Thema: Borst (Hart en Bloedsomloop) - Geneeskunde - Oefenen

Bouw van het hart in relatie tot de elektrische hartfunctie

1 De atrioventriculaire knoop is gelegen...

a) vóór het ostium van de sinus coronarius.

b) onder het ostium van de v. cava superior.

c) boven het ostium van de v. cava inferior.

d) aan de inmonding van het rechter hartoor.

 

2 Het fibreuze hartskelet vormt een electrische isolatie tussen...

a) linker en rechter atrium.

b) linkeratrium en beide ventrikels.

c) rechteratrium en beide ventrikels.

d) beide atria en beide ventrikels.

 

3 De atrioventriculaire bundel (van His) bestaat uit...

a) zenuwweefsel.

b) glad spierweefsel.

c) hartspierweefsel.

d) dwarsgestreept spierweefsel.

 

De actiepotentiaal

4 De fase 4 rustpotentiaal van een hartspiercel (in deze vraag een cardiomyocyt zonder pacemakeractiviteit) ligt het dichtst bij de Nernst potentiaal van...

a) natrium.

b) kalium.

c) calcium.

d) chloor.

 

5 Tijdens de actiepotentiaal van een hartspiercel (in deze vraag een cardiomyocyt zonder pacemakeractiviteit) wordt de permeabiliteit van de celmembraan voor K+, Na+ en Ca++ ...

a) kleiner voor al deze ion soorten.

b) groter voor al deze ion soorten.

c) kleiner voor al deze ion soorten behalve voor Na+

d) groter voor al deze ion soorten behalve voor K+ .

 

6 De ATP-afhankelijke calciumpomp en de natrium-calcium uitwisselaar zijn van groot belang voor de regeling van de intracellulaire calcium concentratie. In welke richting werken deze pomp en uitwisselaar onder normale en onder pathologische omstandigheden?

a) Onder normale en onder pathologische omstandigheden voeren zowel de pomp als de uitwisselaar calcium de cel uit.

b) Onder normale omstandigheden voeren pomp en uitwisselaar calcium de cel uit; de werkrichting van de uitwisselaar kan echter onder pathologische omstandigheden omkeren.

c) Onder normale omstandigheden voeren pomp en uitwisselaar calcium de cel uit; de werkrichting van de pomp kan echter onder pathologische omstandigheden omkeren.

d) Onder normale omstandigheden voeren pomp en uitwisselaar calcium de cel uit; de werkrichting van zowel de pomp als de uitwisselaar kan echter onder pathologische omstandigheden omkeren.

 

Impulsvorming en geleiding

 

7 Natrium, kalium en calciumstromen spelen een belangrijke rol bij de actiepotentialen in het hart. De pacemakercellen in de sinusknoop depolariseren tijdens fase 0 van de actiepotentiaal met name door...

a) een calciumstroom.

b) een kaliumstroom.

c) een natriumstroom.

d) de funny current.

 

8 Welke invloed heeft hypoxie op de voortgeleidingssnelheid in het hart?

a) Hypoxie heeft geen invloed op de voortgeleidingssnelheid.

b) Hypoxie vertraagt de voortgeleidingssnelheid.

c) Hypoxie versnelt de voortgeleidingssnelheid.

 

9 Waar is, in het geleidingssysteem van het normale hart, de voortgeleidingssnelheid het laagst?

a) AV knoop.

b) Bundel van His.

c) Bundeltakken.

d) Purkinje vezels.

 

Genese van het elektrocardiogram

 

10 Een depolarisatiegolffront...

a) beweegt altijd in de richting van de positieve zijde van de hiermee geassocieerde dipoollaag.

b) beweegt onder alle omstandigheden van het endocard naar het epicard.

 

11 Welke conclusie past bij de vaststelling dat de hartvector op een gegeven moment 0 mV (althans onmeetbaar klein) is?

a) Er is op dat moment volledige cancellation.

b) Er is op dat moment geen actief depolarisatieproces.

c) Er is op dat moment geen actief repolarisatieproces.

d) Geen van deze conclusies is juist.

 

12 Waarom heeft in een normaal hart de T golf in vrijwel alle ECG afleidingen dezelfde polariteit als het QRS complex (concordantie)?

a) Dit wordt veroorzaakt doordat de endocardiale actiepotentiaalduren korter zijn dan de epicardiale.

b) Dit wordt veroorzaakt doordat de laatst gedepolariseerde cellen het eerst repolariseren.

c) Dit wordt veroorzaakt doordat de depolarisatie in bij het epicard begint.

