Business and Economics - Theme
- 15266 reads
De financiële boekhouding houdt zich bezig met het opnemen, classificeren, samenvatten en rapporteren van de transacties verricht door een entiteit van financiële aard. Daarnaast houdt de financiële boekhouding zich bezig met de bouw van een theorie van de boekhouding, met de identificatie van de regels van de meting, en met de regulering van de inhoud van de financiële verslagen.
Er zijn 2 structuurtypes waarin een bedrijf gestructureerd kan zijn:
Unincorporated: deze bedrijven hebben geen rechtspersoonlijkheid. De bekendste voorbeelden zijn een eenmanszaak en partnerschappen.
Bij een eenmanszaak opereert er slechts één persoon. Deze persoon is hoofdelijk aansprakelijk en eigenaar van alle bezittingen van de onderneming. Daarnaast wordt deze persoon persoonlijk belast over de inkomsten en winsten van het bedrijf.
Een partnerschap is een bedrijf dat gerund wordt door twee of meer personen die recht hebben op een deel van de winst. Iedere partner moet een persoonlijke inbreng hebben en is hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden en verplichtingen van zichzelf en de andere partners. Alle partners hebben recht op een deel van de winst en hebben het recht om deel te mogen nemen in het management. Het risico om persoonlijke verliezen te leiden is groot.
Incorporated: dit is een bedrijf met rechtspersoonlijkheid. In deze bedrijven is er scheiding tussen leiding en eigendom. De aandeelhouders zijn de eigenaars van de onderneming, maar het management heeft de dagelijkse leiding. Dit biedt veel voordelen, maar dit gaat echter gepaard met grotere regulatie. Voorbeelden zijn een besloten vennootschap (BV) en naamloze vennootschappen (NV). De BV en NV zijn limited liability companies: aandeelhouders zijn verantwoordelijk voor hun eigen inleg.
Hier is een onderscheid te maken tussen:
Private company: kan gedefinieerd worden als een bedrijf dat geen publiek bedrijf is. De aandelen mogen niet worden verhandeld op de openbare markt.
Public company: de aandelen worden verhandeld op de openbare markt en een minimaal aandelenkapitaal is verplicht. Publieke bedrijven zijn onderworpen aan grotere beperkingen dan private bedrijven. Door deze beperkingen hebben investeerders meer vertrouwen in publieke bedrijven en daarom zijn de meeste grote bedrijven publieke bedrijven in plaats van private bedrijven.
De belangrijkste gebruikers van financial statements zijn hieronder vermeld:
Investeerders hebben informatie nodig om het rentmeesterschap (het financiële en zakelijke beheer voeren over onroerende goederen van iemand anders) van het management te beoordelen. Daarnaast hebben ze informatie nodig om beslissingen te nemen over hun investering of potentiële investering. Moet de investeerder aandelen kopen of verkopen? Levert de investering rendement op? Hoeveel dividend wordt er jaarlijks uitgekeerd? Bovendien hebben investeerders informatie nodig om beslissingen te nemen over het management. Moet er een nieuw management komen of niet?
Kredietverstrekkers (lenders) hebben informatie nodig om te bepalen of hun leningen en de rente op tijd zal worden betaald en om te beslissen of het verstandig is te lenen en op welke voorwaarden.
Leveranciers hebben informatie nodig om te beslissen of de leverancier zal leveren aan een bepaalde entiteit. Daarnaast moeten ze kunnen bepalen of de afnemer op tijd zal betalen. Als het een grote afnemer is, moet de leverancier de lange termijn stabiliteit kunnen bepalen.
Werknemers hebben informatie nodig om de stabiliteit en de winstgevendheid van een organisatie te bepalen. Daarnaast hebben werknemers deze informatie nodig om de mogelijkheid tot vergoeding, pensioenuitkering en werkgelegenheid te schatten.
Klanten hebben informatie nodig om de kans te schatten wat de continuïteit van de onderneming is, rekening houdend met hun eigen mate van afhankelijkheid van het bedrijf. Voorbeeld: voor de toekomstige levering van gespecialiseerde onderdelen en onderhoud product garanties.
De overheid en andere overheidsinstanties hebben deze informatie nodig om op de hoogte te blijven van de commerciële activiteiten van een bedrijf, het reguleren van deze activiteiten en het ontwikkelen van nationale statistieken.
Het publiek heeft informatie nodig om het effect van de activiteiten van de onderneming op de lokale economie te bepalen. Bijvoorbeeld: werkgelegenheid en het gebruik van lokale leveranciers. Daarnaast heeft het publiek informatie nodig om de recentelijke ontwikkelingen in de welvaart van de onderneming en veranderingen en de bedrijfsactiviteiten te bepalen.
Er moeten financiële overzichten worden opgesteld om bedrijfsinformatie over te brengen aan de aandeelhouders, maar ook aan kapitaalverschaffers, zoals banken etc. Daarnaast hebben leveranciers, werknemers, klanten, de overheid en andere instanties ook behoefte aan bedrijfsinformatie (hierboven vermeld). Deze verslaggeving moet voldoen aan bepaalde regels: General Accepted Accounting Principles (GAAP).
Het regulation framework (voorschriften en regels over financiële verslaglegging) bestaat uit de volgende componenten:
De wetgeving.
Accountingstandaarden.
Stock Exchange voorschriften.
Wetgeving waaraan men zich moet houden:
Bijhouden van de verplichtingen
De verplichting om jaarrekeningen te prepareren voor elk financieel boekjaar
De verplichting dat deze jaarrekeningen gemaakt moeten worden op basis van een ‘true and fair’ view.
De verplichting dat er bij deze rekeningen een verslag van het bestuur moet zitten.
De verplichting dat de jaarrekeningen moeten gemaakt volgens nationale en internationale standaarden.
Het is de plicht van een onderneming om haar rekeningen openbaar te maken voor aandeelhouders en de rekeningen ter inzage te maken.
Een van de belangrijkste principes in de UK accounting is dat de financiële rekeningen van een onderneming een ‘true and fair’ view moeten geven van hun financiële zaken. Dit is verglijkbaar met het internationale principe ‘fair presentation’. Accounting standards omvatten zeer gedetailleerde regels. Veel landen hebben hier hun eigen normeringinstanties voor. Deze normeninstanties zijn verantwoordelijk voor het ontwerpen en publiceren van accounting standards voor gebruik in het desbetreffende land. Europa heeft de International Financial Reporting Standards (IFRS). Op de IFRS zijn de International Accounting Standards (IAS) gebaseerd, de IAS bieden voor het weergeven van financiële rekeningen van ondernemingen de nodige richtlijnen.
Ook de stock exchange voorschriften beïnvloeden de financial statements. Deze voorschriften zijn regels waaraan bedrijven zich moeten houden als hun aandelen worden aangeboden op de beurs.
Het aandelen kapitaal (share capital) kan verschillende aandelen hebben van verschillende nominale waardes.
Stel een onderneming heeft een aandelen kapitaal van €100.000, dan is het mogelijk dat:
100.000 aandelen van €1
200.000 aandelen van €0.50
400.000 aandelen van €0.25
Het aandelen kapitaal wordt apart gehouden van de ingehouden winsten en het dividend.
Share primium (het agio) is de hoeveelheid groter dan de nominale waarde. Stel een bedrijf besluit tot een uitgifte van 20.000 nieuwe aandelen van een nominale waarde van €1 en een prijs van €5. Dit zou een verhogen van €100.000 betekenen, maar dit zal worden genoteerd als twee verschillende items. Het gewone aandelenkapitaal stijgt met €20.000 en het agio stijgt met €80.000.
Aandelen zijn onder te verdelen in twee categorieën namelijk gewone aandelen en geprefereerde aandelen. Gewone aandelen worden ook wel eigen vermogens aandelen genoemd, omdat elk aandeel een gelijk belang in het eigendom van het bedrijf vertegenwoordigt. Preferente aandelen zijn aandelen die als eerst recht hebben op dividend. Aandeelhouders met preferente aandelen krijgen hun dividend uitgekeerd voor de aandeelhouders met gewone aandelen. Niet alle winst wordt uitgekeerd in dividend. De onderneming kiest er ook vaak voor een deel van de winst terug te keren in de onderneming. De uitkering van het dividend is gebaseerd op de nominale waarde van het aandelenkapitaal.
Stel een bedrijf heeft €100.000 gewone aandelenkapitaal met een nominale waarde van €1 per aandeel. De onderneming betaalt een dividend van 10%.
Hoeveel dividend moet er dan betaald worden?
Het betaalde dividend is gebaseerd op de nominale waarde van een aandeel, dus dat betekent dat er 10% van €100.000 = €10.000 aan dividend zal worden uitgekeerd.
Een bedrijf kan verschillende reserves hebben
Ingehouden winsten:
Herwaarderingsreserve.
Algemeen reserve.
Dit zijn winsten na belastingen die het bedrijf terug keert in de eigen onderneming. Deze winsten worden niet geboekt naar een andere reserve of gekeerd in dividend. Ieder jaar zal de openingspost ‘ingehouden winsten’ toenemen met de winst van het vorige jaar en verminderd worden met het uitgekeerde dividend en de boeking naar andere reserves. De onderneming kan er ook voor kiezen om een deel van de ingehouden winsten te gebruiken voor het uitkeren van toekomstig dividend.
Sommige vaste activa (non-current) zijn een aantal jaar geleden aangeschaft, maar zijn na een aantal jaar gestegen in waarde. Dit geldt voornamelijk voor grond en gebouwen. Een stuk grond kan gekocht worden voor een bepaalde prijs, maar de grond kan nu meer waard zijn dan de destijds betaalde prijs. De waardestijging van de activa wordt vastgelegd in de herwaarderingsreserve. Omdat deze reserve geen vorm van inkomsten is, mag de onderneming de herwaarderingsreserve niet gebruiken om dividend uit te keren.
