschillende programma’s te kunnen classificeren als zijnde progressief ofwel degenererend. Een dergelijke analyse is echter niet mogelijk als een onderzoeksprogramma op één bepaald moment onconventioneel of heterodox kan zijn en op een ander moment juist conventioneel of orthodox.
Bijzondere onderwerpen 5.2: ‘Case study’ onderzoek
Een ‘case study’ onderzoek wordt gedefinieerd als een empirisch onderzoek, dat een fenomeen binnen een ‘real-life’ context onderzoekt. Deze omstandigheden hebben geen duidelijk zichtbare grenzen tussen fenomeen en context. Een experiment wordt onder omstandigheden uitgevoerd waar een onderzoeker het gedrag in een laboratoriumsetting of veldinstelling direct nauwkeurig en systematisch kan manipuleren.
Experimenten worden in de natuurwetenschappen gezien als een voorbeeldmethode van onderzoek; ‘case study’ onderzoek wordt gezien als een typisch sociaalwetenschappelijke methode. Bacon gebruikte de studie het gedrag van de leeuwen als een voorbeeld om de experimentele methode van onderzoek te rechtvaardigen. Hij betoogde dat een wetenschapper de natuur in twijfel moet nemen, haar met behulp van experimenten moet martelen en de antwoorden op vragen uit haar moet trekken. Een paradox in de wetenschap blijkt nu: door de natuur in onnatuurlijke situaties te plaatsen, kunnen er juist veel van haar geheimen worden ontdekt. Het voordeel van het uitvoeren van onderzoek in een ontworpen omgeving, is dat de resultaten gevalideerd kunnen worden door deze meerdere keren te reproduceren. Toch blijkt het moeilijk de geldigheid van deze resultaten over te dragen aan een context buiten de kunstmatige setting (probleem van externe validiteit). Omdat case study resultaten uit een natuurlijke omgeving komen, worden deze niet geconfronteerd met het probleem van externe validiteit. Het probleem van algemene geldigheid kan dan echter wel voorkomen. Butler vergeleek de demonstratie van case study resultaten met het vertellen van verhalen. Hij probeerde hiermee aan te geven dat het verkrijgen van intersubjectiviteit een andere reeks procedures vereist. Het moeten omgaan met een meer heterogene reeks regels, dan in het geval van experimenten, betekent dat intersubjectiviteit anders bereikt wordt. De triangulatie van de resultaten om convergentie te kunnen aantonen, is daarom de meest aanbevolen aanpak voor case study onderzoek.
Bijzondere onderwerpen 5.3: De feministische filosofie van de wetenschap en de feministische politieke economie
Om te bepalen hoe de wetenschap sociaal opgebouwd is, wordt er gekeken hoe de aanvaardbaarheid van een theorie wordt beïnvloed door de verenigbaarheid van sociale belangen van de wetenschappelijke gemeenschap. Het feit dat vrouwen vaak zijn uitgesloten van wetenschappelijke gemeenschappen en dat hun werk vaak werd genegeerd, betekent dat wetenschappelijke theorieën kwetsbaar zijn voor de beschuldiging dat ze eenzijdig de belangen en problemen van mannen weerspiegelen (androcentristisch vooroordeel). Om in te gaan op dit genderperspectief hebben feministen de rol van het geslacht in de wetenschap en economie onderzocht. Hun resultaat blijkt uit drie belangrijke epistemologische en methodologische benaderingen: de feministische empirie, de feministische standpunttheorie en het feministisch postmodernisme.
Het feministisch empirisme
Hier wordt gesteld dat het probleem van geslachtsvooroordelen niet bij de wetenschappelijke methode zelf ligt, maar eerder bij de acties van wetenschappers die de methode niet goed volgen. Het is zowel een realistische als een empiristische aanpak. Verder wordt gesteld dat goede wetenschap afhangt van het bestaan van meerdere wetenschappelijke gemeenschappen, die elkaar in evenwicht houden en aanvullen. De wetenschap wordt dus niet door geïsoleerde individuen voortgebracht.
De feministische standpunttheorie
Volgens deze theorie is het doel van het feministisch empirisme onbereikbaar, dicteren de waarden van bevoorrechte groepen altijd wat er onderzocht moet worden en worden waarden die hiermee op gespannen voet staan altijd uitgesloten.