 

Ritmestoornissen

13 Welke afhankelijkheid bestaat er in een artificiële pacemaker tussen enerzsijds pacen en anderzijds sensen van elektrische activiteit in het hart?

a) Een pacemaker moet altijd eerst elektrische activiteit sensen alvorens te pacen.

b) Een pacemaker zal altijd pacen als er geen elektrische activiteit wordt gesensd.

c) Het verband tussen pacing en sensing wordt gekozen op grond van het ritme- of geleidingsprobleem van de patiënt.

 

14 Een geleidingsstoornis in de AV knoop verandert de normale relatie tussen de P toppen en de QRS complexen in het ECG. Welke bewering over respectievelijk een eerste-, tweede- en derdegraads AV blok is juist?

a) Bij een eerstegraads AV blok is de verhouding tussen het aantal P toppen en het aantal QRS complexen gelijk aan 1:1

b) Bij een tweedegraads AV blok is de verhouding tussen het aantal P toppen en het aantal QRS complexen gelijk aan 2:1

c) Bij een derdegraads AV blok is de verhouding tussen het aantal P toppen en het aantal QRS complexen gelijk aan 3:1

 

15 Welke ritmestoornis is zeker levensbedreigend?

a) Atriale tachycardie.

b) Atriumfibrilleren.

c) Ventrikel tachycardie.

d) Ventrikelfibrilleren.

 

16 Als het QRS complex in afleidingen I en II positief is, dan is het QRS complex in...

a) aVR altijd negatief.

b) aVL altijd positief.

c) aVF altijd positief.

d) III altijd negatief.

 

17 Bij het maken van een ECG raakt de linkerarmelektrode los van lichaam. Wat is het gevolg voor het geregistreerde ECG?

a) Afleiding II wordt nog steeds correct weergegeven.

b) Geen van de precordiale afleidingen V1-V6 worden correct weergegeven.

c) Geen van de ‘augmented’ afleidingen aVR, aVL en aVF worden correct weergegeven.

d) Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

 

Bouw van het hart in relatie tot de mechanische hartfunctie

 

18 Wanneer contraheren de papillairspieren?

a) Tijdens de systole.

b) Tijdens de diastole.

c) Zij zijn constant aangespannen.

d) Zij contraheren nooit.

 

19 Welk anatomisch gegeven onderscheidt de linkerventrikel van de rechterventrikel?

a) De linkerventrikel is dunwandig.

b) In de linkerventrikel grenst de atrioventriculaire klep niet direct aan de arteriële klep.

c) In de linkerventrikel bevinden zich geen papillairspieren op het septum.

d) De linker atrioventriculaire klep bezit drie klepslippen.

 

20 Er zijn twee coronairarteriën. Wat wordt bedoeld met rechtsdominantie van het distributiepatroon?

a) De rechter a. coronaria levert de ramus interventricularis posterior.

b) De rechter a. coronaria is dikker dan de linker.

c) Beide coronairarteriën ontspringen uit de rechter sinus Valsalvae van de aorta.

d) Beide coronairarteriën vasculariseren in gelijke mate de rechterventrikel.

 

Contractiemechanisme van de hartspier

21 Op een lichtmicroscopisch beeld van hartspiercellen is een typische dwarsstreping van lichte en donkere banden te zien. Welke structuren liggen binnen de I-band?

a) Actine filamenten.

b) Myosine filamenten.

c) Zowel actine als myosine filamenten.

d) Geen actine en geen myosine filamenten.

 

22 Myosinekoppen hebben twee actieve bindingsplaatsen, namelijk voor binding met...

a) ATP en calcium.

b) ATP en troponine-I.

c) actine en calcium.

d) actine en ATP.

 

23 Binding van calcium aan troponine-C zorgt voor...

a) het loslaten van de hechte actine-myosine binding.

b) het vrijkomen van de myosine bindingsplaats op het actine.

c) calcium-induced calcium release.

d) ATP hydrolyse.

 

Excitatie-contractiekoppeling

 

24 Waardoor komen calcium ionen tijdens 'calcium-induced calcium release' vrij uit het sarcoplasmatisch reticulum?

a) Binding van sarcoplamatisch reticulum calcium ATPase.

b) Calcium instroom via L-type calcium kanalen.

c) Stimulatie van ryanodine receptoren.

d) Stimulatie van beta receptoren.

 

25 Tijdens elke actiepotentiaal stroomt calcium de cel in. Welk proces zorgt er mede voor dat de intracellulaire calciumconcentratie niet blijft oplopen?

a) Fosforylering van L-type calcium kanalen.

b) Binding van calcium aan troponine-C.

c) Natrium-calcium uitwisseling.

 

26 Fosforylering van fosfolamban…

a) vertraagt de relaxatie van de hartspiercel.

b) versnelt de relaxatie van de hartspiercel.

c) heeft geen invloed op de relaxatie van de hartspiercel.

 

Karakterisering van de pompfunctie van het hart

 

27 Tijdens de isovolumetrische contractie van de linkerhartkamer...

a) stijgt de aortadruk.

b) daalt de aortadruk.

c) blijft de aortadruk gelijk.

 

28 Op het moment van de P-top in het ECG...

a) is de mitralisklep open en de aortaklep gesloten.

b) is de mitralisklep gesloten en de aortaklep open.

c) is de mitralisklep open en de aortaklep open.

d) is de mitralisklep gesloten en de aortaklep gesloten.

 

29 Onder normale omstandigheden is de pulmonale vasculaire weerstand...

a) gelijk aan de systemische vasculaire weerstand.

b) hoger dan de systemische vasculaire weerstand.

c) lager dan de systemische vasculaire weerstand.

 

30 Stel dat de systolische stijfheid van de linkerhartkamer toeneemt, terwijl de preload, de afterload en de hartfrekwentie gelijkblijven. Wat is het resultaat van deze verandering?

a) Het slagvolume neemt af.

b) De ejectiefractie neemt af.

c) Het eind-systolisch volume neemt af.

d) Het eind-diastolisch volume neemt af.

 

31 Stel dat de diastolische compliantie van de linkerhartkamer toeneemt, terwijl de vullingsdruk gelijkblijft. Wat is het resultaat van deze verandering?

a) Het eind-diastolisch volume neemt toe.

b) Het eind-diastolisch volume neemt af.

c) Het slagvolume neemt af.

d) De eind-diastolische druk neemt toe.

 

32 Ejectiefractie is de verhouding tussen...

a) verandering in druk en verandering in volume.

b) slagvolume en eind-diastolisch volume.

c) eind-systolische druk en eind-systolisch volume.

d) duur van de ejectie en duur van het RR interval.

 

Hartfalen

 

33 Een patient met hartfalen kan goed doorfietsen als er geen wind is. Bij tegenwind gaat het echter maar matig. In welke NYHA validiteitsklasse deelt u deze patient in?

a) Klasse I

b) Klasse II

c) Klasse III

d) Klasse IV

 

34 Hoe compenseert het falende hart voor de afname van systolische functie?

a) Neurohumorale activatie waaronder een toename van aldosteron productie.

b) Neurohumorale activatie, maar zonder toename in de aldosteron productie.

c) Toename in de aldosteron productie echter zonder neurohumorale activatie.

 

35 Wat is de meest voorkomende oorzaak van systolisch hartfalen?

a) Hypertensie.

b) Oud hartinfarct.

c) Cardiomyopathie.

d) Intoxicatie (alcohol/drugs).

 

Anatomie van de bloedsomloop

 

36 Wanneer men een arterie en een vene van gelijk kaliber vergelijkt is één van de volgende beweringen NIET waar:

a) beide vaten zijn aan de binnenzijde bekleed met endotheel.

b) in de media van de vene komt geen glad spierweefsel voor.

c) in de adventitia van de arterie komt glad spierweefsel voor.

 

37 De vena cava inferior is een zogenaamde grote vene die een karakteristieke wandbouw heeft. Welk kenmerk is typisch voor deze vaatwand?

a) De media bevat stevige elastische lamellen.

b) De media bevat longitudinaal glad spierweefsel.

c) De adventitia bevat circulair glad spierweefsel.

d) De adventitia bevat longitudinaal glad spierweefsel.

 

38 Waardoor neemt de bloedstroom door het capillaire vaatbed af?

a) Contractie van de arteriolaire vaatwand van arterio-veneuze anastomosen.

b) Contractie van de precapillaire sphincters.

