Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (2)


Vragen

Vraag 1

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.

Het zakelijk instinct van Marietje en Stomka is nog steeds niet uitgeput en ze besluiten samen om scooters te gaan verkopen. Deze scooters zijn bijzonder populair in die lidstaten met een grote populatie van jongere mensen. Stomka laat de Scooters maken in Bangladesh en importeert de scooters vervolgens in lidstaat Polsika, waar deze scooters legaal verhandeld kunnen worden. Vanuit die lidstaat worden de scooters over de verschillende andere lidstaten gedistribueerd. In een lidstaat Scootsie vindt de distributie plaats via een online winkel die is geregistreerd in Scootsie en wordt geleid door Marietje vanuit Hamsterdam, de hoofdstad van Scootsie, en waar de online winkel ook een winkel heeft.

Marietje en Stomka verkopen veel scooters via de online winkel. Als de politie langskomt om een overtreding van een nieuwe Wet op de verkeersveiligheid van scooters te constateren blijkt dit succes van korte duur te zijn.

Deze Wet vereist dat deze scooters worden verkocht in niet-online winkels in combinatie met afdoende training voor de bestuurders van de scooters. Het is overduidelijk voor het Openbaar Ministerie dat de verkoop van scooters via het internet nooit kan voorzien in voldoende training voor de bestuurder. Ten overstaan van de strafrechter beroept Marietje zich op het Werkingsverdrag. In antwoord hierop geeft het Openbaar Ministerie aan dat Bengalese scooters niet onder dit Verdrag vallen omdat de scooters zijn geproduceerd buiten de Europese Unie.

Hoe zou volgens u de rechter moeten oordelen over de argumenten van het Openbaar Ministerie en de argumenten van Marietje gelet op het EU recht?

Vraag 2

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.3.1 en 3.5.

De regering van Scootsie is nog steeds bezorgd over de veiligheid van scooters en de regering neemt een nieuwe wet aan die een rijbewijs voor bestuurders van scooters verplicht stelt. Bovendien mogen dergelijke scooters in de bebouwde kom alleen op fietspaden worden gebruikt. Deze regels volgen op wetenschappelijk onderzoek van de incidenten met scooters dat laat zien dat de mensen met een vrijwillig rijbewijs 76% minder kans hebben om bij een ongeluk betrokken te zijn. Ditzelfde onderzoek toont tevens aan dat de overgrote meerderheid van ongelukken met scooters plaatsvindt buiten de fietspaden.

Beredeneer uw mening betreft de verenigbaarheid van deze maatregelen met het Europees recht.

Vraag 3

Week 7, HC13, HVIII paragraaf 2.

Scooters moeten regelmatig worden onderhouden door een erkende scootermaker. Het merendeel van de scootermakers is aangesloten bij de Vereniging van Scootermakers en Reparateurs (VSR). Stomka is echter geen lid van deze vereniging. Tijdens de algemene leden vergadering van de VSR is besloten dat er een lijst komt met scooters die niet langer worden onderhouden. De scooters die Stomka verkoopt staan op de zwarte lijst en worden aldus niet onderhouden. Uit de notulen blijkt dat dit besluit is genomen om Stomka van de markt te drukken omdat zij haar scooters aanzienlijk goedkoper verkoopt dan de leden van de VSR.

Wat kan Stomka op basis van het Europees Recht doen tegen deze situatie?

Vraag 4

Week 2 en week 3, HC4 en HC5, HV, paragraaf 3.

De problemen met de scooters zijn niet aan de aandacht van de Commissie ontsnapt. Daartoe gemachtigd door een basisverordening neemt de Commissie van gedelegeerde verordening aan waarin de voorwaarden staan voor de handel in scooters op de interne markt. Deze verordening dereguleert de markt aanzienlijk en maakt de handel in zulke scooters geheel vrij. Naar aanleiding van een beroep door de VSR verklaart de rechtbank van Hamsterdam de verordening in strijd met het evenredigheidsbeginsel en laat deze buiten toepassing. Als gevolg van het buiten toepassing laten zijn de regels van Scootsie weer van toepassing, met als gevolg dat Stomka geen zaken meer kan doen.

Wat kan Stomka doen tegen deze gang van zaken op basis van het Europees Recht?

Vraag 5

Om een hoog niveau van milieubescherming te verzekeren, is de vergunning van grote industriële installaties gereguleerd door de Richtlijn inzake industriële emissies. Private handhaving, juridische acties door particulieren tegen vergunningen in strijd met deze richtlijn, is een centraal instrument in de Richtlijn. Artikel 25 van deze richtlijn houdt het volgende in:

Toegang tot de rechter

1. De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder artikel 24 aan te vechten, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) zij hebben een voldoende belang;

b) zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, voor zover het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt.

2. Wat als een voldoende belang en als een inbreuk op een recht geldt, wordt bepaald door de lidstaten in het licht van de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen.

Te dien einde wordt het belang van een niet-gouvernementele organisatie die zich inzet voor milieubescherming en die voldoet aan alle vereisten krachtens de nationale wetgeving, geacht voldoende te zijn in de zin van lid 1, onder a).

Tevens worden die organisaties geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, onder b).

Ga ervan uit dat de milieuorganisatie beroep doet op artikel 25 van de richtlijn industriële emissies ten overstaan van een bestuursrechter in eerste instantie in een beroep tegen een milieuvergunning van een regionaal bestuursorgaan. De rechter is van mening dat artikel 25 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en overweegt ongeldig verklaring ervan. Hoe zou de rechter dit moeten doen?