De onderneming mag de post ingehouden reserve niet gebruiken voor de uitkering van dividend. Hiervoor gebruikt een onderneming de algemene reserve.
Het eigen vermogen van een onderneming bestaat uit:
Het aandelenkapitaal
Ingehouden winsten (retained earnings)
Agio (share premium)
Herwaarderingsreserve
De financial statements van een bedrijf zijn opgesteld voor extern gebruik en voor publicatie. Investeerders vergelijken de financial statements van verschillende ondernemingen om te kijken in welk project zij wel/niet gaan investeren.
Ondernemingen gebruiken dezelfde principes bij het opstellen van hun financiële rekeningen. Hierdoor zien vrijwel alle rekeningen van alle ondernemingen er ongeveer hetzelfde uit. Een financial statement is een gestructureerde weergave van de financiële presentatie en positie van een bedrijf. Het doel hiervan is het verschaffen van informatie over de financiële positie, prestatie en de kasstromen. Het bestaat uit:
een overzicht van de financiële positie (balans)
overzicht van het totaal resultaat (winst en verlies rekening)
mutatieoverzicht van het eigen vermogen
kasstroomoverzicht
toelichting
International Accounting Standards (IAS) bieden voor het weergeven van financiële rekeningen van ondernemingen de nodige richtlijnen. De doelstelling van IAS 1 is om een basis voor te schrijven voor de algemene presentatie van jaarrekeningen voor algemene doeleinden om de jaarrekeningen te vergelijken met vorige perioden en met jaarrekeningen van andere ondernemingen. De IAS 1 stelt verplichtingen op voor de presentatie van financial statements en geeft richtlijnen voor de structuur.
Er zijn een aantal algemene kenmerken voor de presentatie van financial statements:
Eerlijk beeld en naleving volgens IFRS
Continuïteitsprincipe
Toerekeningbeginsel
Materialiteit en aggregatie
Compensatie (offsetting)
Frequentie van de verslaggeving: minimaal jaarlijks.
Vergelijkende informatie
Consistentie van de presentatie
Elke onderneming moet een aantal financiële stukken presenteren:
Balans (statement of financial position)
Resultatenrekening (statement of comprehensive income)
Mutatieoverzicht van het eigen vermogen (statement of changes in equity)
Kasstroomoverzicht (statement of cash flows)
Een aantal notities (notes)
Kosten kunnen geanalyseerd worden op twee manieren
Nature: ruwe materialen, afschrijving en personeelskosten
Functie: verkoopkosten, financieringskosten en administratiekosten
De International Accounting Standards Board (IASB) is opgericht in 2001. Haar doelstellingen zijn het toeleggen op het ontwikkelen, voor het algemeen belang, van hoogwaardige wereldwijde standaarden. Deze standaarden moeten zorgen voor transparante en vergelijkbare informatie in jaarrekeningen. De IASB is geselecteerd, overzien en gefinancierd door de International Financial Reporting Standards Foundation. Daarnaast bestaat er ook nog een IFRS Advisory Counsil voor het geven van advies en een IFRS Interpretations Committee.
Ondernemingen zijn verplicht om jaarlijks een audit uit te laten voeren door een onafhankelijke accountant. Wanneer de accountant het jaarverslag correct vindt, geeft hij een goedkeurende accountantsverklaring af. In deze verklaring staat dat het jaarverslag een eerlijk en getrouw beeld geeft van de stand van zaken van het bedrijf en zij goed is opgesteld in overeenstemming met de relevante wetgeving en standaarden voor de jaarrekening.
Corporate governance refereert naar de manier waarop een organisatie is beheerd en gecontroleerd. Daarnaast heeft het ook betrekking op de manier waarop belanghebbenden, zoals aandeelhouders, de bestuurders, met elkaar om gaan. Tussen deze twee speelt ook het 'principal/agency' probleem. De belangen van de aandeelhouders en van de bestuurders verschillen nog wel eens van elkaar.
Het IASB Conceptual Framework wordt ook wel het Conceptual Framework for Financial Reporting genoemd. Dit framework houdt zich bezig met het volgende:
De doelstellingen van financial reporting.
Kwaliteitskenmerken van nuttige financiële informatie.
De definitie, verwerking en waardering van de posten die verwerkt zijn in het jaarverslag.
De concepten van kapitaal en kapitaalonderhoud.
Het jaarverslag moet een getrouwe weergave van de financiële informatie geven. De informatie moet compleet, neutraal en foutloos zijn. Daarnaast moet er worden gekeken naar de relevantie, vergelijkbaarheid, tijdigheid, controleerbaarheid, begrijpelijkheid. Er zijn een aantal waarderingsmethoden:
Historische kosten: kostprijs
Actuele kosten (current cost): vervangingskosten
Realiseerbare waarde: potentiële verkoopprijs
Contante waarde (present value): huidige gedisconteerde waarde van toekomstige kasinstromen.
Het Conceptual Framework onderscheidt twee manieren om het kapitaal aan het einde en het begin van de periode te vergelijken en zo de winst te bepalen:
Financial capital maintenance: winsten zijn alleen verdiend wanneer de financiële omvang van de netto activa aan het einde van de verslagperiode hoger is dan aan het begin van de verslagperiode na correctie van alle bedragen die zijn bijgedragen door de aandeelhouders.
Physical capital maintenance: winsten zijn alleen verdiend wanneer het fysieke operationele vermogen aan het einde van de verslagperiode hoger is dan aan het begin van de verslagperiode na correctie van alle bedragen die zijn bijgedragen door de aandeelhouders.
Het conceptual framework is geen accounting standaard. Daarnaast biedt dit framework fundamentele beginselen en definities die ten grondslag liggen aan de voorbereiding voor het opstellen van de financiële rekeningen. Een van de belangrijkste doelen is om te helpen bij de ontwikkeling en de herziening van de internationale normen.
De algemene doelstelling van de financiële verslaggeving is om financiële informatie te geven die nuttig is voor een breed scala aan gebruikers bij het nemen van beslissingen over het verstrekken van middelen voor de onderneming. De primaire gebruikers van deze financiële rapporten zijn investeerders, kredietverstrekkers en andere crediteuren. Andere gebruikers van de financiële rapporten zijn werknemers, klanten, de overheid en het publiek. De kwalitatieve karakteristieken van een financial statement zijn relevantie en een betrouwbare presentatie. De belangrijkste elementen van financial statements zijn de activia, de schulden, het eigen vermogen, de inkomsten en de uitgaven.
De fair value is de prijs die ontvangen zou worden wanneer het actief verkocht wordt of wanneer een verplichting overgedragen zal worden, op de markt tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum.
De fair value is gebaseerd op de exit price
De fair value is een op de markt gebaseerd meetinstrument
De transactie om het actief te verkopen of de schuld over te dragen moet plaats vinden in de meest gunstige markt
Als de prijs niet direct vast te stellen is, moet de prijs geschat worden op basis van de valuation techniek.
Het meten van de fair value voor een niet-financieel actief berust op het hoogste en best gebruik
Grondslagen voor de financiële verslaggeving zijn specifieke principes, grondslagen, conventies, regels en praktijken die door een entiteit worden toegepast bij de voorbereiding en de presentatie van de jaarrekening. Volledige openbaarmaking van de details van de verandering in een onderneming moet gegeven worden in de toelichting aan de financial statements.
Non-current assets zijn niet-kortlopende activa, ofwijl langlopende activa. Deze activa zijn waarschijnlijk de meest eenvoudige en begrijpelijke posten.
De materiële vaste activa op de balans zijn de bezittingen die gezien kunnen worden en aangeraakt. Het zijn de middelen die een bedrijf gebruikt om inkomsten te genereren. Daarnaast kan deze activa gezien worden als een reflectie van de financiële kracht van een onderneming, en ook als een mate waarin een onderneming zekerheid kan bieden aan investeerders en kredietverstrekkers.
Een actief is een middel dat voortgekomen is uit een gebeurtenis in het verleden, waarover de onderneming beschikkingsmacht heeft en waaruit in de toekomst economische voordelen uit zullen voortkomen. Vaste activa onderscheiden zich van vlottende activa doordat zij meerdere perioden of productiecycli meegaan. Vaste activa gaan langer dan een jaar mee, terwijl vlottende activa korter dan een jaar mee gaat.
Activa worden onderverdeeld:
Immateriële vaste activa
Materiële vaste activa
Financiële vaste activa
Er zijn drie aspecten van de definitie van activa:
Toekomstige economische voordelen
Gebeurtenissen uit het verleden
Gecontroleerd door de onderneming
Met verwerking bedoelen we het rapporteren van een onderdeel door middel van woorden en hoeveelheden in de belangrijkste financiële overzichten zodanig dat het artikel wordt opgenomen in de rekenkundige totalen. Een actief wordt verwerkt als het waarschijnlijk is dat er toekomstig economisch voordeel mee behaald kan worden en de kostprijs of waarde met betrouwbaarheid kan worden vastgesteld.
Recognition heeft twee criteria:
Een onderneming heeft bewijs nodig dat er in de toekomst voordeel behaald zal worden. Een bewijs van eigendom. Voorbeelden zijn een kentekenbewijs, een eigendomsbewijs van onroerend goed of facturen van leveranciers van machines.
De uitwisseling van de transacties die tot de uitgaven gaf in eerste instantie.
