Strafrecht 3: werkgroepopdrachten week 7

Vragen tentamen 3 april 2017 (eerste kans)
Casus
Op 2 maart 2016 waren agenten van de regiopolitie Gelderland bezig met een actie tegen drugsdealers in het Kralingenpark te Nijmegen. Een opsporingsambtenaar met de naam Algra had gezien dat een jongeman, die hij ambtshalve kende als iemand die zich bezig houdt met harddrugs, sprak met een jongen op een fiets. Hij zag dat de jongen op de fiets een zakje met wit poeder uit zijn broekzak haalde en dat aan de jongeman gaf. Deze overhandigde op zijn beurt iets aan de jongen op de fiets. Beiden keken daarbij schichtig om zich heen. De opsporingsambtenaar kreeg daardoor sterk het vermoeden dat er een drugstransactie had plaatsgevonden en seinde enkele andere agenten in.

Opsporingsambtenaar Algra hield vervolgens, samen met een collega, de jongeman en de jongen op de fiets staande op de Bosweg op grond van artikel 52 Sv. De jongeman overhandigde aan Algra desgevraagd zijn identiteitsbewijs. Nadat Algra deze bestudeerd had, gaf hij het document terug aan de jongeman, die Jacob Hoekstra bleek te heten. Daarna deelde Algra mee dat hij Jakob wilde fouilleren (onderzoek wilde doen aan kleding). Daar had Jacob niet veel zin in. Terwijl Algra begon met fouilleren, maakte Jacob aanstalten om weg te lopen. Daarop werd hij door Algra bij zijn bovenarm beetgepakt. “Je ontkomt er niet aan Jacob,” zei Algra, “ik zál je fouilleren.” Jacob begon vervolgens te duwen en te trekken; hij kwam los, en ging er vandoor waarbij hij een paar zakjes met wit poeder op de grond gooide. De aanwezige collega van Algra zette direct de achtervolging in, en hield Jacob aan op grond van artikel 180 Sr (wederspannigheid) wegens het zich met geweld verzetten tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van de bediening, door zich met geweld los te rukken bij de fouillering. Jacob wordt uiteindelijk ook wegens dit feit vervolgd.

Op de zitting houdt de raadsman een pleidooi dat is gericht op vrijspraak. “Het is evident dat Algra niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening verkeerde op het moment dat mijn cliënt zich verzette; de staandehouding was afgelopen, en de fouillering op grond van artikel 56 Sv was onrechtmatig.” De rechtbank overwoog: “Staandehouding is een doelgebonden bevoegdheid, die enkel mag worden gebruikt voor het vaststellen van de personalia, zoals omschreven in artikel 52 Sv. Fouillering op grond van artikel 56 Sv hoort daar niet bij.”

Vraag 1 (max. 5 punten)
Is Jacob schuldig aan wederspannigheid? Beoordeel deze vraag in het licht van de overwegingen van de rechtbank en de opmerkingen van de raadsman.

Stel: Algra en zijn collega hebben rechtmatig gehandeld. Jacob wordt (rechtmatig) aangehouden op verdenking van het opzettelijk aanwezig hebben van drugs, te weten heroïne (art. 2 onder C jo. art. 10 lid 3 Opiumwet). Dit bleek namelijk in de weggegooide zakjes te zitten. Na voorgeleiding op het politiebureau wordt Jacob op bevel van de Hulpofficier van Justitie conform de wettelijke regeling opgehouden voor onderzoek in verband met dit feit, en vervolgens in verzekering gesteld. Het onderzoek naar de zaak blijkt complexer dan gedacht, nu er sterke aanwijzingen zijn dat Jacob de spin is in een omvangrijk drugsnetwerk. In verband hiermee wordt Jacob intensief verhoord. Drie dagen na zijn aanhouding wordt Jacob voorgeleid aan de Rechter-Commissaris om de rechtmatigheid van Jacobs inverzekeringstelling te toetsen op grond van art. 59a Sv.

Vraag 2 (max 5 punten)
Zal de inverzekeringstelling door de R-C als rechtmatig beoordeeld worden? 

Stel: Jacob wordt vervolgd wegens het opzettelijk aanwezig hebben van drugs, te weten heroïne (art. 2 onder C jo. art. 10 lid 3 Opiumwet). Tot de bewijsmiddelen bezigt de rechtbank (onder andere) de verklaring van Peter Veenstra, de jongen met wie Jacob sprak op de fiets – vlak voordat Algra beide jongens staande hield. Peter Veenstra wordt ook vervolgd vanwege het opzettelijk aanwezig hebben van drugs. Hij kan echter niet als medeverdachte van Jacob worden aangemerkt omdat hun zaken niet gevoegd worden behandeld.

Peter heeft bij de politie een verklaring afgelegd. Hieruit volgt onder andere dat Jacob de vaste drugsleverancier is van Peter, en tevens dat Jacob bakken met geld verdient door zijn succesvolle drugshandel. De opsporingsambtenaar die de verklaring van Peter heeft afgenomen, Jaap, is net terug van vakantie en zit met zijn gedachten nog op het strand van Mallorca. Jaap vergeet Peter te wijzen op zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand waardoor Peter geen advocaat heeft kunnen raadplegen voorafgaand aan zijn eerste politieverhoor.