Vraag 5A

Week 2 en week 3, HC4 en HC5, HV, paragraaf 3.

Ga hierbij in op de procedurele aspecten van de zaak.

Vraag 5 B

Week 2 en week 3, HC4 en HC5, HV, paragraaf 3.
Ga hierbij in op de inhoud van de zaak.

Vraag 6

Week 5, HC10, HIV, paragraaf 3 t/m 7.

Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten tussen de vier fundamentele vrijheden. Ga bij het beantwoorden van de vraag in op de verdragsbepalingen en op de rechtspraak.

Vraag 7

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.3.1 en 3.3.1.

Bespreek in het verband van de vier fundamentele vrijheden het belang van Mickelsson & Roosen Italiaanse brommeraanhangers (C-115/05).

Vraag 8

Week 4 en 5, HC6 t/m HC9, HIV paragraaf 5.2.

Artikel 101 VWEU zou eigenlijk geen rechtstreekse werking moeten hebben.
Geef uw beredeneerde mening over deze stelling.

Vraag 9

Week 4 en 5, HC6 t/m HC9, HIV paragraaf HIV paragraaf 5.2 en 5.4.

Boven de rechtstreekse werking zou de plicht tot conforme interpretatie voorrang moeten hebben.

Geef uw beredeneerde mening over deze stelling.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.

Het beroep van Stomka op het Werkingsverdrag moet zien op de fundamentele vrijheid die van toepassing is op haar zaak. Dit is het vrije verkeer van goederen, omdat zij door de regels wordt belemmerd in de mogelijkheid om scooters, stoffelijke goederen, over de grens te importeren. Deze belemmering vloeit voort uit een wet die in de weg zou staan aan internetverkoop, en regelt daarmee een verkoopmodaliteit, zie de zaak Familiapress. Of de verkoopmodaliteit ook onder het verbod van artikel 34 VWEU valt, hangt af van het feit of deze voldoet aan de vereisten uit de zaak Keck en Gourmet. Stomka kan zich op artikel 34 beroepen omdat deze bepaling rechtstreekse werking heeft.

Wat betreft het argument van het Openbaar Ministerie is onhoudbaar gelet op artikel 28 lid 2 jo. Artikel 29 VWEU. Als de scooters legaal kunnen worden verhandeld in een andere lidstaat dan bevinden ze zich in het vrije verkeer en geldt artikel 34 VWEU evenzeer.

Vraag 2

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.3.1 en 3.5.

Deze maatregelen betreffen de verenigbaarheid met het Europees recht en het gebruik van een goed dit hangt dus in eerste instantie af van het antwoord op de vraag of dit wel een maatregel van gelijke werking zou opleveren, gelet op het arrest Mickelsson & Roos. Over het inherente en kenmerkende gebruik van een scooter moet u uw mening geven en of dit ook wordt ingeperkt op een wijze die aanmerkelijke invloed kan hebben op de vraag naar scooters. U dient hier in te gaan op beide regels namelijk het gebruik van uitsluitend fietspaden en het verplichte rijbewijs. Als u tot de conclusie komt dat de maatregel een belemmering oplevert dan dient u de rechtvaardiging op grond van Cassis en artikel 36 VWEU te onderzoeken. Dat de verkeersveiligheid een dwingend vereiste oplevert, moge duidelijk zijn, betreft de zaak Italiaanse scooteraanhangers. De daadwerkelijke vraag in casu is of de maatregel evenredig en noodzakelijk is, hierover dient u een beredeneerde mening te geven.

Vraag 3

Week 7, HC13, HVIII paragraaf 2.

Door het besluit van de VSR dat wellicht als een besluit van een ondernemingsvereniging conform artikel 101 VWEU kan worden aangemerkt wordt Stomka van de markt gedrukt. Het verkopen en repareren van scooters is een economische activiteit waardoor de leden van de VSR ondernemingen zijn. De VSR is daarmee een ondernemersvereniging. Het besluit van de VSR strekt ertoe om Stomka (een concurrente) van de markt te drukken omdat zij haar scooters goedkoper aanbiedt. Het verdwijnen van Stomka van de markt zal zodoende een naar boven gericht effect hebben op de prijzen en kan daardoor aangemerkt worden als het zijdelings vaststellen van de verkoopprijzen. Op grond hiervan kan worden gesteld dat het besluit ertoe strekt de mededinging te beperken. Omdat het merendeel van de scooterverkopers is aangesloten bij de VSR zal het besluit een invloed hebben op de handel tussen de lidstaten, VCH, zodat artikel 101 lid 1 VWEU van toepassing is. Het besluit valt dus onder de nietigheidssanctie van artikel 101 lid 2.VWEU. Beide leden van het artikel zijn voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zodat Stomka zich hierop kan beroepen bij de bevoegde nationale rechter. Daarnaast kan Stomka klagen bij de Commissie, die bevoegd is op grond van artikel 105 VWEU.

Vraag 4

Week 2 en week 3, HC4 en HC5, HV, paragraaf 3.

Over de onrechtmatigheid van Europees recht waar dat is voorbehouden aan de Europese rechter, geeft deze nationale rechter een oordeel, zie Foto-Frost. Daarmee handelt de nationale rechter op een wijze die onverenigbaar is met het recht van de Europese Unie en als dit handelen Stomka schade berokkent dan kan zij de lidstaat daarvoor aansprakelijk stellen op grond van het arrest Köbler, ook als deze rechter niet in laatste instantie rechtspreekt aangezien elke rechter die een oordeel geeft over de ongeldigheid van het Europees recht verplicht is tot het stellen van een prejudiciële vraag, artikel 267 VWEU. Verder kan Stomka in hoger beroep gaan op grond van de schending van het Europees recht en tot slot van rekening kan Stomka de zaak aanhangig maken bij de Commissie in de hoop dat de Commissie een verdragschendingsprocedure zal starten tegen de lidstaat.