Er zijn een aantal items die voldoen aan de criteria van de definitie van een actief, maar falen bij de recognition test. Voorbeelden hiervan zijn
Een kwalitatief product
Een sterkte klantenbasis
Geschoolde arbeidskrachten
We noemen dit non-recognition. Dit houdt in dat alle bovenstaande voldoen aan de voorwaarden van toekomstige economische voordelen, gebeurtenis uit het verleden en gecontroleerd door de onderneming. De bovenstaande hebben allemaal een mate van onzekerheid en falen daardoor voor de recognition test.
Afschrijving is een boekhoudkundige schatting van hoeveel een activa is opgebruikt in het genereren van inkomsten.
Bij het berekenen van de afschrijvingskosten heb je een aantal dingen nodig
Kosten van de activa
Economische levensduur van het actief
Restwaarde: dit is de waarde die het actief nog heeft aan het einde van de economische levensduur.
Afschrijvingskosten zijn kosten die weergegeven moeten worden op de resultatenrekeningen (statement of comprehensive income). Het is mogelijk op verschillende manieren af te schrijven. De twee meest voorkomende manieren zijn de straight line afschrijvingsmethode en de degressieve methode.
Lineaire methode (straight line): gelijke bedragen worden over de gehele levensduur toegerekend.
Afschrijving per jaar = (kosten - restwaarde) / levensduur
Degressieve methode (declining balance): je schrijft ieder jaar af met een bepaald percentage. Dit percentage wordt genomen van de boekwaarde. In het begin van de looptijd wordt er dus meer afgeschreven dan in de latere jaren. Dat komt omdat de boekwaarde telkens minder wordt. Het percentage kan als volgt worden berekend: r = 1 - n √ (restwaarde/kosten)
Jaarwegingsmethode (sum of digits): het afschrijvingspercentage wordt berekend door te kijken naar de resterende en verwachte levensduur. De verwachte levensduur wordt uitgedrukt in getallen en de getallen worden dan opgeteld.
Afschrijvingspercentage = aantal resterende jaren / (verwachte levensduur, uitgedrukt in getallen en opgeteld).
Afschrijvingskosten in een jaar = afschrijvingsbedrag x afschrijvingspercentage in dat jaar.
Productie (Output of usage method): Het afschrijvingspercentage is de verhouding tussen de output in een periode en de totale verwachte output.
Afschrijvingspercentage = output in het jaar / totale verwachte output.
Afschrijvingskosten = afschrijvingsbedrag x afschrijvingspercentage van dat jaar
De initiële kosten van een actief zijn €10.000 en heeft een verwachte looptijd van 3 jaar. De restwaarde aan het einde van de looptijd is €7290.
Linaire methode
(10.000 – 7290) / 3 = €903,33 afschrijvingskosten per jaar
Degressieve methode
Afschrijvingspercentage = 1 - 3√(7290/10.000) = 1 – 0,9 = 0.1 dus 10%
Initiële kosten 10.000
Boekwaarde 9.000
Boekwaarde 8.100
Boekwaarde 7.290
Een pizzarestaurant heeft net een vestiging geopend in Glasgow. Het restaurant koopt een nieuwe pizzaoven voor €110.000. De verwachte levensduur van de oven is vastgesteld op 10 jaar met een restwaarde van 0. De verwachte output van de oven in 10 jaar is 600.000
Jaar 1 30.000 pizza’s
Jaar 2 48.000 pizza’s
Jaar 3 66.000 pizza’s
Jaar 4 78.000 pizza’s
Jaar 5 84.000 pizza’s
Uitwerkingen
Lineaire methode = (110.000 – 0) / 10 = €11.000 per jaar
Degressieve methode met een percentage van 15%
110.000 – (0.15 x 110.000) = 93.500
93.500 – (0.15 x 93.500) = 79.475
79.475 – (0.15 x 79.475) = 67.554 etc etc
Sum of year digits methode
Aantal jaar = 1 + 2 + 3 + 4 + 5 + 6 + 7 + 8 + 9 + 10 = 55
110.000 – (10/55 x 110.000) = 90.000
90.000 – (9/55 x 110.000) = 72.000
72.000 – (8/55 x 110.000) = 56.000
56.000 – (7/55 x 110.000) = 42.000
42.000 – (6/55 x 110.000) = 30.000
Units of production methode
Afschrijvingspercentage jaar 1 = 30.000/600.000 = 5%
Afschrijvingspercentage jaar 2 = 48.000/600.000 = 8%
Afschrijvingspercentage jaar 3 = 66.000/600.000 = 11%
Afschrijvingspercentage jaar 4 = 78.000/600.000 =13%
Afschrijvingspercentage jaar 5 = 84.000/600.000 = 14%
Jaar 1: 110.000 – (0.05 x 110.000) = 104.500
Jaar 2: 104.500 – (0.08 x 110.000) = 95.700
Jaar 3: 95.700 – (0.11 x 110.000) = 85.400
Jaar 4: 85.400 – (0.13 x 110.000) = 71.100
Jaar 5: 71.100 – (0.14 x 110.000) = 55.700
Het is niet altijd gemakkelijk om de historische kostprijs te bepalen, naast de aankoopwaarde of productiekosten moeten ook installatiekosten, reserveonderdelen, toerekenbare indirecte kosten, interest tijdens aanbouw, onderhoud (componentenbenadering) en ontmantelingkosten mee worden genomen.
De restwaarde is een bepaald bedrag dat een bedrijf ontvangt voor het verkopen van een actief aan het einde van zijn levensduur. Bij het berekenen van een afschrijvingspercentage of de restwaarde maken we altijd gebruik van de economische levensduur. Veel activa worden minder efficiënt als ze ouder worden.
Om de restwaarde te bepalen moet er gekeken worden naar:
De lengte van de levensduur
De verwachte conditie aan het einde van de looptijd (dus na de levensduur)
De mogelijke technologische verbeteringen die opgetreden kunnen zijn de afgelopen jaren
Het bedrag dat de onderneming kan ontvangen wanneer men het actief verkoopt.
Het is mogelijk dat er een winst of een verlies wordt gemaakt op de verkoop van een actief. Een winst ontstaat als de verkoopprijs hoger is dan de boekwaarde van het actief en een verlies als de verkoopprijs lager is dan de boekwaarde van het actief. De waarde van een stuk land kan toenemen, als het niet wordt gebruikt voor het onttrekken van mineralen. Dan is er sprake van herwaarderen in de herwaarderingsreserve. De stijging van deze waarde (in dit geval van het land) komt op de balansrekening te staan, niet op resultatenrekening.
Overheidssubsidies worden gedefinieerd als steun in de vorm van geld aan een organisatie indien in het verleden en in de toekomst is voldaan aan bepaalde voorwaarden die betrekking hebben op de werkzaamheden van de organisatie. Deze kunnen gebaseerd zijn op zowel inkomsten als op het vermogen. Wel moet er altijd rekening worden gehouden met eventuele terugvorderingen. Een methode (deferred income method) om met subsidies om te gaan is door het te vermelden als een uitgesteld krediet en dan jaarlijks een deel vrij te geven als inkomsten gedurende de levensduur van het actief. Wanneer de subsidie bij deze methode moet worden terugbetaald, wordt dit eerst verrekend met het saldo op de rekening uitgestelde inkomsten (deferred income account). Een eventueel aanvullend bedrag moet worden verrekend op de resultatenrekening. Een andere methode (netting method) trekt de subsidie af bij het bereiken van de boekwaarde van het actief.
Financieringskosten zijn ook van invloed op de kosten van een actief. Wanneer alle kosten, die nodig zijn om het actief op de locatie en in de positie te brengen om klaar te zijn voor gebruik, in de kostprijs worden opgenomen, worden ook de financieringskosten inbegrepen.
Argumenten om financieringskosten mee te nemen:
Ze worden gemaakt als gevolg van het besluit om het actief aan te schaffen, net als andere kosten als transport en installatiekosten etc.
Het past beter bij het matching principe.
Het geeft een betere vergelijking tussen bedrijven die activa maken en andere bedrijven die de activa kant-en-klaar kopen. Want die verkoopprijs bevat ook de financieringskosten.
Argumenten om de financieringskosten niet op te nemen:
De verwerking van interest kosten moeten consistent zijn. Het maakt niet uit of je de financieringskosten verwerkt als periodieke kosten of als directe kosten van een actief en dan later weer over perioden te verdelen.
Het is moeilijk om financieringskosten op te splitsen per apart actief.
Het is ongepast om de boekwaarde van een actief af te laten hangen van de financieringswijze (lening of eigen vermogen).
Financieringskosten die rechtstreeks toe te kennen zijn aan de verwerving, constructie en productie van een gekwalificeerd actief (qualifying asset) moeten direct worden behandeld als een deel van de kosten van dat actief. Een gekwalificeerd actief is een actief waarvan het een behoorlijke tijd duurt voordat het klaar is voor gebruik (schip/vliegtuig).
Property, plant and equipment zijn materiële zaken die worden gehouden voor de productie of levering van goederen of diensten, om te verhuren of voor administratieve doelen. Hiervan wordt verwacht dat ze meer dan één periode mee gaan. Ze worden verwerkt wanneer verwacht wordt dat er toekomstige economische voordelen mee te behalen zijn en wanneer de kostprijs betrouwbaar kan worden vastgesteld. Onderhoudskosten van deze zaken zijn kosten die rechtstreeks naar de winst- en verliesrekening gaan. Ze worden niet in verband gebracht met de kostprijs. Wanneer er bijvoorbeeld in een vliegtuig nieuwe stoelen worden geplaatst worden deze wel in de boekwaarde opgenomen. Ook met eventuele inspectiekosten moeten rekening worden gehouden.
