Oefententamen 2013-2014 eerste kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen


Vragen

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2012, 12/164 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

Procesverloop

Namens appellant heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Vries. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A. Boes-Kouwenoord en A.A. de Bie.

Overwegingen

1.1. Appellant was sinds 1 januari 1995 als ambtenaar aangesteld bij de gemeente Amsterdam. Ten tijde in geding was hij gedetacheerd bij [naam B.V. 1] [naam B.V. 1]) en werkzaam bij de servicebalie van het parkeerterrein [naam parkeerterrein].

1.2. Bij brief van 20 januari 2011 zijn de medewerkers van parkeergarages en parkeerterreinen van de Dienst Parkeergebouwen, onder wie appellant, op de hoogte gesteld van het verwijderen van twee medewerkers van hun werkplek in een parkeergarage vanwege frauduleuze handelingen. De medewerkers zijn in die brief gewaarschuwd voor de gevolgen van frauduleus handelen, zoals het aannemen van contant geld en het niet in de dagrapporten verklaren van handelingen als het handmatig openen van slagbomen. Er is op gewezen dat frauduleus handelen kan leiden tot einde detachering of tot ontslag, en dat zogenoemde mystery guests zullen worden ingezet, die alle werkplekken langs gaan en rapporteren over houding, communicatie, navolgen van procedures en frauduleuze handelingen.

1.3. Op 17 mei 2011 is de detachering van appellant bij [naam B.V. 1] met onmiddellijke ingang beëindigd wegens een melding van een integriteitsschending door appellant. Bij brief van 15 juni 2011 is aan het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam (BIA) advies gevraagd over het voornemen appellant disciplinair te straffen met voorwaardelijk ontslag. Appellant wordt verweten dat hij voor een bezoekster van het parkeerterrein [naam parkeerterrein] (die achteraf een mystery guest, werkzaam bij [naam B.V. 2], bleek te zijn) de slagboom handmatig heeft geopend en dat hij daarvoor een bedrag van € 8,- van de bezoekster heeft ontvangen. Dit bedrag heeft appellant niet afgedragen en hij heeft niet gemeld dat dit incident heeft plaatsgevonden. Het BIA heeft, op grond van de ernst van de integriteitsschending en de omstandigheden, geadviseerd om appellant - in afwijking van het voornemen - te straffen met onvoorwaardelijk ontslag.

1.4. In navolging van het advies van het BIA heeft de algemeen directeur van [naam B.V. 1], namens het college, appellant bij besluit van 21 juli 2011 met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit).

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard en diens verzoek om schadevergoeding afgewezen.

3.1. In hoger beroep heeft appellant betoogd, dat de rechtbank ten onrechte niet op alle punten die in beroep zijn aangevoerd is ingegaan. Voorts heeft hij gesteld dat ten onrechte geen onderzoek is ingesteld door de Commissie Integriteitsschending (Commissie), aan welke volgens het Onderzoeksprotocol Integriteitsschendingen [naam B.V. 1] (Onderzoeksprotocol) het onderzoek in handen kan worden gesteld, maar door [naam B.V. 1] zelf. Het is zeer de vraag of de Commissie het inzetten van mystery guests geoorloofd zou hebben geacht. Appellant heeft voorts betoogd dat een lichtere onderzoeksmethode mogelijk zou zijn geweest; daarvoor had dan ook gekozen moeten worden. Voorts zou hij door de mystery guest verleid zijn tot het plegen van plichtsverzuim, zodat van verboden uitlokking sprake is geweest. Ook zou sprake zijn van ongelijke behandeling, nu collega’s van appellant die op basis van eenw arbeidsovereenkomst bij [naam B.V. 1] werkzaam waren niet vielen onder de integriteitsbewaking van het BIA, en voor hetzelfde feit geen onvoorwaardelijk ontslag zouden krijgen, omdat zij naar privaatrechtelijke maatstaven beoordeeld worden.

3.2. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Naar aanleiding van het betoog dat de rechtbank niet op alle in beroep aangevoerde gronden is ingegaan wordt gewezen op vaste rechtspraak van de Raad (8 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746) dat de rechter niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te gaan, maar dat hij zich kan beperken tot de kern van deze gronden. In het licht van deze rechtspraak is de rechtbank niet in haar motiveringsplicht tekortgeschoten. Ook de Raad beperkt zich tot de kern van de door appellant naar voren gebrachte gronden.

4.2. Het betoog van appellant dat ten onrechte de Commissie niet is ingeschakeld, wat volgens het Onderzoeksprotocol wel voor de hand had gelegen, gaat eraan voorbij dat Commissie en Protocol, zoals het college onweersproken heeft uiteengezet, uitsluitend bedoeld zijn voor personeel dat in dienst is bij [naam B.V. 1]. Appellant was echter vanaf zijn aanstelling in 1995 ambtenaar bij de gemeente Amsterdam, en in die hoedanigheid gedetacheerd bij [naam B.V. 1]. Op gedetacheerden als appellant blijft ook tijdens hun detachering het gemeentelijk integriteitsbeleid, met de bijbehorende advisering door het BIA, van toepassing.

4.3. Appellant heeft betoogd dat de uitkomsten van het onderzoek niet tegen hem mochten worden gebruikt, omdat het inzetten van een mystery guest ongeoorloofd was nu er geen concrete verdenking tegen appellant was en omdat met een minder ingrijpend onderzoeksmiddel had kunnen worden volstaan. De Raad volgt appellant niet in dit betoog en acht de gekozen onderzoeksmethode toelaatbaar. Daartoe heeft hij het volgende van belang geacht.