Antwoord vraag 5A

Week 2 en week 3, HC4 en HC5, HV, paragraaf 3.

Alleen het Hof is bevoegd op grond van artikel 267 VWEU om Europees Recht ongeldig te verklaren, nationale rechters hebben niet deze bevoegdheid, zie Foto Frost. Op grond van schending van het Unierecht moet de nationale rechter een prejudiciële vraag stellen aan het Hof betreft de validiteit van artikel 25 van de Richtlijn. Voor een juist antwoord moest tevens in worden gegaan op de voorwaarde voor het stellen van prejudiciële vragen. Het is alleen mogelijk voor nationale rechterlijke instanties om een prejudiciële vraag te kunnen stellen. De vraag moet dan wel noodzakelijk en duidelijk geformuleerd zijn en de vraag mag niet hypothetisch zijn. zie hiervoor de arresten CILFIT, Costa/ENEL, Bosman en Servatius. Ook moest worden aangegeven dat de nationale rechter aan het

Antwoord vraag 5B

Week 1 en week 2, HC2 en HC3, HIV paragraaf 4.3.

Het antwoord moest gericht zijn over de inhoud van de prejudiciële vraag. De vraag is of artikel 25 van de Richtlijn in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dit beginsel beheerst de inhoud en de form van een Uniemaatregel op grond van artikel 5 lid 4 VWEU jo. Het Protocol betreffende het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Op grond van het arrest Placanica moet de Uniemaatregel geschikt zijn om zijn doel te bereiken en conform het arrest Deense Flessen mag de maatregel niet verder gaan dan wat noodzakelijk is om dit doel te bereiken en moet niet te ingrijpend zijn op een andere Uniedoelstelling. Op artikel 25 van de Richtlijn moesten deze drie elementen worden toegepast. De vraag gaf meerdere aanknopingspunten om te beargumenteren dat artikel 25 van de Richtlijn het evenredigheidsbeginsel respecteert. Namelijk door het feit dat er sprake is van een Richtlijn in plaats van een verordening, het feit dat lidstaten de kern van structuur van hun stelsel voor toegang tot het recht in bestuurlijke geschillen kunnen handhaven en omdat de Richtlijn alleen op enkele industriële inrichtingen van toepassing is.

Antwoord vraag 6

Week 5, HC10, HIV, paragraaf 3 t/m 7.

De kernelementen van de Europese interne markt zijn de vier fundamentele vrijheden namelijk de vrijheid van personen, diensten, kapitaal en goederen. Het Hof heeft deze vrijheden ruim geïnterpreteerd. De uitzonderingen worden daarentegen streng geïnterpreteerd. Uitzonderingen zijn mogelijk op basis van de jurisprudentie van het Hof van Justitie en op basis van de gronden vermeld in het VWEU, zie de artikelen. 36, 45, lid 3 en 4, 51, 52, 62 & 65. In het kader van het vrij verkeer van goederen werden de Cassis-de-Dijon uitzonderingen ontwikkeld en dit wordt nu ook toegepast in het kader van de andere fundamentele vrijheden. Daarnaast werd de Keck uitzondering ook ontwikkeld in het kader van het vrij verkeer van goederen en er zijn nu enkele pogingen geweest om dit toe te passen in het kader van de andere vrijheden zoals bijvoorbeeld in de zaak Bosman. De mogelijkheid om een beroep te kunnen doen op bovengenoemde uitzonderingen wordt met positieve harmonisatie uitgesloten of het is zeer moeilijk om hier een beroep op te kunnen doen.’

Antwoord vraag 7

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.3.1 en 3.3.1.

Nationale maatregelen betreffende het gebruik van producten worden door deze arresten bevestigd dat het onder het begrip ‘maatregelen van gelijke werking’ valt zoals weergeven in artikel 34 VWEU. Het Hof heeft het argument van A-G Kokott verworpen dat dergelijke maatregelen onder de Keck uitzondering zouden moeten vallen. De strenge interpretatie van de uitzonderingsmogelijkheden op de vier fundamentele vrijheden worden door dit arrest bevestigt. Tevens geven deze arresten een voorbeeld van het evenredigheidsbeginsel. De nationale maatregel werd geïntroduceerd door het arrest Mickelsson & Roos door Zweden in strijd te achten met het noodzakelijkheidsvereiste. Dit was niet het geval in de Italiaanse brommeraanhangers(C-115/05), ondanks dat twee A-G’s tot de conclusie waren gekomen dat de Italiaanse maatregel in strijd was met het noodzakelijkheidsvereiste. In de vier vrijheden introduceren de zaken geen ‘de minimis’. Dergelijke maatregelen moeten een invloed op de keuze hebben van consumenten die alleen de bedoeling hebben om daadwerkelijk de effecten van de nationale maatregelen uit te leggen.

Antwoord vraag 8

Week 4 en 5, HC6 t/m HC9, HIV paragraaf 5.2.

Het Hof heeft bepaald dat Uniebepalingen voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk moeten zijn om rechtstreekse werking te hebben, zie het arrest Van Gend en Loos. De eerste zin van Artikel 101 VWEU en Artikel 101 lid 2 VWEU zijn voldoende duidelijk. Tevens zijn de zinnen onvoorwaardelijk. Artikel 101 lid 1 VWEU bevat een verbodsbepaling en artikel 101 lid 2 VWEU stelt dat gedragingen die onder artikel 101 lid 1 VWEU vallen automatisch van rechtswege nietig zijn.

