Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (1)


Vragen

Vraag 1

Week 2, HIV, paragraaf 6.4, blz. 184-185

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘indirecte discriminatie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 2

Week 2, HIV, paragraaf 4.1, blz. 135-138

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘attributie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 3

Week 7, HVIII, paragraaf 6.4, blz. 361-363

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘diensten van algemeen economisch belang’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 4

Week 4, HC7

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘decentrale unierechters’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 5

Week 7, HC13, HVIII blz. 327, 340, 364-367

Lidstaat Tsjechopatië wordt gekenmerkt door weinig reliëf met vrij spel voor weer en vooral met wind. De Hooglandschapiërs zijn fanatieke scooterrijders maar als gevolg hiervan zijn die voortdurend aan het klagen over de tegenwind.Voor de Branchevereniging voor de scooterhandel in Hooglandschappië (BSH), een vereniging die 94% van alle handelaren in scooters verenigt en wiens leden ruim 97% van alle scooters in Hooglandschappië verkopen, is dit aanleiding om een prominente promotiecampagne op te zetten ten behoeve van de Miniscooter. Onderdeel van deze campagne is een lobby bij de regering van Hooglandschappië die erin resulteert dat er een fiscale regeling komt die de aanschaf van scooters voor het woon-werkverkeer stimuleert vanwege de positieve effecten op de volksgezondheid (mensen worden vrolijker), milieubescherming (minder uitstoot van auto’s) en het verkeer (minder files).

Om de consument tegemoet te komen heeft de BSH een keurmerk opgericht voor goede scooters die onder meer voldoende vermogen hebben om met de akelige tegenwind goed te kunnen rijden en natuurlijk veilig zijn doordat zij voldoende remcapaciteit hebben. De precieze regels en criteria voor het keurmerk worden vastgesteld door een werkgroep bestaande uit de kaderleden van de BSH die zijn benoemd op voordracht van de algemene ledenvergadering (ALV). In de praktijk kopen consumenten alleen scooters met het keurmerk en veel werkgevers hebben een vereenvoudigde regeling om gebruik te maken van de fiscale stimulering die alleen van toepassing is op scooters met het keurmerk.

Stomkie en Slimskie Oensma, twee neven met een heerlijke ondernemerslust, importeren al jaren de ‘Scootontrique’, een zeer hippe scooter uit het land dat ons de Tour de France pour le scooter bracht. Helaas komen zij niet in aanmerking voor het keurmerk, aangezien het elektrisch vermogen dat hiervoor nodig is alleen geleverd kan worden met een zeer grote accu die niet in of op het frame van de Scootontrique past. Hun verweer dat dermate veel vermogen ook niet nodig is met de lichte en sportieve Scootontrique wordt kwetsend genegeerd. Verder zijn de pogingen van de neven om lid te worden van de werkgroep gesneuveld op de negatieve stemming in de ALV, waar de voorzitter van de BSH een negatief stemadvies heeft gegeven ‘om die neven van die Scootontrique buiten de deur te houden’. Het resultaat is te raden, de verkoop daalt enorm en ten einde raad wenden de neven zich tot u.

Adviseer de neven over de verenigbaarheid van de gebeurtenissen die hier gegeven zijn conform het recht van de Europese Unie.

Vraag 6

Week 2 en 3, HV, paragraaf 2.3 blz. 199 en paragraaf 3.1, blz. 228 e.v.

U komt tot de conclusie dat de neven na grondig onderzoek een goede zaak hebben. Wat adviseert u de neven ten aanzien van de te volgen procedure(s)? Tot welke instanties zouden de neven zich moeten wenden?

Vraag 7

Week 5, HIV, paragraaf 5.5, blz. 169 e.v.

Wat is uw mening over de verenigbaarheid van deze termijn met het recht van de Europese Unie?

Vraag 8

Week 4, HIV, paragraaf 5.2, blz. 146 e.v.

Mevrouw Jansje stond op 13 december 2014 zich zeer te heugen op station Rotterdam Centraal, ze gaat een weekje naar Frankfurt. Haar trein zou om 19:04 uur vertrekken en om 21:34 uur in Frankfurt aankomen. Helaas had de machinist van de desbetreffende ICE zich verkeken op de verlokkingen van Rotterdam, waardoor de trein pas om 19:55 uur vertrok en bovendien, door de verminderde capaciteit van de bestuurder, pas om 22:24 uur in Frankfurt arriveerde. Zes weken later besluit Jansje zich tot ICE International te richten met een verzoek tot compensatie op grond van Verordening XX/2014. Jansje krijgt alleen als reactie dat ICE alleen compensatie toekent voor vertragingen langer dan 1 uur. Volgens de vervoerder kan Jansje zich niet beroepen op de Verordening ten aanzien van ICE International.

Verordening (EU) XX/2014 betreffende gemeenschappelijke regels inzake compensatie van treinreizigers bij annulering en vertraging is op 1 december 2014 gepubliceerd in het Publicatieblad. De verordening bepaalt onder andere:

‘Artikel 2

Definities

a) “vertraging”: het verschil tussen de latere daadwerkelijke aankomsttijd en de in de dienstregeling vermelde aankomsttijd;

(…)

Artikel 14

Vertraging

1. In geval van vertraging van een internationale trein van meer dan 45 minuten:

a) wordt de betrokken passagier bijstand geboden als bedoeld in Annex I;

b) heeft de betrokken passagier recht op geldelijke compensatie door de treinmaatschappij, nader bepaald in Annex II.

2. In geval van overmacht is een vergoeding zoals bedoeld onder de eerste paragraaf van dit artikel niet vereist.’

Jansje besluit om u in te schakelen voor rechtsbijstand. Jansje wil ICE International voor de rechter dagen. Kan Jansje zich in deze zaak beroepen op de Verordening?

Vraag 9

Week 3, HC5, HV, paragraaf 3.1, blz. 228 e.v.

Mevrouw Jansje stuurt op 30 januari 2015 een brief naar ICE International waarin zij duidelijk maakt dat zij ICE International voor de rechter zal dagen op basis van de Verordening. ICE International is het volstrekt oneens met de verordening en wil deze aanvechten. Adviseer ICE International over de rechtstreekse beroepsmogelijkheden en andere mogelijkheden om de verordening aan te vechten.