4.4. Er hadden zich meermalen onregelmatigheden voorgedaan die tot ontslag van de betrokken medewerkers hadden geleid. Er waren ook meermalen schriftelijke waarschuwingen uitgegaan naar alle bij [naam B.V. 1] werkzame medewerkers met publiekfuncties in parkeergarages en parkeerterreinen. Kort voordat appellant het hem verweten plichtsverzuim pleegde, waren de betrokken medewerkers gewaarschuwd dat mystery guests zouden worden ingezet. Gelet op het belang dat op het spel stond om de steeds terugkerende fraude door medewerkers tegen te gaan, wordt dit onderzoeksmiddel niet in strijd geacht met het proportionaliteitsbeginsel. Het betoog van appellant dat een lichtere onderzoeksmethode had kunnen worden gehanteerd, en dat dus in strijd met het subsidiariteitsbeginsel is gehandeld, wordt niet gevolgd. De door appellant genoemde methode van het achteraf vergelijken van de uitdraai van de slagboombewegingen met de dagrapporten zou, zoals het college ter zitting van de Raad heeft uiteengezet, niet toereikend zijn om bij handmatige openingen van de slagboom vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich heeft verrijkt, terwijl dit wel de kern van het aan betrokkene verweten plichtsverzuim is.

4.5. Evenals de rechtbank acht de Raad niet aannemelijk gemaakt dat de mystery guest een ontoelaatbare vorm van uitlokking heeft gehanteerd. Uit het gespreksverslag van het verantwoordingsgesprek op 25 mei 2011 blijkt dat de mystery guest niet heeft gezorgd voor een ongebruikelijke situatie voor een medewerker op een parkeerterrein. De mystery guest heeft zich als een klant gepresenteerd die haar parkeerkaartje had verloren. Appellant heeft zelf ongevraagd aangeboden de slagboom voor haar te openen tegen contante betaling van 8,-. Dat de mystery guest hem met haar ogen zou hebben verleid tot medelijden, zoals appellant heeft verklaard, is - wat er ook zij van de geloofwaardigheid van deze verklaring - geen reden het gedrag van appellant niet of in mindere mate aan hem toe te rekenen. Bovendien vormt die beweerde verleiding in elk geval geen verklaring voor het gegeven dat appellant de € 8,- in eigen zak heeft gestoken en over het voorval niets heeft gerapporteerd.

4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het tenlastegelegde plichtsverzuim voldoende deugdelijk is vastgesteld. Met de rechtbank acht de Raad de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan aard en ernst van dit plichtsverzuim. Terecht is daarbij in aanmerking genomen dat betrokkene niet alleen tegen de voorschriften in de slagboom voor een te laag bedrag heeft geopend, maar bovendien dat geld heeft achtergehouden en zichzelf daarmee heeft bevoordeeld. Dat het slechts om een bedrag van € 8,- ging, wat aanvankelijk reden was voor het voornemen om met voorwaardelijk ontslag te volstaan, acht de Raad voor de straftoemeting niet van belang. Van een ambtenaar die mede verantwoordelijk is voor kasbeheer mag immers, zoals het BIA in zijn advies heeft opgemerkt, betrouwbaarheid en een strikte naleving worden verwacht. Bovendien was appellant een gewaarschuwd man, omdat [naam B.V. 1] reeds meerdere malen had kenbaar gemaakt dat frauduleuze handelingen tot strafontslag zouden kunnen leiden. Dat bij de bestraffing sprake zou zijn van ongelijke behandeling tussen gedetacheerden, zoals appellant, en het eigen personeel van [naam B.V. 1], in die zin dat [naam B.V. 1]-personeel lichter zou zijn bestraft voor dit plichtsverzuim, is door appellant niet aannemelijk gemaakt. De vertegenwoordigers van het college hebben dit ter zitting met stelligheid tegengesproken. Het college wordt hierin gevolgd. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht over de lange duur van zijn dienstverband, zijn leeftijd en zijn goede staat van dienst doet onvoldoende af aan de ernst van het plichtsverzuim om tot een minder zware straf te concluderen.

4.7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2014.

Vraag 1

  1. Leg uit op grond van de huidige Awb-bepalingen (dus na de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht) waarom de rechtbank Amsterdam bevoegd is van deze zaak kennis te nemen. (2 punten)
  2. Leg uit op grond van de huidige Awb-bepalingen (dus na de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht) waarom de Centrale Raad van Beroep bevoegd is van het hoger beroep in deze zaak kennis te nemen. (3 punten)

Vraag 2

  1. Stel dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam voor het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift advies heeft gevraagd aan een adviescommissie. Deze commissie bestaat uit vier leden, waarvan twee leden, onder wie de voorzitter, werkzaam zijn bij het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam (BIA) dat ook adviezen uitbrengt over disciplinaire straffen. De overige twee leden zijn als fraudeonderzoeker werkzaam bij Hoofmenn bedrijfsrecherche b.v. Binnen welke termijn dient in dit geval op het bezwaarschrift van appellant te worden beslist? (3 punten)
  2. Stel dat de gemachtigde van appellant in de beroepsprocedure bij de rechtbank Amsterdam voor het eerst vraagt om vergoeding van de kosten gemaakt in de bezwaarfase. Welke beslissing zal de rechter nemen? (2 punten)

Vraag 3

  1. Bij de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk kunnen maken dat de mystery guest een ontoelaatbare vorm van uitlokking heeft gehanteerd. Stel, appellant komt in hoger beroep in zijn beroepschrift voor het eerst met getuigenverklaringen ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van ontoelaatbare uitlokking. Leg uit of deze verklaringen meegenomen worden bij de beoordeling in hoger beroep. (2 punten)
  2. Stel dat appellant zich op het standpunt stelt dat hij geen plichtsverzuim heeft gepleegd en geen geld in eigen zak heeft gestoken. Hij wil dit met behulp van een uitdraai van slagboombewegingen en dagrapporten bewijzen en dient deze stukken zeven dagen voor de zitting bij de Centrale Raad van Beroep in. Hoe zal de Centrale Raad van Beroep naar verwachting met deze stukken omgaan? (3 punten)