Ter zitting doet de raadsman van Jacob een (voldoende gemotiveerd) beroep op art. 359a Sv, dat hij niet aan de Rechter-Commissaris kon voorleggen. De raadsman stelt dat er een ernstig vormverzuim heeft plaatsgevonden, nu voor het bewijs van zijn cliënt de verklaring van Peter Veenstra is gebezigd, die is afgelegd zonder dat Veenstra een advocaat heeft kunnen raadplegen. Hierdoor dient volgens de raadsman de verklaring uitgesloten te worden van het bewijs.

Vraag 3a (max. 3 punten)
Zal de rechter meegaan met het verweer van de raadsman van Jacob en de verklaring van Peter uitsluiten van het bewijs? Motiveer uw antwoord.

Vraag 3b (max. 2 punten)
Zou uw antwoord anders zijn – en zo ja, hoe – wanneer Jaap een paar ‘ouderwetse verhoormethoden’ heeft toegepast en Paul daardoor ontoelaatbaar onder druk heeft gezet? Motiveer uw antwoord.

Stel: Jacob heeft zelf twee verklaringen afgelegd, één bij de politie en één bij de rechter-commissaris. In de verklaring bij de politie stelt Jacob dat er sprake is van een grote misslag. Het was namelijk niet híj die de drugs verhandelde, maar zijn tweelingbroer Jeppe. Jacob was op dat moment gewoon thuis en hielp zijn moeder met koken, en is de hele dag niet in het Kralingenpark geweest.

Bij de Rechter-Commissaris verklaart Jacob anders: “Nu ik er goed over nadenk, ben ik die dag toch wel even in het Kralingenpark geweest. Ik doe daar regelmatig een wandelingetje.”

De rechtbank zit in bewijsnood en wil daarom beide verklaringen van Jacob gebruiken voor het bewijs.

Vraag 4a (max. 3 punten)
Is dit volgens u mogelijk? Motiveer uw antwoord.

Stel, anders dan hiervoor: de rechtbank wil slechts de eerste zin gebruiken van de verklaring die Jacob heeft afgelegd bij de Rechter-Commissaris.

Vraag 4b (max 2 punten)
Mag de rechtbank dit doen? licht uw antwoord toe!
 

Lees het volgende fragment:
Uitspraak
16 september 2014, Strafkamer, nr. S 11/05887 SG/LCS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 december 2013, nummer 23/000289-33, in de strafzaak tegen:

Harwin Bakker, geboren te Wijnaldum op 15 februari 1981.

1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. O. Maaskamp, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal U.O.C.N Schippers heeft geconcludeerd tot (..).

2 Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde ten onrechte mede heeft doen steunen op de omstandigheid dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht.

2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:

"hij op 6 april 2009 te Amsterdam een auto Audi A4 TD, kenteken [XZ-MG-84], voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."

2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:

"8. Proces-verbaal van verhoor van de verdachte met nummer 2009092786-21 van 6 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar Frits Venema (dossierpagina 46 en verder).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:

Vraag: we hebben je auto - een Audi kenteken [XZ-MG-84] - in beslag genomen. Hoe kom je aan dit waardevolle goed?

Antwoord: Ik wil daar geen antwoord op geven."

(..)

Dit arrest is gewezen door de vice-president B.I.B. van Duinen als voorzitter, en de raadsheren V. Boersma en E.T.G.M.E.I. Geertsma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2015.

Vraag 5 (max. 5 punten)
Heeft het middel kans van slagen?

Stel, anders dan hierboven:

Het gerechtshof heeft dit proces-verbaal niet tot het bewijs gebezigd. Wel is onder de bewijsmiddelen het deel van een proces-verbaal opgenomen waarin de verklaring is weergegeven die Fardau Sonnema, de vroegere vriendin van Harwin Bakker, tegenover de politie heeft afgelegd. Die verklaring luidt als volgt: 'Ja, die Audi. Daar was Harwin maar wat blij mee. Die heeft hij gekocht van geld dat hij had verdiend met de hennepteelt.' Fardau is naar aanleiding van deze verklaring door het Hof opgeroepen om als getuige te worden gehoord. Alleen uit haar verklaring bij de politie kan namelijk worden afgeleid dat Harwin de auto heeft gekocht met geld dat hij in de hennepteelt heeft verdiend. Er zijn wel andere personen die verklaren dat Harwin de betreffende Audi heeft gekocht. Kort nadat Fardau bij de politie heeft verklaard, heeft Fardau het weer bijgelegd met Harwin. Bij het Hof weigert Fardau, die nog niet eerder door de verdediging kon worden ondervraagd (hoewel de raadsman daar bij de rechtbank al wel om had verzocht) een verklaring af te leggen als door de voorzitter en de verdediging vragen worden gesteld.

Vraag 6 (max. 5 punten)
Zou in dit geval in cassatie met kans op succes kunnen worden geklaagd over het gebruik als bewijsmiddel van de verklaring die Fardau bij de politie heeft afgelegd, nu de verdachte en zijn raadsman het ondervragingsrecht niet konden uitoefenen?