Ga bij het beantwoorden van de vraag alleen in op de procedurele aspecten van dergelijke beroepsmogelijkheden.

Vraag 10

Week 7, HC14, HXII, paragraaf 4, overweging 59, blz. 462-462; Week 3, HIV, paragraaf 2, blz. 127-130.

‘De rechtstreekse werking vergroot het democratisch tekort van de rechtsorde van de Europese Unie ondanks dat rechtstreekse werking individuen betrekt bij de rechtsvorming van de Europese Unie en ze een actieve rol geeft in het Europese integratieproces.’

Geef uw beredeneerde mening over de stelling.

Het antwoord moet voor- en tegenargumenten bevatten. Maak gebruik van de theorie, Verdragsbepalingen en de jurisprudentie van het Hof bij het geven van uw antwoord.

Vraag 11

Week 6, HC12, HVII, paragraaf 4.3.1, blz. 284-286

‘Het burgerschap van de Europese Unie als zodanig voegt weinig toe aan de rechten die EU-marktburgers aan het EU-recht ontlenen, ondanks zijn constitutioneel belang. “Onze primaire hoedanigheid, aldus het Hof in zaken zoals Ruiz Zambrano”.

Geef uw beredeneerde mening over de stelling.

Het antwoord moet voor- en tegenargumenten bevatten. Maak gebruik van de theorie, Verdragsbepalingen en de jurisprudentie van het Hof bij het geven van uw antwoord.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Week 2, HIV, paragraaf 6.4, blz. 184-185

Er moet een definitie gegeven worden van discriminatie. Dus dat het gaat om maatregelen die formeel geen onderscheid maken conform nationaliteit, maar in de praktijk wel grotere gevolgen hebben voor niet-onderdanen dan voor wel-onderdanen. Bijvoorbeeld dat een taaleis wordt gesteld aan werknemers. Tevens het verschil moest worden aangegeven tussen directe en indirecte discriminatie zoals is toegelicht in het arrest O’Flynn. Daarnaast moesten voorbeelden gegeven worden uit ten minste twee fundamentele vrijheden. Bijvoorbeeld dat Gourmet betrekking had tot goederen en O’Flynn betrekking heeft tot personen en als voorbeeld nog de kans op rechtvaardiging zoals in het arrest Groener. Een ander woord voor indirecte discriminatie is verkapte discriminatie.

Vraag 2

Week 2, HIV, paragraaf 4.1, blz. 135-138

De volgende elementen moesten worden gegeven voor een juist antwoord: bevoegdheidstoetreding art. 5 lid 1 en lid 2 VEU, een rechtsgrondslag en zijn inhoudelijke en procedurele effecten, bijvoorbeeld art. 114 VWEU voor de interne markt, gedeelde en gebonden bevoegdheden, art. 2 tot en met art. 6 VWEU, expliciete en gedeelde bevoegdheden. Tevens moesten de Tabaksrichtlijn en Bosbeschermingsverordening genoemd worden maar ook de zwaartekrachttoets van het arrest Titaandioxide.

Vraag 3

Week 7, HVIII, paragraaf 6.4, blz. 361-363

De volgende elementen moesten worden gegeven voor een juist antwoord: Er moet naar art. 106 lid 2 VWEU worden verwezen met een uitleg dat het een uitzondering op de beide verdragen rechtvaardigt. Daarnaast moet Sydhavnens toegepast worden om uit te leggen hoe het begrip in dit arrest wordt toegepast, het is een ruimte toepassing. Tot slot moest met het dwingende vereiste in TPG Golden Shares en in de KPN een parallel worden gemaakt.

Vraag 4

Week 4, HC7

De volgende elementen moesten worden gegeven voor een juist antwoord: er moest worden verwezen naar nationale rechters, de prejudiciële procedure art. 267 VWEU, het loyaliteitsbeginsel en het nuttig effect art. 4 lid 3 VWEU, conforme interpretatie, de plicht tot rechtstreekse werking, staatsaansprakelijkheid en de rechtmatigheidstoets. De volgende arresten moesten worden gebruikt: Francovich, Van Gend & Loos, Kraaijeveld, Köbler en Marleasing.

Vraag 5

Week 7, HC13, HVIII blz. 327, 340, 364-367

Het optreden van de BSH en de fiscale stimuleringsmaatregelen zijn Europeesrechtelijk relevant die een effect kunnen hebben op de handel tussen de lidstaten. De fiscale stimulering kan mogelijk staatssteun opleveren conform art. 107 lid 1 VWEU. De maatregel zal voordat deze ten uitvoer gebracht wordt moeten worden aangemeld en goedgekeurd worden door de Commissie art. 108 lid 3 VWEU. Het is noodzakelijk dat in elk geval wordt nagegaan of de stimuleringsmaatregel een voordeel voor gebruikers of ondernemingen oplevert. Mocht het zo zijn dat het een voordeel voor ondernemingen oplevert of dat dit ook ten goede komt aan bepaalde ondernemingen zodat de maatregel selectief is.

De casus bevat geen informatie over of de stimuleringsmaatregel een discriminerende binnenlandse belasting oplevert respectievelijk art. 110 VWEU Outokumpu.

En over de gang van zaken binnen de BSH geldt dat de BSH als ondernemersvereniging kan worden gezien of eventueel zelf als onderneming. de leden van de BSH, de scooterhandelaren, als ondernemingen kwalificeren aangezien het handelen in scooters een economische activiteit is, zie hierbij het arrest Diego Calì. Daarmee is de BSH een ondernemersvereniging in de zin van artikel 101 VWEU. Het besluit van de BSH waarbij de neven van de markt worden geweerd is een besluit van een ondernemersvereniging dat concurrenten van de markt dwingt en dat als besluit kan worden gezien dat ertoe strekt de mededinging te beperken. Aangezien de BSH zo wat alle scooterhandelaren in Hooglandschappië tot zijn leden kan rekenen zal er een effect op de handel tussen de lidstaten zijn (VCH). De neven behoeven zich alleen te beroepen op artikel 101 lid 1 VWEU. Het ligt dan op de weg van de BSH om zich dan te beroepen lid 3 van het artikel.