Vraag 4

  1. Ten aanzien van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad heeft de wetgever gekozen voor de introductie van een bestuursrechtelijke zelfstandige verzoekschriftprocedure. Beargumenteer waarom de wetgever in het nieuwe stelsel bij procedures over nadeelcompensatie niet voor een verzoekschriftprocedure kiest. (3 punten)
  2. Het door appellant ingediende verzoek om schadevergoeding is afgewezen (r.o. 2). Beschikt appellant wat betreft een verzoek om schadevergoeding gelet op de huidige Awb-bepalingen (dus na inwerkingtreding van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten) over keuzevrijheid tussen een procedure bij de bestuursrechter en de burgerlijke rechter? (2 punten)

Vraag 5

Stelling: ‘Het uitbrengen van een deskundigenbericht afkomstig van het Stab (een deskundige in de zin van art. 8:47 Awb) betekent een extra beperking op art. 8:58 Awb’. Geef aan of en in hoeverre u het eens bent met deze stelling. (5 punten)

Vraag 6

Stel dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Q-parking een omgevingsvergunning heeft verleend voor de uitbreiding van het parkeerterrein waar appellant werkzaam was en de bouw van een nieuwe parkeergarage. Teneinde deze parkeergelegenheden te realiseren moet een groot aantal bomen worden geveld en een oud bedrijfspand worden afgebroken. De verleende omgevingsvergunning geeft toestemming voor bovengenoemde activiteiten. Het door de heer Van der Laan ingediende bezwaarschrift tegen deze omgevingsvergunning, waarin hij de monumentale waarde van de te kappen bomen aan de orde stelt, wordt door het college ongegrond verklaard. De heer Van der Laan stelt vervolgens tijdig beroep in bij de rechtbank Amsterdam en voert in zijn beroepschrift onder andere aan dat de sloop van het bedrijfspand ten onrechte wordt toegestaan. Hoe zal de beslissing van de rechtbank op dit punt luiden? (5 punten)

Vraag 7

  1. Welke mogelijkheden heeft de bestuursrechter om uitvoering te geven aan art. 8:41a Awb en in welke volgorde moet hij van deze instrumenten gebruikmaken? (3 punten)
  2. Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank (rechtsoverweging 2) in het licht van artikel 8:41a Awb? (2 punten)

Vraag 8

Inmiddels heeft appellant, Derk Waardburg, zijn ontslag geaccepteerd. Derk is inmiddels verhuisd naar een nieuw appartement in Amsterdam en hij is vol goede moed begonnen aan een zoektocht naar een nieuwe baan. Derk heeft onder andere gesolliciteerd naar de functie van beveiligingsmedewerker bij het Rijksmuseum en is voor een persoonlijk gesprek uitgenodigd. Bij de functievereisten staat aangegeven dat iedere medewerker die langer dan een jaar bij het Rijksmuseum komt werken voor aanvang van het dienstverband een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) moet kunnen overhandigen. Conform de regels levert Derk het aanvraagformulier voor de VOG in bij de afdeling Burger-/Publiekszaken van de gemeente Amsterdam. Op 24 april 2014 ontvangt Derk de beschikking op zijn aanvraag. Als hij enige dagen later de brief goed doorleest, ontdekt Derk tot zijn schrik dat de minister van Veiligheid en Justitie zijn aanvraag om een VOG gemotiveerd heeft afgewezen wegens een recente integriteitsschending. De minister geeft hierbij onder meer aan dat het ontvreemden van grote sommen geld Derk zwaar wordt aangerekend. Deze gedragingen vormen een groot risico voor de functie waar Derk voor solliciteert: een beveiliger van kunstschatten moet onomkoopbaar zijn. In de brief leest Derk hoe hij tegen de weigering een VOG af te geven bezwaar kan maken. Voortvarend als hij is, schrijft Derk direct de volgende dag een bezwaarschrift dat aan alle formele vereisten voldoet. Enkele dagen later neemt mevrouw Goires, medewerker van de Dienst Justis, screeningsautoriteit, contact op met Derk en hoort zijn verhaal aan. Mevrouw Goires stelt Derk gerust en legt uit dat de minister waarschijnlijk een foutje heeft gemaakt. Helaas voor Derk blijft minister uiteindelijk bij zijn standpunt en verklaart het bezwaar ongegrond. Op 10 juni 2014 neemt de minister een beslissing op het bezwaar van Derk. Deze beslissing wordt dezelfde dag op schrift gesteld, gedagtekend en ondertekend door de minister. Twee dagen later wordt de brief verstuurd aan Derk Waardburg, die de brief op 13 juni 2014 in de bus krijgt. Helaas voor Derk blijft de minister bij zijn standpunt en is het bezwaar ongegrond verklaard.