Activa worden vaak opgenomen tegen kostprijs, wat hoort allemaal bij die kosten?
Aanschafkosten (inclusief import/kortingen etc.) en direct toerekenbare kosten om het actief op de plek en in de juiste conditie te krijgen voor gebruik: installatie/levering/installatie/testkosten etc.
Wat er juist niet bij hoort: onderhoudskosten, kosten van het introduceren (adverteren/promotie), kosten van openen van een nieuw bedrijf op een nieuwe locatie, administratie en andere algemene overhead kosten.
Het is belangrijk om vast te stellen of een item van plant, property and equipment in waarde is veranderd. Een actief kan gewaardeerd worden tegen de historische kostprijs (cost model) of tegen actuele waarde/fair value (revaluation model). De actuele waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld. Dit kan zijn tegen vervangingswaarde, directe- en indirecte opbrengstwaarde.
Bij herwaarderen moeten alle bezittingen uit de desbetreffende groep (land/gebouwen en machines) opnieuw worden bekeken. Dit om te voorkomen dat bedrijven alleen de beste activa gaan herwaarderen. Wanneer een boekwaarde is gestegen door herwaardering, dan moet de toename worden gecrediteerd in een herwaarderingsreserve. Dit moet worden gezien als overig inkomen op de resultatenrekening. Wanneer de boekwaarde is gedaald, moet dit als een verlies naar de winst-en verliesrekening en het herwaarderingsreserve moet worden gedebiteerd.
Carrying value (boekwaarde nu) -/- impairment = Revised carrying value (boekwaarde nieuw)
Gebruik de revised carrying value voor het bepalen van de hoogte van de nieuwe afschrijfkosten.
Hambald Inc heeft gevoelig laboratorium equipment gekocht voor €35.000. Deze equipment heeft een economische levensduur van 5 jaar en de afschrijvingskosten zijn €7.000 per jaar. De verwachte restwaarde is nul. Aan het begin van het derde jaar valt er koffie over een deel van de equipment. Hoewel deze spullen nog gebruikt kunnen worden, wordt geschat dat de waarde is gedaald met €3.000,-
Wat is de boekwaarde aan het begin van het derde jaar?
Hoeveel bedraagt de impairment?
Hoeveel bedragen de afschrijvingskosten na jaar 2?
De boekwaarde aan het begin van het derde jaar = 35.000 – (2 x 7.000) = 21.000
De impairment bedraagt 3.000, want dat is de waardedaling van de equipment.
De boekwaarde in jaar 3 wordt:
Boekwaarde 21.000 - Impairment 3.000 = Nieuwe boekwaarde 18.000
De afschrijvingskosten voor jaar 3 t/m 5 bedragen: 18.000 / 3 = 6.000 per jaar. De impairment van 3.000 wordt in jaar 3 als kosten opgenomen in de resultatenrekening.
Een vastgoedbelegging (investment property) is in bezit van de eigenaar vanwege de mogelijkheid om het te verhuren of vanwege een waardestijging of voor beide. Het zal kasstromen genereren die grotendeels afhankelijk zijn van andere activa van de onderneming. Bijvoorbeeld een stuk land dat gehouden wordt vanwege een waardestijging of een onbeslist toekomstig gebruik. Deze beleggingen worden verwerkt wanneer verwacht wordt er toekomstige economische voordelen mee te behalen en wanneer de kostprijs betrouwbaar kan worden vastgesteld. Deze vastgoedbeleggingen kunnen verwerkt worden tegen historische kostprijs of tegen fair value.
Voorbeelden van vastgoedbeleggingen zijn:
Land dat wordt gehouden voor kapitaal op de lange termijn
Land dat wordt aangehouden voor onbeslist gebruik in de toekomst
Gebouw verhuurd op basis van een operationele lease
Een leegstaand pand aanhouden en dat verhuren op basis van een operationele lease
Een bezitting dat wordt gebouwd of ontwikkeld om te gebruiken als vastgoedbelegging
Vastgoed kan verschillende functies hebben. Vastgoed kan beschikbaar zijn voor de verkoop van bijvoorbeeld voorraden. Daarnaast worden prijsveranderingen tot onder de historische kostprijs ten laste van het resultaat genomen. Vastgoed kan ook voor eigen gebruik zijn, wanneer deze worden gewaardeerd tegen vervangingswaarde worden prijsveranderingen als herwaardering geboekt. Gebouwen en terreinen zijn hier voorbeelden van. De laatste functie van vastgoed kan een belegging zijn. Prijsveranderingen worden ook hier in het resultaat verantwoord.
Immateriële vaste activa zijn lange termijn bezittingen zonder fysieke substantie. Ze zorgen voor toekomstige economische voordelen en ze zijn voortgekomen uit een gebeurtenis in het verleden. De onderneming heeft de beschikkingsmacht over deze immateriële vaste activa.
Voorbeelden van deze activa zijn:
Computersoftware
Patenten
Kopieerrechten
Merknamen
Licenties
Klantenbestanden
Importquota’s
Goodwill
In IAS 38 worden de algemene boekhoudkundige standaarden met betrekking tot de immateriële vaste activa vastgelegd. In IAS 38 worden alle immateriële vaste activa vastgelegd met uitzondering van financiële activa, goodwill, onderzoeks- en ontwikkelingskosten en verzekeringen.
Goodwill is het verschil tussen de aankoopprijs van een bedrijf en de reële waarde van de netto activa. Het is dus het verschil tussen de waarde van een bedrijf als geheel en het totaal van de reële waarde van haar scheiden netto-activa.
De standaarden met betrekking tot de goodwill zijn vastgelegd in IFRS 3.
Voorbeeld:
Aankoopprijs €1.000.000 - Reële waarde netto activa (fair value) €800.000 = Goodwill €200.000
De goodwill kan zowel positief als negatief zijn. Positieve goodwill moet worden erkend in een bedrijfscombinatie als een actief. De betaling is hoger dan de reële waarde van de benodigde netto-activa. Een negatieve goodwill is dus het tegenovergestelde. De betaling is lager dan de reële waarde van de netto-activa.
Voorbeeld:
Investeringskosten €250.000 + Reële waarde niet financiële activa €400.000 + Voorraad €50.000 - Netto financiële activa €100.000 = Negatieve goodwill €300.000
IFRS 3 stelt dat de negatieve goodwill gezien moeten worden als inkomen.
De gekochte goodwill is het extra bedrag dat betaald wordt voor een bedrijf bij een overname en wat normaal zou worden verwacht voor een vergelijkbaar bedrijf met een gelijkwaardige netto activa.
Deze immateriële vaste activa hebben een grotere onzekerheid wat betreft de toekomstige voordelen. Daardoor wordt de verdeling aan perioden lastiger (identificeerbaarheid). Ook zijn de werkelijke kosten van verkrijging lastig te bepalen en daarmee ook de toekomstige voordelen.
De eisen van verwerking van immateriële vaste activa zijn als volgt:
Ze moeten voldoen aan de definitie van activa.
De kostprijs of waarde moet met betrouwbaarheid worden vastgesteld.
Identificeerbaarheid.
Aantoonbaarheid van toekomstige voordelen.
Er zijn een aantal kosten die niet mogen worden geactiveerd:
Opleidingskosten
Onderzoekskosten (in tegenstelling tot ontwikkelingskosten)
Kosten van intern gecreëerde merknamen
Kosten van intern gecreëerde goodwill
Deze kosten gaan direct naar de winst- en verliesrekening.
Er gelden aparte regels voor immateriële activa die:
Verkregen zijn door een aparte transactie; voorbereidingskosten en invoerrechten behoren dan bij de kosten die geactiveerd worden, minus eventuele kortingen.
Verkregen zijn als een deel van een bedrijfscombinatie (een transactie waarbij één of meerdere bedrijven worden verkregen). Het moet dan wel aan de definitie van immateriële activa voldoen en de fair value moet betrouwbaar worden bepaald.
Verkregen zijn door middel van een overheidssubsidie. Het moet dan worden gewaardeerd op fair value.
Verkregen zijn in ruil voor bezittingen. Ook tegen fair value tenzij de ruil geen economische betekenis heeft of deze waarde niet betrouwbaar vast te stellen is.
Intern gecreëerd zijn; het is erg lastig om de kosten en toekomstige economische voordelen te bepalen.
Na de eerste verwerking van een immaterieel actief kan men er voor kiezen om het te blijven waarderen tegen kostprijs (minus de geaccumuleerde afschrijving) of een andere waarde: de actuele waarde. Het actief wordt dan geherwaardeerd tegen een waarde gebaseerd op de reële waarde minus afschrijvingen en impairment. Dit kan alleen in het geval van een actieve markt. Er is sprake van een actieve markt wanneer de producten homogeen zijn, kopers en verkopers normaal kunnen worden gevonden en de prijzen openbaar zijn voor het publiek. Een actieve markt voor merken, muziek- en film publicatierechten etc. bestaat niet, omdat dat unieke activa zijn. Het actuele waarde model mag niet worden toegepast als de activa nog niet eerder zijn herkend als activa en indien de eerste verwerking is gebaseerd op iets anders dan kosten.
Wanneer een immaterieel actief wordt geherwaardeerd moeten ook alle andere activa in dezelfde klasse ook worden geherwaardeerd, behalve activa welke zich niet in een actieve markt bevinden. Wanneer een boekwaarde is gestegen door herwaardering, dan moet de toename worden gecrediteerd in een herwaarderingsreserve. Dit moet worden gezien als overig inkomen op de resultatenrekening. Wanneer de boekwaarde is gedaald, gaat dit als een verlies naar de winst- en verliesrekening en het herwaarderingsreserve moet worden gedebiteerd.