De tweede zin van artikel 101 lid 1 VWEU is minder duidelijk maar uit de zaak Defrenne blijkt dat het Hof zeer coulant is met het toepassen van de voorwaarden voor de rechtstreekse werking op verdragsbepalingen.

Dat het Hof in Delimitis al heeft bepaald dat artikel 101 VWEU rechtstreekse werking heeft kon als argument worden gebruikt om tot de conclusie te komen dat artikel 101 VWEU rechtstreeks werkt. De relevantie van dit artikel voor de interne markt heeft geen relevantie bij het beantwoorden van deze vraag. Het feit dat artikel 101 lid 3 VWEU uitzonderingsmogelijkheden omvat heeft geen invloed op de conclusie dat artikel 101 rechtstreekse werking heeft. (Bij analogie Van Duyn over Artikel 45 lid 3 VWEU).

Antwoord vraag 9

Week 4 en 5, HC6 t/m HC9, HIV paragraaf HIV paragraaf 5.2 en 5.4.

Als gevolg van het beginsel van loyale samenwerking in artikel 4 VEU (Marleasing), en rechtstreekse werking, vastgesteld in Van Gend en Loos, gaat deze vraag over de relatie tussen een Europees vriendelijk interpretatie van het nationale recht van het beginsel van voorrang van het Unierecht, hierdoor zijn beide doorwerkingsmechanismen een expressie, zie Costa/ENEL. Werkt het Europees recht voornamelijk via rechtstreekse werking of via een Europees vriendelijke interpretatie van het nationale recht? Er kan voor of tegen de stelling worden gepleit. Wat de gevolgen zijn van het voorrang geven aan rechtstreekse werking of aan conforme interpretatie voor het supranationale karakter van de Unie is het in ieder geval noodzakelijk om te bespreken wat de gevolgen hiervan zijn. In het bijzonder geeft conforme interpretatie geen garantie dat voorrang wordt gewaarborgd. Via het nationale recht werkt conforme interpretatie. Van het nationale recht is de volle werking van het Europees recht meer afhankelijk dan bij rechtstreekse werking. Voor het beargumenteren betreft de voorrang van conforme interpretatie kon gesteld worden dat deze doorwerkingsmechanisme minder ingrijpend is voor de soevereiniteit van de lidstaten dan de rechtstreekse werking.

Let wel, de vraag zegt niets over Richtlijnen. Het gaat niet over de doorwerking van Richtlijnen als zodanig, hoewel de Richtlijnen eventueel gebruikt konden worden om het antwoord te geven.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Recht van de Europese Unie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - RUG

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2018/2019

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2018/2019


Vragen

Vraag 1

Deelvraag 1: Doorwerking

In rechtsoverweging 36 van het arrest Dansk Industri overweegt het Hof van Justitie:

“Uit punt 47 van het arrest Association de médiation sociale (C-176/12, EU:C:2014:2) blijkt overigens dat het verbod van discriminatie op grond van leeftijd particulieren een subjectief recht verleent dat als zodanig kan worden ingeroepen en de nationale rechterlijke instanties ook in gedingen tussen particulieren verplicht nationale bepalingen die niet in overeenstemming zijn met dat verbod, buiten toepassing te laten.”

Schrijf naar aanleiding van deze rechtsoverweging een analyse over de doorwerking van algemene beginselen en bespreek hierin alle van de volgende aspecten:

  • de relevantie van de stelling van het Hof dat het verbod op discriminatie op grond van leeftijd “[aan] particulieren een subjectief recht verleent”;
  • de relatie tussen de hierboven weergegeven rechtsoverweging 36 uit Dansk Industri en de redenering van het Hof in Mangold;
  • in hoeverre de rechtspraak van het Hof in Mangold–Kücükdeveci–Dansk Industri relevant is voor de inroepbaarheid van andere algemene beginselen van Unierecht en/of grondrechten uit het Handvest, aan de hand van ten minste twee specifieke beginselen of grondrechten;
  • de rol van het rechtszekerheidsbeginsel in de doorwerking van algemene beginselen.

Deelvraag 2: Mededingingsrecht

Het Europees mededingingsrecht beoogt mededingingsverstorende gedragingen van ondernemingen te voorkomen en weg te nemen, om daarmee een efficiënte en open marktwerking te waarborgen. Volgens economen en juristen uit de zogenaamde “Chicago School” leidt de toepassing van het mededingingsrecht echter vaak tot bestraffing van efficiënte marktgedragingen zodat de marktwerking eerder wordt belemmerd dan beschermd. Deze inzichten brachten de zeer invloedrijke Amerikaanse jurist Robert H. Bork ertoe het mededingingsrecht te beschrijven als “a policy at war with itself” [een beleid in strijd met zichzelf]. In dezelfde trant omschreef hij de mededingingsverstorende gevolgen van de toepassing van het mededingingsrecht als “the antitrust paradox” [de paradox van het mededingingsrecht].

Ook in het Europees mededingingsrecht hebben deze inzichten hun sporen overduidelijk nagelaten. Bespreek in een kort essay aan de hand van twee van de onderstaande begrippen hoe de handhaving van het Europees mededingingsrecht, gelet op haar belangrijkste doelstellingen, probeert te voorkomen dat zij “een beleid in strijd met zichzelf” wordt. Gebruik voorbeelden en verwijs naar relevante rechtspraak.