Derk Waardburg is het niet eens met het besluit van de minister en schakelt uw hulp in. Stel namens Derk een aan de juiste instantie gericht stuk op dat aan alle eisen voldoet en dateer dit stuk op de laatste dag van de termijn. (5 punten)

Antwoordindicatie

Vraag 1

  1. Het betreft een besluit van afkomstig van het college van B&W (beslissing op bezwaar van 23 december 2011 waarin primair besluit tot met straf onvoorwaardelijk ontslag is opgelegd is gehandhaafd). Absolute competentie: beroep staat open bij de rechtbank: art. 8:1 jo 8:6 Awb, er is geen andere bestuursrechter bevoegd ingevolge hoofdstuk 2 bevoegdheidsregeling (1 punt). Relatieve competentie art. 8:7 lid 1 Awb: de rechtbank binnen rechtsgebied waar het bestuursorgaan zijn zetel heeft is bevoegd: gemeente Amsterdam = rechtbank Amsterdam (1 punt) (Damen2, Hoofdstuk 2)
  2. Art. 8:104 lid 1 onder a Awb: hoger beroep staat open tegen een uitspraak van de rechtbank (1 punt) jo. 8:105 Awb: hoger beroep wordt ingesteld bij de Afdeling tenzij een andere hogerberoepsrechter is aangewezen in hoofdstuk 4 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (1 punt) Art. 10 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak: het betreft een besluit betreffende een ambtenaar (1 punt).  (Damen2, Hoofdstuk 2)

Vraag 2

  1. Als regel geldt dat het bevoegde bestuursorgaan binnen zes weken op het bezwaarschrift moet beslissen (artikel 7:10 lid 1 Awb); wanneer een adviescommissie in de zin van artikel 7:13 is ingesteld voor de behandeling van bezwaarschriften, dan heeft het bestuursorgaan meer tijd om te beslissen: twaalf weken (1 pnt). In casu is er geen sprake van een externe adviescommissie in de zin van artikel 7:13 (0,5 pnt) aangezien de voorzitter niet onafhankelijk is en werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan (0,5 pnt). Zie r.o. 4.2. In casu geldt dus een termijn van 6 weken (1 pnt). (Damen2, Hoofdstuk 5)
  2. Op grond van artikel 7:15 lid 2 van de Awb (0,5 pnt) kunnen de kosten die ie de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (0,5 pnt) Het derde lid bepaalt dat een verzoek daartoe wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist en dat het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op bezwaar (1).  (Damen2, Hoofdstuk 3)

Vraag 3

  1. Appellant voert (nader) bewijs aan in de vorm van getuigenverklaringen ter onderbouwing van de eerder aangevoerde beroepsgrond dat geen sprake is van ontoelaatbare vorm van uitlokking. In casu is de hogerberoepsrechter de Centrale Raad van Beroep. In de benadering van de CRvB van een integrale beoordeling van het beroep kunnen in beginsel nieuwe gegevens worden aangevoerd in hoger beroep (herkansingsfunctie) (1 punt). Van belang daarbij is wel dat de wederpartij voldoende gelegenheid heeft gehad tot verweer (verdedigingsbeginsel) en de gegevens niet bewust achterwege zijn gelaten tijdens de procedure in eerste aanleg (1 punt).  (Damen2, Hoofdstuk 7)
  2. Appellant wil stukken indienen ter toelichting van eerder aangevoerde beroepsgronden. Deze stukken – uitdraai van slagboombewegingen en dagrapporten – kunnen worden aangemerkt als nadere stukken in de zin van art. 8:58 Awb. Gelet op art. 8:58 lid 1 Awb kunnen partijen tot 10 dagen voor de zitting nadere stukken indienen. In casu zijn de stukken na afloop van deze termijn ingediend, namelijk 7 dagen voor de zitting (1 punt). Of deze stukken worden meegenomen bij de beoordeling hangt af van de goede procesorde (1 punt). Van belang hierbij is de proceseconomie, de reden voor de late indiening van de stukken en de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer (1 punt). (Damen2, Hoofdstuk 6)

Vraag 4

  1. De verhouding tussen rechter en bestuur is in het geding (1pt) Bij nadeelcompensatie houdt men vast aan het besluitmodel. Een argument is dat het bestuursorgaan beslist op basis van een afweging in het kader van het égalité-beginsel waarbij het zelf ook feiten moet onderzoeken en belangen moet afwegen (2 ptn). Zie verder Damen 6192.  (Damen2, Hoofdstuk 6)
  2. Nee, zie 8:89 lid 1 Awb. (0,5 pt) Hieruit volgt dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is als de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep in hoogste instantie oordeelt. (1,5 pt) (Damen2, Hoofdstuk 2)

Vraag 5

Uit de standaarduitspraak ‘nieuwe gronden na deskundigenadvies’ ( 1 punt) volgt dat het niet is toegestaan nieuwe beroepsgronden in te dienen later dan drie weken nadat de bestuursrechter het Stab heeft verzocht een deskundigenbericht uit te brengen (1 punt). De bestuursrechter zal dit in strijd met de goede procesorde achten (1 punt). Dit is echter geen extra beperking op art. 8:58 Awb, dat alleen betrekking heeft op het indienen van nadere stukken tot 10 dagen voor de zitting en niet ziet op nieuwe beroepsgronden ( 1,5 punt). De conclusie luidt dan ook dat de stelling onjuist is (0,5 punt). (Damen2, Hoofdstuk 6)

Vraag 6

Niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de activiteit slopen van het bedrijfspand (1 punt)

Uit art. 6:13 Awb (1 punt) volgt dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij in de bezwaarfase geen bezwaren naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een bezwaar hem redelijkerwijs niet kan worden verweten (uitleg onderdelenfuik 1 punt). Toepasssen op casus: sloopactiviteit ten onrechte niet in bezwaar aangevoerd (1 punt). Standaarduitspraak “De beperking van art. 6:13, onderdelen van een besluit” (1 punt) (Damen2, Hoofdstuk 6)

Vraag 7

a. Het gaat om de volgende instrumenten:

  • passeren gebreken (art. 6:22 Awb),

  • rechtsgevolgen in stand laten (art. 8:72 lid 3 onder a Awb),

  • zelf in de zaak voorzien (art. 8:72 lid 3 onder b),

  • bestuurlijke lus (art. 8:51a e.v. Awb)

  • vernietiging en terugsturen met aanwijzingen (art. 8:72 lid 4 Awb).

Voor het noemen van de bovenstaande opties zijn 2 punten toegekend. Voor elke ontbrekende optie is een halve punt afgetrokken, met uitzondering van artikel 8:72 lid 4 Awb: indien deze miste zijn geen punten afgetrokken omdat hier feitelijk geen sprake is van finale geschilbeslechting. Indien men de genoemde opties in de goede volgorde plaatste, leverde dit 1 punt op. (Damen2, Hoofdstuk 6)

b. Op grond van artikel 8:41a Awb dient de bestuursrechter het aan hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. Een geschil is finaal beslecht als de rechterlijke uitspraak duidelijk maakt welk besluit voor de toekomst moet gelden (1 punt - Damen nr. 6156). In dit geval heeft het oordeel van de rechtbank (beroep ongegrond) tot gevolg dat na de uitspraak geen nieuw besluit meer behoeft te worden genomen. De uitspraak is dus in lijn met art. 8:41a Awb, er is finaal beslecht (1 punt). (Damen2, Hoofdstuk 6)

Vraag 8

In het beroepschrift moeten de volgende elementen zitten, die worden gewaardeerd als hieronder aangegeven:

  • Naam en adresgegevens (6:5 lid1a) 0,5 punt
  • Rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht (8:6, 8:7) 1 punt
  • Laatste dag van de termijn: 24 juli 2014 1 punt
  • Petitum, met daarin één of meer van de volgende elementen (gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van het besluit, proceskostenveroordeling) 1 punt
  • Ondertekening (6:5 lid 1, aanhef) 0,5 punt
  • Bijlage: bestreden besluit van 10 juni 2014 (6:5 lid 2) 0,5 punt
  • Machtigingsformulier (8:24) 0,5 punt

Totaal 5 punten.

NB:

In de vraagstelling staat dat het processtuk namens Derk Waardburg moet worden ingediend. Studenten die het beroepschrift als Derk Waardburg hebben ingediend, hebben de opdracht dus niet helemaal goed gelezen. Op zich is dat niet onoverkomelijk, maar dat betekent wel dat zij geen machtigingsformulier hebben overgelegd, hetgeen 0,5 punten scheelt.

Studenten die geen machtigingsformulier hebben overgelegd, maar het beroepschrift expliciet hebben ingediend als advocaat hebben daarvoor – gelet op artikel 8:24 lid 3 Awb, en zeker als zij dat artikel hebben genoemd – toch 0,5 punten gekregen. (Damen2, Hoofdstuk 4)

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Bestuursrecht: rechtsbescherming - RUG

Oefententamen 2017-2018 eerste kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen

Oefententamen 2017-2018 eerste kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen


Vragen

Vraag 1

Martijn Huizinga heeft bij het college van B&W van Heerlen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een aanvraag ingediend voor het rolstoeltoegankelijk maken van zijn nieuwe benedenwoning. In het kader van de beoordeling van de aanvraag zijn ambtenaren van de gemeente Heerlen, zonder daarvoor om toestemming te vragen, de woning binnengegaan. De Wmo-aanvraag is vervolgens afgewezen. Martijn acht die afwijzing onrechtmatig en vindt dat hij € 15.000,- schade heeft geleden: psychische schade vanwege het ongewenste bezoek en materiële schade vanwege een tijdelijk verblijf in een vakantiepark omdat de woning niet rolstoeltoegankelijk is.

Geef aan via welke verschillende procedurele wegen Martijn Huizinga kan bereiken dat hij zijn schade volledig vergoed krijgt en vermeld daarbij de verschillende relevante procedurele stappen die hij moet zetten. 

Vraag 2

Stelling: als de voorzieningenrechter kortsluit, vervalt de noodzaak een voorlopige voorziening te treffen. Bespreek of, en zo ja, in hoeverre deze stelling juist dan wel onjuist is. 

Vraag 3a

Lena Klevakina ontvangt op 26 mei 2018 – de brief is afgestempeld op 21 mei 2018 – de beslissing op het door haar gemaakte bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2018, waarin het UWV heeft te kennen gegeven dat per 1 augustus 2018 geen recht meer bestaat op een uitkering ingevolgde de Ziektewet. Tot wanneer kan Lena Klevakina uiterlijk beroep instellen bij de rechtbank? 

Vraag 3b

Stel dat in het besluit van 15 januari 2018 een onjuiste rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Bespreek op welke wijze met een bezwaarschrift dat hierdoor te laat is ingediend, zal worden omgegaan.

Vraag 4a

Het college van B&W van Leeuwarden heeft op 22 maart 2018 aan tuincentrum Greenlife een ontheffing verleend van het in artikel 2 Winkeltijdenwet neergelegde verbod om op zondag voor publiek een winkel geopend te hebben. Tuincentrum Greenlife mag voortaan iedere laatste zondag van de maand van 13:00-17:00 uur geopend zijn. Deze zondagsopenstelling is tegen het zere been van het concurrerende tuincentrum World of Plants. Het door tuincentrum World of Plants gemaakte bezwaar leidt echter niet tot herroeping van de verleende ontheffing.

Leg uit bij welke bestuursrechter beroep en/of hoger beroep kan worden ingesteld. 