Op immateriële activa moet ook worden afgeschreven. Daarbij wordt gekeken naar de levensduur. Deze levensduur is bepaald (eindig) of onbepaald (oneindig). Wanneer deze levensduur onbepaald is, hoeft er niet op worden afgeschreven. Er moet jaarlijks een impairment worden toegepast. Jaarlijks wordt er gekeken naar de verwachte levensduur. Immateriële activa hoeft niet meer te worden vermeld bij realisatie en wanneer er geen toekomstige economische voordelen te behalen zijn.
Goodwill kan zelf gegenereerd zijn of gekocht. Zelf gegenereerde goodwill mag niet worden vermeld in de financiële jaarstukken. Dan zou een bedrijf zelf de activa een hogere waarde kunnen geven en een sterkere balans kunnen produceren. Er kan op verschillende manieren worden omgegaan met gekochte goodwill. Het kan onder andere worden gezien als een actief en daarover wordt dan jaarlijks afgeschreven. Ook kan de gehele goodwill in één keer worden afgeschreven op reserves. Er zijn nog andere mogelijkheden. Goodwill kan zowel positief als negatief zijn. Een negatieve goodwill kan over een aantal perioden worden afgeschreven aan de winst- en verliesrekening.
Impairment vindt plaats wanneer de boekwaarde groter is dan de realiseerbare waarde.
De boekwaarde is de waarde waartegen het actief op de balans staat nadat de gecumuleerde afschrijvingen en gecumuleerde impairmentverliezen.
De realiseerbare waarde is de hoogste reële waarde min de verkoopkosten.
De bedrijfswaarde is de huidige waarde van geschatte toekomstige kasstromen waarvan wordt verwacht dat zij ontstaan door het gebruik van het actief en door de restwaarde.
De reële waarde is het bedrag dat kan worden verkregen uit de verkoop van een actief in een zakelijke, objectieve transactie tussen kennis en bereidwillige partijen.
De value in use is de contante waarde van de verwachte toekomstige kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit het voortgezet gebruik van een actief en uit zijn vervreemding aan het einde van zijn levensduur.
IAS 36 omvat grond, gebouwen, machines, equipment, goodwill, vastgoedbeleggingen (investment property), immateriële activa en investeringen in dochterondernemingen en joint ventures.
Aanleiding tot een impairmenttoets kunnen interne en/of externe omstandigheden zijn. Bijvoorbeeld: een actief heeft schade opgelopen of is technisch verouderd op grond van innovatie.
Voorbeeld:
Het bedrijf KPA voert een impairment uit van een stuk van de productie van machines op 31 december 2012. De netto cash flows voor de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn respectievelijk €35.000, €30.000 en €15.000. De producent heeft geschat dat het schroot waarde (scrap value) van de machines zou €10.000 in 2015 zijn. KPA leent tegen een percentage van 10%. Bereken de value in use voor de komende jaren.
2013 | 2014 | 2015 | Totaal | |
In euro’s | In euro’s | In euro’s | In euro’s | |
Netto cash flow | 35.000 | 30.000 | 15.000 | 80.000 |
Scrap value | - | - | 10.000 | |
Cash flow | 35.000 | 30.000 | 25.000 | |
Discount rate | 0.909 | 0.826 | 0.751 | |
Present value | 31.815 | 24.780 | 18.775 | 75.370 |
De value in use bedraagt €75.370
Een impairment verlies wordt meteen als een kostenpost naar de winst- en verliesrekening gebracht, tenzij er voor dit actief een herwaarderingsreserve is gevormd. In dat geval wordt deze reserve eerst afgeboekt. Er ontstaat een impairment verlies als de boekwaarde (carrying amount) groter is dan de realiseerbare waarde (recoverable amount).
Carrying amount 80.000 - Recoverable amount 50.000 = Impairment verlies 30.000
Een verzameling van activa kan ook worden afgewaardeerd. Een verzameling van activa wordt een kasstroomgenerende eenheid (cash-generating unit, CGU) genoemd. Een kasstroomgenererende eenheid is de kleinste identificeerbare groep activa, die kasstromen opbrengt die min of meer onafhankelijk zijn van kasstromen van andere activa. Een impairment verlies welke niet aan een specifiek actief kan worden gerelateerd moet verdeeld worden over de kasstroomgenererende eenheid. Eerst wordt de goodwill afgeboekt daarna wordt er naar ratio op basis van de boekwaarde afgewaardeerd. Andere regelgeving schrijft soms eerst af op immateriële activa, daarna de rest aan materiële vaste activa.
Goodwill | 25 | Boekwaarde | 190 |
Immateriële activa | 45 | Realiseerbare waarde | 130 - |
Materiële activa | 120 + | Impairment verlies | 60 |
Boekwaarde | 190 |
Boekwaarde | Impairment | Herziene boekwaarde | |
In miljoenen | In miljoenen | In miljoenen | |
Goodwill | 25 | (25) | - |
Immateriële activa | 45 | (9.5) | 35.5 |
Materiële activa | 120 | (25.5) | 94.5 |
Totaal | 190 | (60) | 130 |
Een impairment verlies moet altijd eerst afgeboekt worden op de goodwill, dus dat is 25 miljoen. Daarna wordt er naar ratio op basis van de boekwaarde afgewaardeerd.
Immateriële activa = 45 / (120 + 45) x (60 – 25) = 9.5 miljoen
Materiële vaste activa = 120 / (120 + 45) x 35 = 25.5 miljoen
Activa die niet zelfstandig kasstromen opleveren, zoals goodwill of andere vaste bedrijfsmiddelen (bijv. hoofdkantoor), worden afgeboekt volgens een bottom-up of top-down toets.
Bottom-up toets: indien ze zijn toe te rekenen aan individuele kasstroomgenererende eenheden.
Top-down toets: indien ze niet zijn toe te rekenen aan individuele maar slechts aan groep van kasstroomgenererende eenheden.
Afboeking van niet zelfstandige activa bij impairment verschilt naar gelang de aard (soort) van deze activa.
Een merk is een geregistreerd handelsmerk van een bepaald product.
Een lease is een contract tussen een lessor en een lessee. De lessor is de juridische eigenaar en de lessee leent een actief van de lessor. De lessor behoudt het eigendom en gaat er mee akkoord het actief uit te lenen aan de lessee voor een bepaalde periode en tegen betaling.
Redenen waarom een organisatie een actief zal leasen:
Het zorgt voor flexibiliteit, als de lessee het actief niet meer nodig heeft kan deze het op elk moment weer teruggeven.
Het voorkomt veroudering, up-to-date activa.
Het heeft belastingsvoordelen.
Het verbetert de cash flow, er hoeven geen grote bedragen worden uitgegeven om activa aan te schaffen.
Bij de lessor staan de geleasede activa op de balans vermeld. Bepaalde leasecontracten worden bij de lessee ook op de balans opgenomen omdat er sprake is van feitelijke overdracht van opbrengsten en risico’s door gebruik van het geleasede actief.
Als de lessee een actief gebruikt voor de grootste deel van de levensduur, betaalt de lessee de volledige kosten (kan meer zijn als de aankoopprijs). De lessee is dan in de zelfde positie wat betreft het hebben van profijt van het actief. Het is alsof deze het actief werkelijk bezit. Het werkelijke eigendom blijft echter nog steeds bij de lessor. Op de balans staan de activa die in gebruik zijn door de lessee en de verplichtingen ten opzichte van de lessor. De kosten van het leasen zijn de interest kosten. Deze kosten kunnen worden berekend door de aankoopprijs van het actief te verminderen met alle lease betalingen die bij elkaar opgeteld zijn. De interest moet worden toegekend aan de winst- en verliesrekening volgens het matching principe.
Hier zijn verschillende methoden voor:
Lineaire methode
Het jaarlijks bedrag aan interest = totale interest kosten / n.
N = aantal perioden die worden gefinancierd.
Sum of digits methode
Het jaarlijkse bedrag aan interest worden bepaald door het aantal resterende jaren te delen door het totaal aantal perioden (S)
S = (n (n+1))/ 2
Actuariële methode
De interest kosten worden verdeeld aan het aantal perioden zodat er een periodieke constant tarief is. Het percentage wordt bepaald met behulp van de tabellen van de present value van de annuïteit.
Door te disconteren kan de huidige waarde (present value) van een bedrag bepaald worden. Dit heeft te maken met het feit dat geld wat je nu ontvangt over een jaar meer waard is.
Naast de interestkosten worden ook de afschrijvingskosten opgenomen in de financiële stukken. Er bestaat ook nog een vorm van niet op de balans vermelde financiering (off balance sheet financing). Dit is het gebruik van bezittingen en gerelateerde verplichtingen welke niet vermeld zijn in de financiële stukken.
Wanneer leases worden weergegeven als activa samen met de bijbehorende verplichtingen, is er sprake van een financiële lease. Alle risico's en beloningen van het eigendom komen toe aan de lessee. Leases die niet zulke eigendomsrechten bevatten en niet worden weergegeven op de balans zijn operationele leases. Betalingen hierbij worden weergegeven in de winst- en verliesrekening. De classificatie van een lease als een operationele lease geeft vaak een beter beeld wat betreft de financiën. Daarom gaat de voorkeur van de lessee ook uit naar een operationele lease. Er kunnen een aantal belangrijke vragen gesteld worden, namelijk waar ligt nou de grens tussen operationele en financiële lease? Heeft de lessee dezelfde risico's en beloningen als een eigenaar? Bij financiële lease heeft de lessee dezelfde risico’s en beloningen als de eigenaar. Bij operationele lease is dit niet het geval.