  1. Inter-brand- en intra-brandconcurrentie
  2. Mededingingsbeperkende strekking
  3. Bijzondere verantwoordelijkheid
  4. Selectieve distributie

Deelvraag 3: Unieburgerschap

Het burgerschap van de Europese Unie stelt onderdanen van de lidstaten in staat vrij te reizen en te verblijven in andere lidstaten dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook niet-Unieburgers (ook wel “derdelanders” genoemd) een zogeheten “afgeleid verblijfsrecht” verkrijgen op grond van hetzij het Verdrag hetzij Richtlijn 2004/38. Schrijf een kort essay waarin u alle van de onderstaande aspecten bespreekt:

  • de betekenis van het begrip “afgeleid verblijfsrecht”;
  • wanneer en onder welke voorwaarden derdelanders aanspraak kunnen maken op zo’n afgeleid verblijfsrecht, met verwijzing naar ten minste drie
.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2016/2017

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Vraag 1 – Decentrale selectie

Terah Graesin, die de Nederlandse nationaliteit bezit, woont al jaren met haar familie in Ierland. Ze zit in het eindexamenjaar van het Ierse equivalent van het vwo (ook zes jaar) en hoopt hierna diergeneeskunde te gaan studeren aan de Universiteit Utrecht (“UU”). Net als alle andere universiteiten in Nederland selecteert de UU alle diergeneeskundestudenten via decentrale selectie. Dit betekent dat er geen loting meer plaatsvindt, maar dat alle studenten moeten “solliciteren” om diergeneeskunde te kunnen studeren.

Voor de decentrale selectie hanteert de UU twee “routes” om je aan te melden: route A en route B. Route A is uitsluitend toegankelijk voor eindexamenkandidaten die in mei van het jaar van deelname aan de decentrale selectie meedoen aan het volledig centraal schriftelijk vwo-eindexamen en nog niet eerder hebben deelgenomen aan de decentrale selectie in Utrecht. Mocht dit niet op een student van toepassing zijn, dan doorloopt deze de decentrale selectie via route B. Bij route A word je geselecteerd op basis van je overgangscijfers van 5-vwo naar 6-vwo en een motivatiebrief. Studenten die gemiddeld een 7,5 staan voor de vakken wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie worden bij een overtuigende motivatiebrief direct toegelaten. Bij route B moeten studenten deelnemen aan twee toetsingsdagen, waar zij een aantal toetsen moeten maken. Daarna wordt door middel van een ranking bepaald welke studenten toegelaten worden.

Terah krijgt te horen dat zij alleen aan route B kan deelnemen, omdat route A slechts openstaat voor scholieren die een vwo-opleiding volgen. Hier is voor gekozen omdat de UU op deze manier het niveau van studenten efficiënt kan beoordelen, en zo de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding kan waarborgen. Zij volgt in Ierland echter de vereiste vakken voor route A. Bovendien is haar gemiddelde voor deze vakken op dit moment gelijkwaardig aan een 8 op het vwo. Ze is zeer teleurgesteld dat zij zich niet via route A kan aanmelden en claimt dat haar vrij verkeersrechten geschonden worden.

Terah gaat bij het College van Beroep voor de Examens (“CBE”) van de UU in beroep tegen het besluit om haar niet toe te laten tot route A. Het CBE bestaat uit een onafhankelijke advocaat (die als voorzitter optreedt), een staflid van de UU en een student-lid. Leden worden benoemd voor de duur van drie jaar. Na het indienen van een beroep vindt een zitting plaats, waar de partijen hun positie nader kunnen toelichten.

De UU voert op de zitting aan dat deze situatie buiten de reikwijdte van het vrij verkeersrecht valt, omdat de EU geen bevoegdheden heeft op het gebied van onderwijs. Het CBE overweegt om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

Adviseer de UU over de vraag of er hier sprake is van een schending van het vrij verkeersrecht (70 punten). Geef daarnaast aan op

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2015/2016

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Vraag 1

Begin 2010 neemt de Europese Unie een nieuwe Tabaksrichtlijn 2014/40/EU (“de Tabaksrichtlijn”) aan. Neem aan dat de implementatietermijn uiterlijk 1 januari 2012 verstreken is. De Tabaksrichtlijn regelt o.a. de hoeveelheid nicotine die een sigaret mag bevatten, de plaatsing van een gezondheidswaarschuwing op de verpakking van sigaretten en de mogelijkheid tot het maken van reclame voor en het aanprijzen van sigaretten. De richtlijn regelt voor het eerst ook de productie en verkoop van elektronische sigaretten (e-sigaretten). Artikel 20 stelt o.a. eisen aan de inhoud van e-sigaretten. Daarnaast worden lidstaten verplicht om reclame voor en het aanprijzen van e-sigaretten te verbieden. Nederland heeft eind 2015 de Tabaksrichtlijn geïmplementeerd door middel van een aantal aanpassingen aan de Tabakswet. Bij de implementatie heeft Nederland bovendien een verbod op het gebruik van e-sigaretten in bepaalde ruimtes ingevoerd. (zie de tekst hieronder uit de mini-reader)

Happypuff, een Engelse producent van e-sigaretten, levert deze al jaren aan Nederlandse winkelketens. In de zomer van 2012 is de directeur van Happypuff uitgenodigd op een groot Europees congres voor longartsen, dat wordt georganiseerd in Rotterdam. Hij zal hier spreken over de voordelen van e-sigaretten. Medio januari 2012 ontvangt Happypuff echter een besluit van de Nederlandse Longartsenvereniging (“NLV”), waarin deze mededeelt dat zij de directeur van Happypuff op basis van de Tabakswet verbiedt te spreken op het congres. Daarnaast is de directie van Happypuff zeer bezorgd dat het in Nederland ingevoerde verbod op het gebruik in bepaalde ruimtes zal leiden tot een sterke daling in de verkoop van e-sigaretten in Nederland.