Het feministisch postmodernisme
Deze aanpak verwerpt de twee voorgaande benaderingen. Het bestaan van een algemeen kenbare en objectieve werkelijkheid wordt namelijk ontkend; het is onbereikbaar. Het epistemologisch pluralisme hebben ze echter gemeen en dit staat ook centraal in de praktijk van de feministische politieke economie.
De feministische politieke economie
Deze beweging onderzoekt de economie in termen van machtsverhoudingen. De feministische politieke economie en de andere politieke economische benaderingen zijn interdisciplinaire vormen van onderzoek. Deze beweging is op een aantal verschillende niveaus pluralistisch van aard, namelijk in de grote epistemologische en methodologische benaderingen die deel uitmaken van de hedendaagse feministische filosofie van de wetenschap, in het bereik van haar onderzoeksmethoden en in de diverse oriëntaties en gemeenschappen die beoefenaars aanspreken.
De retorische benadering ontwikkeld door economen heeft een opening gecreëerd voor een nieuwe niet-wetenschappelijk onderbouwde wijze van redeneren met betrekking tot zowel de economie als de wetenschap. Deze wijze blijkt gebaseerd op andere motivaties dan waargenomen in de SWK en EWK. Een overkoepelende stempel die op een groot gedeelte van deze nieuwe redenering is toegepast, is het postmodernisme. Een andere belangrijke ontwikkeling in dit verband is het pluralisme; de opvatting dat meerdere concurrerende posities tegelijkertijd verkregen kunnen worden.
De retorische benadering
De moderne retorische benadering is bezig met de vormen en methoden van argumentatie en communicatie, maar is ook van toepassing op de praktijken van de wetenschap. Daarnaast verklaart de benadering de dialoog (discours) tussen economen of tussen wetenschappers. Daarom wordt de retorische benadering ook wel aangeduid als de discoursanalyse. De klassieke retorica, de studie der overreding, identificeert drie verschillende dimensies:
De filosofen van de wetenschap hielden over het algemeen slechts rekening met de dimensie ‘logos’, waarbij de andere twee dimensies als subjectief gezien werden en daarom vreemd aan de wetenschap. Slechts geleidelijk werden filosofen ( o.a. Kuhn) zich ervan bewust dat de wetenschap meer inhield dan enkel ‘logos’. De retorische benadering strekt zich nu dus ook uit over ideeën die ontwikkeld zijn in verband met SWK en EWK, door te onderzoeken hoe economen en de wetenschap elkaar beïnvloeden. Het tracht dit te doen door het klassiek retorisch concept van overreding te benadrukken.
De belangrijkste bijdrage betreffende de retorische benadering in de economie kwam van McCloskey. Haar werk heeft twee belangrijke doelstellingen:
Het positivisme is het standpunt dat de wetenschap ontwikkelt door zorgvuldig aandacht te besteden aan logica en bewijs en zet bovendien de werkelijke praktijken van wetenschappers met betrekking tot het vormen van hun conclusies terzijde. Het wordt door McCloskey vaak vergeleken met het modernisme. Het positivisme wordt volgens haar gekenmerkt door de volgende regels:
Een analogie overtuigt door het interpreteren van economische verklaringen in termen van bekende en intuïtieve vormen van taal. Een metafoor is te vergelijken met een analogie, maar heeft een extra dimensie. Dit uit zich in het feit dat het begrijpen van economische begrippen wordt bevorderd, doordat deze vergeleken worden met concepten waarvan de inhoud van die bron minder belangrijk is of zelfs is vergeten (o.a. Smith en Becker). Door McCloskey werd een belangrijke dimensie voor de economische praktijk van theorievorming en modellering opgemerkt: modellen worden vaak aan het publiek voorgesteld door gebruik te maken van informele beschrijvingen, die veel overeenkomsten vertonen met aspecten van een verhaal. Deze en andere verhalen vormen vervolgens de wijze waarop economen snel kunnen verwijzen naar verschillende modellen en theorieën (o.a. Akkerlof en Smith). Dit suggereert dat theorievorming en modellering een aanvulling zijn op een goed economisch verhaal. Daarbij verleent het holistische karakter van het verhaal geloofwaardigheid aan modellen die theoretisch complex blijken. Door Gibbard en Varian werd een model vastgesteld als een verhaal met een specifieke structuur, waarbij de structuur werd gegeven door de logische en wiskundige vorm van de uitgangspunten van het model. Zij maken een onderscheid tussen twee soorten modellen: (i) modellen als benaderingen, en (ii) modellen als karikaturen. De karikatuur impliceert een bewuste vervorming