Vraag 6

Week 2 en 3, HV, paragraaf 2.3 blz. 199 en paragraaf 3.1, blz. 228 e.v.

Het gaat in casu om het optreden en handelen van de lidstaat en een vereniging waardoor de neven zich in eerste instantie dienen te wenden tot de nationale rechterlijke instanties. Daar kunnen ze zich beroepen op de rechtstreekse werking van artikel 101 lid 2 en 102 ten opzichte van de BSH. Het is ook mogelijk dat de neven zich tot de Commissie wenden, met een klacht over de BSH zodat de Commissie eventueel zal optreden. De Commissie heeft hier een discretionaire bevoegdheid.

Wat betreft de stimuleringsmaatregel kunnen de neven zich op grond van de rechtstreekse werking van het standstillbeginsel en het discriminatieverbod in artikel 110 VWEU wenden tot de nationale rechter. De neven zouden voor de stimuleringsmaatregel ook de Commissie op de hoogte kunnen brengen en hopen dat deze een verdragschendingsprocedure zal starten, hoewel dit geen effectieve uitkomst zal zijn voor de neven aangezien ze niet direct worden geholpen hierdoor.

Vraag 7

Week 5, HIV, paragraaf 5.5, blz. 169 e.v.

De lidstaten zijn vrij om de procesregels vast te stellen binnen de randvoorwaarden van het gelijkwaardigheids- en effectiviteitsbeginsel. Zie hierbij de Rewe/Comet-doctrine. Termijnen zijn namelijk een onderdeel van het nationale procesrecht en vallen daarmee onder de nationale procesrechtelijke autonomie. De bezwaartermijn in de casus is afwijkend van de normale termijnen, dit alleen omdat Europees recht in geding is.

Aangezien er geen objectieve reden is om een subsidiezaak met een grensoverschrijdend aspect anders te behandelen dan een subsidiezaak zonder Europees element is dit in strijd met het gelijkwaardigheidsbeginsel. De absolute termijn van tien dagen is zodanig kort dat deze termijn in de weg zou kunnen staan aan een effectief begrip op Europees recht. De lidstaat zou eventueel kunnen aantonen dat de korte termijn objectief gerechtvaardigd is, zie de zaak Kempter. Dit is wel moeilijk om aan te tonen omdat de belastingdienst er voor kiest om de aanvragers te benadelen met een korte termijn, terwijl het juist dient om rechtszekerheid te bewerkstelligen.

Vraag 8

Week 4, HIV, paragraaf 5.2, blz. 146 e.v.

Er zijn in deze casus twee antwoorden mogelijk. Als er gekozen was dat geen beroep mogelijk is op de verordening dan is dit het juiste antwoord. Op grond van artikel 297 lid 2 VWEU treedt een verordening twintig dagen na haar bekendmaking in het Publicatieblad in werking. Aangezien het incident in casu plaatsvond op 13 december, kan Jansje zich niet beroepen op de Verordening.

Als gekozen was dat er wel een beroep mogelijk is op de Verordening dan is dit het juiste antwoord. ICE International is een privaatrechtelijke rechtspersoon, in de praktijk kent deze privaatrechtelijke rechtspersoon pas compensatie toe bij vertragingen langer dan 1 uur. Dit is in strijd met artikel 14 van Verordening XX/2014. Mevrouw Jansje wil zich in een civiele procedure beroepen op deze Verordening. Er zal gekeken moeten worden of de Verordening rechtstreekse horizontale werking heeft.

Een verordeningen is van algemene strekking op grond van artikel 288 VWEU. Zij is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Let op, rechtstreekse toepasselijkheid is niet hetzelfde als rechtstreekse werking en duidt in dit verband aan dat er geen verdere implementatie/omzetting in nationaal recht is vereist. Het is zelfs niet eens toegestaan.

Voor rechtstreekse werking dient beoordeeld te worden of de bepaling(en) waar Jansje zich op wil beroepen, voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn. Zie hiervoor de zaken Van Gend & Loos, Van Duyn, Lütticke. Een bepaling is voldoende duidelijk als deze een duidelijk omschreven plicht bevat, en bovendien aangeeft op wie die plicht rust. Een bepaling is onvoorwaardelijk als er geen nadere handelingen van de Unie-instellingen of de lidstaten noodzakelijk zijn, om de bepaling effect te laten sorteren. Of de bepalingen voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn dient worden toegepast.

Zijn de bepalingen voldoende duidelijk? Ja, de begrippen worden duidelijk omschreven en het staat vast welke plicht, namelijk het bieden van bijstand nader omschreven in Annex I, het bieden van geldelijke compensatie nader omschreven in Annex II er op wie rust namelijk op de betrokken treinmaatschappij.

Zijn de bepalingen ook onvoorwaardelijk? Ja, een Verordening is rechtstreeks toepasselijk art. 288 VWEU. Voorts duidt een voorbehoud in een bepaling, bijvoorbeeld in de vorm van een ‘tenzij’-clausule zoals in casu het geval is, niet op de voorwaardelijkheid van een bepaling, zie het arrest Van Duyn. Geconcludeerd kan worden dat de bepalingen van de Verordening rechtstreekse werking hebben.

Tot slot dient ook nog vastgesteld te worden of de bepalingen tevens horizontale rechtstreekse werking hebben. heeft het Hof bepaald In Muñoz dat om de volle werking en het nuttig effect van een verordening te waarborgen, vereist is dat de naleving van de in een verordening neergelegde verplichting verzekerd kan worden in een civiel proces tussen privaatrechtelijke partijen. Dit bepaald dat er ook sprake is van horizontale rechtstreekse werking van verordeningen.

Mevrouw Jansje kan zich in deze zaak dus beroepen op Verordening XX/2014.

Vraag 9

Week 3, HC5, HV, paragraaf 3.1, blz. 228 e.v.

De procedure van art. 263 VWEU staat open voor ICE international voor de rechtstreekse beroepsmogelijkheid. Krachtens de vierde alinea van art. 263 VWEU kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen:

I. handelingen die tot hem gericht zijn of

II. die hem rechtstreeks (zie Töpfer) en individueel (zie Plaumann) raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.