Happypuff schakelt u nu in met twee specifieke vragen:

  1. Ten eerste vraagt zij zich af of het mogelijk is om de geldigheid van Artikel 20(5)(d) van de Tabaksrichtlijn aan te vechten, omdat dit het evenredigheidsbeginsel schendt.

  2. Ten tweede wil Happypuff de geldigheid van Artikel 10 van de Tabakswet aanvechten onder het vrij verkeersrecht.

Ontwerp een advies voor Happypuff, waarin u uw beredeneerde mening geeft over de twee hierboven genoemde aspecten. Geef hierbij ook aan door middel van welke procedures Happypuff deze doelen het beste zou kunnen realiseren.
 

MINI-READER: E-SIGARETTEN RICHTLIJN 2014/40/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name Artikel 114 (…)

Artikel 20 Elektronische sigaretten

(…)

5. De lidstaten zien erop toe dat:

(…)

d) elke vorm van publieke of particuliere bijdrage aan evenementen of activiteiten, of aan individuele personen met als doel dan wel direct of indirect effect het aanprijzen van elektronische sigaretten en navulverpakkingen, en waarbij meerdere lidstaten zijn betrokken of die in meerdere lidstaten plaatsvinden dan wel anderszins grensoverschrijdende effecten hebben, wordt verboden;

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (1)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (1)


Vragen

Vraag 1

Week 2, HIV, paragraaf 6.4, blz. 184-185

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘indirecte discriminatie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 2

Week 2, HIV, paragraaf 4.1, blz. 135-138

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘attributie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 3

Week 7, HVIII, paragraaf 6.4, blz. 361-363

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘diensten van algemeen economisch belang’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 4

Week 4, HC7

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘decentrale unierechters’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 5

Week 7, HC13, HVIII blz. 327, 340, 364-367

Lidstaat Tsjechopatië wordt gekenmerkt door weinig reliëf met vrij spel voor weer en vooral met wind. De Hooglandschapiërs zijn fanatieke scooterrijders maar als gevolg hiervan zijn die voortdurend aan het klagen over de tegenwind.Voor de Branchevereniging voor de scooterhandel in Hooglandschappië (BSH), een vereniging die 94% van alle handelaren in scooters verenigt en wiens leden ruim 97% van alle scooters in Hooglandschappië verkopen, is dit aanleiding om een prominente promotiecampagne op te zetten ten behoeve van de Miniscooter. Onderdeel van deze campagne is een lobby bij de regering van Hooglandschappië die erin resulteert dat er een fiscale regeling komt die de aanschaf van scooters voor het woon-werkverkeer stimuleert vanwege de positieve effecten op de volksgezondheid (mensen worden vrolijker), milieubescherming (minder uitstoot van auto’s) en het verkeer (minder files).

Om de consument tegemoet te komen heeft de BSH een keurmerk opgericht voor goede scooters die onder meer voldoende vermogen hebben om met de akelige tegenwind goed te kunnen rijden en natuurlijk veilig zijn doordat zij voldoende remcapaciteit hebben. De precieze regels en criteria voor het keurmerk worden vastgesteld door een werkgroep bestaande uit de kaderleden van de BSH die zijn benoemd op voordracht van de algemene ledenvergadering (ALV). In de praktijk kopen consumenten alleen scooters met het keurmerk en veel werkgevers hebben een vereenvoudigde regeling om gebruik te maken van de fiscale stimulering die alleen van toepassing is op scooters met het keurmerk.

Stomkie en Slimskie Oensma, twee neven met een heerlijke ondernemerslust, importeren al jaren de ‘Scootontrique’, een zeer hippe scooter uit het land dat ons de Tour de France pour le scooter bracht. Helaas komen zij niet in aanmerking voor het keurmerk, aangezien het elektrisch vermogen dat hiervoor nodig is alleen geleverd kan worden met een zeer grote accu die niet in of op het frame van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)


Vragen

Vraag 1

Week 5, HIV, paragraaf 2, blz. 127-130

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘onvoorwaardelijk’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen

Vraag 2

Week 7, HVIII, paragraaf 5, blz. 354-357

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘CoVo’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 3

Week 5, HVII, paragraaf 3.3.1, blz. 268-271

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘maatregelen van gelijke werking’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 4

Week 3, HV, paragraaf 3.1, blz. 228-237

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘Zwakke schakel ’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 5

Week 5, arrest Servatius en art. 63, 56 en 49 VWEU, HC10

Slimpie en Stomkie zijn helemaal klaar met Hooglandschappië, de lidstaat waar ze geboren en getogen zijn. Jarenlang hebben zij gestemd op de tegenpartij en dit heeft hen niet de status van vrije jongens opgeleverd. Ze zijn juist eerder uitgeknepen en zijn ten einde raad. Slimpie en Stomkie besluiten dan ook om een vakantiehuis te kopen in Amusementië. Deze lidstaat heeft prachtig mooi weer en is erg aantrekkelijk voor toeristen. Het vakantiehuis staat op het vakantiepark ‘Casa di Mama’ dat wordt gerund door Marco B. Marco maakt de met het jarenlange verblijf gemoeide bedrag aan toeristenbelasting in één keer over, dit omdat hij leeft voor de wet.