Stel: In hoger beroep zat het gerechtshof aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting met een probleem. Harwin was er niet, zijn raadsman Sam van Breukelen wel. Sam zat in zak en as: 'Ik begrijp er niets van, edelachtbare, Harwin zou hier zijn. Ik heb hem gister nog aan de lijn gehad, toen verzekerde hij me dat hij zou komen. Fardau, die ik net voor de zitting in de tram zag, vertelde me al dat Harwin niet komt, en dat zij niet weet waarom hij toch heeft besloten weg te blijven. U vraagt of ik uitdrukkelijk gemachtigd ben? Ja, daar moet ik toch wel even over nadenken. We hebben het er niet over gehad. Maar ik sta hem al jaren bij, en ik heb een heel goede band met Harwin. Ik denk toch dat ik mij uitdrukkelijk gemachtigd mag voelen, dus ik verzoek U mij het woord te geven ter verdediging.'

            Het Hof voelt daar evenwel niets voor: ‘uitdrukkelijk gemachtigd’ komt niet overeen met ‘het gevoel uitdrukkelijk gemachtigd te zijn’. Daarom krijgt Sam van Breukelen niet het woord.

Vraag 7 (max. 5 punten)
Kan in cassatie met kans op succes worden geklaagd over deze beslissing van het gerechtshof?

Stel: De strafvervolging van Harwin is aanvankelijk begonnen met een strafbeschikking. Wimmie Adema, destijds parketsecretaris van het arrondissementsparket Amsterdam, vond het bewijs tegen Harwin in het licht van de verklaring van Fardau ruim voldoende en legde Harmen, die enkel door de politie was gehoord en tijdens dat verhoor geen verklaring had willen afleggen, ter zake van witwassen (art. 420bis Sr) in een strafbeschikking een taakstraf van 180 uur op.

Vraag 8 (max. 5 punten)
Noem twee juridisch relevante redenen waarom Wimmie wegens dit strafbare feit niet een strafbeschikking met deze straf mocht uitvaardigen.
 

Vragen bij tentamen 27 juni 2017 (tweede kans)
Casus Frank Couperus
Op een prachtige zonnige dag in mei loopt de 20-jarige Sonja Lubbermans door het Stadspark. Opeens staat er naakte man voor haar die zijn geslachtsdeel vasthoudt. Sonja schrikt en loopt snel door. Ondanks dat zij niet erg van streek is door het voorval besluit zij toch aangifte te doen. Bij het politiebureau vlakbij de Vismarkt neemt agent Nico de aangifte af. Sonja vertelt bij de aangifte dat het haar opviel dat de man er onverzorgd uitzag, een blauw geverfde baard had en opvallende tatoeages had op de handen.

De volgende dag ziet agent Nico de hem ambtshalve bekende Frank Couperus lopen. Frank is een bij de politie bekende dakloze die al vele jaren in de stad Groningen rondzwerft en regelmatig betrokken is bij incidenten waarbij hij naakt rondloopt. Nico ziet dat Frank kortgeleden zijn baard blauw heeft gekleurd en nog steeds opvallende tatoeages op zijn handen heeft. Daardoor heeft Nico – in combinatie met zijn kennis over het strafblad van Frank – direct het sterke vermoeden dat Frank degene is die Sonja bij haar aangifte heeft omschreven. Hij houdt hem staande en vraagt ondertussen zijn collega om de officier van justitie te bellen, zodat die een bevel tot aanhouding buiten heterdaad kan geven. De officier van justitie geeft het betreffende bevel en Frank wordt meegenomen naar het bureau.

Op het bureau aangekomen wordt Frank voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Nadat aan Frank zijn rechten zijn voorgelezen, doet Frank afstand van zijn recht op rechtsbijstand. Vervolgens wordt Frank verhoord in verband met de aangifte van Sonja en enkele andere incidenten waarbij mannen hun geslachtsdelen hebben getoond. Voorafgaand aan het verhoor krijgt Frank de cautie. Frank weigert tijdens het verhoor een verklaring af te leggen en geeft geen enkel antwoord op de vragen van de agenten of hij betrokken is geweest bij de incidenten. Na een aantal uren vinden de agenten het wel mooi geweest. Zij verzoeken de officier van justitie om Frank in verzekering te stellen, zodat hij de volgende dag weer kan worden verhoord.  De officier van justitie acht het ophelderen van al die incidenten waarbij de eerbaarheid is geschonden (art. 239 Sr) in het belang van het onderzoek en geeft het bevel tot inverzekeringstelling. De volgende dag wordt Frank weer verhoord en dit keer bekent hij twee dagen daarvoor naakt te hebben rondgelopen in het Stadspark. Ook geeft hij wat betreft de andere incidenten alle informatie die van hem wordt gevraagd. Hoewel de officier van justitie besluit geen vordering tot inbewaringstelling te doen, wordt Frank na het verhoor wel weer terug gebracht naar zijn cel. Het is tenslotte weer prachtig weer en zo kunnen alle stadjers en studenten ongestoord in het Stadspark recreëren.

Drie dagen en zeventien uur na de aanhouding wordt Frank voorgeleid voor de rechter-commissaris.

Vraag 1 (max. 5 punten)
Stel u bent de rechter-commissaris. Beoordeel de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling. Behandel alle punten die de rechter-commissaris in zijn overweging moet meenemen.