De risico's die een rol spelen bij het eigendom van een actief zijn diefstal, storing van het actief, onderhoud en verliezen door onbenutte capaciteiten en technologische veroudering. IAS 17 geeft een aantal kenmerken die bij financiële lease horen:
Eigendom van het actief gaat over naar de lessee na afloop van leasecontract.
Leasecontract bevat optie tot koop van actief tegen gunstige prijs.
Leaseperiode vormt aanzienlijk deel van levensduur van actief.
Contante waarde van leasebetalingen is min of meer gelijk aan of groter dan reële waarde van actief.
Het actief is specialistisch en kan in huidige vorm alleen door lessee gebruikt worden.
Een aantal kenmerken die kunnen voorkomen bij een financiële lease:
Als de lessee de lease annuleert, dan draagt de lessee de kosten van de lessor
Verliezen/winsten in de restwaarde komen toe aan de lessee.
Lessee kan de lease voortzetten voor een tweede periode tegen lagere kosten.
Het leasen van een land wordt altijd geclassificeerd als een operationeel actief omdat het een ondefinieerbare levensduur heeft.
Het leasen van een gebouw kan beide vormen aannemen.
Wanneer zowel het gebouw als het land worden verhuurd en de lease van het gebouw neemt de vorm van een financiële lease aan dan moeten de minimale lease betalingen worden verdeeld in verhouding tot de reële waarde van beide bij het begin van de leaseovereenkomst.
Wat openbaar moet worden gemaakt in het jaarverslag met betrekking tot financiële leases:
Voor elke categorie van activa: de netto boekwaarde aan het einde van de verslagperiode.
Een aansluiting tussen het totaal van toekomstige minimale lease betalingen aan het einde van de verslagperiode en de huidige waarde daarvan.
Wat bekend moet worden gemaakt in het jaarverslag met betrekking tot operationele leases:
De hoeveelheid van operationele lease betalingen herkend als kosten in die periode.
Het totaal van toekomstige minimale lease betalingen onder niet-opzegbare operationele lease.
Algemene beschrijving van de belangrijkste lease overeenkomsten. Dit moet details bevatten over vernieuwing en aankoopopties, escalatie bepalingen en de basis waarmee de leasebetalingen zijn berekend.
Er zijn ook een aantal nadelen bij leasen:
Wijsheid van de gebruiker van het jaarverslag; mensen zonder achtergrondinformatie kunnen het jaarverslag anders interpreteren als zij de cijfers afzonderlijk bekijken.
Afhankelijkheid van de toelichting; het jaarverslag moet in zijn geheel worden gelezen om het te kunnen begrijpen, ook de toelichtingen.
In hoeverre moeten toekomstige verplichtingen worden bekendgemaakt? Zoals bijbehorende kosten; verzekering.
Er bestaan ook sale en leaseback overeenkomsten. Hierbij verkoopt een bedrijf (de eigenaar) een actief en krijgt dan onmiddellijk het recht om het actief te gebruiken door middel van een lease. Dit levert ook een belastingvoordeel op voor de lessee. Leaseback bij een financiële lease: de positie van de lessee is voor en na de verkoop hetzelfde. De juridische titel is verkocht aan de lessor maar de lessee houdt het eigendom. Wanneer de verkoopprijs hoger is dan de boekwaarde, dan moet de winst worden gezien als uitgestelde inkomsten en worden verdeeld over de leaseperiode op de winst- en verliesrekening. Leaseback bij een operating lease: de lessor wordt eigenaar. Eventuele verliezen of winsten worden direct op de winst- en verliesrekening geboekt. Het kan ook zijn dat het actief voor minder dan de reële waarde wordt verkocht, maar dit verschil wordt verrekend in de leasetermijnen.
Er zijn een aantal mogelijkheden
(CV = Carrying value = boekwaarde)
(SV = Sales value = verkoopprijs)
(FV = Fair value = reële waarde)
SV
SV
CV
CV
FV
FV
Veel lease bedrijven sporen potentiële klanten aan en moedigen huidige klanten aan om de leases te verlengen door het gebruik van beloningen. Dit kan in de vorm van rentevrije perioden of cash-back aanbiedingen. Deze rentevrije perioden worden lineair ten laste gebracht op de winst- en verliesrekening. De cash-back aanbiedingen worden gezien als een afname van de huurkosten van de lease termijn.
Het bedrag dat de lessee verschuldigd is bij financiële lease wordt door de lessor gezien als een vordering. De vordering heeft de hoogte van de netto investering in de lease. De netto investering omvat de bruto investering (totaal van de minimale lease betalingen) minus de bruto verdiensten verdeeld over toekomstige perioden.
Voorraden zijn korte termijn activa. Er bestaan verschillende voorraden bij productieondernemingen:
Gereed product: voor de verkoop. Bij handelsondernemingen is dit de enige voorraad.
Onderhanden werk: activa in productie.
Grond- en hulpstoffen die nodig zijn voor de productie.
Het matching principe vereist dat de cost of goods sold (inkoopwaarde van de verkochte producten) in mindering wordt gebracht op de ontvangen inkomsten van die periode.
De kostprijs van voorraden bevat alle inkoopkosten en andere kosten die nodig zijn om voorraden op de huidige locatie (transportkosten) en in huidige hoedanigheid te krijgen (conversiekosten). Conversiekosten zijn direct gerelateerd aan de productie en hebben een systematische allocatie van vaste en variabele productie-overhead.
De waardering (valuation) met betrekking tot voorraden kan worden gemaakt op de volgende manieren:
FIFO (First In, First Out): als voorraden worden verkocht of gebruikt in een productieproces, dan worden de oudste als eerst verkocht/gebruikt.
LIFO (Last In, Last Out): de meest recente inkopen worden als eerste gebruikt/verkocht.
Gemiddelde kosten (Weigthed average costs AVCO): geschikt voor identieke voorraden (bijv. zand). De totale kosten worden gedeeld door het aantal eenheden en zo worden de gemiddelde kosten berekend.
Het basis voorraadmodel (base inventory) gaat er vanuit dat een minimale voorraad noodzakelijk is om overeind te blijven. Het gaat uit van de historische kosten.
Voorbeeld:
1 januari beginvoorraad 100 stuks à € 1 = € 100
10 januari verkoop 50 stuks à € 3 = € 150
20 januari inkoop 150 stuks à € 2 = € 300
25 januari verkoop 100 stuks à € 3 = € 300
31 januari eindvoorraad 100 stuks à € ?? = € ??
FIFO continu systeem
Kostprijs 10 januari: 50 * 1 = €50
Kostprijs 25 januari: 50*1 + 50 * 2 = €150
Eindvoorraad: 100 + 300 – 50 – 150 = 200 producten
FIFO periodiek systeem
Eindvoorraad: 100 * 2 = 200 producten
Kostprijs: 100 + 300 – 200 = €200
LIFO continu systeem
Kostprijs 10 januari: 50 * 1 = €50
Kostprijs 25 januari: 100* 2 = €200
Eindvoorraad: 100 + 300 – 50 – 200 = 150 producten
LIFO periodiek systeem
Eindvoorraad: 100 * 1 = 100 producten
Kostprijs: 100 + 300 – 100 = €300
Gemiddelde kosten continu systeem
Kostprijs 10 januari: 50 * 1 = €50
Kostprijs 25 januari: (50 * 1 + 150 * 2 ) / 200 * 100 = €175
Eindvoorraad: 100 + 300 – 50 – 175 = 175 producten
Gemiddelde kosten periodiek systeem
Eindvoorraad: (100 * 1+ 150 * 2 ) / 250 * 100 = 160 producten
Kostprijs: 100 + 300 – 160 = €240
Er kan een perpetual (continu) of een periodieke voorraad waardering zijn. Bij een continu systeem (directe verbruiksmethode) wordt de voorraad continu bijgehouden wanneer producten worden gekocht en verkocht.
Eindvoorraad = beginvoorraad + inkopen – kostprijs verkopen.
Bij een periodiek systeem (indirecte verbruiksmethode) worden de voorraden fysiek geteld op een bepaald moment.
Kostprijs verkopen = beginvoorraad + inkopen – eindvoorraad.
De waardering van voorraden is afhankelijk van verschillende keuzes:
Administratief voorraadsysteem
Continue methode
Periodieke methode
Aanname omtrent administratieve goederenstroom
FIFO
LIFO
Gemiddelde Kosten
Prijsgrondslag
Historische kosten
De kosten van de goederen worden beschikbaar voor verkoop (beginvoorraad + inkopen).
Vervolgens wordt de kostprijs van de verkopen ervan af getrokken (volgens de beginselen van het matching principe) en wordt de eindvoorraad bekend.
IAS 2 stelt dat voorraden moeten worden gewaardeerd tegen het laagste bedrag van de kostprijs of de opbrengstwaarde. De opbrengstwaarde (net realizable value, NRV) is de verwachte verkoopprijs minus de geschatte kosten van voltooiing en die benodigd zijn om het product te verkopen.
Indien kostprijs > NRV dan kunnen niet alle gemaakte kosten worden verrekend en moet de voorraad tegen een lagere prijs worden gewaardeerd. Dat verlies moet worden verrekend in diezelfde periode.
De opbrengstwaarde is de waarde die men ontvangt voor de voorraad op de markt minus eventuele kosten die nodig zijn om de voorraad op de markt te krijgen (verpakken/vervoer). Bij dienstverlenende bedrijven is dit gebaseerd op de contractprijs.
Welke kosten reken je toe aan voorraden?
Direct/variable costing: alle kosten die variëren met de productie worden toegerekend. De vaste kosten gaan direct naar de winst- en verliesrekening.
Absorption costing: alle kosten die verband houden met de productie (loon, grondstof en overhead) worden toegerekend.
Administratiekosten, verkoop en distributiekosten en interestkosten worden normaal gesproken niet aan de producten toegerekend. Zij gaan direct naar de winst- en verliesrekening. Bij de standaard kosten methode wordt uitgegaan van normale niveaus van materialen, leveringen, arbeid, efficiëntie en bezettingsgraad. Op basis daarvan worden de standaardkosten berekend.
De retail methode berekent de kosten van voorraad door de verkoopwaarde van de voorraad te verminderen met de bijpassende brutowinstmarge.
(verkoopwaarde voorraad – brutowinstmarge)
Problemen kunnen ontstaan doordat er verschillende marges worden gebruikt binnen bedrijven. LIFO is niet langer toegestaan.
Bedrijven die diensten verkopen, zoals accountants- of architectenkantoren, moeten kosten identificeren en als voorraad meenemen naar de volgende periode. Dat zijn kosten die gemaakt zijn die betrekking hebben op het leveren van de dienst, direct gerelateerde kosten (reiskosten) en een verdeling van kosten van toezicht en overhead.
Er zijn ook voorraden van onderhanden werk. Dit zijn producten die zich in het tussenliggend stadium van voltooiing bevinden. Hieraan moeten we direct materiaal, directe arbeid en een deel van overhead kosten toerekenen. Als je niet precies kan berekenen hoeveel arbeid/overhead is gebruikt, wordt er gewerkt op basis van een percentage.
Income is een toename in economische voordelen gedurende de accounting periode in de vorm van geldinstroom of verbeteringen van activa en afname van schulden die leiden tot een toename in het eigen vermogen. De bijdragen van de verschaffers van het eigen vermogen zijn daarbij uitgezonderd. Revenue ontstaat door de gewone activiteiten door het bedrijf. De gewone activiteiten zijn de verkoop van goederen, verlenen van diensten en het gebruik van activa door anderen die interest, dividend en royalties opbrengen. Gain daarentegen ontstaat uit de niet-gewone activiteiten (herwaarderen/verkoop vaste activa etc).
Een kritieke gebeurtenis (critical event) is dat punt in de productie of het verkoopproces dat noodzakelijk is voor het verstrekken van voldoende zekerheid dat de opbrengsten zijn verdiend door het bedrijf. Bij de verkoop van producten is dit meestal het punt van bezorging bij de klant. Bij de verkoop van diensten is dit de productie van de dienst. Het is lastig te bepalen wanneer inkomsten moeten worden verwerkt, aangezien het namelijk ook over een periode kan gaan. Inkomsten moeten altijd tegen reële waarde worden verwerkt. Als het betalen van het geld is uitgesteld en de reële waarde minder is dan de nominale waarde, dan moet de reële waarde worden vastgesteld door het disconteren van alle toekomstige ontvangsten. Het verschil tussen de reële waarde en nominale waarde is het interestinkomen van die periode.
Inkomsten, ontstaan door de verkoop van goederen, mogen verwerkt worden als:
De risico's en beloningen van het hebben van het goed zijn overgedragen aan de koper.
De verkoper niet meer beschikt over de bestuurlijke betrokkenheid en effectieve controle over de verkochte goederen.
Het bedrag van inkomsten betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Het waarschijnlijk is dat de economische voordelen van de transactie naar de verkoper gaan.
De kosten met betrekking tot de transactie betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.
Inkomsten, ontstaan door het verrichten van diensten, mogen verwerkt worden als:
Het bedrag van inkomsten betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Het waarschijnlijk is dat de economische voordelen van de transactie naar de verkoper gaan.
Het stadium van voltooiing van de transactie betrouwbaar kan worden gemeten.
De kosten met betrekking tot de transactie betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.
De werkvoortgangmethode (percentage of completion method) kan inkomsten verdelen over het stadium van de voltooiing. Hierbij worden opbrengsten en kosten verantwoord naar ratio van de werkvoortgang. De kosten en de opbrengsten van het project worden jaarlijks naar de resultatenrekening geboekt. Hierbij wordt de balansrekening “onderhanden werk” (OHW) tegen gemaakte kosten en winstopslag gewaardeerd. De periodieke werkvoortgang wordt bepaald door de cumulatieve werkvoortgang aan het begin van de periode af te trekken van die van het einde van de periode.
Werkvoortgang = Kosten reeds verricht werk - Kosten verricht werk en geschat toekomstig werk
Interest, dividend en royalty’s mogen verwerkt worden als het waarschijnlijk is dat de economische voordelen naar het bedrijf gaan en wanneer het bedrag van inkomsten betrouwbaar is vast te stellen. Interest moet worden berekend volgens de effectieve interest methode. Dividend mag worden verwerkt wanneer het is gedeclareerd. Royalty’s mogen worden verwerkt volgens het toerekeningsbeginsel.
Onderhanden projecten beginnen in een bepaalde accountingperiode en eindigen in een andere. De verdeling van de winst is dan lastig te bepalen. Dit kan volgens de werkvoortgangsmethode of volgens de werkrealisatiemethode (completed contract method). Bij deze laatste methode worden opbrengsten en kosten pas verantwoord na voltooiing van het project. Bij de werkrealisatiemethode komt het erop neer dat men de cumulatieve kosten van het project gedurende de tijdsduur van het project tegen kostprijs activeert op de rekening OHW en pas bij voltooiing overboekt naar de resultatenrekening. Dan pas komt de winst tot uitdrukking.
Bij beide methoden is het belangrijk rekening te houden met “gefactureerde termijnen” (progress billings). Deze “gefactureerde termijnen” moeten worden gesaldeerd met het OHW. Als het saldo (per project!) positief is, ontstaat er een debetpost. Als het saldo negatief is, ontstaat er een creditpost. De verwachte verliezen (opbrengst lager dan verwachte kosten) moeten volgens IAS 11 direct naar de resultatenrekening worden geboekt. In dit geval zal het OHW worden afgeboekt tot de netto realiseerbare waarde (opbrengstwaarde minus nog te maken kosten).
Een constructiecontract (construction contracts) is een contract speciaal opgesteld voor het maken van een actief of een combinatie van activa die nauw samenhangen of onderling afhankelijk zijn qua ontwerp, technologie en functie, of hun uiteindelijke doel of gebruik.
Er zijn standaard twee typen van contracten:
Vaste prijs contract (fixed price): er wordt een vaste prijs of een vaste prijs per stuk afgesproken, eventueel rekening houdend met escalatie mogelijkheden.
Cost-plus contract: een vergoeding voor de toegestane of anderzijds gedefinieerde kosten plus een percentage of een vaste vergoeding.
Deze kunnen ook gecombineerd worden. Alle inkomsten die worden verwacht uit een contract vormen de basiscriteria voor de waarschijnlijke ontvangst. Een variatie is een instructie van de klant voor een verandering in de omvang van het werk. Dit kan een toename of afname zijn in de inkomsten. Een vordering komt voor wanneer de aannemer een vergoeding vraagt van de klant voor kosten die niet in de contractprijs zijn opgenomen. Prestatiebeloningen zijn extra betalingen aan de aannemer als specifieke prestatie standaarden zijn gehaald of zelfs zijn overtroffen. Sancties komen voor als er niet wordt voldaan aan de prestatiestandaarden en deze resulteren in een daling van de winst. Algemene administratiekosten, verkoopkosten, research- en ontwikkelingskosten en afschrijvingskosten die niet zijn opgenomen in het contract zijn geen contractkosten.
Wanneer het resultaat niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, worden er nog geen winsten opgenomen. Inkomsten en kosten worden echter wel al opgenomen. Winsten worden dan in een later stadium verwerkt. Eventuele verwachte verliezen gaan direct naar de winst- en verliesrekening.
Aan het einde van de periode moet er ook het één en ander worden opgenomen op de balans wat betreft constructiecontracten. Onder debiteuren wordt het gefactureerde bedrag minus het betaalde bedrag opgenomen. Ook wordt de post ‘contract’ opgenomen. Als deze ''debet'' staat dan betekent dit, dat het gaat om een bruto bedrag verschuldigd door klanten. ''Credit'' betekent dat het om een bruto bedrag gaat, dat aan klanten is verschuldigd. Credit ontstaat wanneer er aan de klant te veel gefactureerd is.
Een resultaat kan betrouwbaar worden vastgesteld wanneer:
De totale contract inkomsten betrouwbaar beoordeeld kunnen worden.
Het waarschijnlijk is dat de klant zal betalen.
Contractkosten die nodig zijn om het project te voltooien en het stadium van voltooiing betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.
Contractkosten duidelijk geïdentificeerd en betrouwbaar gemeten kunnen worden.
Een verplichting (liability) is een verschuldigd bedrag aan het eind van de verslagperiode. Een bedrijf is verplicht dit verschuldigde bedrag te betalen. Een voorbeeld hiervan is een voorraad of andere activa die wel ontvangen is, maar niet betaald zijn. Een ander voorbeeld is een schuld bij de bank. Het betreft een bestaande schuld, die voortkomt uit gebeurtenissen in het verleden, waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom van middelen. Het is belangrijk dat het een bestaande schuld is. Een toekomstige toezegging is geen bestaande schuld: er heeft immers nog geen transactie plaatsgevonden. Verplichtingen vertegenwoordigen dus claims op de activa van een bedrijf. Verplichtingen kunnen in het geval van handelsschulden exacte bedragen zijn, want er zijn waarschijnlijk juridische documenten zoals een factuur. Op een factuur van een leverancier staat meestal het openstaande bedrag in detail beschreven.