De burgemeester lijkt erg tevreden maar ergens vermoed hij een rattenspel. Na aanleiding van een gesprek met Marco komt de burgemeester er achter dat Slimpie en Stomkie voornemens hebben om langdurig in het huisje te verblijven. Dit is tegen de regels, het bestemmingsplan verbiedt de permanente bewoning van vakantiewoningen, aangezien de bewoners of de eigenaren van deze woningen een lagere onroerende zaakbelasting betalen dan de bewoners of eigenaren van reguliere woningen. Aldus begint de burgemeester een bestuursrechtelijke procedure om Slimpie en Stomkie het huisje uit te zetten.

Welke fundamentele vrijheid zouden Slimpie en Stomkie in deze casus kunnen inroepen? U hoeft niet op de rechtvaardiging van de eventuele beperking in te gaan.

Vraag 6

Week 2, HC4, H5, paragraaf 2.3.1 blz. 196-197 en week 3, HC5

Tot welke instantie(s) zouden Slimpie en Stomkie zich moeten wenden in verband met de onder vraag 2a gegeven oplossing(en)?

Vraag 7

Week 6, HC12, arrest Gebhard, Schnitzer en Säger. HVII, paragraaf 4.7 blz. 301-305

Slimpie en Stomkie zien het ondanks de tegenslag helemaal zitten in Amusementië. Door het prachtige weer en het toeristische gebied zijn ze helemaal verkocht. Slimpie

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (1)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (1)


Vragen

Vraag 1

Week 6, HC11 en HC12, HVII paragraaf 4 en 5.

Marietje Puk heeft haar leven lang gewerkt als advocaat in lidstaat Polsika en besluit op haar 59e een nieuwe uitdaging door een gokbedrijf op te zetten in lidstaat Litouwie. Ongelukkigerwijs staat de wet van Litouwie dit niet toe, zodat Marietje vanuit lidstaat Hongarka, waar dit wel is toegestaan, haar bedrijf opzet dat een website beheert die geheel in het Litouwie is gesteld. Via deze website kan worden deelgenomen aan diverse online kansspelen en kan uiteraard gegokt worden. Om deel te kunnen nemen aan kansspelen is het vereist dat de spelers zich een creditcardnummer opgeven en zich registreren. Conform de wetgeving van Litouwie is het de banken van die lidstaat verboden creditcardtransacties ten gunste van bedrijven uit te voeren die op een zogenaamde zwarte lijst staan. Dit verbod is heeft als doel om de bevolking te beschermen tegen gokverslaving en ongebreidelde goklust. Dit betekent dat het voor Marietje haar bedrijf dat op de zwart lijst staat het niet mogelijk is om aan de inwoners van Litouwie gokdiensten aan te bieden. Het is Marietje gelukt om een bank te vinden (ICE BANK) die wel bereid is om dit soort transacties uit te voeren voor Marietje haar bedrijf. Zodra het duidelijk is dat de wet is overtreden zal ICE bank meteen strafrechtelijk vervolgd worden.

Welke fundamentele vrijheid of vrijheden zijn/is op deze casus van toepassing? Geef hierbij aan waarom één of meerdere vrijheden naar uw mening niet van toepassing is/zijn?

Vraag 2

Week 6, HC11, HVII paragraaf 5.

Inmiddels is de wetgeving van Litouwie geliberaliseerd. Dat betekent dat ondernemers een vergunning kunnen krijgen om online gokdiensten aan te kunnen bieden. Om voor deze vergunning in aanmerking te komen moeten de ondernemers voldoen aan een aantal vereisten ter zake van de betrouwbaarheid, kundigheid en integriteit teneinde het witwassen van zwart geld en belastingontduiking tegen te gaan. Tevens is het vereist dat de ondernemers in Litouwie gevestigd moeten zijn. Marietje besluit dan ook om een vergunning aan te vragen, maar deze wordt geweigerd enkel en alleen om het feit dat zij niet in Litouwie gevestigd is. Marietje gaat hiertegen in beroep bij de rechter. Litouwie voert bij de rechter aan dat deze regel is gerechtvaardigd door de noodzaak te allen tijde en tegen relatief lage kosten effectief toezicht uit te kunnen oefenen op de aanbieders van online gokdiensten. Litouwie hanteert dezelfde eisen ten aanzien van aanbieders van offline gokdiensten, maar in de afgelopen elf jaar zijn slechts een aantal van deze aanbieders gecontroleerd. Aan de vergunning zijn jaarlijkse leges verbonden die dienen ter dekking van de inspectiekosten.

Wat is uw mening over onverenigbaarheid van deze gang van zaken met recht van de Europese Unie?

Vraag 3

Week 6, HC11, HVII paragraaf 5.2 randnummer 105 e.v.

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (2)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (2)


Vragen

Vraag 1

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.

Het zakelijk instinct van Marietje en Stomka is nog steeds niet uitgeput en ze besluiten samen om scooters te gaan verkopen. Deze scooters zijn bijzonder populair in die lidstaten met een grote populatie van jongere mensen. Stomka laat de Scooters maken in Bangladesh en importeert de scooters vervolgens in lidstaat Polsika, waar deze scooters legaal verhandeld kunnen worden. Vanuit die lidstaat worden de scooters over de verschillende andere lidstaten gedistribueerd. In een lidstaat Scootsie vindt de distributie plaats via een online winkel die is geregistreerd in Scootsie en wordt geleid door Marietje vanuit Hamsterdam, de hoofdstad van Scootsie, en waar de online winkel ook een winkel heeft.

