Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Werkgroepaantekeningen 3-4

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Werkgroep 3: Cognitieve en psychiatrische stoornissen bij neuro psychiatrische patiënten.

Geschiedenis

In de zeventiende eeuw speelde het dualisme van Descartes een grote rol. Het dualisme spreekt van een scheiding van lichaam en geest.

Rondom de twintigste eeuw werden de neurotransmitters in het lichaam van de mens ontdekt. Dit was een zeer belangrijke ontdekking voor de wetenschap. De psychofarmaca ging zich bezighouden met medicijnen, die op de neurotransmitters wisten in te spelen. Ook kwam de neuro imaging op. Hiermee konden gezonde en beschadigde hersenen met elkaar vergeleken worden aan de hand van scans.

Tegenwoordig (nu)

De neuropsychologie is op het moment helemaal “in”. Het is een erg nieuw en jong onderzoeksveld, maar momenteel is er veel interesse voor. De groep ouderen wordt steeds groter en ouder (vergrijzing o.a.) en dit betekent een groei in de patiënt populatie van de neuropsychologie.

Tegenwoordig is de overlevingskans na hersenbeschadiging ook veel groter geworden ten opzichte van vroeger. Er is ook meer aandacht gekomen voor psychische gevolgen na hersenletsel.

Dat het brein heel “hip” is, komt onder andere door de vele aandacht die erop gericht wordt via tv en literatuur. Dit maakt de neuropsychologie steeds toegankelijker.

Raakvlakken

1. De neurologie
2. De psychiatrie
3. Het cognitief functioneren
Voorbeelden van schade op alle drie de raakvlakken.
1. Schade op gebied van de neurologie: Neurologische schade:
- CVA’s/ Hersentraumata/ Tumoren/ Neurodegeneratieve aandoening/ Auto-immuunziekten/ Ontstekingen/ Epilepsie/ Toxische stoffen.
2. Schade op gebied van de psychiatrie: Psychiatrische stoornissen:
- Stemmingsstoornissen/ Angststoornissen/ Schizofrenie/ ADHD/ Autisme/ Verslaving.
3. Schade op gebied van het cognitief functioneren: Cognitieve stoornissen:
- Intelligentie/ Geheugen/ Oriëntatie/ Aandacht/ Informatieverwerkingssnelheid/ Taal/ Perceptie/ Praxis/ Executief functioneren.

Casus Tom (3 video’s)

1. Neurologie: Tom heeft een auto-ongeluk gehad toen hij 10 jaar oud was. Het gevolg is dat hij een hersenkneuzing heeft opgelopen. Hij heeft na het ongeluk eerst 3 weken in coma gelegen. Zijn frontaal kwabben zijn beschadigd en hij heeft problemen op gebied van het executief functioneren.
2. Het cognitief functioneren: Tom heeft last van een gebrekkige impulsinhibitie. Het is altijd een chaos in zijn hoofd. Tom is ook niet goed in staat te filteren. Alle informatie komt als het ware met dezelfde sterkte bij hem binnen. Daardoor heeft Tom moeite en extra tijd nodig om deze informatie op te nemen. Dit zijn allemaal primaire gevolgen, aangezien ze direct voortkomen uit de hersenschade.
3. Psychiatrie: Tom heeft last van stemmingswisselingen, depressieve stemmingen. Ook is Tom erg ongeduldig en alles moet zoals hij het wil. Er is sprake van een impulsiviteit: Tom weet niet wanneer hij moet stoppen en zijn drukke gedrag kan erg storend zijn. Hij is als het ware hyperactief.

De stemmingswisselingen en depressieve stemmingen zijn secundaire gevolgen. Deze komen niet direct voort uit de hersenschade, maar de gevolgen in de omgeving hebben ook een rol gespeeld. De hyperactiviteit en impulsiviteit van Tom zijn wel primaire gevolgen. (Direct gevolg van de hersenschade).

Casus J (1 filmfragment)

1. Neurologie: Deze man heeft een eenzijdig scooterongeluk gehad. Bij dit ongeluk droeg hij geen helm en zijn hoofd heeft de klap opgevangen. Na het ongeluk heeft hij er een schedeldefect, hersenkneuzing, infarct en verhoogde druk in het hoofd aan over gehouden. De druk in zijn hersenen liep door de kneuzing zelfs zo hoog op, dat een stuk van zijn schedel verwijderd moest worden. Zo was er weer ruimte voor de hersenen om werkzaam te kunnen zijn. De ventrikels in het hoofd van de man zijn ook verschoven, ze zitten niet meer op dezelfde hoogte.

2. Het cognitief functioneren: J. Heeft een groot scala aan stoornissen: oriëntatie, geheugen, aandacht, executief functioneren (inhibitievermogen, planning en werkgeheugen). Ook kan J. Niet goed zijn ziekte inschatten. Aan de hand van verschillende testjes is te zien hoe slecht J. Presteert op geheugen en aandacht. Ook verteld hij een verhaal en middenin het verhaal wordt hij vervolgens afgeleid en verliest zijn verbaal vermogen. Hij heeft geen idee van juiste data, maar weet echter wel zijn eigen leeftijd juist te noemen. Op de doolhoftaak (de weg uit het doolhof vinden) scoort hij slecht. Hij wuift het weg, door te zeggen dat hij er geen zin meer in heeft. (In plaats van dat hij toegeeft dat hij slecht presteert, echt geen enkel idee heeft hoe de taak goed uit te voeren is). De meeste geheugenschade die zich bij deze patiënt voortdoet is antero geheugenverlies. (na het ongeluk)

3. Psychiatrie: J. Heeft last van hallucinaties, sombere stemmingen en zijn persoonlijkheid is vrijwel volledig veranderd. Hij is erg ontremd en wordt veel sneller boos. Zijn agressie is een voorbeeld van een primair gevolg. Het komt door zijn frontaalschade. De sombere stemming die opspeelt is een secundair gevolg. Het feit dat hij niet meer in staat is om te werken, voor zichzelf beslissingen te nemen, en volledig afhankelijk is geworden van anderen, kan een rol spelen bij deze depressieve stemming.

Behandeling

Een behandeling moet multidisciplinair zijn. Dit betekent dat er vaak meerdere soorten artsen/begeleiding nodig is. Niet alleen een arts/neuroloog is genoeg om de patiënt te begeleiden. Soms is er ook fysiotherapie, ergotherapie of bijvoorbeeld logopedie nodig. Maatschappelijke werkers kunnen ook van hulp zijn.

De neuropsycholoog

Behalve het diagnosticeren van de patiënt op gebied van cognitieve sterktes en zwaktes en psychische klachten, is de neuropsycholoog ook belangrijk in het behandelplan van de patiënt. Via cognitieve training, behandeling van psychische klachten, aanleren van alternatieve methoden of het geven van psycho-educatie, probeert de neuroloog de patiënt optimaal te helpen bij het herstelproces.

Het advies van een neuropsycholoog kan erg divers zijn. Voorbeelden van adviezen van neuropsychologen zijn: het maken van een tijdsschema, het maken van notities, to-do lijstjes, het dragen van een mobiele telefoon. Tijd doorbrengen in een rustige, prikkelarme omgeving. Meer tijd nemen voor taken die vroeger gemakkelijk uitgevoerd konden worden. Het aanbrengen van een vaste structuur in de dagindeling van de patiënt. 

 

Werkgroep 4: Wat is neuropsychologisch onderzoek?
 

Opdracht 1

De ontwikkeling van het menselijk brein begint bij de neurale buis, waar al in de eerste maand van de zwangerschap ‘blaasjes’ ontstaan. Van daaruit ontwikkelen het ventrikelsysteem en de hersenstructuren zich verder. Verschillende delen van het brein zijn al in dit vroege stadium van elkaar te onderscheiden. Zo vormt het voorste blaasje het prosencefalon (voorbrein), wat o.a. bestaat uit het telencefalon. Dit zal zich later ontwikkelen als de cerebrale cortex.
Prosencefalon (voorbrein)
Mesencefalon (middenbrein)
Telencefalon (eindbrein) cerebrale cortex
Diencefalon (tussenbrein) thalamus, hypothalamus
Rhombencefalon (achterbrein)
Melencefalon (afterbrain) pons, cerebellum
Myelencefalon (marrow brain) medulla (merg)