ter verduidelijking van een bepaald aspect van het economische leven. Er zijn twee belangrijke principes in de kritiek van McCloskey met betrekking tot het positivisme, die beide in de richting van het postmodernisme en het pluralisme wijzen. Het eerste principe is dat het een vergissing is om kennis te zien als iets dat ‘fundamenten’ bevat. Dus om het als een structuur te beschouwen. Het tweede principe is de notie van het pluralisme. Deze term kan op een aantal verschillende manieren worden begrepen. In het kader van de retorische benadering is het echter een kwestie van hoe het begrip ´betekenis´ wordt omschreven. Aangezien de context en de manieren waarop een taal wordt gebruikt voortdurend veranderen, geldt dit ook voor de betekenis van termen en uitdrukkingen in die taal. McCloskey bekijkt dit standpunt en stelt dat de betekenis eerder meervoudig dan enkelvoudig is. In het kader van de economische methodologie betekent dit dat er verschillende opvattingen mogelijk zijn over wat economen als kennis beschouwen. Ook de retorische benadering blijkt een aantal belangrijke concepten en ideeën te bevatten, maar gaat verder dan alleen het begrip ‘overtuigingskracht’.
Het postmodernisme
Het postmodernisme is een grensoverschrijdende disciplinaire beweging in de kunst, de literatuur, de geschiedenis en de wetenschap, die veel van de basisaannames en –principes in twijfel trekt. De poststructuralisten verwierpen een aantal belangrijke structuralistische aannames. Deze worden door Amariglio als volgt gecategoriseerd:
Het postmodernisme is buiten de economie ontwikkeld, waardoor de invloed op de economie verder is gegaan dan de retorische benadering. Dit blijkt in de vorm van kritieken op een aantal van de meest bekende concepten in de economie. Deze concepten worden door postmodernisten in grote lijnen gekarakteriseerd als modernistisch. Hun voornaamste argument hiervoor is dat deze concepten ideaal, verenigende, of noodzakelijke opvattingen vertegenwoordigen, die wanorde en verschil in de verschijnselen die zij vertegenwoordigen maskeren. Als er een evenwichtssituatie wordt beschouwd, dan impliceert dit voor een bepaalde combinatie van exogene factoren, dat een economisch systeem naar een unieke gevestigde toestand zal neigen. De evenwichtssituatie legt in feite de essentiële aard van dat systeem vast.
Veel recent economisch onderzoek heeft echter aangetoond dat meerdere en tevens instabiele evenwichten resultaten zijn, die in tamelijk gewone omstandigheden heel goed mogelijk zijn. Ten tweede stelt de postmodernistische verwerping van het achtste principe, dat de causale bepaling niet een bevoorrechte plaats inneemt betreffende verklaringen van de wereld. Dit wordt voornamelijk verondersteld door de afhankelijkheid van de evenwichtsredenering. De beweging van het economisch systeem naar een evenwichtstoestand is namelijk het resultaat van een systematische reeks causale krachten, die geassocieerd wordt met de vraag- en aanbodzijde van de markt.
Door de problemen van de evenwichtstheorie in de recente economie te beschouwen, kan er gesteld worden dat causale krachten niet de essentiële rol vervullen, die in eerste instantie werd aangenomen. Ook dient er rekening gehouden te worden met het rationaliteitsbegrip in de economie, dat onder de aanwezigheid van rationele beslissers betrekking heeft op het vijfde principe. In feite beweren postmodernisten dat niets het individu bij elkaar kan houden behalve het individu zelf; het idee van het individu als een enkele eenheid wordt beschouwd als een modernistische fictie. Echter, uit één van de belangrijkste recente conclusies van de gedragseconomie blijkt, dat de individueel gemaakte keuzes van vandaag niet overeenstemmen met de keuzes van morgen. Hieruit blijkt dat mensen in bezit zijn van ‘multiple selves’. De postmodernisten hebben veel ideeën verworpen die ten grondslag liggen aan het afbakeningsidee; het idee dat de wetenschap enkel uit verhaallijnen bestaat (Popper en Lakatos). Dit wordt vooral met het zevende principe geassocieerd. De postmodernisten stellen zodoende dat de poging om de wetenschap te onderscheiden van de pseudowetenschap een hopeloos project is. Er wordt gesteld dat het postmodernisme het radicaalste standpunt is dat tot nu toe is onderzocht. Sommigen trekken daarom de conclusie, dat het postmodernisme een fundamenteel sceptische, zelfs nihilistische leer is, die niets positiefs te bieden heeft. Hierdoor wordt het zowel relativistisch als antirealistisch bestempeld.