Marietje en Stomka verkopen veel scooters via de online winkel. Als de politie langskomt om een overtreding van een nieuwe Wet op de verkeersveiligheid van scooters te constateren blijkt dit succes van korte duur te zijn.

Deze Wet vereist dat deze scooters worden verkocht in niet-online winkels in combinatie met afdoende training voor de bestuurders van de scooters. Het is overduidelijk voor het Openbaar Ministerie dat de verkoop van scooters via het internet nooit kan voorzien in voldoende training voor de bestuurder. Ten overstaan van de strafrechter beroept Marietje zich op het Werkingsverdrag. In antwoord hierop geeft het Openbaar Ministerie aan dat Bengalese scooters niet onder dit Verdrag vallen omdat de scooters zijn geproduceerd buiten de Europese Unie.

Hoe zou volgens u de rechter moeten oordelen over de argumenten van het Openbaar Ministerie en de argumenten van Marietje gelet op het EU recht?

Vraag 2

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.3.1 en 3.5.

De regering van Scootsie is nog steeds bezorgd over de veiligheid van scooters en de regering neemt een nieuwe wet aan die een rijbewijs voor bestuurders van scooters verplicht stelt. Bovendien mogen dergelijke scooters in de bebouwde kom alleen op fietspaden worden gebruikt. Deze regels volgen op wetenschappelijk onderzoek van de incidenten met scooters dat laat zien dat de mensen met een vrijwillig rijbewijs 76% minder kans hebben om bij een ongeluk betrokken te zijn. Ditzelfde onderzoek toont tevens aan dat de overgrote meerderheid van ongelukken met scooters plaatsvindt buiten de fietspaden.

Beredeneer uw mening betreft de verenigbaarheid van deze maatregelen met het Europees recht.

Vraag 3

Week 7, HC13, HVIII paragraaf 2.

Scooters moeten regelmatig worden onderhouden door een erkende scootermaker. Het merendeel van de scootermakers is aangesloten bij de Vereniging van Scootermakers en Reparateurs (VSR). Stomka is echter geen lid van deze vereniging. Tijdens de algemene leden vergadering van de VSR is besloten dat er een lijst komt met scooters die niet langer worden onderhouden. De scooters die Stomka verkoopt staan op de zwarte lijst en worden aldus niet onderhouden. Uit de notulen blijkt dat dit besluit is genomen om Stomka van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - B3 - Hoorcollegeaantekeningen 2016/2017

Europees Recht - RUG - B3 - Hoorcollegeaantekeningen 2016/2017


Let op: in 2017/2018 is de volgorde van de behandelde onderwerpen gewijzigd. Inhoudelijk sluiten de hoorcollegeaantekeningen uit 2016/2017 wel aan bij de hoorcolleges uit 2017/2018.

Het onderwerp mededingingsrecht wordt in 2017/2018 in week 5 behandeld en de interne markt in week 6 en week 7.

Hoorcolleges Week 1: Inleiding, instellingen en rechtsbeginselen

Het eerste hoorcollege gaat over de instellingen van de Europese Unie en de besluitvorming binnen de Unie, wat voornamelijk geschiedt in Brussel. Het tweede hoorcollege gaat over de rechtsbeginselen die van toepassing zijn. Beide colleges worden gegeven door professor Hans Vedder, in samenwerking met Lorenzo Squitani.

Europese macht

Binnen de Europese Unie hebben we verschillende instellingen. De Europese Unie bestaat niet uit slechts één persoon, maar bestaat uit verschillende instellingen die samenwerken om te bekijken naar het Europese belang. De instellingen zijn genoemd in artikel 13 VEU. Nadere regels omtrent de verschillende instellingen zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Europese Unie kent verschillende waarden, doelstellingen en belangen, die tevens genoemd staan in artikel 3 VEU. Een van die doelstellingen is de Europese integratie. De Europese integratie is slechts een instrument om een hoger doel te bereiken: het worden van een betere wereldspeler. Dit doet men om de vrede te bewaren. Artikel 3 VEU luidt namelijk: “De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen.” Het instellen van de Europese Unie is succesvol gebleken, omdat de vrede al vele jaren gewaarborgd is, ten aanzien van goederen, diensten en kapitaal. Deze hoge doelen, welzijn en vrede, zijn nader neergelegd in subdoelen. Deze subdoelen komen nader aan bod in rechtsbeginselen. Het overdragen van bevoegdheden creëert de behoefte aan een institutioneel stelsel. De Founding Fathers, zes oorspronkelijke lidstaten, hebben verdragen gecreëerd, om botsende belangen af te kunnen wegen. Door het invoeren van het Landbouwbeleid moet men aan de ene kant zorgen voor een zo goedkoop mogelijke prijs voor groenten en aan de andere kant moet men zorgen voor voldoende inkomsten voor de boeren. De hogere inkomsten van de boeren worden niet gewaarborgd door het goedkoop maken van de groenteprijzen. De inkoopkosten moeten dan ook lager liggen. De regelgeving in verdragen moet daarom ook altijd nader worden ingevuld, zoals staat beschreven in artikel 34 jo. 36 VWEU. Het relationele kader zorgt ervoor dat de belangen nader moeten worden afgewogen.

Instellingen van de Europese Unie

Binnen de Europese Unie kent men zeven verschillende instanties,

.....read more
Access: 
Public
Samenvattingen en studiehulp voor Rechten Bachelor 3 aan de Rijksuniversiteit Groningen
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1624
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering