Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 4


Vragen

Vraag 1

Geef van de volgende stellingen aan of zij juist of onjuist zijn en waarom:

  1. De officier van justitie is geen bestuursorgaan en behoeft daarom artikel 2:3 Awb niet in acht te nemen.

  2. Bij het nemen van het Besluit interoperabiliteit (Stb. 2004, 205) had artikel 3:47,tweede lid, Awb in acht moeten worden genomen.

  3. De artikelen 3:1, tweede lid, Awb en 3:14 BW hebben niet hetzelfde werkingsbereik.

Vraag 2a

Het bestuursorgaan beschikt bij de uitoefening van bevoegdheden over verschillende soorten vrijheden, namelijk beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid, beleidsvrijheid en/of een gebonden bevoegdheid. Expliciete beoordelingsvrijheid, beleidsvrijheid en een echte gebonden bevoegdheid is meestal vrij eenvoudig te herkennen in de redactie van de wettelijke bepaling waarin de bevoegdheid geregeld is. De betreffende bepalingen bieden echter niet altijd duidelijkheid. In dit geval is interpretatie, uiteindelijk door de rechter, noodzakelijk. Deze opdracht heeft tot doel u de verschillende soorten vrijheden te leren herkennen.

Leg uit waarom het belangrijk is om te weten over welke soort vrijheid het bestuursorgaan beschikt?

Vraag 2b

Lees de artikelen 7 en 14, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet. Is er voor wat betreft de bevoegdheid van de Sociale Verzekeringsbank tot toekenning van het ouderdomspensioen sprake van beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid, beleidsvrijheid en/of van een gebonden bevoegdheid?

Vraag 2c

Stel, artikel 13, tweede lid, van de Horecaverordening Utrecht luidt als volgt:

De burgemeester kan één of meer horecabedrijven voor een bepaalde duur sluiten als naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van één of meer van deze horecabedrijven op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Is er voor wat betreft de bevoegdheid van de burgemeester om één of meer horecabedrijven te sluiten sprake van beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid, beleidsvrijheid en/of van een gebonden bevoegdheid?

Vraag 2d

Lees artikel 2, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij. Zal de aanwijzingsbevoegdheid van Provinciale Staten worden aangemerkt als een bevoegdheid met beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid of beleidsvrijheid of is er sprake van een gebonden bevoegdheid?

Vraag 3a

Pas de volgende (fictieve) bepaling op de gevraagde wijze aan:

  • Het college van burgemeester en wethouders verleent een kapvergunning voor bomen met een diameter van 40 centimeter of meer. 

Maak hiervan een bepaling waarbij het bestuursorgaan over beleidsvrijheid beschikt. Geef tevens bij de aangepaste bepaling aan wat de rechter kan toetsen en hoe de rechter zal toetsen.

Vraag 3b

In gemeente X geldt de volgende bepaling:

  • De burgemeester wijst een aanvraag voor een terrasvergunning af indien het terras een belemmering vormt voor het doelmatig beheer, gebruik en onderhoud van de weg.

Het gemeentebestuur ging ervan uit dat de burgemeester bij de beoordeling of een terras een belemmering (zoals in de bepaling omschreven) vormt, enige beoordelingsvrijheid heeft. In een zaak waarin de afwijzing van een aanvraag voor een terrasvergunning centraal stond, toetste de rechter echter integraal of de burgemeester terecht tot dit oordeel was gekomen. U bent ambtenaar bij de gemeente X en krijgt de opdracht een advies uit te brengen over hoe de bovenstaande bepaling aangepast kan worden zodat de rechter dit oordeel slechts marginaal zal toetsen.

Vraag 4a

Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de APV Leeuwarden is het verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen. Ingevolge artikel 10, zesde lid, APV kan het college standplaatsvergunning weigeren in het belang van:

  • de openbare orde;

  • het voorkomen of beperken van overlast;

  • de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • de verkeersvrijheid of – veiligheid

Koenders vraagt een vergunning aan om een standplaats in te mogen nemen voor de ambulante verkoop van aardappelen, groente en fruit, gedurende de donderdag en de vrijdag op de hoek van de hoofdingang van het nieuwe winkelcentrum ‘De Mare’. Het college van burgemeester en wethouders weigert de vergunning in het belang van de verkeersveiligheid. Ter motivering verwijst het naar het beleid ten aanzien van de verlening van standplaatsvergunningen zoals dat is neergelegd in de ‘Beleidsregel inzake vergunningverlening voor standplaatsen’. Daarin is onder meer opgenomen dat in het kader van de weigeringsgrond ‘het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid’ geen vergunningen worden verleend die betrekking hebben op het innemen van een standplaats op hoeken van straten. Koenders dient een bezwaarschrift in waarin hij onder meer aanvoert dat de door hem beoogde standplaats geen gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert, omdat de noordingang van ‘De Mare’, in tegenstelling tot de andere drie ingangen, gelegen is aan een voetgangerszone. De verkeersveiligheid is in dit geval volgens Koenders dus niet in het geding, zodat de ‘Beleidsregel’ niet hoeft te worden gevolgd.

Bespreek onder welke omstandigheden het college van burgemeester en wethouders zou afwijken van de beleidsregel.

Vraag 4b

Had Koenders ook tegen de beslissing tot vaststelling van de ‘Beleidsregel inzake vergunningverlening voor standplaatsen’ in beroep kunnen gaan bij de bestuursrechter?

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Officier van justitie is een orgaan (Art. 124 & 125 Wet RO) van een rechtspersoon, namelijk van de Staat, dit is krachtens publiekrecht (Art. 2:1 BW). Dit maakt de officier van justitie een a-orgaan en dus wél een bestuursorgaan (Art. 1:1 sub a Awb). Het eerste gedeelte van de stelling is dus onjuist.

Art. 2:3 Awb beschrijft het doorzenden van stukken waarbij een ander bestuursorgaan bevoegd is dan het bestuursorgaan dat de stukken ontvangt. Omdat het een bestuursorgaan is, zou je zeggen dat de officier dit artikel wel in acht moet nemen, maar Art. 1:6 onder a Awb vormt een uitzondering (opsporing en vervolging strafbare feiten). Als de officier zich hiermee bezig houdt, hoeft hij Art 2:3 Awb niet in acht te nemen, maar wel als hij ter handhaving optreedt.

Vraag 1b

Het betreft een algemeen verbindend voorschrift (geldend voor een open groep personen en een zelfstandige normstelling, voor herhaling vatbaar), een besluit van een algemene strekking, dus afdeling 3.7 is niet van toepassing (Art. 3:1 lid 1 sub b Awb). De stelling is dus onjuist, aangezien Art. 3:47 lid 2 Awb onder deze afdeling valt.

Vraag 1c

Rechtsregel: Ook in de uitoefening van privaatrechtelijke bevoegdheden door de overheid moeten de abbb in acht worden genomen.

Art. 3:1 lid 2 Awb: Op andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten zijn de afdelingen 3.2 t/m 3.4 van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de handelingen zich daartegen niet verzet (schakelbepaling).

De afdeling 3.2/3.4 bevatten algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Die zijn dus van toepassing, ook op andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten (privaatrechtelijke handelingen of feitelijke handelingen).

Art. 3:14 BW: Een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk recht toekomt, mag niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht.

HR Amsterdam/Ikon: ‘’Een overheidslichaam moet ook bij het uitoefenen van zijn privaatrechtelijke bevoegdheden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen’’. Dit staat ook beschreven in Art. 3:14 BW, bevoegdheden die worden uitgeoefend in strijd met het publiekrecht leveren een onrechtmatige daad op.

(HR Rasti Rostelli: ‘’Bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten moet de overheid de beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen en de grondrechten van haar burgers accepteren).

Verschillen tussen Art. 3:1 lid 2 Awb en Art. 3:14 BW:

Art. 3:1 lid 2 Awb geldt alleen voor bestuursorganen, en Art. 3:14 BW geldt voor de openbare lichamen + rechtspersonen en burgers. Daarnaast gaat Art. 3:2 lid 2 Awb over bestuursrechtelijke geschillen en Art. 3:14 BW gaat over privaatrechtelijke geschillen. In Art. 3:1 lid 2 Awb gaat het echt over gecodificeerde, zus geschreven regels, en in Art. 3:14 BW gaat het om zowel geschreven als ongeschreven recht.

Er zijn dus verschillen in werkingssfeer, de stelling is daarmee juist.

Vraag 2a

Aantekening:

Bestuurlijke vrijheden

Gebonden bevoegdheid

Beoordelingsruimte

Beleidsvrijheid

Feiten staan vast, b.o. kan hieraan niet sleutelen.

Kwalificatie van de feiten (Integraal toetsen)

Dmv. Belangenafweging besluit nemen of niet.

Voorwaarde voldaan? Dan moet b.o. handelen.

 

Beoordelingsvrijheid

 

Integraal toetsen

Laatste woord ‘’naar oordeel van’’, expliciet of impliciet.

(Marginale toetsing)

Marginale toetsing

Uitwerking:

Elke vrijheid impliceert een andere bevoegdheid. Bij een gebonden bevoegdheid is er geen ruimte voor vrijheid. Het bestuursorgaan mag dan niet van de wetsbepaling afwijken en dus niet zelf iets regelen. Bij beleidsvrijheid krijgt het bestuursorgaan de bevoegdheid om iets te regelen, of juist te laten. Het bestuursorgaan kán dan iets ondernemen, maar hoeft dit niet. Bij beoordelingsvrijheid kan het bestuursorgaan bepaalde wetsbegrippen op zijn eigen manier interpreteren (beoordelen), waardoor hij kan oordelen wanneer iets onder het wetsbegrip valt en wanneer niet. Beoordelingsruimte impliceert dat er bij ieder wetsbegrip een interpretatie nodig is. Beoordelingsruimte is er dus altijd, maar dit wil niet zeggen dat er ook altijd beoordelingsvrijheid is.

De verschillende soorten vrijheden zien allemaal op een andere bevoegdheid. Bij de ene vrijheid heeft het bestuursorgaan de vrijheid een begrip naar eigen inziens te interpreteren, bij de andere vrijheid mag hij iets doen of laten. Het is dus belangrijk te weten om welke vrijheid het gaat, zodat duidelijk is welke bevoegdheid het bestuursorgaan heeft op basis van die vrijheid. Tevens is het belangrijk om te weten om welke vrijheid het gaat, omdat de rechter dit moet toetsen.

Dus twee argumenten:

  • Rechterlijke toetsing > Marginaal (terughoudend) of integraal? ‘’redelijkheid…’’

  • Bestuursorgaan weet de mate van de beslissingsruimte.

Vraag 2b

  • Art. 7 lid 1 AOW :

‘’Recht op ouderdomspensioen overeenkomstig de bepalingen van deze wet heeft degene, die

  1. de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
  2. ingevolge deze wet minimaal één kalenderjaar verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de aanvangsleeftijd is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt’’.

Er is hier sprake van een gebonden bevoegdheid. Er wordt geen vrijheid of ruimte gelaten aan de Sociale Verzekeringsbank bij de toekenning van het ouderdomspensioen in deze bepaling. De Sociale Verzekeringsbank moet zich houden aan de wettelijke vereisten, als er aan de voorwaarden voldaan is, treedt het gevolg in.

  • Art. 14 lid 1 AOW:

‘’Het ouderdomspensioen alsmede een verhoging van het ouderdomspensioen wordt op aanvraag toegekend door de Sociale verzekeringsbank’’.

In deze bepaling is geen beleidsvrijheid. Tevens is er geen sprake van beoordelingsvrijheid. Er is wederom sprake van een gebonden bevoegdheid. Als er aan de voorwaarde voldaan is, treedt het gevolg in.

Vraag 2c

Te beginnen met de beoordelingsruimte. Er is wel degelijk sprake van beoordelingsruimte, dit is er bijna altijd. Er zijn altijd wel wettelijke begrippen die op een bepaalde manier geïnterpreteerd/gekwalificeerd dienen te worden. In deze wettelijke bepaling is er interpretatie nodig bij ‘’op ontoelaatbare wijze’’. Wat voor de een ontoelaatbaar is, is voor de ander niet zo erg. Dit verschilt dus per opvatting. Er is dus sprake van beoordelingsruimte.

Is er dan ook beoordelingsvrijheid? Ja, deze is er. Dit kun je zien aan ‘’naar zijn oordeel’’. Dit impliceert de expliciete bevoegdheid van de burgemeester om te beoordelen wanneer iets op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed. De burgemeester krijgt de bevoegdheid een oordeel te vellen en op basis hiervan een horecabedrijf voor een bepaalde duur te sluiten.

Is er sprake van beleidsvrijheid? Ja, ook hiervan is sprake. Dit kun je zien aan ‘’kan’’. Dit impliceert de bevoegdheid van de burgemeester om horecabedrijven voor een bepaalde duur te sluiten, maar het hóeft niet. Het is dus een keuzemogelijkheid. De burgemeester mag de horecabedrijven voor een bepaalde duur sluiten, indien voldaan is aan het vereist van de ontoelaatbare wijze van beïnvloeding, maar hoeft dit niet te doen. De burgemeester heeft dus een bevoegdheid gekregen, en kiest zelf of hij hiervan gebruik maakt of niet.

Nu er zoveel vrijheden zijn is er geen sprake van een gebonden bevoegdheid.

Vraag 2d

De bepaling luidt als volgt: ‘’Provinciale staten wijzen de gebieden aan die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt’’.

Er is sprake van een beoordelingsruimte. Het wettelijke begrip: ‘’Zeer kwetsbaar gebied’’ moet nader worden geïnterpreteerd, dit is een vage term. Wat voor de een als kwetsbaar geldt, is voor de ander totaal niet kwetsbaar. Er is dus een verschil in opvattingen over wanneer iets als zeer kwetsbaar gebied moet worden bestempeld. Nadere interpretatie is dus nodig, er is dus beoordelingsruimte.

Er wordt in de bepaling geen expliciete beoordelingsvrijheid gegeven. Uit de bepaling blijkt niet dat de Provinciale Staten de bevoegdheid krijgen om zelf te beoordelen wanneer iets als een zeer kwetsbaar gebied moet worden aangemerkt. Echter wordt de beoordelingsvrijheid impliciet worden gegeven door de rechter. De aard van de bevoegdheden is dat de PS wetgevende macht is en dit dus wel mag regelen. Dit is een politiek bestuurlijke discussie.

Vraag 3a

Wil het bestuursorgaan over beleidsvrijheid beschikken, zal de bepaling als volgt moeten luiden: ‘’Het college van burgemeester en wethouders kan een kapvergunning voor bomen met een diameter van 40 centimeter of meer verlenen’’. Dit woord wijst er op dat er sprake is van beleidsvrijheid. Het bestuursorgaan kan iets doen, maar mag dit ook laten. De rechter kan dan slechts marginaal toetsen, hij kan dan slechts kijken naar de belangenafweging, of het college naar redelijkheid het besluit heeft kunnen nemen.

Vraag 3b

Wil de burgemeester over beoordelingsvrijheid beschikken, zal de bepaling als volgt moeten luiden: ‘’De burgemeester wijst een aanvraag voor een terrasvergunning af, indien het naar zijn oordeel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer, gebruik en onderhoud van de we’’. Deze kleine toevoegging impliceert de beoordelingsvrijheid. Indien de bepaling er zo uitziet, zal er door de rechter marginaal getoetst worden, aangezien de rechter in beginsel de beoordelingsvrijheid van de burgemeester respecteert.

Bij beleidsvrijheid is er ook slechts ruimte voor marginale toetsing. Zet je het woordje ‘’kan’’ in de bepaling, ontstaat er ook beleidsvrijheid.

Vraag 4a

Een beleidsregel is volgens Art. 1:3 lid 4 Awb een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Beleidsregels zijn onder te verdelen in beleidsvrijheid en beoordelingsvrijheid. Als het gaat om een belangenafweging, is er sprake van beleidsvrijheid. Als het gaat om de vaststelling van feiten of de uitleg van de wettelijke regels, gaat het om beoordelingsvrijheid.

Van een beleidsregel kan afgeweken worden met het oog op bijzondere omstandigheden (Art. 4:84 Awb). Hierin staat dat het bestuursorgaan moet handelen volgens de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dit is de inherente afwijkingsbevoegdheid.

In de casus is er een bijzondere omstandigheid, aangezien de standplaatsuitgang gelegen is aan een voetpad, dit belemmert de verkeersveiligheid dus niet. Het is onevenredig, aangezien Koenders failliet kan gaan als hij hier niet mag staan, dit belang weegt zwaarder dan de verkeersveiligheid, die eigenlijk niet eens in het geding is. Koenders kan dus een beroep doen op Art. 4:84 Awb.

Vraag 4b

Is een beslissing tot vaststelling een besluit in de zin van Art. 1:3 Awb?

  • Van een bestuursorgaan: Ja. Het college van burgemeester en wethouders is een bestuursorgaan. Het is een orgaan van de gemeente (Art. 6 Gemw.) en de gemeente is een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld (Art. 2:1 BW). Dit maakt het college een a-orgaan (Art. 1:1 sub a Awb).

  • Schriftelijk: Ja, hieraan is voldaan.

  • Beslissing: Uit de casus blijkt al dat het om een beslissing gaat. Er is sprake van een wilsuiting.

  • Publiekrechtelijke rechtshandeling: Er is sprake van een rechtshandeling, er verandert iets in de wereld van het recht. De rechtshandeling is publiekrechtelijk, gebaseerd op de APV.

Het is een besluit van algemene strekking en een beleidsregel. Alleen belanghebbenden kunnen hiertegen in beroep gaan. Meneer Koenders is aan te merken als een belanghebbende.

Echter kun je niet tegen een beleidsregel in beroep gaan, volgens Art. 8:3 sub a Awb: Er kan bij de bestuursrechter geen beroep worden gedaan tegen een besluit, inhoudende een beleidsregel. Dit is dus niet mogelijk voor meneer Koenders.

Let wel op Art. 1:3 lid 2 van de Awb! Een afwijzing is wél een besluit. 

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016

Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 1

Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 1


Vragen

Vraag 1

Geef bij de volgende voorbeelden aan of er sprake is van een bestuursorgaan in de zin van de Awb.

  1. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht dat de subsidie van de Rechtswinkel intrekt.

  2. De beslissing van het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht om een hoogleraar wegens een reorganisatie te ontslaan. Betrek bij uw antwoord de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Vraag 2a

Bij het begrip ‘bestuursorgaan’ staan het legaliteitsbeginsel en de wens om bestuursrechtelijke rechtsbescherming te bieden soms tegenover elkaar. Leg aan de hand van de zogeheten publieketaakjurisprudentie uit wat hiermee is bedoeld.

Vraag 2b

Bestudeer de voorgeschreven uitspraak ABRvS 17 september 2014, (Stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schiphol). Zet uiteen wat het belang van deze uitspraak voor de zogeheten publieketaakjurisprudentie is.

Vraag 3

Geef ten aanzien van de gecursiveerde (rechts)personen gemotiveerd aan of zij belanghebbende zijn in de zin van de Awb.

  1. Martijn van den Broek woont in een studentenhuis aan de Neude. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht wijzigt de terrasvergunningen van de horecaondernemers op de Neude waardoor de sluitingstijden van de terrassen mogen worden uitgebreid van 22.00 uur naar 01.00 uur.

  2. De subsidie van de vereniging milieu-actiegroep ‘Schoon Utrecht’ wordt ingetrokken.

  3. Bij besluit heeft het college van burgemeester en wethouders aan John Metgod een vrijstelling en een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een bedrijfsruimte in een casino. Joris Breinbreker, die op hetzelfde bedrijventerrein eveneens een casino exploiteert, maakt hiertegen bezwaar.

Vraag 4a

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel verleent aan de agrariër Visser een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, eerste lid en onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het groots uitbreiden van een varkenshouderij. Deze varkenshouderij is gelegen in de Wijk Vleesbuurt. Den Boer – die op 1 kilometer afstand van de varkenshouderij in Boxtel-centrum woont – en de Stichting Milieubelangen Brabant (SMB) zijn het met deze vergunning oneens. De stichting heeft als statutair doel de behartiging van de Brabantse milieubelangen in ruime zin. Daartoe voert zij rechterlijke procedures tegen de verlening van vergunningen die het Brabantse milieu kunnen belasten, laat zij onderzoek verrichten naar de negatieve effecten van vooral de landbouw op het milieu en geven haar leden milieueducatie op lokale basisscholen.

Kan Den Boer, respectievelijk de Stichting Milieubelangen Brabant, als belanghebbende ex artikel 1:2 Awb in een procedure tegen de omgevingsvergunning worden aangemerkt?

Vraag 4b

Den Boer heeft samen met negen andere personen de Belangenvereniging Wijk Vleesbuurt opgericht. Behalve Den Boer wonen de negen personen binnen een straal van 200 meter afstand van de varkenshouderij in Boxtel-centrum. Kan de Belangenvereniging Wijk Vleesbuurt als belanghebbende ex artikel 1:2 Awb in een procedure tegen de omgevingsvergunning worden aangemerkt?

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Allereerst moet worden

.....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 2

Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 2


Vragen

Vraag 1a

Zoek de Wet op de dierproeven op. Volgens deze wet heeft de Minister van Economische zaken de bevoegdheid tot het nemen van een besluit omtrent de verlening van een vergunning voor het houden van dierproeven.

Op welke wijze is de Minister aan deze bevoegdheid gekomen?

Vraag 1b

Geef aan in hoeverre delegatie of mandaat hier juridisch mogelijk is. Besteed daarbij tevens aandacht aan de vraag of en in hoeverre een wettelijke basis noodzakelijk is.

Vraag 2

Geef bij de onderstaande bestuurshandelingen aan of er sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Besteed daarbij aandacht aan de elementen van het besluitbegrip.

  1. Bij brief van het college van burgemeester en wethouders wordt aan u medegedeeld dat de aan u verstrekte uitkering op grond van de Wet Werk en bijstand (Participatiewet) wordt ingetrokken.

  2. De schriftelijke beslissing van het college van burgemeester en wethouders tot afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een varkenshouderij (vergelijk artikel 2.1, eerste lid en onder e, Wabo).

  3. De schriftelijke afwijzing van Provinciale Staten van een verzoek om een provinciale verordening te wijzigen.

  4. De brief van het college van burgemeester en wethouders aan de bewoners van de wijk Pauwenburg waarin medegedeeld wordt dat er binnenkort een skatepleintje zal worden aangelegd in het gemeentelijk park.

  5. Het niet tijdig beslissen van het college van burgemeester en wethouders op een aanvraag van een terrasvergunning.

  6. De aan U gerichte schriftelijke mededeling van het college van burgemeester en wethouders dat voor de morgen geplande kap van een eik in de tuin van uw buurman geen omgevingsvergunning is vereist.

Vraag 3a

Melding straatfeest: In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente X is, in het hoofdstuk Openbare orde, de navolgende bepaling opgenomen:

Artikel 3.8 APV

lid 1: Openbare feestelijkheden, zoals straatfeesten, waaraan door minder dan 50 personen zal worden deelgenomen, moeten vooraf worden gemeld bij de burgemeester. Naar aanleiding van de melding kunnen door de burgemeester nadere voorwaarden aan de voorgenomen feestelijkheid worden gesteld.

lid 2: Voor openbare feestelijkheden waaraan door meer dan 50 personen zal worden deelgenomen is een vergunning van de burgemeester vereist.

U bent bestuurslid van de buurtvereniging “Zeeheldenbuurt” die een straatfeest in de Jan van Speykstraat wil organiseren, waarbij u ongeveer 40 mensen verwacht. U meldt uw voornemen bij de burgemeester. U ontvangt, na een melding uwerzijds, een brief van de burgemeester waarin hij opmerkt dat uw melding in goede orde ontvangen is. Is de brief van de burgemeester een besluit?

Vraag 3b

U bent bestuurslid van de “Heiligenbuurt” en ontvangt, na uw melding een brief van de burgemeester met de onderstaande inhoud. Is deze brief een besluit?

Naar aanleiding van uw melding van het straatfeest te houden op zaterdag 24 september 2013 in de Gerardus Majellastraat van 16:00 uur tot

.....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 3

Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 3


Vragen

Vraag 1a

Met deze casus kan geoefend worden met de begrippen bestuursorgaan, belanghebbende, besluit en de overige stof van de thema’s 1, 2 en 3. Het is daarbij tevens een goede oefening voor de tussentoets [Toets A].

Casus ‘Het Zwarte Paard’

Café bar dancing ‘Het Zwarte Paard’ te Amsterdam staat goed bekend als een gelegenheid om in de vroege uurtjes nog eens extra door te zakken. Voor de exploitatie van het bedrijf is een vergunning op aanvraag verleend op basis van artikel 3.8, eerste lid, Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam 2008 (hierna: APV) (zelf opzoeken via internet). In deze vergunning is ‘Het Zwarte Paard’ aangemerkt als een nachtzaak (artikel 3.1, tweede lid en onder h APV). In verband hiermee gelden, eveneens op basis van de APV, de openings- en sluitingstijd van resp. 09.00 en 04.00 uur en in het weekeinde van 09.00 tot 05.00 uur (artikel 3.12, onder c, APV). Al meerdere malen is gebleken dat ‘Het Zwarte Paard’ zich niet aan het in de APV bepaalde sluitingsuur houdt. Zo is door de politie geconstateerd dat zich in ‘Het Zwarte Paard’ op 14 januari 2009 na de sluitingstijd bezoekers bevonden. In verband daarmee ontvangt het bedrijf op 19 januari 2009 een brief van de burgemeester waarin wordt meegedeeld dat ingevolge artikel 3.24 APV de burgemeester onder meer bevoegd is om de vergunningvoorschriften tijdelijk (of voor onbepaalde tijd) te wijzigen en dat hij bij de eerstvolgende overtreding in dat kader overgaat tot een maatregel, zoals het vervroegen van de voor de inrichting geldende sluitingstijden. Op 21 januari 2009 wordt wederom het overtreden van de bepalingen betreffende de sluitingstijden geconstateerd. Daarop besluit de burgemeester de volgende maatregel te treffen. Op 26 januari 2009 wordt schriftelijk meegedeeld dat de sluitingstijd van ‘Het Zwarte Paard’ met onmiddellijke ingang gedurende een week met een uur wordt vervroegd, zowel door de week als in het weekeinde. De maatregel is gebaseerd op het in het Gemeenteblad van Amsterdam gepubliceerde ‘Stappenplannen voor de handhaving van de exploitatievergunning’. Dit door de burgemeester opgestelde stappenplan wordt door de burgemeester toegepast wanneer deze van zijn bevoegdheid van artikel 3.24 APV gebruik maakt.

Geef gemotiveerd aan of de handelingen van het bestuur die in de casus aan de orde komen besluiten zijn in de zin van de Awb en indien het een besluit betreft, om welke type besluit het gaat.

Vraag 1b

‘Het Zwarte Paard’ is een groot succes en wordt druk bezocht. De hele avond en nacht gaan mensen in en uit. Dat brengt een aantal jonge dames op het idee om op de weg bij ‘Het Zwarte Paard’ bepaalde diensten aan de klanten van ‘Het Zwarte Paard’ te gaan aanbieden. Voor de ontevreden omwonenden verenigd in de vereniging ‘Het Zwarte Paard weg!’, al getergd door overlast vanwege het drukke café, is de maat vol. Zij verdiepen zich in de

.....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 4

Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 4


Vragen

Vraag 1

Geef van de volgende stellingen aan of zij juist of onjuist zijn en waarom:

  1. De officier van justitie is geen bestuursorgaan en behoeft daarom artikel 2:3 Awb niet in acht te nemen.

  2. Bij het nemen van het Besluit interoperabiliteit (Stb. 2004, 205) had artikel 3:47,tweede lid, Awb in acht moeten worden genomen.

  3. De artikelen 3:1, tweede lid, Awb en 3:14 BW hebben niet hetzelfde werkingsbereik.

Vraag 2a

Het bestuursorgaan beschikt bij de uitoefening van bevoegdheden over verschillende soorten vrijheden, namelijk beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid, beleidsvrijheid en/of een gebonden bevoegdheid. Expliciete beoordelingsvrijheid, beleidsvrijheid en een echte gebonden bevoegdheid is meestal vrij eenvoudig te herkennen in de redactie van de wettelijke bepaling waarin de bevoegdheid geregeld is. De betreffende bepalingen bieden echter niet altijd duidelijkheid. In dit geval is interpretatie, uiteindelijk door de rechter, noodzakelijk. Deze opdracht heeft tot doel u de verschillende soorten vrijheden te leren herkennen.

Leg uit waarom het belangrijk is om te weten over welke soort vrijheid het bestuursorgaan beschikt?

Vraag 2b

Lees de artikelen 7 en 14, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet. Is er voor wat betreft de bevoegdheid van de Sociale Verzekeringsbank tot toekenning van het ouderdomspensioen sprake van beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid, beleidsvrijheid en/of van een gebonden bevoegdheid?

Vraag 2c

Stel, artikel 13, tweede lid, van de Horecaverordening Utrecht luidt als volgt:

De burgemeester kan één of meer horecabedrijven voor een bepaalde duur sluiten als naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van één of meer van deze horecabedrijven op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Is er voor wat betreft de bevoegdheid van de burgemeester om één of meer horecabedrijven te sluiten sprake van beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid, beleidsvrijheid en/of van een gebonden bevoegdheid?

Vraag 2d

Lees artikel 2, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij. Zal de aanwijzingsbevoegdheid van Provinciale Staten worden aangemerkt als een bevoegdheid met beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid of beleidsvrijheid of is er sprake van een gebonden bevoegdheid?

Vraag 3a

Pas de volgende (fictieve) bepaling op de gevraagde wijze aan:

  • Het college van burgemeester en wethouders verleent een kapvergunning voor bomen met een diameter van 40 centimeter of meer. 

Maak hiervan een bepaling waarbij het bestuursorgaan over beleidsvrijheid beschikt. Geef tevens bij de aangepaste bepaling aan wat de rechter kan toetsen en hoe de rechter zal toetsen.

Vraag 3b

In gemeente X geldt de volgende bepaling:

  • De burgemeester wijst een aanvraag voor een terrasvergunning af indien het terras een belemmering vormt voor het doelmatig beheer, gebruik en onderhoud van de weg.

Het gemeentebestuur ging ervan uit dat de burgemeester bij de beoordeling of een terras een belemmering (zoals in de bepaling omschreven) vormt, enige beoordelingsvrijheid heeft. In een zaak waarin de afwijzing van een aanvraag voor een terrasvergunning centraal stond, toetste de rechter echter integraal of de burgemeester terecht tot dit oordeel was gekomen. U

.....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 5

Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 5


Vragen

Vraag 1

The Nashville Experience

Jack Jansen is een fervent liefhebber van country & westernmuziek. Een aantal jaren geleden heeft hij van zijn hobby zijn beroep gemaakt: hij is een evenementenbureau gestart dat gespecialiseerd is in het organiseren van country & westernfestivals. Na een kleinschalig begin heeft hij het plan opgevat om in juli 2012 in Oosterloo een grootschalig country & westernfestival onder de naam ‘The Nashville Experience’ te organiseren met internationale artiesten, een rodeofestijn, line-dancing en een BBQ. Door raadpleging van de website van de gemeente Oosterloo weet Jansen dat hij voor zijn festival een evenementenvergunning nodig heeft. Hij maakt een afspraak met Jessica de Jong, het hoofd van de Afdeling openbare orde & veiligheid (de afdeling die in de gemeente Oosterloo is belast met de behandeling van evenementenvergunningen), om zijn plannen door te spreken. De Jong is erg enthousiast over de plannen; zij houdt zelf weliswaar alleen van klassieke muziek maar ziet het festival als een uitgelezen kans voor Oosterloo. Het festival zal immers bezoekers uit binnen- en buitenland aantrekken die een aantal dagen in Oosterloo en omgeving zullen verblijven en daar het nodige geld uitgeven. Bovendien zal Oosterloo door al die nationale en internationale aandacht ook los van het festival als aantrekkelijke toeristische plaats op de kaart kunnen worden gezet. Jansen en De Jong spreken de plannen voor het festival door, waarbij De Jong Jansen ook nadrukkelijk wijst op de eisen die worden gesteld aan het veiligheidsplan dat bij de vergunningaanvraag moet worden gevoegd. Aan het eind van het gesprek geeft De Jong aan dat zij verwacht dat de evenementenvergunning geen probleem zal zijn. Het festival wordt ook al vast op de evenementenkalender 2012 geplaatst. Afgesproken wordt dat Jansen vier maanden voor aanvang van het festival een vergunningaanvraag zal indienen. Jansen gaat daarop aan de slag met de voorbereiding van The Nashville Experience. Hij sluit contracten met country & western-artiesten, huurt cowboys, paarden en stieren voor het rodeofestijn, maakt afspraken met een cateraar en een beveiligingsbedrijf etc. etc. Medio april 2012 heeft hij zijn zaakjes zo ver voor elkaar dat hij een aanvraag voor een vergunning met een bijbehorend veiligheidsplan indient. Maar dan gebeurt er iets vervelends… een grootschalig, gratis toegankelijk dancefestival in dezelfde provincie loopt uit op een grote chaos doordat er tijdens het festival vechtpartijen zijn uitgebroken en de festivalorganisatie en de politie niet meer in staat waren om de zaak in de hand te houden. Er vallen drie doden en een groot aantal gewonden, zowel onder de bezoekers als onder de beveiligingsmensen en de politiefunctionarissen. Uit het naar aanleiding van dit incident verrichte onderzoek wordt duidelijk dat het incident is veroorzaakt doordat een groep supporters van de Oosterloose voetbalclub gericht op het dancefestival is afgegaan om daar relletjes te trappen. De burgemeester van Oosterloo zit daarop

.....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 6

Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 6


Vragen

Vraag 1a

Mevrouw Helder woont al jaren in een woonboerderij aan de stadsrand van de gemeente Smeurwijk. Op een kwade dag stelt de gemeenteraad op grond van art. 3.1 Wro een bestemmingsplan vast op grond waarvan een groot, nieuw bedrijventerrein wordt opgericht op korte afstand van de woonboerderij. Mevrouw Helder meent dat zij met de vestiging van het bedrijventerrein geen rekening hoefde te houden, omdat het ruimtelijke beleid van de gemeente juist was gericht op het behoud van het landelijke karakter van het betreffende gebied. Verder vreest zij dat zij hinder zal gaan ondervinden en dat haar woning in waarde zal dalen. Mevrouw Helder verzoekt om schadevergoeding op grond van artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het staat vast dat mevrouw Helder schade lijdt in de vorm van

waardevermindering van haar woning. In het besluit omtrent de aanvraag van mevrouw Helder stelt het college van burgemeester en wethouders zich op het standpunt dat geen sprake kan zijn van een schadevergoeding omdat de schade behoort tot het normale maatschappelijk risico van mevrouw Helder.

Kan mevrouw Helder tegen dit besluit bezwaar en/of beroep bij de bestuursrechter instellen?

Vraag 1b

Hoe luidt uw oordeel over het standpunt van het college van burgemeester en wethouders inzake het normaal maatschappelijk risico?

Vraag 2a

De gemeente Utrecht werkt aan een nieuw stationsgebied. Daartoe is het Masterplan Stationsgebied vastgesteld. Dit Masterplan werd op 24 juni 2009 door het college van burgemeester en wethouders gepresenteerd. De werkzaamheden ter uitvoering van de plannen voor het nieuwe stationsgebied zullen omzetschade veroorzaken voor ondernemers. De afsluiting van toegangswegen – door middel van verkeersbesluiten op basis van artikel 15 Wegenverkeerswet en het Besluit Administratieve Bepalingen Wegverkeer of door middel van feitelijke afsluiting c.q. blokkades – leidt er toe dat een aantal ondernemingen tijdelijk verminderd bereikbaar is. Tot op heden is er echter geen aparte nadeelcompensatieverordening vastgesteld voor het stationsgebied, zoals die in het verleden wel is vastgesteld voor de aanleg van de HOV-baan.

Kunnen de ondernemers in de omgeving van het stationsgebied onder het huidige recht een zelfstandig schadebesluit aanvragen waartegen de rechtsgang naar de bestuursrechter openstaat?

Vraag 2b

Welke gevolgen zal het toekomstige art.4:126 Awb (na inwerkingtreding) hebben voor de weg waarlangs de ondernemers nadeelcompensatie kunnen verkrijgen?

Vraag 2c

Hebben de ondernemers recht op nadeelcompensatie? Beantwoord deze vraag aan de hand van de criteria die zijn af te leiden uit artikel 4:126 Awb.

Vraag 3

Lees de uitspraken ABRvS 5 december 2012 (Wouwse Tol) en ABRvS 24 december 2014 (Centrumplan Lisse). In hoeverre komt aan een bestuursorgaan bij de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico beoordelingsruimte en/of beoordelingsvrijheid toe en wat betekent dit voor de toetsing door de bestuursrechter?

Vraag 4a

Lees het arrest HR 18 januari 1991 (Leffers/Staat) dat in de jurisprudentiebundel staat.

Waarom oordeelde de Hoge Raad over

.....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 7

Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 7


Vragen

Vraag 1a

De overheid maakt nogal eens gebruik van privaatrechtelijke instrumenten om haar beleidsdoeleinden te bereiken.

Geef van dit gebruik twee voorbeelden. Het is de bedoeling dat u hierbij tweeverschillende soorten privaatrechtelijke instrumenten aan de orde stelt. Lichtuw voorbeelden toe aan de hand van de bestudeerde literatuur en jurisprudentie.

Vraag 1b

Geef aan waarom de overheid in bepaalde gevallen het privaatrecht wil gebruiken om haar beleidsdoelen te bereiken. Maak bij uw antwoord eventueel gebruik van voorbeelden uit de jurisprudentie die u deze week moet bestuderen.

Vraag 1c

Welke twee lijnen zijn in de jurisprudentie ontwikkeld om het gebruik van het privaatrecht door de overheid aan beperkingen te onderwerpen?

Vraag 2a

Medio 2012 sluit de gemeente Lelystad een overeenkomst met de Stichting overeenkomst omschreven maatregelen te nemen (zoals geregistreerde kaartverkoop) om het op het terrein van de Stichting te houden Polderpopfestival ordelijk te laten verlopen. De gemeente doet op haar beurt in de overeenkomst de toezegging om de voor het festival vereiste evenementenvergunning uiterlijk vier maanden voorafgaand aan de festivaldatum te verlenen.

Wat voor type overeenkomst is dit?

Vraag 2b

Tegen de evenementenvergunning wordt door omwonenden bezwaar ingesteld. De uitkomst van de bezwaarprocedure is dat de vergunning alsnog geweigerd wordt. De Stichting meent, dat de gemeente Lelystad daarmee in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld. Welke mogelijkheden heeft de Stichting om dit standpunt aan de bestuursrechter en/of de burgerlijke rechter voor te leggen?

Vraag 3a

In het kader van een landelijke campagne tegen aids wil de Stichting Stop Aids Nu! Op het dorpsplein van de gemeente Staphorst vanuit een actiebus de Staphorstenaren voorlichten over het voorkomen van aids. De Stichting wendt zich daartoe tot het gemeentebestuur van Staphorst. Op het gemeentehuis krijgt men te horen dat de gemeente geen standplaatsvergunningenstelsel kent, maar dat de Stichting zich dient te houden aan de ‘privaatrechtelijke voorwaarden gebruik gemeente-eigendommen’, die in een gemeentelijke brochure zijn vastgelegd. Onder verwijzing naar deze brochure worden aan het innemen van een standplaats aan de Stichting de volgende voorwaarden gesteld:

  1. De Stichting dient een vergoeding van € 800 per dag aan de gemeente te betalen
  2. In verband met de bescherming van de openbare zedelijkheid mogen aan de buitenkant van de bus geen affiches zichtbaar zijn met beelden of teksten die refereren aan homoseksualiteit of seksualiteit in het algemeen.

De Stichting vindt de voorwaarden onacceptabel.

Als argument tegen de financiële voorwaarde stelt de Stichting dat deze onevenredig bezwarend is. Zij verwijst hierbij naar artikel 3:4, tweede lid, Awb. Is deze bepaling in casu van toepassing?

Vraag 3b

Welk argument kan de Stichting aanvoeren om de ontoelaatbaarheid van de onder 2 gestelde voorwaarde te onderbouwen?

Vraag 3c

Stel, de gemeenteraad van de naburige gemeente Zwartewaterland heeft een Standplaatsenverordening vastgesteld. Artikel 13, tweede lid, van de Standplaatsenverordening luidt als volgt:

  1. Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning indien naar hun oordeel:
    .....read more
    Access: 
    Public
    Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 8

    Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 8


    Vragen

    Vraag 1a

    Jan van Til wil een geluidsinstallatie van enig niveau gaan kopen. Op zijn tocht langs diverse zaken merkt hij al spoedig dat veel typen versterkers, boxen et cetera bij alle zaken evenveel kosten. ‘Zijn hier wellicht prijsafspraken gemaakt?’, zo vraagt hij zich af. Hij meldt zijn bevinding aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De tip van Van Til sluit wel aan bij het beeld dat Vermeulen, werkzaam bij de directie Mededinging van de ACM, van de branche heeft. Vermeulen begeeft zich daarom de volgende dag in het gezelschap van enkele collega’s en enige politieagenten naar een grote speciaalzaak voor geluidsapparatuur te Amsterdam. Hij maakt kenbaar wie hij is en vordert vervolgens toegang tot alle ruimten van het pand om te onderzoeken of er materiaal kan worden gevonden dat eventueel als bewijs voor niet toelaatbare prijsafspraken kan dienen. Nadat hem de toegang is geweigerd, althans totdat de advocaat van de firma zal zijn gearriveerd, forceert hij toegang met behulp van de politieagenten. Vermeulen wil niet het risico lopen dat er ondertussen gevoelig materiaal letterlijk langs de achterdeur verdwijnt. Hij dwingt vervolgens de aanwezige bedrijfsleider, Stokhorst, te antwoorden op enkele vragen over mogelijke prijsafspraken. Hij zet de man althans stevig onder druk om antwoorden los te krijgen door hem een bestuurlijke boete in het vooruitzicht te stellen bij aanhoudende weigering om te praten. Stokhorst bekent vervolgens dat er prijsafspraken zijn gemaakt over een groot aantal artikelen en dat de winkels in de audiobranche er ook scherp op toezien dat concurrenten niet onder deze prijzen gaan zitten. Vermeulen vordert daarop inzage in de agenda van de directeur om te achterhalen met wie deze mogelijkerwijs de afspraken heeft gemaakt en neemt deze mee als bewijsmateriaal.

    Is Vermeulen een toezichthouder in de zin van artikel 5:11 Awb? Raadpleeg hiervoor onder meer de Mededingingswet en de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.

    Vraag 1b

    Van welke toezichtsbevoegdheden heeft Vermeulen gebruik gemaakt? Noem per bevoegdheid hier alleen de relevante wetsartikelen van de Awb.

    Vraag 1c

    Geef gemotiveerd aan of er bevoegdheden onrechtmatig zijn uitgeoefend en zo ja welke. Maak ter zake gebruik van de Awb en de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.

    Vraag 1d

    Ingevolge artikel 56 Mededingingswet kan de ACM in het geval van verboden prijsafspraken een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opleggen. Is de wijze waarop in de onderhavige casus het bewijs is vergaard, meer in het bijzonder wat betreft de bekentenis van Stokhorst dat er prijsafspraken zijn gemaakt, van belang voor de keuze tussen deze sancties?

    Vraag 2a

    Rinus Boterman, in de plaatselijke onderwereld beter bekend als Ranzige Rinus, exploiteert sinds 2002 een sexclub genaamd ‘Venus’ in de gemeente Dulden. Hij beschikt daartoe over een vergunning op grond van de ter plaatse geldende Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) die een vergunningplicht voor seksinrichtingen bevat. De eerste jaren

    .....read more
    Access: 
    Public
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    Image

    Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

    Werkzaamheden: o.a.

    • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
    • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
    • PR & communicatie werkzaamheden

    Interesse? Reageer of informeer

    Check how to use summaries on WorldSupporter.org


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Check related topics:
    Activities abroad, studies and working fields
    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1697