Het betreft in casu een verordening namelijk een wetgevingshandeling (zie Inuit). ICE International voldoet aan de beroepstermijn (ongeveer drie maanden). ICE International wordt rechtstreeks geraakt, de Verordening heeft namelijk gevolgen voor diens rechtspositie; de uitvoering ervan is zuiver automatisch en alleen op grond van de Unieregeling zonder dat nadere regels moeten worden vastgesteld en heeft geen resterende beoordelingsbevoegdheid, zie Töpfer. ICE International zal echter niet aan de strenge Plaumann-criteria voldoen. Er zijn immers meerdere internationale treinmaatschappijen waardoor het bedrijf niet geïndividualiseerd kan worden als ware zij adressaat van de Verordening.

Om tijdens de nationale procedure de geldigheid van de Verordening aan te vechten bestaat een indirecte beroepsmogelijkheid (Jansje daagt ICE International namelijk voor de rechter). Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om het Unierecht ongeldig te verklaren, de nationale rechter heeft deze bevoegdheid niet. Uit de zaak Foto-frost blijkt dat de nationale rechter in dat geval een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie moet stellen krachtens art. 267 VWEU.

Vraag 10

Week 7, HC14, HXII, paragraaf 4, overweging 59, blz. 462-462; Week 3, HIV, paragraaf 2, blz. 127-130.

Er moest een definitie van ‘democratisch tekort’ worden gegeven en een uitlegging hiervan door referentie te maken naar verdragsbepalingen en jurisprudentie. Alzo dat het democratisch tekort van de rechtsorde van de Europese Unie inhoud dat burgers van de Europese Unie op de totstandkoming van het Europees recht weinig invloed hebben. Als voorbeeld kon worden aangeduid dat bij positieve harmonisatie individuen slechts vertegenwoordigd zijn door het Europees Parlement. Dit is namelijk de enige instelling van de Unie die rechtstreeks wordt gekozen door de Europese burgers, zie de artikelen 13 t/m 19 VEU en in het bijzonder art. 14 VEU.

Desalniettemin heeft het Europees Parlement vaak geen wetgevende taak in het kader van besluitvormingsprocedures genomen op basis van een bijzondere wetgevingsprocedure, zie hiervoor art. 289 lid 2 VWEU in het algemeen en art. 192 lid 2 VWEU voor een specifiek voorbeeld hiervan. Bovendien is tijdens de gewone wetgevingsprocedure het makkelijker om in het Europees Parlement het standpunt van de Raad te accepteren dan te verwerpen, zie art. 294 lid 7, letters a en b VWEU. In de Raad zijn Europese burgers slechts indirect vertegenwoordigd, art. 16 lid 2 VEU. In het Hof van Justitie zijn Europese burgers ook slechts indirect vertegenwoordigd art. 19 lid 2 VEU.

het zeer moeilijk voor Europese burgers om de geldigheid van wetgeving te aanvechten, ook na de totstandkoming van Europese wetgeving. De Töpfer-criteria en de Plaumann-criteria zijn zeer streng met betrekking tot de toegang van individuen tot het Hof van Justitie onder art. 263 VWEU. Evenzeer kon aangegeven worden dat ook wanneer burgers de wettigheid van EU-maatregelen betwisten op nationaal niveau voor een nationale rechter er geen zekerheid is dat de nationale rechter in kwestie een prejudiciële vraag stelt aan het Hof van Justitie in het licht van de CILFIT-jurisprudentie, ondanks het verbod om EU-wetgevingen zelf te toetsen, zie het arrest Foto-Frost. Tot slot worden nietigheidsberoepen gepasseerd op subsidiariteit en evenredigheid en slechts marginaal getoetst door het Hof, zie bijvoorbeeld Fedesa.

Tevens moest de definitie van rechtstreekse werking gegeven worden. in het licht van het beginsel van voorrang, betekent rechtstreekse werking dat strijdige nationale wetgeving opzij moet worden gezet, zoals bijvoorbeeld in de zaken Costa/ENEL en Van Gend & Loos.

Op grond van deze twee definities was het mogelijk om argumenten voor en tegen de stelling te formuleren. Het voornaamste argument voor deze stelling was dat door middel van rechtstreekse werking niet democratisch gelegitimeerde EU-maatregelen toegepast moeten worden en democratische gelegitimeerde nationale wetten opzij gezet moeten worden. Het gevolg is dat dit het democratisch tekort van de rechtsorde van de Europese Unie vergroot.

Het voornaamste tegenargument was dat positieve harmonisatie bijdraagt aan het verkleinen van de negatieve effecten van een gebrekkige implementatie door de lidstaten en in het kader van negatieve harmonisatie rechtstreekse werking bijdraagt aan de harmonisatie van de nationale wetgevingen. Dankzij rechtstreekse werking dragen individuen bij aan het bereiken van het nuttig effect van de Europese Unie en dus aan het bereiken van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa.

Er moest een logische conclusie op basis van de argumenten voor en tegen geformuleerd worden.

Vraag 11

Week 6, HC12, HVII, paragraaf 4.3.1, blz. 284-286

Er moet een definitie gegeven worden van de begrippen ‘marktburgers en ‘EU-burgers’. Daarnaast moest aangegeven worden dat dat het EU-burgerschap een algemene regel is die tevens betrekking heeft op EU-marktburgers.

Tot slot moest het antwoord de volgende elementen bevatten om tot een juiste conclusie te komen:

  1. De status van marktburgers tegen onredelijke besluiten van lidstaten over de intrekking van de nationaliteit van hun onderdanen wordt beschermd door het EU-burgerschap, zoals in de zaak Rottman.

  2. Om volledig te kunnen genieten van de bepalingen betreffende het vrij verkeer van marktburgers is het EU-burgerschap een voorwaarde.

  3. De reikwijdte van het EU recht is ruimer geworden dankzij het EU-burgerschap. Om te kunnen genieten van het recht om vrij te kunnen verblijven hoeft een EU-burger niet economisch actief te zijn, dit vergroot immers wel de kans om economisch actief te worden in het betreffende gastland. Als voorbeeld kan worden genomen studenten, zij zijn niet economisch actief en daardoor nog geen marktburgers. Als de studenten zich in een andere lidstaat zouden vestigen om daar een opleiding te volgen zodat er een reële kans bestaat om economisch actief te worden, zoals bijvoorbeeld in de zaak D’Hoop en Morgan.

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Recht van de Europese Unie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - RUG

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2018/2019

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2018/2019


Vragen

Vraag 1

Deelvraag 1: Doorwerking

In rechtsoverweging 36 van het arrest Dansk Industri overweegt het Hof van Justitie:

“Uit punt 47 van het arrest Association de médiation sociale (C-176/12, EU:C:2014:2) blijkt overigens dat het verbod van discriminatie op grond van leeftijd particulieren een subjectief recht verleent dat als zodanig kan worden ingeroepen en de nationale rechterlijke instanties ook in gedingen tussen particulieren verplicht nationale bepalingen die niet in overeenstemming zijn met dat verbod, buiten toepassing te laten.”

Schrijf naar aanleiding van deze rechtsoverweging een analyse over de doorwerking van algemene beginselen en bespreek hierin alle van de volgende aspecten:

  • de relevantie van de stelling van het Hof dat het verbod op discriminatie op grond van leeftijd “[aan] particulieren een subjectief recht verleent”;
  • de relatie tussen de hierboven weergegeven rechtsoverweging 36 uit Dansk Industri en de redenering van het Hof in Mangold;
  • in hoeverre de rechtspraak van het Hof in Mangold–Kücükdeveci–Dansk Industri relevant is voor de inroepbaarheid van andere algemene beginselen van Unierecht en/of grondrechten uit het Handvest, aan de hand van ten minste twee specifieke beginselen of grondrechten;
  • de rol van het rechtszekerheidsbeginsel in de doorwerking van algemene beginselen.

Deelvraag 2: Mededingingsrecht

Het Europees mededingingsrecht beoogt mededingingsverstorende gedragingen van ondernemingen te voorkomen en weg te nemen, om daarmee een efficiënte en open marktwerking te waarborgen. Volgens economen en juristen uit de zogenaamde “Chicago School” leidt de toepassing van het mededingingsrecht echter vaak tot bestraffing van efficiënte marktgedragingen zodat de marktwerking eerder wordt belemmerd dan beschermd. Deze inzichten brachten de zeer invloedrijke Amerikaanse jurist Robert H. Bork ertoe het mededingingsrecht te beschrijven als “a policy at war with itself” [een beleid in strijd met zichzelf]. In dezelfde trant omschreef hij de mededingingsverstorende gevolgen van de toepassing van het mededingingsrecht als “the antitrust paradox” [de paradox van het mededingingsrecht].

Ook in het Europees mededingingsrecht hebben deze inzichten hun sporen overduidelijk nagelaten. Bespreek in een kort essay aan de hand van twee van de onderstaande begrippen hoe de handhaving van het Europees mededingingsrecht, gelet op haar belangrijkste doelstellingen, probeert te voorkomen dat zij “een beleid in strijd met zichzelf” wordt. Gebruik voorbeelden en verwijs naar relevante rechtspraak.

  1. Inter-brand- en intra-brandconcurrentie
  2. Mededingingsbeperkende strekking
  3. Bijzondere verantwoordelijkheid
  4. Selectieve distributie

Deelvraag 3: Unieburgerschap

Het burgerschap van de Europese Unie stelt onderdanen van de lidstaten in staat vrij te reizen en te verblijven in andere lidstaten dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook niet-Unieburgers (ook wel “derdelanders” genoemd) een zogeheten “afgeleid verblijfsrecht” verkrijgen op grond van hetzij het Verdrag hetzij Richtlijn 2004/38. Schrijf een kort essay waarin u alle van de onderstaande aspecten bespreekt:

  • de betekenis van het begrip “afgeleid verblijfsrecht”;
  • wanneer en onder welke voorwaarden derdelanders aanspraak kunnen maken op zo’n afgeleid verblijfsrecht, met verwijzing naar ten minste drie
.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2016/2017

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Vraag 1 – Decentrale selectie

Terah Graesin, die de Nederlandse nationaliteit bezit, woont al jaren met haar familie in Ierland. Ze zit in het eindexamenjaar van het Ierse equivalent van het vwo (ook zes jaar) en hoopt hierna diergeneeskunde te gaan studeren aan de Universiteit Utrecht (“UU”). Net als alle andere universiteiten in Nederland selecteert de UU alle diergeneeskundestudenten via decentrale selectie. Dit betekent dat er geen loting meer plaatsvindt, maar dat alle studenten moeten “solliciteren” om diergeneeskunde te kunnen studeren.

Voor de decentrale selectie hanteert de UU twee “routes” om je aan te melden: route A en route B. Route A is uitsluitend toegankelijk voor eindexamenkandidaten die in mei van het jaar van deelname aan de decentrale selectie meedoen aan het volledig centraal schriftelijk vwo-eindexamen en nog niet eerder hebben deelgenomen aan de decentrale selectie in Utrecht. Mocht dit niet op een student van toepassing zijn, dan doorloopt deze de decentrale selectie via route B. Bij route A word je geselecteerd op basis van je overgangscijfers van 5-vwo naar 6-vwo en een motivatiebrief. Studenten die gemiddeld een 7,5 staan voor de vakken wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie worden bij een overtuigende motivatiebrief direct toegelaten. Bij route B moeten studenten deelnemen aan twee toetsingsdagen, waar zij een aantal toetsen moeten maken. Daarna wordt door middel van een ranking bepaald welke studenten toegelaten worden.

Terah krijgt te horen dat zij alleen aan route B kan deelnemen, omdat route A slechts openstaat voor scholieren die een vwo-opleiding volgen. Hier is voor gekozen omdat de UU op deze manier het niveau van studenten efficiënt kan beoordelen, en zo de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding kan waarborgen. Zij volgt in Ierland echter de vereiste vakken voor route A. Bovendien is haar gemiddelde voor deze vakken op dit moment gelijkwaardig aan een 8 op het vwo. Ze is zeer teleurgesteld dat zij zich niet via route A kan aanmelden en claimt dat haar vrij verkeersrechten geschonden worden.

Terah gaat bij het College van Beroep voor de Examens (“CBE”) van de UU in beroep tegen het besluit om haar niet toe te laten tot route A. Het CBE bestaat uit een onafhankelijke advocaat (die als voorzitter optreedt), een staflid van de UU en een student-lid. Leden worden benoemd voor de duur van drie jaar. Na het indienen van een beroep vindt een zitting plaats, waar de partijen hun positie nader kunnen toelichten.

De UU voert op de zitting aan dat deze situatie buiten de reikwijdte van het vrij verkeersrecht valt, omdat de EU geen bevoegdheden heeft op het gebied van onderwijs. Het CBE overweegt om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

Adviseer de UU over de vraag of er hier sprake is van een schending van het vrij verkeersrecht (70 punten). Geef daarnaast aan op

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2015/2016

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Vraag 1

Begin 2010 neemt de Europese Unie een nieuwe Tabaksrichtlijn 2014/40/EU (“de Tabaksrichtlijn”) aan. Neem aan dat de implementatietermijn uiterlijk 1 januari 2012 verstreken is. De Tabaksrichtlijn regelt o.a. de hoeveelheid nicotine die een sigaret mag bevatten, de plaatsing van een gezondheidswaarschuwing op de verpakking van sigaretten en de mogelijkheid tot het maken van reclame voor en het aanprijzen van sigaretten. De richtlijn regelt voor het eerst ook de productie en verkoop van elektronische sigaretten (e-sigaretten). Artikel 20 stelt o.a. eisen aan de inhoud van e-sigaretten. Daarnaast worden lidstaten verplicht om reclame voor en het aanprijzen van e-sigaretten te verbieden. Nederland heeft eind 2015 de Tabaksrichtlijn geïmplementeerd door middel van een aantal aanpassingen aan de Tabakswet. Bij de implementatie heeft Nederland bovendien een verbod op het gebruik van e-sigaretten in bepaalde ruimtes ingevoerd. (zie de tekst hieronder uit de mini-reader)

Happypuff, een Engelse producent van e-sigaretten, levert deze al jaren aan Nederlandse winkelketens. In de zomer van 2012 is de directeur van Happypuff uitgenodigd op een groot Europees congres voor longartsen, dat wordt georganiseerd in Rotterdam. Hij zal hier spreken over de voordelen van e-sigaretten. Medio januari 2012 ontvangt Happypuff echter een besluit van de Nederlandse Longartsenvereniging (“NLV”), waarin deze mededeelt dat zij de directeur van Happypuff op basis van de Tabakswet verbiedt te spreken op het congres. Daarnaast is de directie van Happypuff zeer bezorgd dat het in Nederland ingevoerde verbod op het gebruik in bepaalde ruimtes zal leiden tot een sterke daling in de verkoop van e-sigaretten in Nederland.

Happypuff schakelt u nu in met twee specifieke vragen:

  1. Ten eerste vraagt zij zich af of het mogelijk is om de geldigheid van Artikel 20(5)(d) van de Tabaksrichtlijn aan te vechten, omdat dit het evenredigheidsbeginsel schendt.

  2. Ten tweede wil Happypuff de geldigheid van Artikel 10 van de Tabakswet aanvechten onder het vrij verkeersrecht.

Ontwerp een advies voor Happypuff, waarin u uw beredeneerde mening geeft over de twee hierboven genoemde aspecten. Geef hierbij ook aan door middel van welke procedures Happypuff deze doelen het beste zou kunnen realiseren.
 

MINI-READER: E-SIGARETTEN RICHTLIJN 2014/40/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name Artikel 114 (…)

Artikel 20 Elektronische sigaretten

(…)

5. De lidstaten zien erop toe dat:

(…)

d) elke vorm van publieke of particuliere bijdrage aan evenementen of activiteiten, of aan individuele personen met als doel dan wel direct of indirect effect het aanprijzen van elektronische sigaretten en navulverpakkingen, en waarbij meerdere lidstaten zijn betrokken of die in meerdere lidstaten plaatsvinden dan wel anderszins grensoverschrijdende effecten hebben, wordt verboden;

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (1)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (1)


Vragen

Vraag 1

Week 2, HIV, paragraaf 6.4, blz. 184-185

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘indirecte discriminatie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 2

Week 2, HIV, paragraaf 4.1, blz. 135-138

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘attributie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 3

Week 7, HVIII, paragraaf 6.4, blz. 361-363

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘diensten van algemeen economisch belang’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 4

Week 4, HC7

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘decentrale unierechters’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 5

Week 7, HC13, HVIII blz. 327, 340, 364-367

Lidstaat Tsjechopatië wordt gekenmerkt door weinig reliëf met vrij spel voor weer en vooral met wind. De Hooglandschapiërs zijn fanatieke scooterrijders maar als gevolg hiervan zijn die voortdurend aan het klagen over de tegenwind.Voor de Branchevereniging voor de scooterhandel in Hooglandschappië (BSH), een vereniging die 94% van alle handelaren in scooters verenigt en wiens leden ruim 97% van alle scooters in Hooglandschappië verkopen, is dit aanleiding om een prominente promotiecampagne op te zetten ten behoeve van de Miniscooter. Onderdeel van deze campagne is een lobby bij de regering van Hooglandschappië die erin resulteert dat er een fiscale regeling komt die de aanschaf van scooters voor het woon-werkverkeer stimuleert vanwege de positieve effecten op de volksgezondheid (mensen worden vrolijker), milieubescherming (minder uitstoot van auto’s) en het verkeer (minder files).

Om de consument tegemoet te komen heeft de BSH een keurmerk opgericht voor goede scooters die onder meer voldoende vermogen hebben om met de akelige tegenwind goed te kunnen rijden en natuurlijk veilig zijn doordat zij voldoende remcapaciteit hebben. De precieze regels en criteria voor het keurmerk worden vastgesteld door een werkgroep bestaande uit de kaderleden van de BSH die zijn benoemd op voordracht van de algemene ledenvergadering (ALV). In de praktijk kopen consumenten alleen scooters met het keurmerk en veel werkgevers hebben een vereenvoudigde regeling om gebruik te maken van de fiscale stimulering die alleen van toepassing is op scooters met het keurmerk.

Stomkie en Slimskie Oensma, twee neven met een heerlijke ondernemerslust, importeren al jaren de ‘Scootontrique’, een zeer hippe scooter uit het land dat ons de Tour de France pour le scooter bracht. Helaas komen zij niet in aanmerking voor het keurmerk, aangezien het elektrisch vermogen dat hiervoor nodig is alleen geleverd kan worden met een zeer grote accu die niet in of op het frame van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)


Vragen

Vraag 1

Week 5, HIV, paragraaf 2, blz. 127-130

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘onvoorwaardelijk’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen

Vraag 2

Week 7, HVIII, paragraaf 5, blz. 354-357

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘CoVo’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 3

Week 5, HVII, paragraaf 3.3.1, blz. 268-271

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘maatregelen van gelijke werking’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 4

Week 3, HV, paragraaf 3.1, blz. 228-237

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘Zwakke schakel ’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 5

Week 5, arrest Servatius en art. 63, 56 en 49 VWEU, HC10

Slimpie en Stomkie zijn helemaal klaar met Hooglandschappië, de lidstaat waar ze geboren en getogen zijn. Jarenlang hebben zij gestemd op de tegenpartij en dit heeft hen niet de status van vrije jongens opgeleverd. Ze zijn juist eerder uitgeknepen en zijn ten einde raad. Slimpie en Stomkie besluiten dan ook om een vakantiehuis te kopen in Amusementië. Deze lidstaat heeft prachtig mooi weer en is erg aantrekkelijk voor toeristen. Het vakantiehuis staat op het vakantiepark ‘Casa di Mama’ dat wordt gerund door Marco B. Marco maakt de met het jarenlange verblijf gemoeide bedrag aan toeristenbelasting in één keer over, dit omdat hij leeft voor de wet.

De burgemeester lijkt erg tevreden maar ergens vermoed hij een rattenspel. Na aanleiding van een gesprek met Marco komt de burgemeester er achter dat Slimpie en Stomkie voornemens hebben om langdurig in het huisje te verblijven. Dit is tegen de regels, het bestemmingsplan verbiedt de permanente bewoning van vakantiewoningen, aangezien de bewoners of de eigenaren van deze woningen een lagere onroerende zaakbelasting betalen dan de bewoners of eigenaren van reguliere woningen. Aldus begint de burgemeester een bestuursrechtelijke procedure om Slimpie en Stomkie het huisje uit te zetten.

Welke fundamentele vrijheid zouden Slimpie en Stomkie in deze casus kunnen inroepen? U hoeft niet op de rechtvaardiging van de eventuele beperking in te gaan.

Vraag 6

Week 2, HC4, H5, paragraaf 2.3.1 blz. 196-197 en week 3, HC5

Tot welke instantie(s) zouden Slimpie en Stomkie zich moeten wenden in verband met de onder vraag 2a gegeven oplossing(en)?

Vraag 7

Week 6, HC12, arrest Gebhard, Schnitzer en Säger. HVII, paragraaf 4.7 blz. 301-305

Slimpie en Stomkie zien het ondanks de tegenslag helemaal zitten in Amusementië. Door het prachtige weer en het toeristische gebied zijn ze helemaal verkocht. Slimpie

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (1)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (1)


Vragen

Vraag 1

Week 6, HC11 en HC12, HVII paragraaf 4 en 5.

Marietje Puk heeft haar leven lang gewerkt als advocaat in lidstaat Polsika en besluit op haar 59e een nieuwe uitdaging door een gokbedrijf op te zetten in lidstaat Litouwie. Ongelukkigerwijs staat de wet van Litouwie dit niet toe, zodat Marietje vanuit lidstaat Hongarka, waar dit wel is toegestaan, haar bedrijf opzet dat een website beheert die geheel in het Litouwie is gesteld. Via deze website kan worden deelgenomen aan diverse online kansspelen en kan uiteraard gegokt worden. Om deel te kunnen nemen aan kansspelen is het vereist dat de spelers zich een creditcardnummer opgeven en zich registreren. Conform de wetgeving van Litouwie is het de banken van die lidstaat verboden creditcardtransacties ten gunste van bedrijven uit te voeren die op een zogenaamde zwarte lijst staan. Dit verbod is heeft als doel om de bevolking te beschermen tegen gokverslaving en ongebreidelde goklust. Dit betekent dat het voor Marietje haar bedrijf dat op de zwart lijst staat het niet mogelijk is om aan de inwoners van Litouwie gokdiensten aan te bieden. Het is Marietje gelukt om een bank te vinden (ICE BANK) die wel bereid is om dit soort transacties uit te voeren voor Marietje haar bedrijf. Zodra het duidelijk is dat de wet is overtreden zal ICE bank meteen strafrechtelijk vervolgd worden.

Welke fundamentele vrijheid of vrijheden zijn/is op deze casus van toepassing? Geef hierbij aan waarom één of meerdere vrijheden naar uw mening niet van toepassing is/zijn?

Vraag 2

Week 6, HC11, HVII paragraaf 5.

Inmiddels is de wetgeving van Litouwie geliberaliseerd. Dat betekent dat ondernemers een vergunning kunnen krijgen om online gokdiensten aan te kunnen bieden. Om voor deze vergunning in aanmerking te komen moeten de ondernemers voldoen aan een aantal vereisten ter zake van de betrouwbaarheid, kundigheid en integriteit teneinde het witwassen van zwart geld en belastingontduiking tegen te gaan. Tevens is het vereist dat de ondernemers in Litouwie gevestigd moeten zijn. Marietje besluit dan ook om een vergunning aan te vragen, maar deze wordt geweigerd enkel en alleen om het feit dat zij niet in Litouwie gevestigd is. Marietje gaat hiertegen in beroep bij de rechter. Litouwie voert bij de rechter aan dat deze regel is gerechtvaardigd door de noodzaak te allen tijde en tegen relatief lage kosten effectief toezicht uit te kunnen oefenen op de aanbieders van online gokdiensten. Litouwie hanteert dezelfde eisen ten aanzien van aanbieders van offline gokdiensten, maar in de afgelopen elf jaar zijn slechts een aantal van deze aanbieders gecontroleerd. Aan de vergunning zijn jaarlijkse leges verbonden die dienen ter dekking van de inspectiekosten.

Wat is uw mening over onverenigbaarheid van deze gang van zaken met recht van de Europese Unie?

Vraag 3

Week 6, HC11, HVII paragraaf 5.2 randnummer 105 e.v.

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (2)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (2)


Vragen

Vraag 1

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.

Het zakelijk instinct van Marietje en Stomka is nog steeds niet uitgeput en ze besluiten samen om scooters te gaan verkopen. Deze scooters zijn bijzonder populair in die lidstaten met een grote populatie van jongere mensen. Stomka laat de Scooters maken in Bangladesh en importeert de scooters vervolgens in lidstaat Polsika, waar deze scooters legaal verhandeld kunnen worden. Vanuit die lidstaat worden de scooters over de verschillende andere lidstaten gedistribueerd. In een lidstaat Scootsie vindt de distributie plaats via een online winkel die is geregistreerd in Scootsie en wordt geleid door Marietje vanuit Hamsterdam, de hoofdstad van Scootsie, en waar de online winkel ook een winkel heeft.

Marietje en Stomka verkopen veel scooters via de online winkel. Als de politie langskomt om een overtreding van een nieuwe Wet op de verkeersveiligheid van scooters te constateren blijkt dit succes van korte duur te zijn.

Deze Wet vereist dat deze scooters worden verkocht in niet-online winkels in combinatie met afdoende training voor de bestuurders van de scooters. Het is overduidelijk voor het Openbaar Ministerie dat de verkoop van scooters via het internet nooit kan voorzien in voldoende training voor de bestuurder. Ten overstaan van de strafrechter beroept Marietje zich op het Werkingsverdrag. In antwoord hierop geeft het Openbaar Ministerie aan dat Bengalese scooters niet onder dit Verdrag vallen omdat de scooters zijn geproduceerd buiten de Europese Unie.

Hoe zou volgens u de rechter moeten oordelen over de argumenten van het Openbaar Ministerie en de argumenten van Marietje gelet op het EU recht?

Vraag 2

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.3.1 en 3.5.

De regering van Scootsie is nog steeds bezorgd over de veiligheid van scooters en de regering neemt een nieuwe wet aan die een rijbewijs voor bestuurders van scooters verplicht stelt. Bovendien mogen dergelijke scooters in de bebouwde kom alleen op fietspaden worden gebruikt. Deze regels volgen op wetenschappelijk onderzoek van de incidenten met scooters dat laat zien dat de mensen met een vrijwillig rijbewijs 76% minder kans hebben om bij een ongeluk betrokken te zijn. Ditzelfde onderzoek toont tevens aan dat de overgrote meerderheid van ongelukken met scooters plaatsvindt buiten de fietspaden.

Beredeneer uw mening betreft de verenigbaarheid van deze maatregelen met het Europees recht.

Vraag 3

Week 7, HC13, HVIII paragraaf 2.

Scooters moeten regelmatig worden onderhouden door een erkende scootermaker. Het merendeel van de scootermakers is aangesloten bij de Vereniging van Scootermakers en Reparateurs (VSR). Stomka is echter geen lid van deze vereniging. Tijdens de algemene leden vergadering van de VSR is besloten dat er een lijst komt met scooters die niet langer worden onderhouden. De scooters die Stomka verkoopt staan op de zwarte lijst en worden aldus niet onderhouden. Uit de notulen blijkt dat dit besluit is genomen om Stomka van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - B3 - Hoorcollegeaantekeningen 2016/2017

Europees Recht - RUG - B3 - Hoorcollegeaantekeningen 2016/2017


Let op: in 2017/2018 is de volgorde van de behandelde onderwerpen gewijzigd. Inhoudelijk sluiten de hoorcollegeaantekeningen uit 2016/2017 wel aan bij de hoorcolleges uit 2017/2018.

Het onderwerp mededingingsrecht wordt in 2017/2018 in week 5 behandeld en de interne markt in week 6 en week 7.

Hoorcolleges Week 1: Inleiding, instellingen en rechtsbeginselen

Het eerste hoorcollege gaat over de instellingen van de Europese Unie en de besluitvorming binnen de Unie, wat voornamelijk geschiedt in Brussel. Het tweede hoorcollege gaat over de rechtsbeginselen die van toepassing zijn. Beide colleges worden gegeven door professor Hans Vedder, in samenwerking met Lorenzo Squitani.

Europese macht

Binnen de Europese Unie hebben we verschillende instellingen. De Europese Unie bestaat niet uit slechts één persoon, maar bestaat uit verschillende instellingen die samenwerken om te bekijken naar het Europese belang. De instellingen zijn genoemd in artikel 13 VEU. Nadere regels omtrent de verschillende instellingen zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Europese Unie kent verschillende waarden, doelstellingen en belangen, die tevens genoemd staan in artikel 3 VEU. Een van die doelstellingen is de Europese integratie. De Europese integratie is slechts een instrument om een hoger doel te bereiken: het worden van een betere wereldspeler. Dit doet men om de vrede te bewaren. Artikel 3 VEU luidt namelijk: “De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen.” Het instellen van de Europese Unie is succesvol gebleken, omdat de vrede al vele jaren gewaarborgd is, ten aanzien van goederen, diensten en kapitaal. Deze hoge doelen, welzijn en vrede, zijn nader neergelegd in subdoelen. Deze subdoelen komen nader aan bod in rechtsbeginselen. Het overdragen van bevoegdheden creëert de behoefte aan een institutioneel stelsel. De Founding Fathers, zes oorspronkelijke lidstaten, hebben verdragen gecreëerd, om botsende belangen af te kunnen wegen. Door het invoeren van het Landbouwbeleid moet men aan de ene kant zorgen voor een zo goedkoop mogelijke prijs voor groenten en aan de andere kant moet men zorgen voor voldoende inkomsten voor de boeren. De hogere inkomsten van de boeren worden niet gewaarborgd door het goedkoop maken van de groenteprijzen. De inkoopkosten moeten dan ook lager liggen. De regelgeving in verdragen moet daarom ook altijd nader worden ingevuld, zoals staat beschreven in artikel 34 jo. 36 VWEU. Het relationele kader zorgt ervoor dat de belangen nader moeten worden afgewogen.

Instellingen van de Europese Unie

Binnen de Europese Unie kent men zeven verschillende instanties,

.....read more
Access: 
Public
Samenvattingen en studiehulp voor Rechten Bachelor 3 aan de Rijksuniversiteit Groningen
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1635