 

39 In het arteriële systeem vermindert geleidelijk de grootte van de bloeddruk pulsaties als we van de grote arteriën in de richting van de capillairen bewegen. Op capillair niveau zijn bloedstroom en bloeddruk dan ook niet meer pulsatiel. Dit effect (windketel effect genaamd), wordt veroorzaakt door….

a) collageen in de adventitia.

b) collageen in de media.

c) elastine in de adventitia.

d) elastine in de media.

 

 

40 In welk/welke onderdeel/onderdelen van de vaatwand kunt u zenuwvezels terugvinden?

a) In de intima, media en adventitia.

b) In de media en adventitia.

c) In de adventitia.

d) In de media.

 

41 Welk type vat is hier afgebeeld?

a) Arteriola.

b) Elastische arterie.

c) Kleine arterie.

d) Musculeuze arterie.

 

Fysische concepten

 

42 Gegeven een piek-systolische bloeddruk van 160 mmHg en een diastolische bloeddruk van 70 mmHg, wat is de gemiddelde arteriële bloeddruk (MAP)?

a) 80 mmHg

b) 90 mmHg

c) 100 mmHg

d) 110 mmHg

 

43 Zes arteriolen die parallel geschakeld zijn hebben alle een gelijke weerstand. Drie arteriolen raken verstopt, maar de perfusiedruk blijft gelijk. Hoe verandert de stroomsterkte?

a) 50% toename.

b) 50% afname.

c) 100% toename

d) 25% afname.

 

44 De venous return is gedefinieerd als de grootte van de veneuze bloedstroom vanuit de systemische circulatie naar de rechter hartshelft....

a) gemeten in een situatie waarin deze gelijk is aan de cardiac output.

b) gemeten onder welke omstandigheid dan ook.

 

Fysische concepten

 

45 Het quotiënt van gemiddelde arteriële druk (MAP) en cardiac output (CO) is bij benadering gelijk aan...

a) de weerstand van het systemische vaatbed.

b) de compliantie van het systemische vaatbed.

c) het slagvolume van de linker kamer

d) de contractiliteit van de linker kamer

 

46 Beschouw een bloedvat bij een groeiend kind. Neem aan dat de viscositeit van het bloed tijdens de groei niet verandert. Het door ons geobserveerde bloedvat blijkt gedurende de observatieperiode 4 maal zo lang geworden te zijn, terwijl de diameter 2 maal zo groot is geworden. Wat is het gevolg van deze verandering door groei voor de weerstand van dat bloedvat?

a) De weerstand stijgt.

b) De weerstand blijft gelijk.

c) De weerstand daalt.

 

47 Volgens de wet van Laplace heeft een verwijde aorta een verhoogde kans op ruptuur door...

a) de vergrote diameter van het vat.

b) de toegenomen dikte van de vaatwand.

c) de verhoogde windketelfunctie.
d) de verhoogde bloedstroomsterkte.

 

Arteriën, capillairen en venen

 

48 Vergelijk de compliantie van grote venen en arteriën. Wat is waar?

a) Veneuze en arteriële compliantie zijn van dezelfde orde van grootte.

b) Venen hebben een hogere compliantie dan arteriën.

c) Venen hebben een lagere compliantie dan arteriën.

d) Veneuze en arteriële complianties kunnen, afhankelijk van de druk, sterk verschillend zijn of dezelfde orde van grootte hebben.

 

49 Het optreden van perifere oedemen (voet, enkels) in patiënten met hartfalen is het directe gevolg van...

a) verminderde systemische bloeddruk.

b) verminderde compliantie van het veneuze vaatsysteem.

c) toegenomen stijfheid van veneuze vaten.

d) verhoogde centraal veneuze druk.

 

50 Het Frank-Starling mechanisme houdt voor de linkerkamer in dat...

a) het slagvolume stijgt als de linkerboezemdruk toeneemt.

b) het slagvolume stijgt als de aortadruk afneemt.

 

Neurale regeling van de bloedsomloop

 

51 Als de bloeddruk daalt veroorzaakt de arteriële baroreflex...

a) een daling van de weerstand van de systemische vasculatuur.

b) een stijging van de weerstand van de systemische vasculatuur.

c) een stijging van de compliantie van de systemische vasculatuur.

 

52 De functie van vele orgaansystemen of delen daarvan wordt zowel sympathisch als parasympathisch gereguleerd. Welke functie van het hartvaatstelsel wordt alleen sympathisch (en dus niet parasympathisch) beïnvloed?

a) de hartfrequentie

b) de atrioventriculaire geleiding

c) de contractiliteit van het hart

d) de weerstand van het veneuze vaatbed

 

53 Indien cardiopulmonale of arteriële baroreceptoren gerekt worden veroorzaakt de cardiopulmonale resp. arteriële baroreflex dat...

a) de sympathische tonus stijgt en de parasympathische tonus daalt.

b) de sympathische tonus daalt en de parasympathische tonus stijgt.

c) zowel de sympathische als de parasympathische tonus stijgen.

d) zowel de sympathische als de parasympathische tonus dalen.

 

Humorale regeling van de bloedsomloop, autoregulatie

 

54 Endotheelcellen reageren op veel verschillende stimuli. De productie van NO in endotheelcellen wordt sterk beïnvloed door...

a) de afschuifkrachten die stromend bloed uitoefenen op de vaatwand

b) de concentratie van noradrenaline in het bloed

 

 

55 Angiotensine-II heeft vele effecten waaronder...

a) vasoconstrictie van de systemische circulatie.

b) vasodilatatie van de systemische circulatie.

 

56 Autoregulatie van een vaatbed houdt in dat ...

a) sympathische en parasympathische invloeden elkaar in evenwicht houden.

b) de stroomsterkte door het vaatbed onafhankelijk is van de perfusiedruk.

c) de weerstand van het vaatbed constant wordt gehouden.

d) het vaatbed zorgt dat de bloeddruk constant wordt gehouden.

 

Inspanning en orthostase

 

57 Welke fysiologische grootheid is groter bij staan in vergelijking tot liggen?

a) De centraal veneuze druk

b) De venous return

c) De preload

d) De systemische vaatweerstand

 

58 De diameter van gezonde coronair arterieën vergroot gedurende inspanning. Wat is de reden hiervan?

a) Myogene effecten.

b) Toegenomen shear stress.

 

59 Is actieve hyperemie nodig om inspanning te kunnen leveren?

a) Ja, het is het belangrijkste mechanisme van weerstandsverlaging van de werkende spier.

b) Nee, de verhoging van de bloeddruk tijdens inspanning is de voornaamste reden van een verbeterde doorbloeding van de werkende spier.

 

Fysiologische concepten als basis voor rationale farmacotherapie

60 Angiotensine converterende enzymremmers (ACE-remmers) spelen een belangrijke rol in de behandeling van hartfalen. Welk therapeutisch effect kan NIET worden toegeschreven aan ACE-remmers?

a) Verminderde tubulaire natriumreabsorptie.

b) Dilatatie van arteriolen.

c) Verhoogde aanmaak van aldosteron.

d) Verminderde afbraak van bradykinine

 

61 Welk van de volgende effecten heeft spironolacton op de pathofysiologie van hartfalen?

a) Het verhoogt de contractiekracht van het hart.

b) Het verlaagt het circulerend volume.

c) Het vermindert fibrose van myocard en vaten.

d) Het verlaagt het hartminuutvolume.

 

62 Welke van de volgende karakteristieken past bij de calciumkanaalblokker verapamil?

a) Verapamil verhoogt de AV-geleiding.

b) Verapamil verhoogt de contractiekracht van het hart.

c) Verapamil verlaagt de hartfrequentie.

d) Verapamil verlaagt de coronaire flow.

 

Antwoorden

 

1. A

12. B

23. B

34. A

45. A

56. B

2. D

13. C

24. B/C

35. B

46. C

57. D

3. C

14. A

25. C

36. B

47. A

58. B

4. B

15. D

26. B

37. D

48. D

59. A

5. D

16. A

27. B/C

38. B

49. D

60. C

6. B

17. D

28. A

39. D

50. A

61. B/C

7. A

18. A

29. C

40. B

51. B

62. C

8. B

19. C

30. C

41. A/C

52. D

 

9. A

20. A

31. A

42. C

53. B

 

10. A

21. A

32. B

43. B

54. A

 

11. A

22. D

33. B

44. B

55. A

 

 

ALLE ANTWOORDEN ZIJN ONDER VOORBEHOUD!

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Medicine Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2403