 

Opdracht 2

 

De buitenste laag van het brein, de cerebrale cortex (hersenschors), wordt gekenmerkt door vele gyri en sulci en bestaat voor een groot deel uit ‘grijze stof’.

a) Wat is de betekenis van gyrus, sulcus en fissura?
Gyrus zijn de hersenwindingen in de hersenen (kronkels). Sulcus zijn de gleuven in de hersenen. De fissure is een lange, diepe sulcus.

b) Wat is het voordeel van al die gyri en sulci ten opzichte van een vlakke cortex?
Deze geven de cortex een groter oppervlak, waardoor het brein in staat is meer complexe zaken uit te voeren. (meer toegang tot zuurstof en glucose)

c) Wat wordt bedoeld met ‘grijze’ en ‘witte stof’?
De grijze stof bevat cellichamen, dendrieten en ongemyeliniseerde axonen. De witte stof bestaat uit gemyeliniseerde axonen.

d) Teken een lateraal aanzicht van een cerebrale hemisfeer met daarbij de sulcus centralis en de sulcus/fissura lateralis (ook wel de fissura van Sylvius genoemd).
Een lateraal aanzicht is een zijaanzicht. Beneden in de hersenen horizontaal loopt de fissura lateralis. Vanaf schuin boven richting de beneden kant (ventrale richting) van het brein loopt de sulcus centralis.
e) Geef aan in de tekening wat de dorsale en de ventrale zijde is.
Dorsaal is een pijl omhoog, ventraal is een pijl naar beneden. Voor de hersenstam (en rest van het lichaam hieronder) geldt dat ventraal een pijl naar voor is en dorsaal een pijl naar achter (dorsaal = towards the back).

In de cerebrale hemisfeer worden vier lobi (kwabben) onderscheiden.

f) Markeer de vier hersenkwabben in de tekening.
De vier hersenkwabben zijn de frontale kwab, de pariëtale kwab, de occipitale kwab en de temporale kwab.

g) Markeer de primaire schorsgebieden voor motoriek, somatosensoriek, visus en akoestiek.
Links van de sulcus centralis ligt het motorgebied, rechts van de sulcus centralis ligt het somatosensoriek gebied. Achterin het brein bevindt zich het gebied voor visus en onderin het brein ligt een groot gebied wat zich met akoestiek bezig houdt.

h) Wat zijn de gevolgen van een beschadiging van de gehele primaire motor cortex in de linkerhemisfeer?
De volledige rechterzijde (contralateraal) van het lichaam zal verlamd raken.

i) Wat zijn de gevolgen van een beschadiging van de gehele primaire visuele cortex in zowel de linker- als de rechterhemisfeer?
Deze persoon zal last hebben van blind sight. Hij is corticaal blind geworden. Hij kan echter wel nog degelijk waarnemen/verwerken, maar is hier echter niet bewust van.

j) Wat is het verschil tussen een patiënt met een homonieme hemianopsie voor het linker visuele veld en een patiënt met linkszijdig unilateraal neglect?
Homonieme hemianopsie wil zeggen dat beide rechter- en beide linker gezichtsvelden zijn aangedaan, dit komt door schade in de occipitaal kwab. Neglect is puur een aandachtsprobleem. Dit is een gevolg van schade in de pariëtale kwab.

 

Opdracht 3

 

Op de site http://www.g2conline.org/2022 zijn er 3D-animaties te bekijken van het brein. Links in het menu kan je aangeven of je een weergave wilt zien van het gehele brein of dat je specifieke hersengebieden nader wilt bekijken. Bestudeer het brein en beantwoord de volgende vragen. Omcirkel bij vraag a t/m d het juiste antwoord.

a) Het cerebellum ligt aan de dorsale/ventrale kant van de hersenstam.

b) Het gebied van de Broca ligt anterior/posterior ten opzichte van het gebied van

W ernicke.

c) De amygdala ligt superior/inferior ten opzichte van de hippocampus.

d) De somatosensorische cortex ontvangt tactiele informatie van de ipsilaterale/contralaterale kant van het lichaam.

e) Uit welke delen bestaat de hersenstam?
De medulla, de pons, de middenhersenen (mesencefalon).

f) Welke functies worden toegekend aan de hersenstam?
De hersenstam houdt zich bezig met vitale functies: temperatuur, hartslag, ademhaling en bloeddruk.

g) Sommige neurowetenschappers rekenen ook het cerebellum mee als onderdeel van de hersenstam. Welke functies worden door het cerebellum gereguleerd?
Fine-tuning (beweging), balans en rotaties van het lichaam, timing: inschatten van coördinatie van bewegingen.

h) Ook bij de basale ganglia verschillen de meningen over welke hersenstructuren hierbij horen. Welke drie structuren worden hier wel doorgaans altijd toe gerekend?
Caudate nucleus, thalamus, globus pallidum.

 

Opdracht 4

 

Ook bij hersenscans kan men het brein van verschillende kanten ‘doorsnijden’ en bekijken.

b) Sommige neuro-imagingtechnieken geven alleen een weergave van hoe het brein eruit ziet, terwijl andere ook de hersenactiviteit beogen te meten. Geef aan hoe dit zit voor CT, EEG, fMRI, MRI en PET.
CT & MRI brengen de structuur van het brein in kaart. fMRI, PET, & EEG meten ook de hersenactiviteit van het brein.

c) Bij fMRI wordt het zogenaamde BOLD signaal/respons gemeten. Wat wordt hiermee bedoeld?
Wanneer het percentage van hemoglobine zonder zuurstof hoog is. (actief hersengebied: sterkere doorbloeding van deze gebieden: breingebieden gebruiken de zuurstof).

 

Opdracht 5

 

In de hersenen is een ventrikelsysteem gelegen met vier centrale ventrikels. In deze ventrikels zit cerebrospinaal vocht (liquor). Het gemiddelde volume dat dit vocht in beslag neemt is 150 ml., terwijl dagelijks circa 500 ml. van dit vocht wordt aangemaakt. Het wordt gedurende de dag dus continu opgenomen en ververst.

a) Waar dient dit cerebrospinaal vocht voor?
Schokdemping, bescherming, transport van voedingsstoffen, afvoer van afvalstoffen en het is de drijfkracht van de hersenen, anders zou het brein in elkaar zakken.

b) Wat gebeurt er als de opname van cerebrospinaal vocht is geblokkeerd?
De druk in de hersenen wordt verhoogd.

c) Waarom zou je bij mensen met een neurodegeneratieve aandoening verwijde ventrikels kunnen zien?
Neuronen sterven af en hierdoor komen holtes in het brein te ontstaan. Deze ruimte wordt vervolgens ingenomen door CFS.

 

Opdracht 6

 

De communicatie tussen neuronen verloopt bij de synapsen, waar actiepotentialen worden doorgegeven van de ene neuron naar de andere door neurotransmitters los te laten in de synaptische spleet.

a) De volgende zinnen geven aan wat er allemaal gebeurt tijdens deze neurotransmissie. Zet de zinnen in de goede volgorde.

A. Neurotransmitters hechten zich aan de receptoren van de postsynaptische neuron.

B. Calciumkanalenaanheteindvandeaxonwordengeopend.

C. Neurotransmitterslatenzichlosvandereceptoren.

D. Neurotransmitters worden vrij gegeven in de synaptische spleet.

E. Een actiepotentiaal verspreidt zich vanaf de dendriet, door de neuron, richting

de axon.

F. Neurotransmitters worden heropgenomen in de presynaptische neuron.

G. De postsynaptische neuron wordt geactiveerd en geeft een actiepotentiaal

door.

1:E 2:B 3:D 4:A 5:G 6:C 7:F

Veel psychofarmaca proberen op verschillende manieren de aanwezigheid van neurotransmitters in de synaptische spleet te verlagen of te verhogen. Dit geldt ook voor antidepressiva zoals SSRI’s, MAOI’s en tricyclische antidepressiva.

c) Beschrijf hoe deze medicatie ervoor zorgt dat er o.a. meer serotonine en norepinefrine beschikbaar is in de synaptische spleet.
Sommigen blokkeren de heropname van bepaalde neurotransmitters in de zenuwcel. Zo blijft de neurotransmitter langer actief in de synaptische spleet en wordt de postsynaptische spleet langer gestimuleerd. MAO’s zorgen daarentegen voor het vertragen van het afbreekproces van neurotransmitters. Zo blijven de neurotransmitters ook langer actief.

d) Ook verslavende drugs beïnvloeden de neurotransmissie. Wat hebben verslavende drugs veelal met elkaar gemeen (met betrekking tot de neurotransmissie)?
Ze zorgen voor een hogere afgifte van dopamine in de nucleus accumbens. Deze dopamine geeft de drugsgebruikers een fijn gevoel. Na de afwezigheid van dopamine, krijgen de drugsgebruikers als het ware “jeuk” en willen weer meer dopamine (“kriebelen”). Dit is de craving voor drugs die dan ontstaat.

 

Opdracht 7

 

Het limbisch systeem bestaat uit een aantal structuren die o.a. belangrijk zijn voor emotie en motivatie. Een van die structuren is de amygdala. De amygdala speelt een rol bij angst, het onbewust herkennen van gevaar en het daarmee verbonden overlevingsgedrag en impliciet leren.

a) Wat kan er gebeuren na schade aan de amygdala?
Er wordt geen angst meer ervaren.

b) Welke structuren worden eveneens tot het limbisch systeem gerekend?
De hippocampus, de amygdala, de hypothalamus, de thalamus, de olfactory bulb en memory bodies.

c) De hippocampus wordt in verband gebracht met het vormen van nieuwe herinneringen. Schade aan de hippocampus leidt zodoende tot geheugenproblemen. Omcirkel in de volgende zinnen het juiste antwoord:

Doorgaans is bij patiënten met amnesie de anterograde amnesie minder ernstig/ernstiger dan de retrograde amnesie. Het korte termijn geheugen is beter/slechter dan het lange termijn geheugen. Het episodisch geheugen is beter/slechter dan het semantisch geheugen (geheugen voor feiten, concepten, betekenissen etc.). Het expliciet geheugen (declaratief geheugen) is beter/slechter dan het impliciet geheugen.

 

Opdracht 8

 

De basale ganglia spelen eveneens een rol bij geheugen en worden ook in verband gebracht met beweging, omdat schade vaak leidt tot motorische stoornissen, zoals bij de ziekte van Huntington.

a) Met welk soort geheugen worden de basale ganglia vooral in verband gebracht?
Het impliciet, procedureel geheugen.

b) Welke motorische symptomen zijn kenmerkend voor de ziekte van Huntington?
Rusteloosheid, zenuwachtigheid, bewegingsonrust in gezicht en ledematen, kleine bewegingen en rukjes, grove, doelloze bewegingen van ledematen/hoofd/romp en problemen met spreken en slikken.

In tegenstelling tot de ziekte van Huntington, is er bij de ziekte van Parkinson voornamelijk sprake van een afname van beweging. Bij de ziekte van Parkinson vindt een degeneratie plaats van dopaminerge neuronen in de substantia nigra, waardoor er een tekort aan dopamine ontstaat.

c) Welke motorische symptomen zijn kenmerkend voor de ziekte van Parkinson?
Stramme/stijve spieren, tremor (in rust vooral) = trillen, traagheid, instabiliteit van het lichaam (coördinatie en evenwicht), slikproblemen, master gelaat van het gezicht.

d) Verklaar hoe deze symptomen voortkomen uit schade aan de substantia nigra.
De substantia nigra bevat dopaminerge zenuwcellen. In Parkinson sterven deze cellen af wat tot een verminderde dopamine productie lijdt. Deze dopamine neurotransmitters zorgen er voor dat een impuls naar de andere cel wordt doorgegeven. Bij een tekort aan dopamine verloopt de impulsgeleiding naar de spieren niet goed meer en krijg je een afwijkende motoriek.

e) Beschrijf waarom het geen zin zou hebben patiënten dopamine toe te dienen om het tekort aan dopamine op te vangen.
Dopamine zelf kan de bloed-brein barriere niet baseren. L-dopa daarentegen wel! Zodoende wordt er L-dopa toegediend aan de pateiten. Deze L-dopa wordt na opname in het lichaam verwerkt tot dopamine.

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1270