Stel, in vervolg op de vorige vraag:

Enige tijd later moet Frank verschijnen voor de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. Aan Frank wordt schennis van de eerbaarheid (artikel 239 Sr) tenlastegelegd. In de tenlastelegging staat dat:

“Frank Couperus op of omstreeks 22 mei 2016 aan de Woningsingel te Groningen opzettelijk de eerbaarheid heeft geschonden door op een niet openbare plaats zijn ontblote geslachtsdeel te tonen aan Sonja Lubbermans die daarbij haars ondanks tegenwoordig was”.

Voor zijn oordeel kan de rechter gebruik maken van de volgende bewijsmiddelen:

a) Een proces-verbaal van agent Nico met daarin de verklaring van Sonja Lubbermans: ‘Het was een mooie dag. Daarom had ik met mijn vriendinnen afgesproken in het Stadspark. Ik was een beetje vroeg en daarom liep ik nog even een stukje om over enkele van de schelpenpaadjes in het plantsoen. Opeens stond er een man voor mij met zijn broek op zijn enkels. Ik kon zijn geslachtsdeel goed zien. Hij zag er onverzorgd uit, had een blauwe baard en opvallende tatoeages op zijn handen. Ik schrok wel. Daarna liep ik snel door en heb de man niet weer gezien.’

b) De verklaring van Frank Couperus tijdens de terechtzitting: ‘Het klopt dat ik op 23 mei in het Stadspark een jonge vrouw tegenkwam die mijn geslachtsdeel heeft gezien’

De officier van justitie stelt dat het op basis van dit bewijsmateriaal overduidelijk is dat Frank opzettelijk zijn geslachtsdeel heeft laten zien. Als je met je broek naar beneden op een mooie dag in het Stadspark gaat staan, aanvaard je bewust de aanmerkelijke kans dat andere mensen je geslachtsdeel zien. Hij vordert daarom, uitvoerig toegelicht, een taakstraf van 40 uur.

Op de gang van de rechtbank heeft Frank een aantal advocaten horen praten met elkaar. Hij heeft goed geluisterd naar wat ze te zeggen hadden en denkt goud in handen te hebben. Ter zitting brengt hij twee punten naar voren:

“Ten eerste is het heel anders gegaan dan de officier van justitie beweert. Het klopt dat ik mijn broek naar beneden had. Maar dat kwam gewoon omdat ik zeer nodig moest plassen. Ik heb nog geprobeerd me verdekt op te stellen. Maar toen kwam het slachtoffer toevallig langs lopen en zag me toch. In de tweede plaats doe ik ook een beroep op afwezigheid van alle schuld. Toen het slachtoffer begon te gillen, heb ik mijn broek gelijk weer opgetrokken.”

De rechtbank komt tot een veroordeling en legt een taakstraf op van 35 uur.

Vraag 2 (max. 5 punten)
Moet de rechter in zijn vonnis gemotiveerd beslissen op het verweer van Frank en het standpunt van de officier van justitie? Licht uw antwoord toe aan de hand van de relevante wettelijke bepalingen.

Stel, in vervolg op de vorige vraag:

De bewezenverklaring in het vonnis van de rechtbank luidt:

“De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat Frank Couperus op 23 mei 2016 te Groningen opzettelijk de eerbaarheid heeft geschonden door op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd zijn ontblote geslachtsdeel te tonen aan Sonja Lubbermans.”

Vraag 3 (max 5 punten)
Heeft de rechtbank in de casus de grondslag van de tenlastelegging verlaten? Besteed aandacht aan alle relevante onderdelen van de bewezenverklaring.

Einde casus

Vraag 4 (max. 5 punten)
Is het mogelijk dat bewijsmateriaal dat verkregen is door onrechtmatig handelen van een particulier tot bewijsuitsluiting leidt?
 

Lees het volgende fragment:
Uitspraak
8 november 2015, Strafkamer, nr. S 15/04611, AJ/CB

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 juli 2014, nummer 22/000636-13, in de strafzaak tegen: Wietse Kruimel, geboren te Urk op 4 mei 1985.

1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal J.B. Veltman heeft geconcludeerd(..).

2 Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de onrechtmatige aanhouding en het daarop volgende onrechtmatige onderzoek in de auto en de onrechtmatige fouillering van de verdachte een vormverzuim opleveren in de zin van art. 359a Sv.

2.2.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 22 mei 2009 te Den Haag opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 643,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.3.
Het Hof heeft de verdachte van het hem tenlastegelegde vrijgesproken en daartoe het volgende overwogen:

"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de staandehouding, de aanhouding en de fouillering van de verdachte en de doorzoeking van de auto onrechtmatig zijn geweest. Volgens de verdediging zou dit dienen te leiden tot uitsluiting van de bewijsmiddelen die ten gevolge van dit onrechtmatig handelen zijn verkregen, wat weer dient te leiden tot vrijspraak.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Uit het dossier blijkt het volgende. Op zaterdag 21 mei 2009 omstreeks 20:44 uur krijgen verbalisanten O. Jakobsen en N. Veldstra een melding van beroving met een vuurwapen in het Willem Dreespark te Den Haag door twee verdachten. Het zou om een blanke man met sportkleding gaan en een negroïde man met een zwarte jas en een muts. Kort daarop kregen zij de melding dat er een witte combo met daarin twee mannen was weggereden bij het Willem Dreespark die mogelijk iets met de beroving te maken hebben. Op dat moment wordt door verbalisant Jakobsen in de binnenspiegel van de surveillancewagen gezien dat er een witte combo met daarin twee mannen achter de surveillancewagen reed, komende uit de richting van het Willem Dreespark. De verbalisanten hebben de witte combo een stopteken gegeven. Aan dit bevel is voldaan. Toen de combo stilstond zijn de verbalisanten uitgestapt en hebben zij de verdachte en de medeverdachte aangehouden ter zake van diefstal met geweld. Vervolgens is de verdachte door collega verbalisanten vervoerd naar het bureau van politie Zuiderpark.

