Samenvatting Lives Across Cultures deel 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

1. Inleiding

 

We groeien allemaal op in culturen waarin we begrijpen wat er om ons heen gebeurt, omdat de ervaringen een bekend deel zijn van onze ontwikkelingsniche. Deze ervaringen worden niet altijd begrepen door mensen die uit andere ecologische settingen komen. Tegenwoordig wordt er meer aandacht geschonken voor de cross-culturele menselijke ontwikkeling.

 

Wat is cross-culturele menselijke ontwikkeling?

Cross-culturele menselijke ontwikkeling is een divers veld. Cross-culturele psychologie wordt gedefinieerd als de systematische studie van relaties tussen de culturele contexten van de menselijke ontwikkeling, en het gedrag dat tot stand komt binnen het repertoire van individuen die opgroeien in een bepaalde cultuur. Menselijke ontwikkeling zal worden gedefinieerd als veranderingen in fysiek, psychisch, en sociaal gedrag, zoals het ervaren wordt door individuen door het leven heen van conceptie tot de dood. Het doel van dit boek is om te leren begrijpen en inzicht te krijgen in hoe individuen zich ontwikkelen en hun leven leiden in verschillende culturen. Cross-culturele menselijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als culturele overeenkomsten en verschillen in het ontwikkelingsproces en de uitkomsten van de ontwikkeling zoals dit tot uitdrukking komt in het gedrag van individuen en groepen.

 

Men heeft vaak geprobeerd om het begrip cultuur te definiëren. Azuma maakt met het begrip functionele cultuur duidelijk dat de cultuur van een halve eeuw geleden anders moet worden gedefinieerd dan de huidige cultuur. Door bijvoorbeeld de komst van de media en reizen, komen culturen met elkaar in contact. Dit hoeft echter niet te betekenen dat alle culturen er hetzelfde uit gaan zien. De traditionele cultuur bepaald namelijk hoe nieuwe culturele handelingen gezien worden en of zij overgenomen worden of niet. Hierdoor ontstaat culturele specificiteit. In dit boek wordt cultuur gedefinieerd als het cluster van geleerde en gedeelde overtuigingen, waarden (bv. individualisme), gebruiken (bv. rituelen), gedrag (bv. tradities), symbolen (bv. taal) en houdingen (bv. moraal). Deze zijn karakteristiek voor een bepaalde groep mensen en worden doorgegeven van de ene naar de andere generatie. Echter wordt voor het gemak in de meeste studies cultuur verbonden met nationaliteit, etniciteit, ras of religie, ondanks dat dit niet passend is. In de jaren ’50 en ’60 lag de nadruk voornamelijk op de leertheorie. Echter tegenwoordig is er meer aandacht voor de emotionele ontwikkeling. Een onderwerp dat al die tijd te weinig aandacht heeft gehad is de steeds vroegere start van het ‘volwassen worden’.

 

Cross-culturele menselijke ontwikkeling en de andere sociale wetenschappen

Cross-culturele psychologie heeft historische connecties met de gewone psychologie. Daarnaast heeft het een sterke link met antropologie en sociologie. Onderzoekers in deze gebieden moeten meer gaan samenwerken om hun etnografische kennis van culturen te verbeteren, zodat er een kwantitatieve basis van informatie kan ontstaan dat gebruikt kan worden voor onderzoek in de toekomst.

 

Enkele belangrijke thema’s

In dit boek zal gewerkt worden met behulp van een aantal thema’s;

 

Een cross-cultureel perspectief

 

Doelen van het veld

Berry, Portinga, Segall, and Dasen noemen drie belangrijke doelen voor het veld. Het eerste doel gaat over het testen of uitbreiden van de generaliseerbaarheid van bestaande theorieën en bevindingen. Hierbij wordt gekeken of hypothesen en resultaten van een onderzoek binnen een cultuur ook getransporteerd kunnen worden naar een andere cultuur. Het tweede doel richt zich op het verkennen van andere culturen zodat men gedrag kan observeren dat geen deel uit maakt van de eigen culturele ervaring. Daaruit vloeit het derde doel voort, namelijk deze bevindingen op een zodanige manier integreren dat het mogelijk wordt om een universele psychologie tot stand te brengen. Deze is dan toepasbaar op een bredere range van culturele settingen of samenlevingen. Een vierde doel zou kunnen zijn: het toepassen van onderzoeksresultaten in verschillende professionele disciplines.

 

Men zou zich af kunnen vragen hoe een cross-cultureel perspectief bij zou kunnen dragen aan een beter begrip van de menselijke ontwikkeling. Gardiner stelt dat men door te kijken naar andere culturen leert hoe de cultuur de ontwikkeling van theorieën en onderzoeksmethoden beïnvloed. Hierdoor kan etnocentrisme worden vermeden. Etnocentrisme is de neiging om andere mensen en culturen te beoordelen vanuit de maatstaven van iemands eigen cultuur. Hierbij wordt ook geloofd dat iemands eigen waarden, normen, gedrag, gebruiken enzovoort natuurlijk, geldig en correct zijn, terwijl die van de andere cultuur dat niet zijn. Daarnaast noemt hij dat hierdoor het aantal (on)afhankelijke variabelen vergroot kan worden. Een onafhankelijke variabele is een conditie die door de onderzoeker ingevoegd of systematisch gemanipuleerd wordt in een experiment. Een afhankelijke variabele is de response of het gedrag van het onderwerp dat gemeten wordt in een experiment. Ten derde helpt een cross-cultureel perspectief om emics, ofwel cultuur-specifieke concepten, van etics, universeel of algemeen culturele concepten, te onderscheiden. Je hebt een emic (insider) aanpak, van binnenuit het gedrag binnen een cultuur bestuderen, en etic (outsider) aanpak, het van buiten uit contrasteren van culturen en criteria gebruiken die universeel worden geacht. Individualisme-collectivisme is een aanpak om overeenkomsten en verschillen te beschrijven, verklaren en begrijpen die zich voordoen tussen verschillende culturen. In een individualistische cultuur is iedereen verantwoordelijk voor zijn of haar familie en hierbij is individuele prestatie het meest belangrijk. In een collectivistische cultuur is de groep het meest belangrijk en de nadruk ligt op tradities, samenwerken en het delen van gezamenlijke doelen en waarden.

 

Ecologisch model

Een van de belangrijkste bijdrage voor de bestudering van gedrag in de sociale context is het ecologisch model van Urie Bronfenbrenner. Dit model zal in hoofdstuk 2 uitvoerig worden besproken.

 

De ontwikkelingsniche

Doormiddel van ontwikkelingsniche is het mogelijk om beter te leren begrijpen hoe verschillende aspecten van een cultuur het ontwikkelingsproces leiden. Deze benadering richt zich op het kind als onderzoeksonderwerp in zijn of haar eigen socioculturele setting of context. Dit model zal ook in hoofdstuk 2 worden besproken.

 

Een ontwikkelingsoriëntatie

Gedrag is geen geïsoleerd concept dat je los van eerdere ervaringen kunt bestuderen. In dit boek wordt geprobeerd om te laten zien hoe gedrag ontstaat en verandert wanneer een persoon zich ontwikkelt door het leven en door culturen heen.

 

Een chronologie-tussen-onderwerpen aanpak

In dit boek worden onderwerpen in chronologische volgorde behandeld, van het vroege begin in de ontwikkeling, tot de oude van dagen.

 

Een deel van de ontwikkelingspuzzel: het menselijke genoom

Het Human Genome Project heeft alle genen van het menselijk DNA vastgesteld en de structuur ervan bepaald. Alle genen zijn geïdentificeerd en gelokaliseerd. In 1990 is dit project opgestart en het duurde dertien jaar voordat het compleet was. De 3 miljard baseparen zijn bepaald en alle opeenvolgende genen zijn vastgesteld. Hierdoor is meer bekend geworden over de specifieke genen die verantwoordelijk zijn voor bepaalde ziektes en psychologische problemen. De toegenomen kennis leidt ook tot een toename in applicatie van deze kennis. Hierdoor kan de frequentie van allelen of genotypen worden aangepast. Daarnaast zal het misschien mogelijk worden om geheel nieuwe allelen te creëren. Er is altijd al sprake geweest van een constante wisselwerking tussen fysieke en culturele veranderingen, dus ook toekomstige bevindingen zullen onze gewoontes beïnvloeden en andersom.

 

 

2. Theorieën en methodologie

 

Theorieën over de ontwikkeling

We bestuderen de menselijke ontwikkeling om gedrag te begrijpen, verklaren, voorspellen en soms om te controleren. Om dit te kunnen moet je bekend zijn met de theorieën en de belangrijkste concepten.

 

Wat is een theorie?

Een theorie is een set van hypothesen of aannamen over gedrag. De theorie bestaat uit speculaties waarmee we vragen kunnen beantwoorden. Theorieën helpen om ideeën te organiseren, af te bakenen en zijn een gids om data te verzamelen. Mensen hebben informele theorieën die hen helpen het gedrag te leren begrijpen van anderen waarmee zij in contact komen. We hebben echter theorieën nodig die geformeerd en gegrondvest zijn in wetenschappelijke principes, zodat we in staat zijn om gedrag vanuit culturen en buiten culturen te verklaren, te vergelijken en conclusies te trekken over de overeenkomsten en de verschillen. Er zullen zes theorieën besproken worden. De eerste drie, de theorie van Piaget, Kohlberg en Erikson, zijn ‘mainstream’ psychologische theorieën die focussen op het individu en de innerlijke cognitieve processen. De laatste drie, de theorieën van Bronfenbrenner, Super en Harkness, en Vygotsky, kunnen gezien worden als interactionele theorieën, omdat ze focussen op de interactie van het individu en zijn of haar omgeving in specifieke psychologische domeinen. Het is van belang dat theorieën worden getest door mensen die geen belang hebben bij de theorie. Dit gebeurt echter niet altijd, wat ook duidelijk zal worden uit de volgende modellen.

 

Bronfenbrenner’s ecologisch model

De kern van het gedachtegoed van Bronfenbrenner is het argument dat de mens de omgeving waarin hij leeft creëert en deze omgeving hem helpt om zijn eigen ontwikkeling te vormen. In dit model worden gedrag en ontwikkeling gezien als gedeelde functies van een individu (bv. persoonlijkheid) en de omgeving (bv. familie). Deze zijn deel van een grotere moderne en historische context. Door toevoeging van de biologie van het kind als een beïnvloedende factor wordt er ook wel gesproken van het bio-ecologisch model. De ecologie van menselijke ontwikkeling wordt door Bronfenbrenner gedefinieerd als de wetenschappelijke studie van het vooruitstrevend en wederkerig aanpassen door het leven heen. Dit gebeurt tussen de actief en groeiende mens, de veranderende delen van een dichtbije setting en de grotere context waarin de settingen zijn gelegen. Simpel gezegd is er sprake van een wederkerige interactie tussen omgeving en individu. Bronfenbrenner suggereert dat de perceptie van een individu over de omgeving vaak belangrijker is dan de objectieve realiteit, omdat de verwachtingen en handelingen hierdoor worden beïnvloed. Het is geoorloofd om buiten de setting van het lab en zonder gecontroleerde omstandigheden onderzoek te doen, omdat ook deze informatie van grote waarde is. Bronfenbrenner verdeelt de ecologische omgeving in vier ‘nested systems’, namelijk microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem. Later is hier het chronosyteem, de aspecten van tijd en sociale historie, bijgekomen.

 

Het microsysteem is het systeem dat het dichtst bij het individu staat en bestaat uit een patroon van activiteiten, sociale rollen en interpersoonlijke relaties die door de ontwikkelende persoon ervaren worden in een gegeven face-to-face setting met bepaalde fysieke en sociale symbolen. Deze concepten verbieden /nodigen uit/ staan toe een inmenging van bestaande of ontwikkelende en meer complexe interactie met en activiteit in de onmiddellijke omgeving.

 

Het tweede level, het mesosysteem, omvat de verbindingen en processen die plaatsvinden tussen twee of meer settingen, microsystemen, waar de persoon in ontwikkeling deel van uit maakt. Dit systeem verbindt de informatie, kennis of houdingen van de ene situatie met dat wat bepalend is voor het gedrag in de andere situatie.

 

Het exosysteem omvat de verbindingen en processen die plaatsvinden tussen twee of meer settingen waarvan minstens één setting geen betrekking heeft op de persoon in ontwikkeling. Maar waarvan de gebeurtenissen indirecte invloed hebben op de processen in de directe setting waar de persoon in ontwikkeling leeft.

 

Het macrosysteem bestaat uit het overkoepelende patroon van verschillende settingen binnen een bepaalde maatschappij of cultuur. Hiertoe behoren de bestaande gewoontes, waarden en wetten die van invloed zijn op de cultuur waarin het kind leeft. Daarnaast is hierin vastgelegd wat geaccepteerd en ongeaccepteerd gedrag is.

 

Bronfenbrenner gebruikt het chronosysteem om uit te leggen hoe tijd gelijktijdig de omgeving (E) en de persoon (P) beïnvloed. Tijd en timing zijn gerelateerd aan kenmerken van de omgeving en niet per se een karakteristiek van een persoon. Hij noemde dit plaats door tijd; omgeving in de derde dimensie. Het houdt in dat bepaalde timing, zoals het krijgen van het kind, andere delen van het ecologisch model beïnvloed, bijvoorbeeld de interactie tussen een moeder en haar andere kinderen.

Super en Harkness’s ontwikkelingsniche

Super en Harkness leren ons dat het concept niche is geleend van de biologische ecologie waarin een niche de gecombineerde eigenschappen van de omgeving van een bepaald dier beschrijft. Dit concept wordt veelzijdig gebruikt in onderzoek doordat het een integratief framework biedt tussen cultuur, socialisatie en ecologie. Bijvoorbeeld in de bestudering van etnotheorieën, het culturele geloofssysteem van de ouders over de aard van kinderen, het proces van de ontwikkeling en de betekenis van gedrag. Harkness zegt over het ontwikkelingsniche dat het een theoretisch raamwerk is waarin de verschillende, eerder ontstaande ideeën, over een geïntegreerde ontwikkeling worden vastgelegd en geïntegreerd. In de psychologie betekent dit dat het kind met een bepaalde leeftijd en sekse, karakter en psychologische disposities zich bevindt in het centrum van de ontwikkelingsniche. Door deze predisposities zal het kind de wereld van een ander oogpunt bekijken dan ieder ander lid van de familie. Ook zal dit perspectief weer veranderen wanneer het kind ouder wordt en veranderd. Volgens Super en Harkness’s zijn er drie intergerelateerde componenten van de ontwikkelingsniche. De eerste is de fysieke en sociale omgeving waarin het kind dagelijks leeft. Hieronder valt het gezelschap waarin het kind verkeert, de grootte en vorm van de leefruimte en de aanwezigheid of absentie van meerdere generaties die samenleven. Ten tweede zijn er bepaalde gewoontes als het gaat om het zorgen voor en opvoeden van kinderen. Hieronder vallen informeel versus formeel leren, afhankelijk of onafhankelijk trainen en eet- en slaapschema’s. De derde component heeft betrekking op de psychologie van de ouders/verzorgers. Dit wordt gezien als een belangrijke manier waarop gewoontes en dergelijke doorgegeven kunnen worden aan kinderen.

Er is een overeenkomst te zien tussen de ontwikkelingsniche en het ecologisch model van Bronfenbrenner. De overeenkomst met Bronfenbrenner’s theorie is dat de drie systemen met elkaar interacteren als een dynamisch systeem. Echter wordt de niche gezien als een open systeem, waarbij elke component vrij met de algehele cultuur kan interacteren. Dit systeem hoeft echter ook niet altijd compleet gecoördineerd te zijn. Voordeel van de ontwikkelingsniche ten opzichte van het ecologisch model is dat er een directe link is tussen het individu en de cultuur. Daarnaast kan cultuur met behulp van dit model beter worden onderzocht.

 

Piaget’s theorie van de cognitieve ontwikkeling

Volgens Piaget leren individuen door actief hun eigen cognitieve wereld te construeren. Ontwikkeling wordt dan ook gezien als een dynamisch proces. In elke ontwikkelingsperiode wordt een bepaalde vaardigheid ontwikkeld. In tabel 1 vindt je de verschillende periodes en aangeleerde vaardigheden.

Periode

Benadering van de leeftijd

Beschrijving

Cognitieve vaardigheid

Babytijd

Van geboorte tot 2 jaar oud

Sensomotorisch

Object permanentie

Vroege kindertijd

2 tot 6 jaar

Pre-operationeel

Egocentrisch denken, het gebruik van symbolen

Middelste kindertijd

6 tot 12 jaar

Concrete operaties

Conservatie

Adolescentie

12 jaar en ouder

Formele operaties

Abstract denken

 

Tabel 1. Piagets periodes van cognitieve ontwikkeling

 

 

De exacte leeftijd waarop het ontwikkelen van een bepaalde vaardigheid bereikt wordt, wordt bepaald door fysieke, culture of cognitieve ervaringen. Zij worden dus beïnvloed door de ecologische settingen van Bronfenbrenner. In het centrum van het mechanisme waarmee kinderen zich aan kunnen passen aan de wereld om hen heen en waarmee zij deze leren begrijpen, ligt het schema, een georganiseerd patroon van gedachten of acties, toegepast op personen, objecten of gebeurtenissen om deze te begrijpen. Het is een mentale representatie van de wereld dat door de tijd heen beïnvloed wordt door de omgeving. Volgens Piaget zijn de cognitieve ontwikkeling en de mogelijkheid om op de wereld te reageren afhankelijk van assimilatie (het proces waardoor nieuwe informatie en ideeën overgenomen of ingepast worden in bestaande kennis of schema) en accommodatie (het proces van aanpassen van bestaande schema’s om nieuwe informatie en ideeën toe te voegen). Hiertussen moet een balans gevonden worden. Critici vinden deze benadering te individualistisch en Westers, omdat er van het individu uitgegaan wordt en de sociale interactie niet wordt meegenomen. Ten tweede vinden sommigen dat Piaget de motorische vaardigheden overschat en de leeftijd waarop vaardigheden worden geleerd onderschat. Als laatste wordt afgevraagd in hoeverre vaardigheden opgedaan op een bepaald domein toepasbaar zijn op een ander domein.

 

Vygotsky’s sociaal-culturele theorie van ontwikkeling

De rol van de sociale context speelde in de theorie van Vygotsky een rol, in tegenstelling tot de theorie van Piaget. Hij suggereerde een interactie tussen culturele en historische factoren waarvan de ontwikkeling het resultaat is. In het proces spelen drie componenten een rol, namelijk cultuur, taalgebruik en de zone van proximale ontwikkeling. Vygotsky’s zone van proximale ontwikkeling is het verschil tussen wat kinderen onafhankelijk kunnen behalen en hun potentiële level van ontwikkeling dat bereikt kan worden met hulp. Deze theorie wordt bekritiseerd om zijn onmeetbaarheid en vaagheid. Bronfenbrenner heeft zijn ecologische systeem deels aan Vygotsky te danken.

 

Erikson’s pyschosociale theorie

Erikson heeft de ontwikkelingstheorie van Freud verder uitgewerkt over de gehele levensloop. Echter legt Erikson meer de nadruk op de sociale context van ontwikkeling (psychosociaal) in tegenstelling tot Freud die de nadruk legde op de biologische en seksuele ontwikkeling (psychoseksueel). Daarnaast legt Erikson de nadruk op de normale ontwikkeling, in tegenstelling tot Freud. Erikson’s theorie biedt een bruikbaar raamwerk om grote veranderingen in de ontwikkeling te ontrafelen. De leeftijdsfasen of stages worden gekenmerkt door een crisis die opgelost moet worden. Deze crisisperiode zorgt voor verhoogde kwetsbaarheid en een toename in conflicten. De verschillende fasen, crisissen en psychosociale taken kun je vinden in tabel 2.3 van Gardiner en Kosmitzki (2011). Tijdens het toepassen van deze theorie moeten we in ogenschouw nemen dat ten eerste de leeftijden bij de stages moeten worden gezien als leidraad. Ten tweede dat succesvol een crisis overwinnen afhangt van hoe de cultuur deze crisis en de oplossingen ziet. Tot slot moet de theorie voor andere samenlevingen wat aangepast worden om toepasbaar te zijn.

 

Kohlberg’s theorie van morele ontwikkeling

Kohlberg identificeerde drie levels van morele ontwikkeling, met elk twee stages die de weg naar een complexere oriëntatie van rechtvaardigheid en normatieve morele principes beschrijven. Kinderen tot 9 jaar redeneren meestal op het preconventioneel niveau. Het postconventionele niveau is pas te bereiken na de leeftijd van 20 jaar en wordt slechts door een klein aantal mensen bereikt. Kritiek is dat de stages een gender en culturele bias hebben. Volgens Kohlberg zelf zijn de stages wel universeel, maar per cultuur verschilt hoe snel en bij welk stage de ontwikkeling eindigt. Zie tabel 2.4 in Gardiner en Kosmitzki (2011) voor Kohlberg’s stages van morele ontwikkeling.

 

Methodologie in cross-culturele menselijke ontwikkeling

Bij cross-cultureel onderzoek wordt er niet alleen gekeken naar individuele gedragingen, maar ook naar groepsgedrag. Het is echter moeilijk om onderzoek naar verschillende culturen te doen, omdat de ideeën over hoe de ontwikkeling plaats moet vinden per cultuur kan verschillen. Door te kijken naar andere culturen kun je ten eerste meer te weten komen over de variëteit van onafhankelijke variabelen en hun effect op afhankelijke variabelen. Daarnaast kun je beter onderscheid maken tussen biologische en omgevingsfactoren. Als laatste ontdek je etnocentrische biases die onderzoek kunnen beïnvloeden.

 

 

 

Het bestuderen van de ontwikkeling cross-cultureel: Enkele methodes, problemen en oplossingen

Onderzoekers zijn op zoek naar principes die universeel zijn tussen culturen (etic) en specifiek voor culturen (emic). Daarnaast willen onderzoekers dat hun resultaten objectief, betrouwbaar, valide en herhaalbaar zijn. Bij het onderzoek worden experimenten, cross-sectionele designs, longitudinale designs en correlationele studies gedaan en gebruikt. Daarnaast lopen zij tegen unieke problemen op vanwege de complexiteit van de cultuur, het onderscheid tussen de cultuur en de zelf, autochtone versus universele psychologie, communicatie tussen culturen en de interpretatie van resultaten. Masumoto noemt problemen in cross-cultureel onderzoek op de volgende gebieden: (1) Theorieën en hypothesen: hebben de theorieën en hypothesen dezelfde betekenis in de andere cultuur? (2) Methoden: zijn de doelgroepen representatief en tussen verschillende culturen vergelijkbaar? Zijn daarnaast de meetinstrumenten betrouwbaar, valide en linguïstisch equivalent? (3) Data en analyse: zijn er verschillen in responsen tussen culturen en waardoor worden zij veroorzaakt? (4) Interpretaties en conclusies: zijn ze vrij van culturele bias? Heel belangrijk hierbij is linguïstische equivalentie. Een voorbeeld hiervan is de vertaling van een test van de ene cultuur naar de andere. Er zijn verschillende richtlijnen hiervoor, een techniek die veel gebruikt wordt is terug vertaling (back translation), het vertalen van materiaal of tekst door een tweetalige vertaler die beide talen vloeiend spreekt, waarna een andere vertaler het materiaal terugvertaald. Hiermee wordt bepaald of de vertaling linguïstisch equivalent is.

                      

Er zijn vier manieren om cross-cultureel onderzoek te doen, namelijk:

- onderzoeken of theorieën en concepten die ontwikkeld zijn in het Westen wel of niet toepasbaar zijn in andere culturen.

- het repliceren van onderzoek dat al in een bepaalde cultuur is gedaan maar nog niet in een andere cultuur.

- een samenwerkingsonderzoek waarbij groepen vanuit verschillende culturen hetzelfde onderzoek uitvoeren in hun eigen cultuur.

- het gebruiken van meetinstrumenten die ontwikkeld zijn in een bepaalde cultuur maar in een andere cultuur ook worden gebruikt.

 

Een populaire benadering is de cross-culturele vergelijking waarin individuen van ten minste twee verschillende culturele groepen worden onderzocht en worden vergeleken op een aspect van gedrag. Daarnaast is er etnografie waarbij een onderzoeker gedurende een tijd in een cultuur gaat leven en leden observeert, interviewt en test. Er wordt hierbij een gedetailleerde beschrijving van de manier van leven van een samenleving gemaakt, inclusief de houdingen, gebruiken en gedrag. Informatie van honderden van deze rapporten is vastgelegd in de Human Relations Area Files (HRAF) en wordt vaak gebruikt voor hologeistic research. Daarnaast is er de narratieve methode waarbij onderzoekers verhalende materialen analyseren, zoals verhalen, dagboeken of brieven. Tegenwoordig wordt vaker gebruikt gemaakt van meerdere soorten onderzoeksmethodes, zowel kwalitatieve als kwantitatieve.

 

Methoden voor het bepalen van componenten van de ontwikkelingsniche

Een overzicht van de onderzoekstechnieken voor het onderzoeken van de ontwikkelingsniche wordt gepresenteerd in tabel 2.5 in Gardiner en Kosmitzki (2011).

 

Volgens Super en Harkness is de eerste methode, participerende observatie (een techniek waarin een onderzoeker voor een tijdje in een groep mensen leeft en het dagelijks leven, de activiteiten en rituelen observeert) en etnografische interviews (mensen in de groep vragen naar hun cultuur typisch gedrag, houding, geloof en hun waarden) onontbeerlijk om te leren begrijpen welke elementen van de drie componenten van de ontwikkelingsniche onderzocht moeten worden. Technieken die handig zijn om settingen van het systeem (eerste component van de ontwikkelingsniche) te identificeren zijn spot observaties en dagboeken. Om echt de gewoontes (tweede component van de ontwikkelingsniche) van een cultuur te begrijpen heeft men kwalitatief en kwantitatief onderzoek nodig. Twee manieren van kwalitatief onderzoek zijn direct observeren en etnografische beschrijvingen. Om de psychologie van de verzorger én zijn of haar waardes en overtuigingen over opvoeding (derde component van de ontwikkelingsniche) te onderzoeken, kan gebruik gemaakt worden van gestructureerde vragenlijsten en formele methodes.

 

Het bestuderen van ecologische systemen

Bronfenbrenner is degene geweest die de ideeën en hypothesen van het ecologische model heeft ontwikkeld, anderen bevestigden zijn hypothesen.

 

 

3. Cultuur en socialisatie

 

Om culturele verschillen te begrijpen, moeten we kijken naar de manier waarop de cultuur waarden, overtuigingen/geloof en gedrag definieert. Hiervoor hebben we begrip van socialisatie nodig.

 

Ecologische context

Volgens de ecologische aanpak vindt een bepaalde ontwikkeling plaats door de interactie tussen het individu en verschillende omgevingen.

 

Wat is socialisatie?

Socialisatie wordt gedefinieerd als het proces waardoor het individu deel wordt van een bepaalde cultuur en deze waarden, dit geloof en ander gedrag overneemt om in die cultuur te kunnen functioneren. Socialisatie is een manier om gewenst en ongewenst gedrag duidelijk te maken, te laten zien hoe iemand in die cultuur succesvol kan zijn en om tradities door te geven. Voorheen waren veel theorieën etnocentrisch, er werd gedacht dat de Westerse verklaringen van gedrag ook in andere landen toepasbaar waren.

 

Een onderzoeker die veel bij heeft gedragen aan socialisatietheorieën is Rogoff. Hij vulde de zone van proximale ontwikkeling van Vygotsky aan met het begrip leidende participatie (guided participation). Behalve door instructie en scaffolding kunnen kinderen ook leren van niet verbale en verborgen vormen van communicatie. Kinderen zijn zelf actief in het socialiseringsproces, dus socialisatie heeft een tweeweg ofwel directionele aard.

 

Ecologisch model en de ontwikkelingsniche

Het ecologisch model helpt ons te kijken naar de menselijke ontwikkeling in de ‘echte’ wereld. Door de vijf categorieën van intergerelateerde systemen is het mogelijk om leven tussen culturen te bestuderen. Sociale isolatie is de interactie van een individu met zijn of haar omgevingen (microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macrosysteem en chronosysteem). Socialisatie speelt ook een belangrijke rol in de drie intergerelateerde componenten van de ontwikkelingsniche van Super en Harkness.

 

Enkele culturele variaties in het socialiseren van gedrag

Het doel is om cross-cultureel onderzoek te bekijken op verschillende aspecten, vanaf de vroege kindertijd tot in de late volwassenheid, maar eerst komt de ontwikkeling voor de geboorte aan bod.

Zwangerschap, prenatale ontwikkeling en geboorte

Informatie over ervaringen van andere moeders, kan moeders helpen om te gaan met het moederschap. Dit geldt vooral voor aankomende moeders, omdat zij nog geen ervaring hebben. Echter geen twee vrouwen zijn hetzelfde en dus ook hun ervaringen zullen verschillen. Uit onderzoek is gebleken dat seksesocialisatie al in de baarmoeder begint. Moeders die denken dat het een jongen is reageren, praten en interacteren anders met de nog ongeboren baby dan moeders die denken dat het een meisje is. Niet alleen de verwachte sekse is van invloed, maar ook de verwachte persoonlijkheid. Naast ervaringen kunnen ook bevallingen verschillen tussen culturen, bijvoorbeeld in de manier waarop het gebeurt of wie er bij is om de bevalling te begeleiden.

 

 

Vroege kindertijd

Elke baby heeft een aantal basisbehoeften waaraan voldoen moet worden, maar de manier waarop dit gebeurt verschilt per cultuur en zelfs per etniciteit binnen culturen. Belangrijk om te onthouden is dat er grotere verschillen zijn in gedrag binnen culturen dan tussen culturen.

Ook beïnvloed de cultuur de opvoedpatronen. De ouder is van invloed op het kind, maar de geboorte van een kind is ook van invloed op een ouder. De babytijd is het startpunt van het leven voor zowel kind als ouder. 

 

Slaap

Alle baby’s slapen maar er is een verschil in culturele slaaparrangementen. De cultuur bepaald hoe slaap wordt georganiseerd, waar en met wie. Slapen is interessant omdat het deel is van privégedrag, maar het wordt gestructureerd door samenlevingen en is redelijk immuun tegen verandering. Ouders spelen een grote rol in het managen van slaap en het is één van de eerste cultureel bepaalde ouder-kind interacties. Slapen is daarom een bruikbaar raamwerk voor het interpreteren van cross-culturele verschillen. De vraag is of culturele verschillen ook van invloed zijn op gedrag, zoals autonomie en afhankelijkheid of de ontwikkeling van wederzijdse afhankelijkheid en sensitiviteit naar anderen toe. Echter is gebleken dat er bij kinderen van de Navajo, die in hun babytijd een groot deel vastgebonden aan een cradleboard spenderen, geen invloed is op de gedragsontwikkeling. De verschillen die er zijn, worden sociaal-cultureel bepaald door ecologische settingen en de ontwikkelingsniche.

 

Ook kan de ouder-kind relatie en zijn effect op de ontwikkeling van het kind gezien worden door het raamwerk van Erikson’s model. In het eerste levensjaar staan de begrippen vertrouwen versus wantrouwen centraal. In de jaren daarna wordt autonomie versus schaamte belangrijk. Bij de begrippen vertrouwen en onafhankelijkheid is sprake van een culturele bias, omdat in sommige culturen sprake is van een ontwikkeling van vertrouwen naar interafhankelijkheid en niet naar onafhankelijkheid.

 

Co-slapen is routine in de meeste delen van de wereld, slechts in enkele delen van de wereld, zoals in de Verenigde Staten en delen van Noord-Amerika, slapen kinderen apart in een eigen bed of kamer. Spock was er van overtuigd dat kinderen onder geen enkele reden bij de ouders mochten slapen. Super en Harkness dachten daarentegen dat de verwachting dat kinderen heel de nacht door zouden slapen zonder contact met een ouder meer is dan een kind aankan. Wanneer we praten over slaap management moeten we erkennen dat het misschien wel meer gaat over de culturele waarden en relaties achter de praktijk.

 

Voeden

Er is verschil in hoe, wat en wanneer kinderen worden gevoed en dit wordt beïnvloed door de ontwikkelingsniche, de sociale context, ouderlijke normen en waarden van de cultuur. Voeding in de eerste drie jaar van het leven zijn essentieel voor een goede ontwikkeling van de hersenen, de weerstand en een normale ontwikkeling. Ondanks dat ondervoeding onder kinderen afneemt, verschilt de vooruitgang per cultuur. Ondervoeding kan bijvoorbeeld komen de sociaaleconomische status. Ook worden er relaties gevonden tussen de waarde die de moeder hecht aan het voeden van het kind en hoe succesvol het kind gevoed wordt. Borstvoeding wordt al lang gezien als de beste voedingsmethode, omdat moedermelk beter verteerd kan worden dan andere soorten melk, kinderen beschermt worden voor ziektes door immunisatie en omdat moedermelk altijd aanwezig is. Bovendien worden er positieve effecten gevonden voor moeders, zoals een lagere kans op het ontwikkelen van diabetes type 2. Culturele houdingen spelen een grote rol in het wel of niet borstvoeding geven. Voor moeders in de westerse cultuur is het beschamend of bijvoorbeeld lastig om met borstvoeding door te gaan als ze weer gaan werken. Daarnaast kunnen vaders helpen met voeden als ouders besluiten het kind flesvoeding te geven. Het allerbelangrijkste van voeden is datgene wat gebeurt tijdens het voeden. Het is namelijk een optimale situatie om een band te creëren, waar het kind zijn hele leven voordeel van heeft. Het eetpatroon later wordt bepaald door vroegere ervaringen. Zoals ook bij ander gedrag verschilt dit misschien nog wel meer tussen families binnen een cultuur dan tussen culturen.

 

 

Huilen

Huilen is voor kinderen een manier om hun behoeftes naar hun ouders of dichtbij zijnde omgeving te communiceren, omdat zij nog geen andere vormen hebben om zich uit te drukken. Ouders leren door ervaring verschil te maken in de verschillende soorten huilen.

 

Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de relatie tussen huilen, gezondheid en ontwikkeling. Hieruit is gebleken dat mensen uit verschillende culturen het verschil kunnen horen tussen het huilen door gezonde baby’s en het huilen door ongezonde baby’s. Daarnaast is ook gebleken dat vaders net zo verzorgend reageren op het huilen van een baby dan moeders. In het algemeen wordt geadviseerd in het eerste levensjaar frequent op huilen te reageren, zodat er een veilige hechting kan ontstaan. Volgens Erikson’s theorie vermindert een sensitieve reactie ook het conflict tussen vertrouwen en wantrouwen dat zich in het eerste jaar afspeelt.

 

De jeugd

De jeugd (childhood) is, afhankelijk van de cultuur, de periode beginnend aan het eind van de babytijd, op ongeveer anderhalf, tweeënhalf jarige leeftijd, tot het begin van adolescentie, die ongeveer begint rond elf of twaalf jarige leeftijd. Wanneer kinderen naar school gaan, komen ze in aanraking met twee verschillende sociale invloeden, namelijk peers en leraren. Hier wordt hen geleerd wie zij zijn, hoe ze sociale relaties aan moeten gaan en hoe ze de uitdagingen in het dagelijks leven moeten overkomen.

 

Formeel versus informeel leren

Kinderen in niet-geïndustrialiseerde landen leren vaak in een informele setting, dus met hun familie of vrienden. Zij socialiseren door informeel leren, waarbij zij gebruik maken van observatie en imitatie. De verantwoordelijkheid van het leren ligt hier bij de leerling, waarbij familieleden vaak de belangrijke rol als leraar hebben. In andere culturen leren kinderen culturele vaardigheden in een formele setting. Formeel leren gebeurt niet in het alledaagse leven, maar in een instituut, namelijk op school. Hierbij is sprake van een gestructureerd curriculum en het materiaal wordt geleerd vanuit een boek. De informatie die hier wordt geleerd, hoeft niet altijd bruikbaar te zijn.

 

Volgens Erikson spelen initiatief versus schuld en nijverheid versus inferioriteit een grote rol in de kindertijd. Bij het toepassen van Erikson’s theorie in andere culturen moet gekeken worden naar de relevantie en betekenis van deze begrippen in die cultuur.

 

Adolescentie

De adolescentie begint wanneer hormonen voor fysieke veranderingen gaan zorgen en de reproductie op gang brengen. Het einde van de adolescentie wordt ingeleid door culturele factoren, namelijk door een verandering van rol. Echter wordt adolescentie niet overal als een aparte ontwikkelingsfase gezien. Het is namelijk afhankelijk van het feit of jonge mensen de biologische veranderingen ondergaan voordat zij de kennis en vaardigheden hebben om zich culturele te reproduceren.

 

Bij immigranten die veel van hun eigen waarden opgeven en de gewoontes van het land waar zij naartoe zijn geëmigreerd overnemen, kan er een effect zijn op het gedrag. Tijdens de adolescentie komen mensen op school in aanraking met pers en leraren waardoor de sociale invloed groot is.

 

Overgangsrituelen

De overgang van kindertijd naar adolescentie wordt gekenmerkt door overgangsrituelen (rite of passages). Dit zijn ceremonies of rituelen die symbool staan voor de verandering van een individu van de ene status naar de andere. Vaak vindt men deze gebruiken in niet-geïndustrialiseerde culturen. Een voorbeeld hiervan is mutilatie van de vrouwelijke genitaliën. Dit is een methode die geen gezondheidsvoordelen met zich meebrengt en hiermee worden de mensenrechten overtreden. In westerse landen vindt je weinig van dit soort rituelen, hoewel zaken als afstuderen, rijbewijs halen en trouwen wel gezien worden als mogelijke rituelen. Het gemis van deze rituelen kan mogelijk verklaard worden door de weinig overeenkomende ontwikkelingsniches. In deze landen is leeftijd ook geen handige aanduiding om de overgang naar volwassenheid te markeren, omdat je op verschillende leeftijden mag drinken, stemmen en autorijden. Veelal worden zij ergens tussen hun twaalfde en begin 20 volwassen. Tussen vijfhonderd stammen in Noord-Amerika is wel enige overeenstemming gevonden tussen overgangsrituelen, met name over de visioenszoektocht. Jongens ondergaan enkele rituelen en wachten daarna op een visioen dat hen zal leiden. Culturen verschillen sterk in de mate waarin zij jonge mensen begeleiden bij de transitie naar volwassenheid, namelijk heel gestructureerd tot helemaal niet.

 

Rites worden gebruikt om de adolescenten te helpen hun identiteit (omschrijving van zichzelf als een apart individu in termen van rollen, houdingen, waarden en geloof) te begrijpen.

 

 

Verschillen tussen culturen kunnen bekeken worden met behulp van Erikson’s vijfde crisis, identiteit versus rolverwarring. Wanneer het niet lukt om een identiteit te ontwikkelen, dan resulteert dit volgens Erikson in rolverwarring. Echter om de problemen van deze crisis vast te stellen moet gekeken worden naar hoe culturen identiteit definiëren en hoe deze bereikt kan worden. In traditionele maatschappijen is dit op een eenduidige manier gedaan, in tegenstelling tot de ambigue Westerse formuleringen.

 

Volwassenheid

Slechts sinds korte tijd wordt er onderzoek gedaan naar het laatste driekwart van het leven. De vraag is of de ontwikkeling voort blijft duren in de volwassenheid. De ervaring van de volwassenheid verschilt erg tussen de culturen en wordt beïnvloed door een aantal factoren, zoals leeftijd, gender, SES, familiestructuur en andere levensgebeurtenissen. Pas recent is er geprobeerd om de cognitieve veranderingen in de latere volwassenheid te verklaren, namelijk door middel van post-formele operaties. Vygotsky heeft hieraan bijgedragen door deze verandering te bekijken in de sociale setting. Erikson is een van de weinigen die bij zijn fases onderscheid heeft gemaakt in een vroege, middelste en late volwassenheid. Zijn aanname dat de ontwikkeling niet afloopt na de adolescentie lijkt te worden bevestigd.

 

De vroege volwassenheid wordt gekenmerkt door de fase intimiteit versus isolatie. Er worden beslissingen gemaakt over het aangaan van een intieme relatie met een persoon of men gaat zijn eigen weg. Echter de leeftijd waarop de vroege volwassenheid begint, verschilt sterk per cultuur. Voor het behalen van deze fase is een gevoel van identiteit nodig, iemand moet voor zichzelf kunnen zorgen en moet betrokken zijn in een langdurige en wederkerige relatie.

 

De midden volwassenheid wordt gekenmerkt door generativiteit versus stagnatie. In deze fase houdt men zich bezig met werken, carrière maken en kinderen opvoeden en begeleiden. Echter kan het ook zo zijn dat iemand stagneert omdat deze persoon zijn eigen gang gaat en egocentrisch is. Doordat ouders hun kinderen socialiseren, zullen hun kinderen op latere leeftijd beter in staat zijn een balans te vinden tussen hun eigen interesses en die van anderen. In deze leeftijdsperiode worden kennis van andere culturen en socialisatie extra belangrijk voor succes, omdat mensen door globalisatie op verschillende manieren in contact komen met andere culturen, bijvoorbeeld op hun werk.

 

 

 

Late volwassenheid

De late volwassenheid begint vanaf ongeveer 65 jaar oud. Deze periode wordt gekenmerkt door integriteit versus wanhoop. Volgens Erikson heeft men in deze stage de neiging om te reflecteren op hun leven. Hebben zij het gevoel blij te zijn met hun keuzes (integriteit) of denken zij te veel kansen te hebben laten liggen?

 

Culturele kijk op ouder worden

In Westerse landen zal de uitkomst van het conflict tussen integriteit versus wanhoop veelal negatief zijn. Dit komt omdat economisch succes, kleine gezinnen en jeugdigheid de norm zijn. Ouderen worden hierdoor als overbodig gezien en worden afgewezen. Echter door de toenemende de vergrijzing is het mogelijk dat de situatie zal gaan veranderen. In maatschappijen waarin intergenerationele gezinnen de norm zijn, wordt er voor ouderen door hun familie gezorgd. Zij worden hier nog steeds als belangrijk gezien vanwege de wijsheid die zij bezitten. Het wordt steeds normaler dat mensen heel oud worden en leeftijden boven de honderd halen. Verklaringen die hiervoor worden gegeven zijn: dieet, wederzijdse afhankelijkheid, cohesie van familie en buurt en regelmatig sporten. Mogelijk zullen deze inzichten de situatie van ouderen doen veranderen.

 

 

 

4. De familie in de culturele context

 

Ecologische context

De familie staat centraal in de ecologische benadering. De functie van een familie is om een context te bieden die de ontwikkeling van een kind stimuleert. Deze informatie wordt overgedragen van generatie op generatie. De ecologische benadering laat zien hoe culturele en biologische contexten invloed hebben op gedrag en de ontwikkeling van een kind.

 

Culturele variatie in de levenscyclus van het gezin

We zullen het hebben over de levenscyclus van het gezin, namelijk families hebben een begin, ze groeien in aantal, hun aantal vermindert en uiteindelijk bestaat de originele familie niet langer.

 

Partnerselectie

Buss stelt dat de mensen die nu leven voortkomen uit succesvol paren, omdat zij de nakomelingen zijn van voorouders die zich voort hebben kunnen planten. Mensen die dit niet is gelukt zijn uitgestorven. Hij onderzocht wat mensen belangrijk vinden bij het zoeken van een partner. In een uitgebreide studie onder meer dan 10.000 mensen uit 37 landen onderzocht hij hoe belangrijk bepaalde eigenschappen waren bij het kiezen van een partner. Hierin werden culturele verschillen gevonden. Maagdelijkheid werd door culturen heen verschillend gewaardeerd, maar over het geheel wordt het meer door mannen gewaardeerd. Daarnaast werden er verschillen tussen culturen gevonden op het gebied van ‘een goede huishoudster’ en ‘verfijndheid/netheid’. Echter zullen de verschillen binnen culturen groter zijn, dan tussen culturen. Daarnaast zijn er ook verschillen tussen mannen en vrouwen gevonden. Vrouwen waren meer gericht op eigenschappen die te maken hebben met hulpbronnen en op oudere mannen. Mannen hadden een voorkeur voor jongere vrouwen en een knappe fysieke verschijning van een vrouw. Dit laatste zou duiden op goede reproductie capaciteiten.

 

Het huwelijk en andere lange termijn relaties

Kinderen profiteren over het algemeen van een stabiel opvoedersysteem, waar over het algemeen de biologische ouder toebehoren. Het huwelijk kan een manier zijn om een stabiele omgeving te creëren voor kinderen. Daarnaast kunnen mensen trouwen voor andere redenen, zoals voor het verkrijgen van status in de maatschappij, een hogere economische status, liefde en kameraadschap.

 

Er zijn verschillende soorten huwelijk op de wereld, namelijk monogamie (één man is getrouwd met één vrouw), polygynie of polygamie (één man is getrouwd met meerdere vrouwen), polyandrie (één vrouw is getrouwd met meerdere mannen) en cenogamie of groepshuwelijk (meerdere vrouwen zijn getrouwd met meerdere mannen). Polygynie wordt op elk continent gevonden en wordt gedaan om rijkdom en macht te krijgen, maar ook om het reproductie succes te verhogen. Polyandrie komt veel minder vaak voor. Doordat mannen de interesse van hun vrouw moeten behouden, krijgen vrouwen een grote economische macht. Homoseksualiteit, onder twee mannen, komt volgens onderzoek in 41 tot 64 procent van de onderzochte maatschappijen regelmatig voor. Echter is niet bekend in hoeverre dit wordt geaccepteerd, getolereerd of gesteund. Er is minder bekend over lesbische relaties, maar vaak zijn samenlevingen even tolerant naar deze groep. De aanwezigheid of afwezigheid van homoseksuele relaties in een samenleving zegt iets over de ontwikkelingsniche, namelijk hoe gedrag zich ontwikkelt onder bepaalde culturele condities. Tegenwoordig kunnen homoseksuelen in enkele delen van de wereld legaal trouwen.

 

Hoe en waarom mensen zich tot elkaar aangetrokken voelen, verschilt ook per cultuur. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in het Westerse en Oosterse ideaal. In het Westers ideaal zijn mensen op zoek naar hun ware liefde. In het Oosterse ideaal zijn er meer gearrangeerde huwelijken en er vanuit wordt gegaan dat er meerdere ideale partners zijn. In collectivistische culturen wordt het huwelijk gezien als het samenkomen van twee families. In loop van de tijd zijn de gewoontes binnen het huwelijk verandert, waardoor er een mix ontstaat tussen traditionele en moderne gewoontes. Een voorbeeld is Japan waar mensen tegenwoordig vanwege liefde trouwen, maar nog wel een bruidsschat (yuinou) geven.

 

Het geboorteproces tussen culturen

Hoe een geboorte plaatsvindt, hangt af van de culturele tradities en dit is diep gelegen in de ecologische setting die beïnvloed wordt door familie, maatschappij en cultuur. Sommige vrouwen blijven actief tot net voor de geboorte en anderen niet. Daarnaast zijn de vaders in veel Westerse culturen aanwezig bij de geboorte, maar in veel andere culturen niet.

 

De ecologie van geboorte

Toe de toegenomen medische technologieën is het mogelijk om op verschillende manieren een kind te krijgen. Ten eerste kan het op de traditionele manier, dus door middel van gemeenschap, maar er kan gebruik gemaakt worden van IVF (in vitro fertilisatie) waarbij de sperma, het eitje en de baarmoeder van verschillende mensen kunnen zijn. Voordat geboorte een medische gebeurtenis werd, was het tot de 19de eeuw een sociale gebeurtenis die veelal werd uitgevoerd door vrouwen. Jordan suggereert dat de antropologie zich moet focussen op het hele geboortesysteem, dus op de biologische, sociale en culturele processen van geboortes, en niet alleen op de individuele of geïsoleerde praktijken.

 

Yucatun

Bij de geboorte bij de Yucatun bevalt de vrouw in haar vertrouwde omgeving, omringt door haar man, haar moeder en eventueel directe familie of naaste vrienden. Al deze mensen dragen bij aan een succesvolle geboorte. Na de geboorte zijn de moeder en het kind vatbaar voor kwade geesten en moeten daarom een week binnen blijven. Kinderen krijgen enkele uren na de geboorte een oorbel en worden gelijk gevoed. Voeding vindt daarna plaats bij honger of angst van het kind.

 

Nederland en Zweden

Net als in Yucatan bevallen vrouwen in Nederland vaak thuis met de hulp van een verloskundige of dokter. Nederland blijft een land met een van de laagste percentages van kindersterfte. In Zweden worden alle baby’s in het ziekenhuis geboren en dit land kende lange tijd het allerlaagste percentage. Tegenwoordig is Singapore het land met de laagste kindersterfte (2.31 doden per 1000 levendgeborenen). De reden voor het lage percentage is het feit dat allebei de landen een prenataal verzorgingsprogramma hebben dat gesteund wordt door de regering en daarnaast is abortus in deze landen een optie waardoor alle baby’s die geboren worden, gewild zijn.

 

Verenigde Staten

De kindersterfte in de Verenigde Staten is gemiddeld 6.26 doden per 1000 levend geboren. In de Verenigde Staten worden er meerdere mogelijkheden geboden voor de bevalling, toch bevalt veruit de meerderheid in het ziekenhuis. Uit een vergelijkende studie tussen de hulp van een verloskundige en een arts is duidelijk geworden dat de hulp van een verloskundige meer succesvol is, omdat er minder doodgeborenen, dode foetussen, vroeg geborenen en neonatale doden waren. Deze verschillen kunnen waarschijnlijk verklaard worden door verschillen in zorg bij zwangerschap en bevalling, bijvoorbeeld meer tijd, meer educatie en meer emotionele ondersteuning door een verloskundige dan door een arts. Niet alleen wordt de ervaring van de geboorte beïnvloed door wie er aanwezig is bij de geboorte, maar ook de uitkomst. De geboorte moet dus bekeken worden binnen de ecologische setting en kan ons daarnaast veel leren over de waarden en overtuigingen die de kern vormen van het ecologisch culturele systeem.

De overgang naar ouderschap

Bij het ouderschap krijgen ouders een nieuwe rol toegewezen, namelijk die van vader en moeder. Ouder worden is een grote gebeurtenis in het leven, niet alleen voor de ouder en het kind maar voor de hele ecologische setting waarin iemand leeft. Daarnaast bepalen de persoonlijkheid van de ouder en ondersteuning door hun naasten, hoe de interactie met het kind plaats zal vinden en hoe het kind opgevoed zal worden.

 

Baby- en kindertijd

De eerste weken twijfelen veel ouders of zij het ouderschap wel aankunnen, maar het grootste gedeelte van de ouders zal hiertoe in staat zijn en nog beter handelen na de geboorte van volgende kinderen. Baby’s worden vanaf geboorte tot de eerste twee weken, nieuwgeborenen (newborns) genoemd, en daarna noemen we ze infant. In de eerste dagen en maanden na de geboorte zijn ouders druk bezig met het vervullen van de basisbehoeften van het kind en het is een ‘168-uur per week’ baan. In de jaren daarna blijven kinderen zich ontwikkelen. Baby’s veranderen wie de ouders zijn.  

 

Ouderlijke overtuigingssystemen

De voor de ouder-kind relatie bepalende culturele inzichten over kinderen, de ontwikkeling en de betekenis van het gedrag van kinderen, worden georganiseerd in categorieën die ouderlijke culturele overtuigingssystemen worden genoemd. Deze ideeën zijn gerelateerd aan de handelingen die ouders doen, bijvoorbeeld stijl van praten naar kinderen,  manieren van disciplineren of het vragen van advies aan experts.

 

Daarnaast zijn deze ideeën van invloed op de gezondheid van het kind en de ontwikkeling van zowel ouder als kind. Het representeert een component van de ontwikkelingsniche, namelijk de psychologie van de opvoeder. Wanneer men de culturele overtuigingen kent, worden de redenen voor de manier van opvoeden duidelijk voor een buitenstaander.

 

Moederschap

Het ontdekken van verschillen en overeenkomsten in moederschap tussen culturen is moeilijk omdat moederschap plaatsvind in de privacy van het gezin. Echter komt moederschap tot stand in relatie met anderen binnen het familiesysteem. In een review van de Japanse karakters voor man, vrouw, moeder, vader en opvoeden komen etnische en intergenerationele denkpatronen over deze concepten naar voren. De vraag is of ouderschap iets anders inhoudt dan moeder- of vaderschap. Ook is er het concept allomoederschap (allomothering), wat staat voor alle mensen die helpen om voor het kind te zorgen. Deze individuen interacteren met en beïnvloeden de ontwikkeling van het kind terwijl deze door de verschillende ecologische systemen beweegt.

 

Vaderschap

Er is nog niet heel veel onderzoek over vaders, maar het onderzoek dat er is wordt vaak vanuit een ecologische en contextueel perspectief benaderd. Parke suggereert dat het belangrijk is om naar de ontwikkeling van ouders te kijken, omdat ook zij blijven veranderen. De tijd waarop je een ouder wordt heeft ook effect op de manier waarop je je rol als ouder invult. Daarnaast bepaalt ook de ontwikkelingsniche op welke leeftijd mensen klaar zijn voor de verantwoordelijkheden die het ouderschap met zich meebrengt. Vaderschap wordt volgens Schwalb en collega’s beïnvloed door verschillende contexten, zoals geschiedenis, veranderende families, werkrollen en huwelijksrelaties. Echter is er meer onderzoek nodig naar de directe invloed van vaders op kinderen en de indirecte invloed door middel van de partnerrelatie.

 

In een onderzoek van Parke is naar voren gekomen dat de verantwoordelijkheid van vaders in de opvoeding groeit, ook al hebben moeders nog steeds de grootste verantwoordelijkheid. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat vaders, net als moeders competente opvoeders zijn. Cross-culturele verschillen kunnen worden verklaard door culturele, omgevings- en biologische factoren. Hierdoor is ook een verschil te zien in speelstijlen tussen vaders en moeders. Vaders laten bovendien cross-cultureel een grotere variabiliteit zien dan moeders. Tot slot heeft vaderschap een significant effect op zichzelf en het huwelijk. Ook bij vaders speelt de context van sociale relaties een grote rol bij het verklaren van hun ouderschapsrollen.

 

Om aan de behoeftes van vaders te voldoen, moeten er maatregelen genomen worden om voordelen voor vaders te garanderen. Hier kan dan gedacht worden aan educatieprogramma’s voor het communiceren met kinderen en partners, sociale ondersteuning, verhogen van de betrokkenheid bij het opvoeden en het geven van kennis over een authoratieve opvoedingsstijl.

 

Uit onderzoek naar de rol van vaders is gebleken dat betrokkenheid van de vaders de kans op dakloosheid bij zoons vermindert. Daarnaast is betrokkenheid bij het onderwijs goed voor  succes in het onderwijs van dochters.

 

 

Adolescenten
Door veranderingen binnen de ontwikkeling van kind naar adolescent verandert ook de ouder-kindrelatie. De mate waarin dit gebeurt is afhankelijk van de cultuur. Missend cross-cultureel onderzoek over dit onderwerp heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat veel theorieën het gedrag van adolescenten beschrijven aan de hand van biologische factoren en doordat er geen overeenstemming is over de vraag of adolescentie een universele ontwikkelingsperiode is.

 

Het ecologisch model en de adolescentie

We zullen kijken naar de structuren van het ecologisch model die de ontwikkeling van adolescenten beïnvloeden. Er zijn verschillende microsystemen betrokken, zoals het gezin, school, vrienden, peers, buren en andere sociale groepen. Gezonde microsystemen getuigen van wederkerigheid, vooral in de relatie tussen ouders en kinderen. Het moet rijk aan informatie en uitdagingen zijn. Het mesosysteem linkt de verschillende microsystemen aan elkaar. Door verschil in overtuigingen tussen microsystemen kan conflict ontstaan.

Het exosysteem heeft vaak indirecte invloed op bijvoorbeeld de leefomstandigheden. Het macrosysteem bevat volgens Muuss een blauwdruk van de samenleving, waarin culturele, politieke, sociale, wettelijke, religieuze, economische en normen voor onderwijs zijn vastgelegd.

 

Cross-culturele verschillen in adolescente peerrelaties

Peers (individuen van gelijke leeftijd en soms ook hetzelfde geslacht) zijn voor sommige jongeren belangrijke actoren in het micro- en exosysteem en in de sociale settingen van de ontwikkelingsniche. Echter is invloed van peers per cultuur verschillend. Vooral in Westerse culturen spelen peers een belangrijke rol, en hebben dus grotere invloed. Schlegel en Barry onderzochten de adolescentie in pre-industriële landen. Conclusies waren dat meisjes makkelijker de overgang naar volwassenheid maken, omdat er niet zo’n groot verschil is met de kindertijd als bij jongens. Daarbij worden verschillen in competitiegerichtheid tussen jongens en meisjes verklaard door socialisering. Ten derde concluderen ze dat de lengte van de adolescentie bepaald wordt door een culturele manipulatie van biologische factoren. Tot slot zeggen ze dat antisociaal gedrag zijn wortels in de kindertijd heeft liggen. Waarschijnlijk zijn dit patronen die ook toepasbaar zijn op adolescentie in andere culturen.

 

Volwassenheid en ouder worden

Ouderschap is een levenslang proces en de ouder-kindrelatie, onderdeel van ouderschap, is dus ook een levenslange relatie die blijft veranderen. Door de toenemende levensverwachting komt er namelijk een tijd waarop de rollen worden omgedraaid en kinderen voor hun ouders moeten gaan zorgen. Deze taak zal nieuwe problemen en stress met zich meebrengen.

 

Grootouderschap

De leeftijd waarop mensen grootouder worden verschilt sterk, maar ongeveer driekwart van de volwassen zal grootouder worden. Toch is er nog maar weinig onderzoek naar de rol die zij spelen bij de ontwikkeling van hun kleinkinderen. In vroeg onderzoek werden grootouders veelal negatief afgeschilderd, echter is dit beeld gedurende de tijd genuanceerder geworden. Grootouders kunnen namelijk een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen van de kleinkinderen bijvoorbeeld bij scheiding of andere stressvolle gebeurtenissen.

 

Het bestuderen van grootouders is makkelijker omdat er niet zulke intense emoties spelen als bij ouders, maar ingewikkelder omdat er meer variaties zijn in grootouderschap, er onderzoek wordt gedaan naar drie generaties in plaats van twee en daarnaast spelen verschillende socialisatieprocessen, intergenerationele transmissie en veranderingen over historische periodes een rol. Door een toename in het aantal scheidingen en alleenstaande moeders, zijn grootouders en belangrijkere rol gaan spelen. Echter hebben grootouders een andere set normen en waarden dan de (klein)kinderen waarmee zij het ecologisch systeem beïnvloeden. De modernisatie zorgt er tegelijkertijd voor dat ouderen als minder belangrijk gezien worden, waardoor zij hun positie in de maatschappij verliezen. In culturen waarin ouderen gerespecteerd worden en families groot zijn, is de kans groter dat grootouders bij hun kinderen en kleinkinderen inwonen en daardoor een grotere invloed hebben.

 

Schoonkinderen kunnen een grote rol spelen in de relatie die grootouders met hun kleinkinderen hebben. Deze relaties kunnen een grote invloed hebben op de ontwikkeling van het kind.

 

Japan

Na de tweede wereldoorlog heeft er in Japan een verandering plaatsgevonden in de familiestructuur. Voorheen was er sprake van respect naar grootouders en hiërarchie tussen grootouders en kleinknderen. Grootouders hebben tegenwoordig het gevoel dat hun status binnen het gezin wegvalt. Ook geven zij aan het leuk te vinden om hun kleinkinderen iets te leren, maar ervaren zij hierbij ook meer frustratie. Mogelijk kunnen onderwijsprogramma’s grootouders helpen om zich aan te passen aan hun nieuwe rol binnen het gezin.

 

Adolescenten die uit Japan komen maar in de Verenigde Staten zijn gaan wonen, geven aan dat de grootouders een belangrijke rol spelen, vooral wanneer zij vlakbij wonen maar niet met de familie samen, en ondersteuning kunnen geven aan het kind zonder voor verdeeldheid binnen de familie te zorgen.

 

Urbanisatie en technologie hebben er aan bijgedragen dat er een vermindering van families is waar de grootouders inwonen. Er wonen nu meer ouderen (rojin) alleen, maar Japan vindt creatieve manieren op gebruik te maken van deze ouderen en hun vaardigheden. Een voorbeeld hiervan is de ‘silver bank’ waar ouderen betaald worden voor hun expertise.

 

China

Grootouders hebben altijd een grote rol gespeeld in de Chinese families. Falbo concludeert dat Chinese grootouders een positief effect hebben op hun kleinkinderen, bijvoorbeeld in de vorm van betere schoolresultaten. Stevensen en anderen laten zien dat grootouders een grotere verantwoordelijk voelen tegenover hun ‘echte’ kleinkinderen (de kinderen van hun zoon) dan voor de kinderen van hun dochters, waarbij ze meer een speelvolle rol aannemen.

 

Verenigde Staten

Ongeveer twee derde van de ouders wordt grootouder en blijft dat een derde van zijn of haar leven. Door een stijging in de levensverwachting, komen er meer vierdegeneratie families. Daarnaast wordt vanwege de toename in scheidingen en hertrouwen een bezoekregeling voor grootouders belangrijker. In de Verenigde Staten is er ook een verschil in hoe betrokken grootouders zijn tussen de verschillende etnische groepen, namelijk steeds meer Afro-Amerikaanse grootouders zijn betrokken bij de opvoeding. Een actieve rol van de grootouders is belangrijk voor het idee dat kinderen krijgen over hun eigen ouderdom.

 

Zorgen voor ouderen

We hebben gezien dat in landen als Japan en China er meer respect is voor ouderen dan in de Verenigde Staten, maar dit beeld kan ook te idealistisch zijn. Voorheen werden oudere mensen verzorgd door hun familie. Echter door het trekken naar de stad blijven veel ouderen alleen achter. Oudere mensen zonder kinderen kunnen intrekken in bejaardenhuizen, mits zij voldoen aan vier voorwaarden. Ten eerste mogen er geen kinderen dichtbij wonen die eventuele zorg op zich zouden kunnen nemen. Daarnaast mogen zij niet bedlegerig zijn of constant zorg nodig hebben. Ten derde moeten zij in het huis willen intrekken en als laatste moeten zij zich kwalificeren voor lokale bijstand. In Duitsland is er een groei in gemeenschap gebaseerde diensten, echter kunnen zij het toenemend aantal ouderen niet aan. In de Verenigde Staten is er sprake van de ‘sandwich generation’. Dit is de generatie die voor twee generaties moet zorgen, namelijk voor hun eigen ouders en hun kinderen. Vaak zijn het vrouwen die dit doen.

 

Zie voor de rol van ouderen in andere landen box 4.2 op bladzijde 114 tot 116 in het boek.

 

 

De veranderende familiecontext

De ecologische settingen van families zijn de afgelopen tientallen jaren overal veranderd. Een belangrijke oorzaak was de tweede wereldoorlog. Veel mensen trouwden voor de oorlog, maar scheidden na de oorlog toen vrouwen het werk van de mannen over hadden genomen en zelfstandig waren geworden. Tegenwoordig ontstaan er in de Verenigde Staten steeds meer gemengde families en eenoudergezinnen.

 

 

5. Cultuur, taal en cognitie

 

Cognitie is het proces waarmee kennis wordt verkregen, ontvangen, herkend, beredeneerd, en beoordeeld. Taal is een systeem van symbolen dat gebruikt wordt om informatie en kennis te communiceren.

 

De ecologische context: De link tussen taal, cognitie en cultuur

De linguïstische relativiteitshypothese (Whorf & Spite) stelt dat verschillen in taal de verschillen in hoe mensen over de wereld denken, verklaren. Echter niet al het onderzoek bevestigt deze hypothese. Onderzoekers zijn het wel eens over een mildere vorm van deze hypothese. Hierin wordt gesteld dat hoe we spreken over mensen, objecten enzovoort, maakt dat we meer of minder aandacht besteden aan bepaalde aspecten van dit onderwerp. In verschillende talen vinden we verschillende linguïstiek elementen die het makkelijker maken om over bepaalde dingen of gebeurtenissen te praten. Wanneer iets in een taal is opgenomen is het blijkbaar belangrijk.

 

Vygotsky zegt dat er sprake is van een dynamisch en interactief proces tussen cultuur, mentale processen en taal. Hij heeft het ook over 'talking to learn', kinderen zijn verbaal interactief, ze internaliseren taal en organiseren zo hun gedachten. Andere onderzoekers voegen daaraan toe dat wanneer er interactie plaats vindt tussen ouders en kinderen, de kinderen de taal leren maar ook gesocialiseerd worden in een bepaalde setting van culturele waarden en normen. Wanneer kinderen de zone van nabije ontwikkeling (ZPD) van het leren van een taal doormaken, ontwikkelen ze bepaalde cognitieve vaardigheden en worden ze gecultiveerd. Door scaffolding (door de tijdelijke steun van ouders, peers, brusjes, of andere volwassenen wordt het kind geholpen in het proces van probleem oplossen) wordt er tijdelijke support gegeven. De mate van hulp ligt aan de vaardigheid van het kind om zelf een probleem op te kunnen lossen. Na het oplossen kan het kind het verder zonder hulp van de ouder totdat het kind in de toekomst weer opnieuw hulp nodig heeft. Net als bij wederzijdse socialisatie kan de ouder na enige tijd aanvoelen hoeveel hulp het kind nodig heeft en hierop inspelen, waardoor het kind het bij volgende taken beter zal doen.

 

Taal en cultuur zijn allebei culturele fenomenen en maken deel van het ecologische systeem waar ervaringen door beïnvloed worden.

 

 

Babytijd

Vroege cognitieve ontwikkeling in culturele contexten

Er is weinig cross-cultureel onderzoek gedaan naar de sensomotorische fase van Piaget. In onderzoek dat uitgevoerd is, blijkt dat er verschillen zijn. De verklaring die Mundy-Castly hiervoor geeft, is dat Europese en Amerikaanse baby’s meer ervaring hebben met objecten en Afrikaanse baby’s meer met sociale stimulatie en emotionele ondersteuning.  De vraag is of dit voor een verschil in cognitieve ontwikkeling kan zorgen, waardoor Afrikaanse mensen een sociaal georiënteerde intelligentie hebben en Europese en Amerikaanse mensen een technologische oriëntatie. Het microsysteem en het macrosysteem kunnen een belangrijk effect hebben op de ontwikkeling van cognitief gedrag. Ondanks deze culturele verschillen komt de sensomotorische periode nagenoeg hetzelfde voor in de verschillende culturen.

 

Taalverwerving

Noam Chomsky gelooft dat het aanleren van taal een vaardigheid is die vastgelegd ligt in de hersenen. Welke taal kinderen leren, hangt af van de taal waar ze regelmatig aan worden blootgesteld. De klanken die bij brabbelen worden geproduceerd zijn in verschillende culturen hetzelfde. Scaffolding en de ontwikkelingsniche verklaren waarom bepaalde klanken worden gestimuleerd en andere klanken vanwege een gebrek aan stimulatie verloren gaan. Wanneer het kind eenmaal de taal heeft geleerd, vindt verdere cognitieve en taalontwikkeling plaats door middel van sociale interactie.

Er is verschil in het aanleren van de verschillende linguïstiek elementen tussen culturen, zoals het aanleren van naamwoorden (waar kinderen over de hele wereld een voorkeur voor hebben en wat ze ongeveer op dezelfde leeftijd aanleren) en grammatica, woordenschat, en werkwoorden (waarin tussen culturen veel verschil zit). Cultuur speelt dus, zoals Vygotsky voorspelde, een actieve rol in de cognitieve activiteiten. Ook de verschillende activiteiten binnen het spelen waar ouders hun kinderen in betrekken, hebben invloed op de manier waarop kinderen later deel nemen aan de samenleving. Moeders uit verschillende landen praten meer met oudere dan met jongere kinderen, maar zij verschillen in de interactie met hun kind en de spraakpatronen die gebruikt worden. In landen waarin interpersoonlijke afhankelijkheid veel belangrijker is, zoals Japan, zijn moeders expressiever in hun taal en responsiever tijdens het samenspelen. Amerikaanse moeders zijn daarentegen responsiever wanneer hun kinderen met fysieke objecten speelden. Franse, Amerikaanse en Argentijnse moeders communiceerde daarnaast tijdens het spreken meer informatie. Echter tussen deze moeders verschilde de informatie die zij doorgaven, waarbij Amerikaanse moeders meer vragen stellen, Franse moeders meer emotionele ondersteuning geven en Argentijnse moeders heel direct zijn in de interactie.

Vroege verwerving van een tweede taal en bilinguïsme

Doordat mensen van verschillende talen met elkaar in contact komen, wordt het leren van een tweede taal, dus bilinguïsme, belangrijker om met anderen te kunnen communiceren.

 

Ontwikkelingsfactoren

Er wordt gesuggereerd dat er een kritische periode is om taal te leren. Binnen deze periode wordt zowel een eerste als tweede taal met gemak aangeleerd, maar daarna wordt het moeilijker om een tweede taal aan te leren en deze net zo te beheersen als de moedertaal. Men is het er niet over eens wanneer deze kritische periode eindigt. Meer recente onderzoeken laten zien dat er mogelijk niet eens sprake is van een kritische periode. Toch is men het erover eens dat kinderen op lange termijn sneller een tweede taal leren dan volwassenen en dat kinderen die eerder beginnen met het leren van een tweede taal meer kans hebben op een goede uitspraak en beheersing dan late leerlingen.

 

Ecologische factoren

De ecologische setting beïnvloedt het aanleren van de tweede taal. Er zijn twee soorten situaties waardoor een tweede taal geleerd kan worden, de natuurlijke setting en de educationele setting. Er is sprake van een natuurlijke setting wanneer mensen naar een ander land verhuizen en de taal van dat land aanleren, maar ook wanneer een land meerdere officiële talen heeft en iemand twee beheerst. Het ecologisch systeem bepaalt of het kind beide talen evengoed zal beheersen. Andere educationele settingen, dan het leslokaal, kunnen bijvoorbeeld tweetalig onderwijs of educatie voor minderheidsgroepen zijn. Het is duidelijk dat een tweede taal anders wordt geleerd in een andere setting, maar nog niet is bekend hoe. School zorgt voor een grotere mogelijkheid om een tweede taal te leren, maar alleen als de moedertaal en tweede taal betrokken worden. Naast de setting spelen ook sociale en pscyhologische factoren een rol bij het aanleren van een tweede taal. Er zijn daarbij ook belangrijke sociale en psychologische factoren. Hierbij spelen de motivatie om een tweede taal te leren spreken en de houding naar de eigen cultuur en de cultuur van de tweede taal een grote rol bij het beheersen van de taal. Hieruit kun je opmaken dat het leren van een tweede taal op latere leeftijd bevorderd kan worden door een goede ecologische setting en een positieve houding.

 

Jeugd

Er is veel cross-cultureel onderzoek gedaan naar de overgang van de preoperationele periode naar de concrete operationele periode en conservatie. Eerder gevonden resultaten over het voorlopen van Westerse jongeren op andere volken wordt bekritiseerd door de volgende argumenten. Ten eerste rust dit soort onderzoek sterk op taal en de onderzoekers zouden niet genoeg kennis hebben van de taal en de cultuur van onderzochte culturen. Ten tweede gebruikte de onderzoekers gestandaardiseerde meetinstrumenten waarbij weinig taal wordt gebruikt in tegenstelling tot Piaget die veel gebruik maakte van klinische interviews. Tot slot waren geboortedatums niet altijd beschikbaar of accuraat.

 

Fases van weten en leren

Nyiti deed onderzoek naar Piagets conservatietheorie en probeerde daarbij de hierboven genoemde kritieken te vermijden. Als Indiaanse kinderen geïnterviewd worden in hun moedertaal dan voeren zij de taken evengoed uit als andere kinderen. Hij concludeerde hieruit dat de cognitieve structuren zoals die door Piaget beschreven zijn universeel lijken te zijn en een noodzakelijke conditie vormen voor acculturatie. Of de onderliggende structuren functioneel worden of niet hangt af van de culturele omgeving van een persoon. Ook verschilt de snelheid waarmee zich dit ontwikkelt per cultuur. Echter de volgorde waarin de ontwikkeling plaatsvind is hetzelfde.

 

Taalvaardigheden en socialisatie met taal

Uit de theorie van Piaget wordt duidelijk dat een kind voor het gebruiken van symbolen bepaalde cognitieve vaardigheden nodig heeft. Wanneer een kind dit begrip heeft, kan hij taal gebruiken om te communiceren. Daarnaast hangt het gebruik van passieve zinnen samen met de leeftijd en de mate waarin zij zich in kunnen leven in anderen. De kindertijd is een periode waarin er duidelijk socialisatie door taal plaats vindt. In verschillende talen leren kinderen op andere leeftijden hoeveelheidsaanduidingen. Het is hierbij belangrijk om het grotere ecologische systeem waar de taal mee verbonden is, in het oog te houden. Denk aan het belang van sommige woorden in een collectivistische cultuur, waarbij taal van invloed kan zijn op de cognitieve en taalontwikkeling.

Een andere uitdaging voor kinderen op deze leeftijd is lezen en schrijven. De meeste Europese talen zijn fonetisch, waarbij een symbool correspondeert met een klank. Door deze symbolen en klanken te combineren ontstaan woorden. In tegenstelling tot de Nederlandse taal is het Chinees niet alleen gebaseerd op fonemen maar ook op logografische symbolen. Deze symbolen hebben een betekenis die geleerd moet worden om het logo te begrijpen. De vorm van taal beïnvloed de manier waarop kinderen geletterd worden. Westerse kinderen zijn veelal in staat om woorden om te zetten in klanken, waardoor zij ook worden konden lezen die zij nog niet hadden geleerd. Leerlingen die dit niet kunnen, weten zelfs de woorden die zij geleerd hebben niet. Chinezen daarentegen kunnen bijna alle woorden die zij geleerd hebben lezen, maar geen woorden die zij niet geleerd hebben.

Dyslexie laat zien hoe ver de relatie tussen cognitie en taal gaat. Dyslexie is een deficit in lezen en schrijven en leidt tot problemen in woordherkenning, spelling en vloeiend lezen. Eigenlijk is er een gebrek aan fonetisch bewustzijn, waardoor talen met veel fonetische inconsistentie, zoals het Engels, moeilijker voor mensen dyslexie zijn dan talen die fonetisch consistent zijn, zoals het Turks of Fins. Echter in China heeft de taal nauwelijks invloed op mensen met dyslexie, omdat hier de nadruk ligt om het onthouden van tekens en dus een beroep wordt gedaan op hun visuele verwerkingsvaardigheden. Toch laat recent onderzoek zien dat Chinese mensen met dyslexie op een andere manier afwijken dan Engelse mensen met dyslexie.

 

Het Japans bestaat uit drie soorten taalsystemen, namelijk Kanji, Katakana en Hiragana. De makkelijkste vorm, Hiragana, wordt geleerd door het microsysteem, de ouders en familieleden. Een iets moeilijkere vorm, Katakana, wordt geleerd door samenwerking tussen het microsysteem en het mesosysteem, school en peers. Het Kanji, een zeer moeilijke en uitgebreide vorm die op latere leeftijd langzaam geïntroduceerd wordt, wordt beïnvloed door het exosysteem, namelijk het curriculum.

 

In landen waarin weinig nadruk in het exosysteem wordt gelegd op taal, zoals in enkele delen van Zuid-Afrika, is de ontwikkeling van schrijven en lezen minder.

 

Adolescentie

Formeel operationeel denken

Formeel operationeel denken wordt vaak gemeten door het gebruik van een pendel. Door eliminatie moeten mensen uitvogelen wat de snelheid van de pendel veroorzaakt. In veel ontwikkelingsculturen opereerden geen of weinig mensen op het formeel operationele stadium. Echter Chinezen die Brits onderwijs genoten, behaalden in tegenstelling tot hun landgenoten hetzelfde level als de Britten. Piaget concludeerde hieruit dat ervaring en cultuur de ontwikkeling van formeel operationeel denken beïnvloeden. Ook de settingen waarin mensen formeel operationele denkprocessen toepassen, verschillen. In Afrika spelen ze een spel waarin men wel deze denkprocessen gebruikt. Ook in het westen bereikt niet iedereen deze fase. Het formeel operationeel kunnen denken is dus niet in elke cultuur noodzakelijk voor overleving, het is een alternatieve vorm van denken die aangeleerd kan worden. Wel is het een menselijk aangeboren capaciteit. Onderzoek naar Piaget’s theorie heeft zich voornamelijk gericht op gewicht, hoeveelheden en volumes, maar meer onderzoek is nodig naar hoe de cognitieve ontwikkeling plaatsvind in het dagelijks leven. Mogelijk zullen resultaten van deze studies voor een aanpassing van de theorie zorgen.

Formele onderwijssettingen zijn bedoeld om bij te dragen aan de cognitieve ontwikkeling, maar sommige kinderen die nooit naar school zijn geweest, zijn ook in staat om te kunnen rekenen of analytisch te kunnen denken. De intelligentie werd in een onderzoek gemeten met behulp van de Raven Colored Progressive Matrixes Intelligence test bij kinderen die wel of niet naar school waren geweest. Er blijken geen verschillen te zijn in de intelligentie en in de basis informatie processeringsvaardigheden. Toch is school belangrijk omdat naast cognitieve ontwikkeling ook meer verbale vaardigheden en metacognitieve vaardigheden aangeleerd worden.

 

Volwassenheid

Redeneren en beslissen

Piaget geloofde dat het formeel operationele denken de hoogste fase was die je in de adolescentie bereikte en die doorliep in de volwassenheid. Echter sommige onderzoekers stellen een post-formele fase voor in de volwassenheid voor. Vroeg in de volwassenheid wordt een persoon zich bewust van zijn of haar cognitieve beperkingen en zij passen hun denken naar de behoefte van hun omgeving aan. Dit wordt aanpassend denken (adaptive thinking) genoemd. Men kiest ervoor om sommige informatie wel en andere informatie niet te onthouden. Een andere vorm van postformeel denken is dialectisch denken (dialectic thinking), wat betekent dat vanuit ieder oogpunt er een tegenovergesteld oogpunt is die tegelijkertijd overwogen kunnen worden. Deze twee vormen worden in meer of mindere mate gebruikt bij redeneren en beslissen. Deze vormen van cognitieve processen zijn universeel, maar de manier waarop deze processen worden gebruikt, wordt beïnvloed door de cultuur. De cultuur bepaalt of mensen meer analytisch of dialectisch denken bij het oplossen van hetzelfde probleem. Chinezen hebben een holistische vorm van denken, dus bij het verwerken van informatie betrekken zij de context in tegenstelling tot mensen uit Westerse landen. Daarnaast bepaalt de cultuur hoe mensen gedrag verklaren, beoordelen of voorspellen, waarbij Chinese mensen gedrag eerder aan de situatie toewijzen en Westerse mensen wijzen het gedrag eerder toe aan de persoon zelf. Door een meer holistische denkwijze ontstaat er een verfijndere vorm van dialectisch denken. Echter of er dan ook werkelijk sprake is van een hogere vorm van dialectisch denken moet nog onderzocht worden.

 

Late volwassenheid

Omdat veel onderzoek gedaan is in de, op jongeren gerichte, westerse samenleving is er vrij weinig bekend over de cognitieve ontwikkeling onder ouderen. Ook gaat onderzoek gepaard met enige problemen, bijvoorbeeld door de samenhang tussen leeftijd en ervaring.

Intelligentie en cognitief verouderen

Om cognitieve ontwikkeling te kunnen onderzoeken op latere leeftijd maakten Horn en Cattell het verschil tussen vloeiende intelligentie (fluid intelligence) (de mogelijkheid om concepten te vormen, abstract te redeneren en materiaal toe te passen in nieuwe situaties) en gekristalliseerde intelligentie (crystallized intelligence) (de opeengestapelde kennis van een individu en zijn ervaring in een bepaalde cultuur). Vloeiende intelligentie blijft hetzelfde of vermindert door de jaren heen, terwijl de gekristalliseerde intelligentie beter wordt.

 

Voorheen werd gedacht dat cultuur nauwelijks van invloed was op de cognitieve processen, maar door het betrekken van de culturele context wordt hierover getwijfeld. Daarnaast blijkt de invloed van sociale relaties, zoals een partner, groot te zijn. Onderzoek onder ouderen liet zien dat het achteruit gaan van het cognitief functioneren van de man, leidt tot een achteruitgang in het functioneren van de vrouw, maar niet andersom. Dit kan komen doordat de beschikbare middelen door de situaties minder worden of doordat de vrouw voor de man moet zorgen en daardoor aan minder activiteiten deel kan nemen.

 

Oudere mensen die regelmatig en bewust veelvoorkomende cognitieve taken doen, zullen hier profijt van hebben voor de intellectuele vitaliteit op latere leeftijd.

 

De achteruitgang in vloeiende intelligentie kan tegengegaan worden door de toepassing accumulatieve ervaring. Toch wordt de achteruitgang, net als ander gedrag, door verschillende culturen op een andere manier gezien.

 

Onderzoek wijst uit dat mensen niet gelijk wijzer worden wanneer ze ouder worden. Echter neemt wijsheid vele vormen aan in verschillende culturen. Baltes en collega’s stellen dat wijsheid gerelateerde kennis wijsheid genoemd kan worden wanneer de reflectie van een individu in persoonlijke ervaring wordt omgezet.

 

Taal en communicatie op latere leeftijd

Gelijke conclusies kunnen getrokken worden met betrekking tot het gebruik en het begrip van taal in het latere leven. De taal maakt net als de cognitieve ontwikkeling een verandering door, waarbij de spreker langzamer gaat praten en op simpelere manier. In Westerse samenlevingen zorgen de negatieve verwachtingen die men heeft van volwassenen (men denkt dat ze minder competent zijn doordat ze bijvoorbeeld dover worden) voor een afname in zelfwaardering en kan leiden tot een selffulfilling prophecy. Hierdoor gaan mensen gebruik maken van ‘ouderpraat’, waarbij zij makkelijkere worden gebruiken, kortere zinnen, delen herhalen, langzamer praten en op een hogere toon. De kwaliteit van de interactie blijkt voornamelijk belangrijk te zijn bij het behouden van taal en cognitieve vaardigheden.

 

Verschillende talen beïnvloeden het spreken van ouderen op verschillende manieren. Talen waarbij de context belangrijker is (contextuele talen), zijn voor ouderen makkelijker te volgen omdat men dan niet complexe zinstructuurregels hoeft te volgen, zoals bij het Engels.

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1842