Het pluralisme
In de filosofie van de wetenschap en de economische methodologie heeft de belangrijkste discussie over het pluralisme voornamelijk betrekking gehad op de aard van kennis. Hierdoor wordt er eigenlijk vaker gebruik gemaakt van de term epistemologisch pluralisme. Deze opvatting veronderstelt dat er meerdere soorten en vormen van kennis zijn, die onvergelijkbaar of inconsistent met elkaar verbonden blijken. Het is echter niet aantoonbaar of ze superieur zijn aan dan wel reduceerbaar zijn tot de anderen. In feite bestaat er geen onafhankelijke standaard die toegepast zou kunnen worden om de verschillende weergaven van kennis te beoordelen. Het relativisme veronderstelt dat er geen normen voor waarheid en kennis bestaan. Het epistemologische pluralisme gaat er daarentegen van uit dat er een aantal verschillende, concurrerende standaarden mogelijk zijn. Het tegenovergestelde van het epistemologische pluralisme is dat kennis der alle dingen uiteindelijk slechts een elementaire vorm aanneemt. Kenmerkend van dit standpunt is dat verschillende vormen van kennis gereduceerd kunnen worden tot een elementaire vorm van kennis; het reductionisme. De overtuiging dat iemand epistemologisch pluralistisch moet zijn, wordt aangeduid met de term methodologisch pluralisme.
Volgens Samuels impliceert deze opvatting dat afwezige ‘metacriteria’ analyses, op grond waarvan een methodiek ondubbelzinnig superieur kan worden bewezen aan alle anderen, niet mogen worden afgewezen op basis van enkel methodologische overwegingen. Hieruit volgt eigenlijk dat reductionisme verkeerd is en dat er onvermijdelijk veel diverse soorten kennis zijn, die de methodologische beleidsaanbeveling aanduiden; de verschillende soorten kennis moeten worden bevorderd, om de wetenschap als een geheel te kunnen stimuleren.
Bijzondere onderwerpen 6.1: Metaforen en analogieën
Analogieën en metaforen vormen de twee belangrijkste ideeën in de retorische benadering. Ze spelen een bijzonder belangrijke rol in de filosofie van de wetenschap en de economische methodologie. Dit komt mede doordat ze een vorm van redeneren en uitleg omvatten, die niet gemakkelijk onder de koepel van de deductieve rationaliteit kan worden gebracht. Aan de ene kant gaat het hierbij om een speciale vorm van gevolgtrekking en aan de andere kant wordt er verwezen naar de rol van communicatie in de ontwikkeling van een wetenschappelijke verklaring. Het maken van een analogie omvat dus het overbrengen van een conceptuele inhoud van het ene onderwerp, de bron, naar een ander onderwerp, het beoogde doel. De overtuigingskracht van analogieën wordt gebaseerd op de perceptie van gelijkenis en op een impliciet argument. Dit argument stelt dat het beoogde onderwerp op de een of andere manier kan en zou moeten worden begrepen in termen van de conceptuele inhoud van een basisonderwerp. De perceptie van gelijkenis impliceert een vorm van abstractie, waarbij een patroon of structuur in de inhoud van het basisonderwerp homomorfe (afwijkend) blijkt met de inhoud van het beoogde onderwerp. Het gewicht van het argument bij het maken van een bepaalde analogie hangt af van de overdraagbaarheid van een patroon of structuur, maar ook van het succes van de context waarin de herkwalificatie van het beoogde onderwerp wordt toegepast. Critici van voorgestelde analogieën ontkennen de beweringen dat succesvolle analogieën in staat zijn nieuwe kennis voort te brengen; ze verwerpen de herkwalificatie van het beoogde onderwerp en bestempelen het als pseudokennis. Een metafoor is het resultaat van een succesvolle analogie. Deze is overigens zodanig succesvol dat de broninhoud wordt vergeten of relatief onbelangrijk wordt geacht. Andere succesvolle metaforen bewaren een deel van de broninhoud, maar blijkbaar op een relatief onbelangrijke wijze. De term onzichtbare hand verwijst in dit geval naar de vrije markt, terwijl de term eigenlijk de afwezigheid van een betrokken overheid suggereert of een ‘handen ervan af’ benadering van de markten. Omdat analogieën en metaforen een speciale soort gevolgtrekking zijn, kunnen ze niet binnen de begripsnorm van de deductieve rationaliteit worden begrepen.
De deductieve rationaliteit komt normaal gesproken voort uit axioma's of veronderstellingen, waarvan de formele vertegenwoordiging bedoeld is om dubbelzinnigheid te elimineren. Alles dat afgeleid wordt uit deze axioma's of aannames is impliciet. Dit wordt echter door de analogie en de metafoor geschonden, om zodoende een speciaal soort gevolgtrekking te kunnen opperen. De vergelijkbare relaties worden dan vervangen door iets met een afwijkende inhoud. In dit opzicht kunnen analogieën en metaforen worden gezien als vormen van inductief redeneren. Deze wijken echter af van de standaard vorm van inductief redeneren, doordat zij ogenschijnlijk tegenstellende dingen behandelen alsof deze overeenkomsten hebben. Een onderscheid tussen deze verschillende vormen van inductieve gevolgtrekking blijkt uit het feit dat de standaard vorm geen nieuwe begrippen produceert, terwijl de analogie en de metafoor dat wel doen. McCloskey benadrukt nog een ander belangrijk kenmerk van analogieën en metaforen: ze veronderstellen communicatieprocessen tussen wetenschappers. Haar uitleg met betrekking tot het oplossen van dergelijke gevallen, benadrukt het idee van wetenschappers als verhalenvertellers. Vanuit dit perspectief wordt duidelijk waarom analogieën en metaforen, die aanvankelijk misschien problematisch lijken, toch geaccepteerd worden. Deze worden namelijk afgestemd op een groter verhaal, waardoor de schijnbare onwaarschijnlijkheid uiteindelijk toch beschouwd wordt als helemaal niet onwaarschijnlijk.
Bijzondere onderwerpen 6.2: Paul Feyerabend
Feyerabend schreef zijn proefschrift over ‘Basic observation sentences’, waarvan door de logisch positivisten gedacht werd dat deze in de fundamenten van de wetenschappelijke kennis zouden voorzien. Vervolgens ontwikkelde hij het standpunt - in tegenstelling tot dat van zijn filosofiescriptie en zijn logisch positivistische manier van denken - dat waarneembare verklaringen geen objectieve rapporten waren van ervaringen en onafhankelijke theorieën, maar dat deze bepaald werden door die theorieën, die gebruikt werden om waarnemingen te verklaren. Hij maakt hierbij ook gebruik van de argumenten van Wittgenstein dat de betekenis afhangt van de context waarbinnen de uitdrukkingen worden gebruikt. Feyerabend concludeerde dat wetenschappelijke termen in verschillende theorieën vaak verschillende betekenissen kunnen hebben en dus eigenlijk onvergelijkbaar zijn met betekenissen in verschillende toepassingen (zoals o.a. Kuhn). Hij betoogde dat de taal die naar geest en hersenen verwijst twee verschillende, onvergelijkbare manieren van spreken waren en adviseerde vervolgens dat het concept van het slechts spreken in fysieke termen op methodologische wijze moest worden opgegeven; het eliminatief materialisme. In het theoretisch pluralisme worden theorieën ten opzichte van elkaar getoetst met betrekking tot het voorspellende en beschrijvende vermogen van de werkelijkheid.
Vaak konden de zwakke punten van theorieën alleen worden ontdekt als ze met andere theorieën werden geconfronteerd. Feyerabend redeneerde vervolgens dat het aantal theorieën dat men overweegt te willen gebruiken, vermenigvuldigd moet worden. Hij stelde dat theorieën met een zwakke empirische ondersteuning of met strijdig bewijsmateriaal toch moesten worden bewaard, om het klimaat van testbaarheid te bevorderen. Daarbij was zijn manier van denken sterk gaan afwijken van het falsificationisme van Popper. Hij opperde vervolgens zijn theorie van het epistemologische anarchisme. De sleutel tot het epistemologisch anarchisme was volgens Feyerabend dat de wetenschappelijke geschiedenis aantoont dat er geen algemene methodologische regels zijn voor een succesvol wetenschappelijk onderzoek. Er mag hier echter volgens hem een uitzondering op worden gemaakt, namelijk ‘Anything goes’. Zijn manier van denken wordt dus beter gekarakteriseerd als pluralistisch en postmodernistisch (met bij de laatstgenoemde dan de nadruk op de mogelijkheid tot uitwisseling en dialoog).
Bijzondere onderwerpen 6.3: Realisme en causale verklaringen in de economie
De sociale belangen van de wetenschappelijke gemeenschap bepalen eerder de acceptatie van een theorie dan de verenigbaarheid daarvan met de wereld. Dit hoeft echter niet te leiden tot antirealisme (of idealisme). Er kan namelijk nog gesteld worden dat de wereld onafhankelijk van de aanwezigheid van theorieën bestaat, maar minder invloed heeft op de vastberadenheid dan maatschappelijke belangen. Dit betekent dat de termen realistisch en realisme niet identiek zijn. Het nuchter realisme (gezond verstand) neemt gewone voorwerpen die werkelijk bestaan. Het wetenschappelijk realisme neemt echter aan dat de objecten van wetenschappelijke theorieën datgene is wat echt bestaat. De economische methodologen hebben gedebatteerd of de economie beschouwd moet worden als nuchter realisme of wetenschappelijk realisme. Zij stellen dat de economie enerzijds over gewone dingen lijkt te gaan. Anderzijds worden deze dingen theoretisch bepaald, waardoor het dus goed mogelijk is dat de betekenis niet overeenkomt met de inzichten van gezond verstand. Een andere vorm van realisme die belangrijk blijkt in de economie is het causale realisme. Deze opvatting bepaalt dat relaties tussen gebeurtenissen in de wereld niet eenvoudig kunnen worden begrepen in termen van regelmatigheden of wetten en dus tevens moeten worden begrepen in termen van oorzaak-gevolg verbanden. Door Cartwright wordt een realistisch standpunt van causale verklaringen ontwikkeld. Dit standpunt veronderstelt dat de natuur verschillende capaciteiten heeft, die zich in stabiele omgevingen gedragen als "nomologische machines” die wetachtig gedrag nabootsen.
Cartwright stelt dat van de modellen in en buiten de economie moet worden aangenomen dat deze niet realistisch zijn; het zijn idealiseringen of benaderingen van relaties die in de wereld aanwezig worden geacht en worden meestal uitgedrukt in wiskundige termen. Kortom, Cartwright kan worden bestempeld als een causaal realist. Zij veronderstelt namelijk dat onze verklaringen erop gericht zijn de aard van een wereld te achterhalen, die onafhankelijk is van deze verklaringen. Een andere vorm van realisme dat in een standpunt van causale verklaring voorziet, is het kritisch realisme van Lawson. Hij stelt dat economieën en samenlevingen eerder open dan gesloten systemen zijn en niet volledig kunnen worden begrepen in termen van empirische wetmatigheden of voortdurende samenloop van gebeurtenissen. Hij verwerpt empirisch economische methoden, die een verklaring creëren met behulp van regelmatige gebeurtenissen en veronderstellen dat het realisme nader onderzoek vergt naar onderliggende causale factoren, om de waargenomen verschijnselen te kunnen vaststellen. Het realisme speelt dus een belangrijke rol in de economische methodologie. In de geschiedenis van het onderwerp kunnen veel economen worden geclassificeerd als realisten. Het realisme kan worden afgezet tegen het conventionalisme. Het conventionalisme negeert of legt de vraag met betrekking tot de juistheid of toepasselijkheid van economische theorieën en modellen terzijde en zoekt alleen naar verklaringen die algemeen worden aanvaard en worden overeengekomen.
Waardeoordelen zijn evaluatieve soorten uitspraken, die variëren van beoordelingen ("Dat is een uitstekend boek") tot voorschriften zonder ethische inhoud ("Je moet dit voorwerp op deze manier gebruiken ") en ethische voorschriften of morele oordelen ("Het is moreel verkeerd om stelen "). Beoordelingen bevatten doorgaans taal die evaluatief van aard is of die een mening uit. Voorschriften bevatten doorgaans taal die aanbeveelt of uitdrukt wat er zou moeten gebeuren dan wel wat het geval zou moeten zijn. Over het algemeen worden waardeoordelen die van toepassing zijn op ieder van de hierboven genoemde categorieën gekarakteriseerd als normatief. Slechts enkele hebben specifiek betrekking op ethiek en moraliteit. In dit laatste geval is het streven dan voornamelijk gericht op de basisprincipes van het "goed" en op de bijbehorende regels voor het juiste gedrag. In tegenstelling tot al deze zojuist genoemde oordelen, worden uitspraken die beoordelingen of voorschriften vermijden over het algemeen bestempeld als positief of waardevrij.
Het basisstandpunt van de meeste economen is dat de economie een positieve, waardevrije wetenschap is, waar geen plaats is voor waardeoordelen van welke aard ook. Aangezien waardeoordelen noch analytisch, noch synthetische a posteriori proposities zijn, hebben deze geen plaats in de wetenschap, of zelfs in de economie. De logisch positivisten karakteriseren waardeoordelen dus eerder als uitingen van gevoel of houding dan als wetenschappelijke uitspraken (o.a. Robbins). Hun standpunt staat bekend als het emotivisme (in de ethiek een vorm van non-cognitivisme); het idee dat waarde-uitingen gewoon “emotings” (het tonen van emotie) zijn, zoals "ugh" of "ahh". Friedman stelde dat de positieve economie in principe onafhankelijk is van bepaalde ethische of normatieve oordelen. Bovendien bracht hij wetenschappelijke uitspraken in verband met voorspellingen, maar het moge duidelijk zijn dat waardeoordelen geen voorspellingen zijn.
Het huidige standpunt dat in opkomst is met betrekking tot economie omvat een economie die als een waardevrije wetenschap werkt en waar de samenleving beslist welke waardeoordelen van toepassing zijn op de geproduceerde resultaten. Dit standpunt is echter niet bestand tegen een eventueel redelijk onderzoek. Verder is het mogelijk de taal van waardeoordelen en evaluatieve uitspraken te onderscheiden van de taal die feiten vermeldt. Maar de economie als een onderdeel van onderzoek behoudt dit onderscheid niet, ondanks de veelvuldige beweringen dat wel te doen.
Dit betekent dat de waarden en feiten gemengd in het onderwerp zijn opgenomen en dat de waardeoordelen overgewaardeerd dreigen te worden, doordat ze over het algemeen een grotere rol spelen. Dit kan op vier verschillende manieren worden uitgelegd:
Methodologische waardeoordelen
De methodologische waardeoordelen in de economie zijn evaluatieve oordelen, die economen maken met betrekking tot de methoden en benaderingen die zij gebruiken bij het onderzoeken van de economie. Dit zijn echter geen waardeoordelen die ethisch concluderen over de moraliteit van goed en kwaad. Deze worden dus als normatief bestempeld, omdat het voorschriften of aanbevelingen bevat over de wijze waarop de economie zou moeten worden uitgevoerd. In essentie zijn methodologische waardeoordelen eerder praktisch of pragmatisch dan ethisch of moreel. De belangrijkste methodologische waardeoordelen in de economie hebben betrekking op drie soorten keuzes van economen betreffende de uitvoering van de economie:
De keuze van het onderwerp
De keuze van het onderwerp dat onderzocht moet worden creëert een toegangspunt. Omdat er voor het kiezen van een onderwerp geen noodzakelijke benaderingswijze bestaat, moet de econoom een methodologisch waardeoordeel maken betreffende de onderwerpen die nuttig lijken te onderzoeken. De methodologische waardeoordelen die economen maken over de toegangspunten en onderwerpen van onderzoek, hebben invloed op hetgeen ze identificeren - en definiëren - als economisch onderwerp. Dit type waardeoordeel is soms gerelateerd aan ethische opvattingen van economen.
Het kan echter ook onafhankelijk van aard zijn en dus kwalificeren als een methodologisch waardeoordeel.
De onderzoeksmethoden
Economen maken waardeoordelen over methodes of benaderingen die ze denken te gaan gebruiken in een economisch onderzoek. Zoals er in de economie niet één bepaald toegangspunt noodzakelijk is, is het ook niet vereist één bepaalde benaderingsmethode te hanteren. Kortom, economen moeten altijd een aantal methodologische waardeoordelen vormen.
De geldigheidsnormen
Economen maken ook methodologische waardeoordelen met betrekking tot de criteria, eisen, en normen, die worden gebruikt om de validiteit van onderzoeksuitkomsten te beoordelen. Er bestaan echter veel verschillende meningen over wat als empirisch adequaat kan worden bestempeld.
Deze drie vormen van methodologische waardeoordelen dragen dus zorg voor het verloop of de uitvoering van economische onderzoeken. De methodologische oordelen zijn echter de enige waardeoordelen die betrekking hebben op de economie. Ook al wordt er door sommige mensen beweerd, dat de begrippen en verklaringen van de economie waardegeladen zijn en dus de waarden die voortkomen uit een onderzoek verbinden.
De waardegeladenheid van economische begrippen en verklaringen
Het feit dat de inhoud van de economie waardevrij is in plaats van waardegeladen, komt door het onderscheid dat gemaakt wordt in taal tussen evaluatieve beweringen en beweringen waarin feiten worden vermeld. Hume betoogde dat er geen conclusies van de eerstgenoemde beweringen kunnen verwijzen naar de laatstgenoemde beweringen. Met andere woorden verklaringen die gebruik maken van de "is" taal zullen nooit verklaringen impliceren die gebruik maken van de "zou moeten" taal; de guillotine van Hume.
Later betoogde Moore dat het proberen af te leiden van wat mensen zouden moeten doen met aanspraken over de aard van de wereld, de naturalistische drogreden tot gevolg had. Volgens deze opvatting is de inhoud van verklaringen altijd positief en waardevrij, zolang de economie in de waardevrije taal van “het is" verklaringen is geformuleerd. Een belangeloze sociale wetenschap heeft namelijk nooit bestaan en kan om vrij logische redenen ook niet bestaan. Het argument van Myrdal tegen de traditionele opvatting kan als volgt worden uitgedrukt: "is" uitspraken en "zou moeten" verklaringen kunnen in het gewone spraakgebruik nooit volledig worden gescheiden, aangezien bij nader onderzoek de eerstgenoemde impliciet de laatstgenoemde blijkt te bevatten. Hij geloofde dat de termen die door economen worden toegepast niet strikt in relatie tot andere economische concepten kunnen worden gedefinieerd met een bepaalde verklaring. Deze worden namelijk gezien als aanvullende betekenissen en associaties voor mensen die van buiten de verklaringscontext komen. De eigen mening van Myrdal was precies het tegenovergestelde: hij geloofde dat de belangrijke waarde van connotaties (bijbetekenissen) nooit uit de sociale wetenschappen en de economie kon worden verwijderd. Hij zou zelfs benadrukt hebben dat schijnbaar waardevrije concepten in de economie uiteindelijk altijd eindigen als waardegeladen concepten. Deze reactie bewijst echter niet dat elk economisch concept op een significante wijze waardegeladen is. De concepten en verklaringen in de economie kunnen sterk waardegeladen zijn of worden, maar dit hoeft niet het geval te zijn. Dit is afhankelijk van het concept en waarvoor het wordt gebruikt.
De ethische verplichtingen van ‘rational choice’ verklaringen
De rationele keuzetheorie ziet de individuele keuzes als rationeel indien hun voorkeuren voldoen aan een aantal formele voorwaarden, die ons in staat stellen om die voorkeuren te beschouwen als ‘goed’ gedrag. Door aan te geven aan welke voorwaarden wensen moeten voldoen, beschrijft deze theorie op welke wijze individuen zouden moeten kiezen om rationeel te zijn. Aangezien mensen vaak veronderstellen dat rationeel goed is, is de rationele keuzetheorie afhankelijk van dit waardeoordeel om individuen aan te kunnen geven hoe deze moeten kiezen om de juiste rationaliteitswaarde te bereiken. De theorie wordt vervolgens waardegeladen in die zin dat het in dienst staat tot een belangrijk waardeoordeel. Het maximaliseren van het individueel nut kan worden omschreven als het maken van rationele keuzes, die ook aan de eigen voorkeuren voldoen, wanneer deze voorkeuren het verbeteren van de positie van een ander betreffen: deze voorkeuren worden soms altruïstisch of ‘met-betrekking-tot-andere’ voorkeuren genoemd.
Het bepalen wat de doelstellingen van een economische verklaring moeten zijn, is op zichzelf al een methodologisch waardeoordeel.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Add new contribution