Naar het oordeel van het hof was de staandehouding van de witte combo met daarin twee mannen, onder wie de verdachte, rechtmatig gelet op de melding die de verbalisanten hadden gekregen en het feit dat de witte combo uit de richting van het Willem Dreespark kwam.

Op het moment dat de verdachte en de medeverdachte uit de witte combo zijn gestapt, werd duidelijk dat het hier om twee blanke mannen ging, die geen van beide sportkleding noch een zwarte jas of een muts droegen. Met de raadsman is het hof van oordeel dat toen in één oogopslag te zien was dat de verdachte en zijn medeverdachte niet voldeden aan het opgegeven signalement. Onder die omstandigheden had het op de weg van de betreffende verbalisanten gelegen om nadere informatie omtrent de bij de beroving betrokken personen op te vragen alvorens tot aanhouding over te gaan. Nu dit niet gebeurd is acht het hof de aanhouding vanwege het op dat moment ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld onrechtmatig.  (..)

2.4.
In cassatie moet blijkens de overwegingen van het Hof worden uitgegaan van het volgende:

(i) op 21 mei 2009 hebben de verdachte en de medeverdachte, die samen in een witte Combo reden, op vordering van opsporingsambtenaren de auto tot stilstand gebracht;

(ii) daarop zijn zij aangehouden, hetgeen geschiedde op grond van verdenking van diefstal met geweld;

(iii) in de auto heeft een onderzoek plaatsgevonden waarbij hennep is aangetroffen.

2.5.

(..)

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2015.

Vraag 5 (max. 5 punten)
Heeft het middel dat door de Advocaat-Generaal bij het Hof is voorgesteld kans van slagen? U mag er hierbij vanuit gaan dat de verdachte in het vooronderzoek niet aan een rechter-commissaris voorgeleid hoefde te worden.

Stel, anders dan in het arrest weergegeven:

Het signalement dat aan de verbalisanten Jakobsen en Veldstra is gegeven, klopte wel met het uiterlijk van Wietse Kruimel en zijn passagier, Sammie de Boer. Bij het daarop volgende onderzoek in de auto in verband met de beroving treft verbalisant Jakobsen in het dasboardkastje een vuurwapen aan, een Walther P5. Ook de kofferbak wordt onderzocht; onder het reservewiel treffen beide verbalisanten nog een ander vuurwapen aan, een Walther P88. Wietse Kruimel bekent in het verhoor door de politie na enige tijd dat hij beide wapens heeft gekocht en in de auto meegenomen. Uiteindelijk zijn er onvoldoende aanwijzingen dat beide mannen de beroving hebben gepleegd. Wel wordt Wietse behalve voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep (zie r.o. 2.2 uit het arrest) ook vervolgd wegens het opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen. Aan hem wordt ten laste gelegd dat: 'hij op of omstreeks 22 mei 2009 te Den Haag opzettelijk voorhanden heeft gehad een vuurwapen van het merk Walther'. En dat wordt in eerste aanleg en in hoger beroep ook bewezenverklaard. Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep beklaagt Wietse Kruimel of zijn raadsman zich over een onduidelijkheid in de tenlastelegging.

Vraag 6 (max. 5 punten)
Kan de advocaat van Wietse Kruimel in cassatie met succes over de onduidelijkheid van de tenlastelegging klagen?

Stel dat, ongeacht uw antwoord op de vorige vraag, de tenlastelegging wel voldoende duidelijk is opgesteld:

Wietse Kruimel en Sammie de Boer staan in Den Haag bekend als zware jongens. Daarom vragen de agenten Jakobsen en Veldstra aan hun teamleider toestemming om in het proces-verbaal niet hun naam prijs te geven. Hun teamleider vindt dat goed. De namen Jakobsen en Veldstra komen niet in het proces-verbaal; beide verbalisanten worden met een codenummer aangeduid. En daarbij wordt vermeld dat bij de korpsleiding bekend is welke verbalisant bij welk codenummer hoort. De advocaat van Wietse Kruimel vindt deze wijze van verbaliseren maar niks, en verzoekt tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de rechter om gebruik te maken van zijn bevoegdheid ex art. 315 Sv om de beide verbalisanten als getuigen op te roepen. De rechter wijst dat verzoek evenwel af. Hij baseert de bewezenverklaring op het proces-verbaal dat beide verbalisanten onder codenummer hebben opgemaakt en op de bekentenis die Wietse Kruimel in het politieverhoor heeft afgelegd.

Vraag 7 (max. 5 punten)
Kan het proces-verbaal waarin de beide verbalisanten onder een codenummer vermeld zijn gelet op art. 344a Sv onder deze omstandigheden voor het bewijs worden gebruikt?  NB: U dient in uw antwoord art. 6 EVRM en de rechtspraak van het EHRM niet te betrekken.

Stel, anders dan in het arrest aangegeven:

Verbalisanten Jakobsen en Veldstra krijgen de melding van de beroving niet op 21 mei 2009, maar op 21 mei 2016. De nieuwe wet inzake de bijstand van de raadsman bij het politieverhoor is dan inmiddels in werking getreden. Desgevraagd geeft Wietse Kruimel aan verbalisant Jakobsen aan dat hij er prijs op stelt voorafgaand aan het politieverhoor een raadsman te consulteren.

NB: op het opzettelijk aanwezig hebben van de ten laste gelegde hoeveelheid hennep staat ingevolge art. 11 lid 2 Opiumwet een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Vraag 8a
Dient iemand ervoor te zorgen dat ten behoeve van de consultatiebijstand een advocaat wordt aangewezen, en zo ja wie? (max. 3 punten)

Vraag 8b
Heeft de raadsman van Wietse Kruimel het recht om bij het verhoor van Wietse door de politie aanwezig te zijn? (max. 2 punten)
 

Antwoorden tentamen 3 april 2017 (eerste kans)
1. Jakob is niet schuldig aan wederspannigheid, omdat hij verzet pleegde tegen opsporingsambtenaren die niet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening (zie hiervoor artikel 180 Sr). Om Jakob te mogen fouilleren, diende hij namelijk eerst te worden aangehouden. Dit staat duidelijk in artikel 56 lid 4 Sv. Dat is in deze casus echter niet gebeurd. De raadsman en de rechtbank hadden op dit punt dus gelijk.

2. De R-C moet voor beoordeling hiervan de vijf toetspunten bij langs te gaan. (1) Was er sprake van een verdachte/redelijke verdenking? Ja, Jakob is namelijk een centraal figuur in een groot drugsnetwerk (het is mogelijk dat Jakob ergens anders nog veel meer heroïne aanwezig heeft); er zijn zeker feiten en omstandigheden die een redelijk vermoeden van schuld aan aanwezigheid heroïne omvatten (namelijk de waarnemingen van de verbalisant en de gevonden zakjes die door Jakob waren weggegooid) (2) Is er sprake van een geval van voorlopige hechtenis? Ja,  op het gepleegde feit staat meer dan 4 jaar (3) was het in het belang van het onderzoek/ bestond er een onderzoeksbelang? Ja, het was een complexe zaak en er was een noodzaak tot verhoor; (4) zijn de vormvoorschriften in acht genomen? Ja, in de casus is gegeven dat alles conform de wet is gedaan; (5) is er strijd met overige ongeschreven gronden/ beginselen? Hier zijn geen aanwijzingen voor. De R-C zal de inverzekeringstelling daarom rechtmatig oordelen.

3a. Nee. Jakob is niet geschonden in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Er is dus niet voldaan aan de Schutznorm (relativiteitseis). Peter is degene die kan klagen over zo’n verzuim. Dit moet dan wel gebeuren in zíjn strafzaak.

3b. Ja, mits de verklaring uitgesloten wordt van het bewijs voor de zaak van Jakob. Dat niet aan de Schutznorm t.a.v. Jakob is voldaan, maakt dan niet meer uit. Het schenden van het pressieverbod wordt gezien als een zodanig zwaar verzuim dat in beginsel bewijsuitsluiting moet volgen.

4a. Ja, zie hiervoor het arrest ‘Niet om een leugentje verlegen’:

  • De rechtbank moet dan de eerste verklaring van Jakob aanmerken als kennelijk leugenachtig en kan deze daarna als bewijsmiddel opvoeren;
  • De kennelijke leugenachtigheid van de eerste verklaring moet wel te volgen uit andere bewijsmiddelen. Dus niet alleen uit de tweede verklaring van Jakob.
  • Daarna kan de rechtbank de tweede verklaring van Jakob gebruiken als bewijsmiddel voor het aanwezig zijn van Jakob in het Kralingenpark.

4b. Ja, de rechtbank mag alleen de eerste zin van de verklaring van Jakob gebruiken voor het bewijs. De rechtbank mag een verklaring ‘splitsen’, als de verklaring maar niet wordt gedenatureerd. Het splitsen van de verklaring van Jakob leidt in de casus zeker niet tot denaturering van de gegeven verklaring. Door het weglaten van ‘ik doe daar regelmatig een wandelingetje’ wordt de verklaring dus niet uit haar verband gerukt en krijgt de verklaring niet een hele andere betekenis.

5. Ja, het middel heeft kans van slagen. Het weigeren een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden mag door de rechter nooit als bewijsmiddel worden gebruikt.

6. Ja, er kan in cassatie met kans op succes geklaagd worden over het gebruik van het procesverbaal van de verklaringen die Fardau bij de politie heeft afgelegd als bewijsmiddel. De verdachte en zijn raadsman konden namelijk het ondervragingsrecht niet uitoefenen.

Op grond van artikel 6 lid 3 sub d EVRM heeft de verdachte het recht alle getuigen die belastende verklaringen hebben afgelegd te ondervragen. In deze casus is de getuige ter terechtzitting verschenen. Ze wilde alleen geen verklaring afleggen. Volgens het EHRM in de zaak Vidgen t. Nederland en de Hoge Raad in ‘Uitoefening ondervragingsrecht’ kon Harwin hierdoor zijn ondervragingsrecht niet uitoefenen. Het EHRM staat toe dat de rechter gebruik maakt van verklaringen van getuigen ondanks het feit dat de verdachte zijn ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. De voorwaarden hiervoor staan in de zaak Al-Khawaja en Tahery t. VK. Ten eerste moet de rechter beoordelen of er een goede reden was om de getuige niet te horen. Daarvan is in de caus sprake, want Fardau weigert een verklaring af te leggen. Ten tweede moet de rechter beoordelen of de verklaring van Fardau ‘sole or decisive’ bewijs is voor de bewezenverklaring. Daarvan is in deze casus ook sprake, omdat alleen uit de verklaring van Fardau blijkt dat de auto is gekocht van geld verdiend met de hennepteelt. Nu er sprake is van een ‘sole or decisive’ getuigenverklaring, moet de rechter ook beoordelen of er genoeg ‘counterbalancing factors’ (compenserende factoren) zijn voor de verdachte om te worden gecompenseerd voor het niet kunnen horen van de getuige. Uit de casus blijkt niet dat er sprake is van zulke factoren.

7. Ja, er kan in cassatie met succes over de beslissing van het gerechtshof worden geklaagd. De raadsman verklaart dat hij zich uitdrukkelijk gemachtigd voelt. Daar moet de rechter genoegen mee nemen, zie artikel 279 lid 1. Volgens de Hoge Raad mag de rechter niet onderzoeken of de raadsman écht gemachtigd is. Dit mag ook niet wanneer blijkt dat de raadsman hierover kennelijk niet met de verdachte gesproken heeft. De raadsman zal om die reden het woord ter verdediging moeten krijgen.

8. Er zijn twee juridisch relevante redenen waarom Welmoed wegens dit strafbare feit niet een strafbeschikking mocht uitvaardigen:

(1) Het uitvaardigen van strafbeschikkingen waarin een taakstraf wordt opgelegd van meer dan 120 uur mag men niet mandateren, zie hiervoor art. 3 Besluit van 6 mei 2013 (etc.): “De officier van justitie draagt de uitoefening van een bevoegdheid niet op aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op: (…) het uitvaardigen van een strafbeschikking waarin een taakstraf wordt opgelegd waarvan de duur honderdtwintig uren overstijgt (…)”. In deze casus overschrijdt de oplegging van de taakstraf de 120 uren. Daarom mocht Wimmie de strafbeschikking niet opleggen.

(2) Op grond van arikel 257c lid 1 Sv had Harwin moeten worden gehoord. Daarbij moet hij dan verklaren bereid te zijn de straf te voldoen of zich aan de aanwijzingen te houden. Dit is echter niet gebeurd.
 

Antwoorden tentamen 27 juni 2017 (tweede kans)
1. De R-C moet bij het beoordelen van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling de volgende vijf punten bij langs lopen:

Is er sprake van een redelijke verdenking?
Ja, Frank heeft bekend dat hij naakt heeft rondgelopen in het Stadspark.

Is dit een geval waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan?
Ja, voorlopige hechtenis is toegestaan als de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en wordt verdacht van een misdrijf waarvoor de rechtbank een gevangenisstraf kan geven, zie hiervoor artikel 67 lid 2 Sv. Frank heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en wordt verdacht van een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf kan worden opgelegd.  

Is er een onderzoeksbelang?
Nee, want er was geen reden om Frank vast te houden. Hij had namelijk in het verhoor alle informatie gegeven die hij had. De inverzekeringstelling kon daarom niet meer verder bijdragen aan de waarheidsvinding. Daarnaast heeft de OvJ al besloten geen vordering tot inbewaringstelling te doen. De inverzekeringstelling daarom onrechtmatig.

Zijn de vormvoorschriften nageleefd?
Ja, de vormvoorschriften zijn nageleefd. Zo was er een redelijk vermoeden van schuld bij de aanhouding, een bevel van de OvJ voor de aanhouding buiten heterdaad, Frank wordt voorgeleid aan de hulpofficier en hij kreeg zijn rechten te horen en de cautie werd gegeven.

Is de inverzekeringstelling in overeenstemming met ongeschreven rechtsbeginselen?
Uit de casus blijkt niet dat hier geen sprake is.

2. De rechter moet in zijn vonnis als volgt reageren op de verweren:

Het eerste verweer van verdachte: het gaat hier om een Meer en Vaart-verweer. Frank komt met een alternatief scenario dat wel past bij de bewijsmiddelen, maar niet bij de bewezenverklaring. De rechter komt tot een bewezenverklaring. Daarmee wijkt hij af van het standpunt van Frank. Een Meer en Vaart-verweer is een verweer in de zin van art. 359 lid 2, 2e zin Sv. Aan een Meer en Vaart-verweer worden minder hoge eisen gesteld dan aan andere art. 359 lid 2, 2e zin Sv-verweren. Daarom moet de rechter motiveren waarom hij hiervan afwijkt op grond van art. 359 lid 2, 2e zin Sv. Het maakt daarbij niet uit dat het verweer niet veel argumenten heeft en dat het geen ondubbelzinnige conclusie bevat.

Het tweede verweer van verdachte: het gaat hier om een schulduitsluitingsverweer. Frank doet een beroep op afwezigheid van alle schuld. De rechter komt tot een veroordeling en wijkt daarmee af van het standpunt van Frank. Een beroep op afwezigheid van alle schuld is een verweer in de zin van art. 358 lid 3 Sv. Dit verweer moet uitdrukkelijk naar voren worden gebracht. Aan een art. 358 lid 3 Sv-verweer worden geen hoge eisen gesteld. Al helemaal niet als de verdachte geen raadsman heeft. Daarom moet de rechter een beslissing nemen over dit verweer op grond van art. 358 lid 3 Sv en deze beslissing moet gemotiveerd worden op grond van art. 359 lid 2, 1e zin Sv.

Standpunt officier van justitie: het gaat hier om een standpunt over de strafmaat. De rechter moet op grond van art. 359 lid 2, 2e zin motiveren als hij wezenlijk afwijkt van het standpunt van de OvJ. Hier eist de OvJ een taakstraf van 40 uur, terwijl de rechter 35 uur taakstraf oplegt. De rechter wijkt dus niet wezenlijk af van het standpunt van de officier van justitie. De rechter hoeft daarom niet gemotiveerd te reageren op het standpunt van de OvJ.

3. De bewezenverklaring van de rechtbank wijkt op drie punten af van de tenlastelegging:

De rechtbank heeft ten eerste ‘23 mei’ bewezenverklaard in plaats van ‘op of omstreeks 22 mei’. Dit is toegestaan. De rechter mag namelijk een kennelijke schrijffout aannemen. De verandering komt overeen met kennelijke strekking van de bewoordingen, is niet onverenigbaar met de bewoordingen, is niet onbegrijpelijk en het is voor de verdachte duidelijk waarvan hij wordt verdacht.

Ten tweede heeft de rechtbank Woningsingel weggestreept uit de bewezenverklaring. Dit is ook toegestaan. De rechter mag namelijk delen van de tenlastelegging wegstrepen. Dit komt voor in het arrest ‘Rotterdamse hennepkweker’. De voorwaarde is dat het voor de verdachte onmiskenbaar moet zijn waar hij van verdacht wordt. Dit lijkt in de casus het geval te zijn als je kijkt naar de verklaring van Frank tijdens de zitting.

De rechtbank heeft tot slot een andere variant van art. 239 Sr bewezenverklaard dan ten laste is gelegd. Dit is niet toegestaan. De rechter mag namelijk geen bestanddelen bewezen verklaren die niet ten laste zijn gelegd. Dat doet de rechter hier echter wel. Daarom heeft de rechter in deze casus de grondslag van de tenlastelegging verlaten.

4. In beginsel niet, want een particulier is geen overheid. Hiervoor geldt echter een uitzondering indien van het volgende sprake is:

  • De overheid is betrokken geweest bij het onrechtmatig verkrijgen van het bewijs door de particulier. (Dit is bijvoorbeeld zo wanneer de particulier handelt in opdracht van de politie).
  • Bij de onrechtmatige bewijsgaring door de particulier is sprake van een ernstige schending van beginselen van behoorlijke procesorde of veronachtzaming van de rechten van de verdediging (bijvoorbeeld foltering).

5. Ja, het middel dat de A-G bij het Hof heeft voorgesteld heeft kans van slagen. Er is hier namelijk geen vormverzuim in de zin van art. 359a Sv.

Art. 359a Sv is enkel van toepassing als het vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek naar het strafbare feit dat ten laste is gelegd. In deze casus wordt de verdachte vervolgd voor overtreding van de Opiumwet. De aanhouding werd gedaan, omdat de verdachte verdacht werd van diefstal met geweld. Dat is een ander strafbaar feit en daarom is art. 359a Sv niet van toepassing.

6. Nee, de advocaat van Wietse Kruimel kan in cassatie niet met succes over de onduidelijkheid van de tenlastelegging klagen. Het klopt dat de tenlastelegging onduidelijk is. Hierdoor worden de feiten onvoldoende geconcretiseerd en leidt mogelijk tot nietigheid van de dagvaarding. De onduidelijkheid zal echter in deze casus niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad heeft namelijk bepaald dat het niet mogelijk is om in cassatie voor het eerst over de onduidelijkheid van de tenlastelegging te klagen. In deze casus is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet over de onduidelijkheid geklaagd. Daarom zal de cassatie niet succesvol zijn.

7. Ja, art. 344a lid 3 Sv staat niet aan het gebruik van de processen-verbaal in de weg. Door de Hoge Raad is bepaald dat processen-verbalen van verbalisanten die onder codenummer hebben verklaard niet onder het regime van art. 344a Sv vallen. Zij zijn dus geen personen waarvan de identiteit niet blijkt. Daarmee staat het niet-horen van de opsporingsambtenaren er niet aan in de weg dat de rechter gebruik maakt van deze processen-verbaal.

8a. Ja, voorlopige hechtenis is mogelijk voor de tenlastegelegde overtreding van de Opiumwet, zie hiervoor artikel 67 lid 1 sub c Sv. Uit art. 28b lid 2 Sv volgt dat de hulpofficier dan beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand op de hoogte brengt dat de verdachte rechtsbijstand wil. Daarna zal dit bestuur een raadsman aanwijzen.

8b. Ja, op grond van art. 28d Sv mag de raadsman van de verdachte die wordt verhoord aan het verhoor deelnemen.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Mirandavt
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
987 1
Search a summary, study help or student organization