Vraag 4b

De voorzitter van de landelijke stichting Tegen Verruiming Zondagopenstelling, Lieke Huiberts, heeft op 15 januari 2018 een informatiebijeenkomst van de Leeuwarder gemeenteraad bijgewoond waar onder meer het verzoek om zondagsopenstelling van tuincentrum Greenlife op de agenda stond. De heer Lopez, wethouder economie & ruimtelijke ontwikkeling van Leeuwarden, heeft tijdens deze informele bijeenkomst mondeling toegelicht dat hij verwacht dat een meerderheid van het college positief tegenover verzoek van het tuincentrum staat. Op 1 februari 2018 belt Lieke Huiberts met wethouder Lopez om te informeren naar de status van het verzoek van tuincentrum Greenlife Ze krijgt te horen: ‘een zondagsopenstelling van tuincentrum Greenlife kan een impuls geven aan het aantal toeristen dat Leeuwarden op.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2016-2017 eerste kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen

Oefententamen 2016-2017 eerste kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen


Vragen

De vereniging Rinsen heeft bezwaar gemaakt tegen een door het college van B&W van Kronen verleende omgevingsvergunning voor de kap van vijf essen ten behoeve van het realiseren van een mestbassin. Uit de uitnodiging voor de hoorzitting blijkt dat het horen zal plaatsvinden door de heer Goossens, voorzitter en als ambtenaar werkzaam bij de aangrenzende gemeente Poldermeer, mevrouw Bergen, lid van de vereniging Rinsma en de heer Prins, gepensioneerd jurist algemene zaken van de gemeente Kronen.

Vraag 1a

Binnen welke termijn moet het college van B&W een beslissing op het bezwaarschrift van de vereniging Rinsen nemen? (3 punten)

Vraag 1b

Het bezwaar van de vereniging Rinsen is ongegrond verklaard. De rechtbank verklaart het daarop ingestelde beroep van de vereniging gegrond en vernietigt het bestreden besluit op bezwaar. Kan de rechtbank het college van B&W van Neerijnen veroordelen tot vergoeding van de kosten die de vereniging Rinsen in de bezwaarprocedure heeft gemaakt? (2 punten)

Vraag 2

De bestuursrechter beschikt over verschillende bevoegdheden waarmee hij een geschil finaal kan (proberen) te beslechten bij de constatering dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Bespreek voor de drie onderstaande situaties welke van de bevoegdheden ter finale beslechting van het geschil tussen partijen het meest voor de hand ligt om door de bestuursrechter te worden toegepast. (5 punten)

  • situatie 1: de bestuursrechter constateert dat het bestuursorgaan terecht een bestuurlijke boete heeft opgelegd, maar vindt de hoogte van de boete niet evenredig ten opzichte van de begane overtreding
  • situatie 2: de bestuursrechter constateert dat het bestuursorgaan heeft verzuimd eiser in de aan het beroep voorafgegane bezwaarprocedure te horen
  • situatie 3: de bestuursrechter constateert dat het bestuursorgaan onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de voor de beslissing op de aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering relevante feiten

Vraag 3a

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft aan Built bouwsystemen b.v een boete opgelegd van € 305.000,- wegens overtreding van artikel 6 Mededingingswet. Het door Built gemaakte bezwaar is door de ACM niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het door Built ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Leg aan de hand van de relevante Awb-bepalingen uit waarom de rechtbank Rotterdam bevoegd is te oordelen over het beroep. (3 punten)

Vraag 3b

Leg aan de hand van de relevante Awb-bepalingen uit bij welke bestuursrechter hoger beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. (2 punten)

Vraag 4a

De heer Barends ontvangt in het voorjaar van 2015 twee beschikkingen: een van het UWV in het kader van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een van het college van B&W van Leeuwarden in het kader van een aanvraag om een gehandicaptenparkeerplaats. Tegen beide beschikkingen maakt hij zonder succes bezwaar, waarna hij tegen beide beslissingen op zijn bezwaar beroep instelt. Beide beroepen worden ongegrond verklaard. Hij gaat vervolgens tegen beide uitspraken in hoger beroep: tegen de ene uitspraak bij.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2015-2016 eerste kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen

Oefententamen 2015-2016 eerste kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen


Vragen

Vraag 1

Stelling: De invoering van artikel 8:69a Awb en de huidige formulering van artikel 6:22 Awb passen goed binnen een bestuursprocesrecht dat is gericht op individuele rechtsbescherming? Leg uit of, en zo ja, in hoeverre deze stelling juist, dan wel onjuist is.

Vraag 2

Energieproducent EWR wil een grote energiecentrale oprichten aan de rand van een beschermd natuurgebied. Hiervoor is een vergunning als bedoeld in art. 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 vereist. Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland die deze vergunning moeten verstrekken, publiceren een ontwerp-besluit waarin de vergunning wordt verleend. Aan de hand van zienswijzen ingediend door milieuorganisaties en omwonenden, waarin wordt gewezen op de negatieve effecten van de centrale op de beschermde natuur, komen GS hier echter op terug en bij het definitieve besluit wordt de aanvraag van de vergunning afgewezen. EWR legt zich niet neer bij deze afwijzing en wil gaan procederen.

Vraag 2A

Kan EWR rechtsmiddelen instellen tegen het definitieve besluit nu hij geen zienswijze tegen het ontwerp-besluit heeft ingediend?

Vraag 2B

Moet EWR eerst bezwaar maken tegen de afwijzing van de vergunning alvorens hij in beroep kan gaan?

Vraag 3

Om de bereikbaarheid van de regio Groningen te verbeteren en de verkeersveiligheid te bevorderen, wordt gewerkt aan het aanpassen van de Zuidelijke Ringweg. Een deel van de Zuidelijke Ringweg wordt verdiept aangelegd. Over het verdiepte deel komen 'deksels', waarop een nieuw groen gebied wordt aangelegd: het Zuiderplantsoen. Bij besluit van 29 september 2015 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu op grond van de Tracéwet het tracé-besluit “Zuidelijke Ringweg Groningen fase 2” vastgesteld. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant op vrijdag 2 oktober 2015. Maandag 5 oktober volgt publicatie in het huis-aan-huisblad ‘Groninger Gezinsbode’. Een aantal belanghebbenden stelt beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Vraag 3A

Leg uit aan de hand van de relevante Awb-bepalingen waarom de Afdeling bestuursrechtspraak bevoegd is om in beroep van deze zaak kennis te nemen.

Vraag 3b

Leg uit aan de hand van de relevante Awb-bepalingen wat de laatste dag is waarop tegen het tracé-besluit ”Zuidelijke Ringweg Groningen fase 2” in beroep kan worden gekomen.

Vraag 4

De heer Spikkeveen vraagt bij het college van B&W een bijstandsuitkering aan vanaf 1 februari 2016. Omdat de aanvraag te laat is ingediend, wordt de uitkering toegekend per 1 maart 2016. Spikkeveen gaat in bezwaar omdat hij het niet eens is met de ingangsdatum van de bijstandsuitkering. Tijdens de bezwaarfase overlijdt zijn oudtante en ontvangt Spikkeveen een erfenis van 15.000 euro. Spikkeveen biecht dit eerlijk op tijdens de hoorzitting in bezwaar. Het college van B&W beslist op bezwaar dat, gelet op dit spaargeld, de aanvraag om bijstandsuitkering moet worden afgewezen. Spikkeveen stelt in beroep dat het college van B&W buiten de grondslag van het bezwaar is getreden. Hoe beoordeelt u.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2015-2016 tweede kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen

Oefententamen 2015-2016 tweede kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen


Vragen

Vraag 1a

Paddington Berenwinkel wil een berenwinkel openen in de binnenstad van Kampen. Bij besluit van 11 januari 2016 verleent het college van B&W aan Paddington een vergunning op grond van de Monumentenwet voor de verbouw van een monumentaal grachtenpand tot berenwinkel. Winnie Berenwinkel, gevestigd aan de overkant van de gracht, maakt bezwaar. Winnie vreest omzetverlies.

Paddington stelt dat bij de besluitvorming over het verlenen van een monumentenvergunning mogelijk omzetverlies van een concurrerende onderneming geen rol kan spelen en dat Winnie om die reden geen belanghebbende is bij het besluit. Het bezwaar van Winnie moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus Paddington. Wat vindt u van dat standpunt van Paddington? (3 pt.)

Vraag 1b

Winnie voert in bezwaar aan dat de door B&W verleende vergunning in strijd is met de Monumentenwet. Paddington stelt in reactie daarop dat de regels uit de Monumentenwet niet strekken ter bescherming van het belang van Winnie en dat B&W het argument van Winnie dus niet mogen betrekken bij de heroverweging. Heeft Paddington gelijk? (2 pt.)

Vraag 2

Bij besluit van 27 juni 2014 heeft het college van B&W van Gorinchem een omgevingsvergunning met bouwtoestemming, milieutoestemming en kaptoestemming verleend voor de kap van vier oude eiken en de bouw en het in bedrijf nemen van een nieuwe fabriek van Zoetjes. De heer Sadeas maakt bezwaar tegen de vergunning.

Sadeas woont op 100 meter van de locatie waar de vergunning op ziet. Vanuit zijn woning heeft hij zicht op de te kappen bomen en zal hij in de toekomst zicht hebben op de te bouwen fabriek. Hij maakt uitsluitend bezwaar tegen de hoogte van het bouwwerk. Zijn bezwaar wordt ongegrond verklaard. In beroep bij de rechtbank voert hij opnieuw aan dat de te bouwen fabriek de maximale bouwhoogte overschrijdt. Bovendien schrijft hij in het beroepschrift: ‘We weten allemaal dat een suikerfabriek vreselijk stinkt. Slecht voor het milieu, en ik ga daar last van krijgen.’ Wat kan/mag/moet de rechtbank met deze uiting van onvrede bij het beoordelen van het beroep van Sadeas? (5 pt.)

Vraag 3a

Bij besluit van 8 december 2015 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden het bestemmingsplan ‘Esserheem’ vastgesteld. Het plan voorziet in de bouw van 60 woningen. Kaladin, een omwonende met zicht op het te realiseren bouwplan, gaat tegen de vaststelling van het bestemmingsplan in beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Hij betoogt onder meer dat de gemeenteraad ten onrechte, want in strijd met art. 3:11 lid 1 Awb, de exploitatieberekening, die ten grondslag ligt aan het plan, niet ter inzage heeft gelegd. Vast staat dat Kaladin nog voordat hij beroep instelde inmiddels over de exploitatieberekening beschikte. Het is echter niet uitgesloten dat er belanghebbenden zijn die het ontwerpbesluit en de ter inzage gelegde stukken hebben geraadpleegd zonder dat ze op de hoogte.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2014-2015 tweede kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen

Oefententamen 2014-2015 tweede kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen


Vragen

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 mei 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2014 in zaak nr. 13/7481 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [wederpartij] Bouwmarkten B.V. en anderen (hierna: [wederpartij] en anderen)

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2013 heeft het college het verzoek van [wederpartij] en anderen om handhavend optreden tegen het gebruik voor verkoopactiviteiten van de gronden op het buitenterrein aan de [locatie] te Alblasserdam afgewezen.

Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft het college het door [wederpartij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 april 2013 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 8 september 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 oktober 2013 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, is verschenen.

Overwegingen

1. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ten tijde van het besluit van 16 oktober 2013 reeds concreet zicht op legalisering bestond. Het betoogt voorts dat de rechtbank bij beantwoording van de vraag of ten tijde van dat besluit concreet zicht op legalisering bestond een onjuist criterium heeft aangelegd en dat het relativiteitsvereiste, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in de weg staat aan vernietiging van het besluit van 16 oktober 2013.

2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 14 januari 2009 in zaak nr. 200803416/1) heeft een bestuursorgaan in de regel geen belang bij de beoordeling van zijn hoger beroep indien de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit in stand zijn gelaten. Hetgeen het college heeft aangevoerd, is onvoldoende om wel belang aan te nemen. De bestuursrechter is slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen. Voorts zijn de overwegingen van de rechtbank niet bindend in toekomstige zaken. Dat het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij] en anderen is eveneens onvoldoende om procesbelang aan te nemen.

3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2013-2014 eerste kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen

Oefententamen 2013-2014 eerste kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen


Vragen

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2012, 12/164 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

Procesverloop

Namens appellant heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Vries. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A. Boes-Kouwenoord en A.A. de Bie.

Overwegingen

1.1. Appellant was sinds 1 januari 1995 als ambtenaar aangesteld bij de gemeente Amsterdam. Ten tijde in geding was hij gedetacheerd bij [naam B.V. 1] [naam B.V. 1]) en werkzaam bij de servicebalie van het parkeerterrein [naam parkeerterrein].

1.2. Bij brief van 20 januari 2011 zijn de medewerkers van parkeergarages en parkeerterreinen van de Dienst Parkeergebouwen, onder wie appellant, op de hoogte gesteld van het verwijderen van twee medewerkers van hun werkplek in een parkeergarage vanwege frauduleuze handelingen. De medewerkers zijn in die brief gewaarschuwd voor de gevolgen van frauduleus handelen, zoals het aannemen van contant geld en het niet in de dagrapporten verklaren van handelingen als het handmatig openen van slagbomen. Er is op gewezen dat frauduleus handelen kan leiden tot einde detachering of tot ontslag, en dat zogenoemde mystery guests zullen worden ingezet, die alle werkplekken langs gaan en rapporteren over houding, communicatie, navolgen van procedures en frauduleuze handelingen.

1.3. Op 17 mei 2011 is de detachering van appellant bij [naam B.V. 1] met onmiddellijke ingang beëindigd wegens een melding van een integriteitsschending door appellant. Bij brief van 15 juni 2011 is aan het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam (BIA) advies gevraagd over het voornemen appellant disciplinair te straffen met voorwaardelijk ontslag. Appellant wordt verweten dat hij voor een bezoekster van het parkeerterrein [naam parkeerterrein] (die achteraf een mystery guest, werkzaam bij [naam B.V. 2], bleek te zijn) de slagboom handmatig heeft geopend en dat hij daarvoor een bedrag van € 8,- van de bezoekster heeft ontvangen. Dit bedrag heeft appellant niet afgedragen en hij heeft niet gemeld dat dit incident heeft plaatsgevonden. Het BIA heeft, op grond van de ernst van de integriteitsschending en de omstandigheden, geadviseerd om appellant - in afwijking van het voornemen - te straffen met onvoorwaardelijk ontslag.

1.4. In navolging van het advies van het BIA heeft de algemeen directeur van [naam B.V. 1], namens het college, appellant bij besluit van 21 juli 2011 met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit).

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard en diens verzoek om schadevergoeding afgewezen.

3.1. In hoger beroep heeft

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2013-2014 tweede kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen

Oefententamen 2013-2014 tweede kans - Bestuursrecht: rechtsbescherming - Rijksuniversiteit Groningen


Vragen

UITSPRAAK

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2012, 12/164 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013. Appellant is verschenen,

bijgestaan door mr. De Vries. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.

Boes-Kouwenoord en A.A. de Bie.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was sinds 1 januari 1995 als ambtenaar aangesteld bij de gemeente Amsterdam. Ten tijde in geding was hij gedetacheerd bij [naam B.V. 1] [naam B.V. 1]) en werkzaam bij de servicebalie van het parkeerterrein [naam parkeerterrein].

1.2. Bij brief van 20 januari 2011 zijn de medewerkers van parkeergarages en parkeerterreinen van de Dienst Parkeergebouwen, onder wie appellant, op de hoogte gesteld van het verwijderen van twee medewerkers van hun werkplek in een parkeergarage vanwege frauduleuze handelingen. De medewerkers zijn in die brief gewaarschuwd voor de gevolgen van frauduleus handelen, zoals het aannemen van contant geld en het niet in de dagrapporten verklaren van handelingen als het handmatig openen van slagbomen. Er is op gewezen dat frauduleus handelen kan leiden tot einde detachering of tot ontslag, en dat zogenoemde mystery guests zullen worden ingezet, die alle werkplekken langs gaan en rapporteren over houding, communicatie, navolgen van procedures en frauduleuze handelingen.

1.3. Op 17 mei 2011 is de detachering van appellant bij [naam B.V. 1] met onmiddellijke ingang beëindigd wegens een melding van een integriteitsschending door appellant. Bij brief van 15 juni 2011 is aan het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam (BIA) advies gevraagd over het voornemen appellant disciplinair te straffen met voorwaardelijk ontslag. Appellant wordt verweten dat hij voor een bezoekster van het parkeerterrein [naam parkeerterrein] (die achteraf een mystery guest, werkzaam bij [naam B.V. 2], bleek te zijn) de slagboom handmatig heeft geopend en dat hij daarvoor een bedrag van € 8,- van de bezoekster heeft ontvangen. Dit bedrag heeft appellant niet afgedragen en hij heeft niet gemeld dat dit incident heeft plaatsgevonden. Het BIA heeft, op grond van de ernst van de integriteitsschending en de omstandigheden, geadviseerd om appellant - in afwijking van het voornemen - te straffen met onvoorwaardelijk ontslag.

1.4. In navolging van het advies van het BIA heeft de algemeen directeur van [naam B.V. 1], namens het college, appellant bij besluit van 21 juli 2011 met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit).

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard en diens verzoek om schadevergoeding afgewezen.

3.1. In hoger beroep heeft

.....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht - rechtsbescherming: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1838
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.