Liability | Verplichting | Transfer van economische voordelen | Gebeurtenis uit het verleden |
Rekening-courantkrediet | Terug betalen van rekening-courantkrediet | Geld | Het tekenen van de bankrekening |
Handelsschulden | Het betalen van leveranciers voor de ontvangen goederen en diensten | Geld | Het in ontvangst nemen van de geleverde goederen en diensten en het ontvangen van een factuur van de leverancier |
Belastingen betalen | Het betalen van belasting aan de belastingdienst | Geld | Het maken van de winst die aanleiding geven tot de verschuldigde belasting |
Banklening | Het terug betalen van een lening terug voor een vervaldatum - meestal na een jaar | Geld | Ontvangen van de geleende middelen |
Obligatielening | Het terug betalen van een lening terug voor een vervaldatum - meestal na een jaar | Geld | Ontvangen van de geleende middelen |
Er bestaan zowel kortlopende (current) als langlopende (non-current/long-term) verplichtingen. Een kortlopende verplichting wordt verwacht afgehandeld te worden in de normale cyclus. Dit houdt in binnen een jaar of binnen de verslagperiode. Deze verplichting wordt voornamelijk aangehouden om verhandeld te worden. Langlopende verplichtingen zijn alles wat hier niet aan voldoet. Het is belangrijk dat de verplichting nauwkeurig wordt vastgesteld. Wanneer dit niet lukt, moet er een voorziening (provisions) voor worden vastgesteld. Een voorziening is een verplichting met een onzekere omvang en een onzeker tijdstip van uitstroom. Voorzieningen worden gevormd voor bijvoorbeeld belasting, garanties en reorganisatiekosten.
Een verplichting is een verschuldigde bedrag waarvan het tijdstip en het bedrag met aanzienlijke nauwkeurigheid is vastgesteld. Een voorziening is een verplichting met een onzekere timing en bedrag.
IAS 37 voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa. Voorwaarden om opgenomen te worden als verplichting zijn dat het waarschijnlijk moet zijn dat er een uitstroom van middelen plaatsvindt. Daarnaast moet die uitstroom betrouwbaar gemeten kunnen worden.
Er zijn vier soorten verplichtingen:
Handelscrediteuren: schulden van goederen of diensten die ontvangen zijn van, gefactureerd door, of formeel overeengekomen zijn met de leverancier.
Accruals: schulden van goederen of diensten die ontvangen zijn, maar nog niet betaald, gefactureerd of formeel overeengekomen zijn.
Voorzieningen: huidige verplichting van gebeurtenissen uit het verleden, een betaling is waarschijnlijk en de uitstroom moet betrouwbaar te meten zijn.
Voorwaardelijke verplichtingen (contigent liability): verplichtingen die mogelijk niet voldoen aan de voorwaarden, d.w.z. dat de uitstroom van middelen niet waarschijnlijk is of niet betrouwbaar kan worden ingeschat).
Voorzieningen moeten zo nauwkeurig mogelijk worden ingeschat. Er moet rekening worden gehouden met risico’s en onzekerheden en verwachte kasuitstromen moeten worden gedisconteerd. Aan het einde van het jaar moet er worden gekeken of de voorziening nog langer nodig is.
Naast voorwaardelijke verplichtingen bestaan er ook voorwaardelijke activa. Een voorwaardelijk actief is een actief dat mogelijk voortkomt uit gebeurtenissen in het verleden, waarvan het bestaan wordt bevestigd door het wel of niet voordoen van een onzekere toekomstige gebeurtenis. Deze onzekere gebeurtenis heeft de onderneming niet zelf in handen.
Reorganisaties (restructurings) zijn programma's die door het management zijn gepland en aangestuurd en leiden tot veranderingen in de bedrijfsvoering of in de omvang van het bedrijf. Bijvoorbeeld het verkopen van een nieuwe productlijn of veranderingen in de bedrijfsstructuur. Het punt waarop de verplichting ontstaat wordt in de boeken opgenomen. In een voorziening voor reorganisaties mogen alleen directe kosten veroorzaakt door de reorganisatie worden opgenomen. Voorzieningen kunnen ook worden opgenomen voor milieuredenen, in het geval van een verontreinigde grond, of voor ontmantelingkosten. Voorzieningen mogen alleen gebruikt worden voor het doel waarvoor ze oorspronkelijk zijn samengesteld.
Voorbeeld:
De journaalposten van het ontstaan van een voorziening van €250.000
Resultatenrekening €250.000
aan voorziening voor reorganisatie €250.000
Omdat er uitgaven in verband met een voorziening is ontstaan , wordt het bedrag direct ten laste van de voorziening gelegd die eerder is opgezet. We gaan er vanuit dat er €120.000 is uitgegeven aan de reorganisatie. De journaalposten van de bezetting van een voorziening zijn als volgt:
Voorziening voor reorganisatie €120.000
aan Bank €120.000
Indien de kosten van de reorganisatie ten laste is gelegd van de resultatenrekening, moet die €120.000 uit de voorziening worden gehaald en moet het bedrag gecrediteerd naar de resultatenrekening.
Voorziening voor reorganisatie €120.000
aan resultatenrekening €120.000
Met 'Big bath' accounting wordt het maken van voorzieningen bedoeld om de winst te effenen zonder dat er met zekerheid kan worden gezegd dat de voorzieningen daadwerkelijk nodig waren in de daaropvolgende perioden. Deze mogelijkheid voor creatief boekhouden laat zien dat een standaard op dit gebied noodzakelijk is.
Na de verslagperiode kan het enige tijd duren voordat er zekerheid is met betrekking tot een aantal verplichtingen. Daarom kan het maken van een jaarverslag ook een lange tijd duren. Een aanpassingsgebeurtenis (adjusting event) is een gebeurtenis na de verslagperiode dat meer inzicht biedt in de toestand van het bedrijf aan het einde van de periode. Op basis hiervan wordt de boekhouding aangepast. Bijvoorbeeld het krijgen van informatie dat een actief was afgewaardeerd. Een niet tot een aanpassing leidende gebeurtenis (non-adjusting event) is een gebeurtenis na de verslagperiode die duidt op een toestand na de verslagperiode. Een voorbeeld hiervan is een aankondiging van het plan om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen. Alleen wanneer dividend wordt aangekondigd voor het einde van de periode moet het worden meegenomen in de boekhouding.
Een financieel instrument is elk contract dat aanleiding geeft tot een financieel actief bij één partij en een financiële verplichting of eigen vermogen instrument bij een andere partij. Primaire financiële instrumenten zijn het ontvangen en betalen van geld of het hebben van een recht op geld (debiteuren) of de verplichting tot betalen (crediteuren).
Een financieel actief is elk actief dat:
Een liquide middel is
Een eigen vermogensinstrument is van een andere partij
Contractueel recht verstrekt tot het ontvangen van liquide middelen of andere financiële activa van een andere partij of tot het uitwisselen van een financieel actief onder gunstige voorwaarden.
Een financiële verplichting is een contractuele plicht tot het betalen van liquide middelen of andere financiële activa aan een andere partij of het uitwisselen van een financieel actief onder gunstige voorwaarden.
Een eigenvermogensinstrument is elk contract dat getuigt van een resterend belang in de activa van een onderneming, na aftrek van de schulden. Aandelen, warrants en optierechten op het kopen van een aandeel vallen hier ook onder.
Een derivaat is een financieel middel dat verandert in waarde door een onderliggend economisch item, het vereist geen of een kleine investering en wordt verrekend op een toekomstige datum. Bijvoorbeeld opties of wisseltermijn contracten.
Samengestelde financiële instrumenten (compound financial instruments) hebben een verplicht component en een eigen vermogen component. Deze moeten apart voorkomen in de administratie. Een voorbeeld zijn converteerbare schulden. Deze kunnen worden omgezet in aandelen op verzoek van de geldschieter.
De financiële instrumenten mogen alleen verantwoord worden in de administratie wanneer de onderneming partij wordt aan de contractuele bepalingen van het instrument. Initieel gebeurt dit tegen reële waarde (fair value) plus eventuele direct toerekenbare transactiekosten. Daarna is het afhankelijk van categorieën/kenmerken van het financieel instrument.
Er bestaan vier categorieën:
Held to maturity investments (HTM): obligaties. Vaste of vast te stellen betalingen met een vaste looptijd. Gewaardeerd tegen geamortiseerd kostprijs tegen de effectieve interest methode.
Loans and receivables (LaR): debiteuren, personeelsleningen. Vaste of vast te stellen betalingen die niet op de actieve markt zijn genoteerd. Gewaardeerd tegen geamortiseerd kostprijs tegen de effectieve interest methode.
Financial assets at fair value through profit and loss (FVPL): aandelen, opties. Het doel is het genereren van winsten door korte termijn fluctuaties.
Deze worden gewaardeerd tegen de fair value. De marktwaarde is de beste.
Available for sale financial assets (AFS): alles wat niet aan het bovenstaande voldoet. Bijvoorbeeld aandelen in private organisaties die niet op de markt zijn te verhandelen. Gewaardeerd tegen de fair value.
In geval van impairment moeten waardeverliezen van elke categorie worden afgeboekt en naar de winst- en verliesrekening worden gebracht. Bij verkoop van available for sale financial assets (AFS) worden eerdere waardeveranderingen via eigen vermogen alsnog naar de winst- en verliesrekening gebracht. Herclassificatie van een instrument naar een andere categorie is mogelijk, behalve vanuit de financial assets at fair value through profit and loss (FVPL) categorie. Dus eens een FVPL altijd een FVPL.
Financiële verplichtingen worden initieel tegen reële waarde (fair value) gewaardeerd en vervolgens tegen de geamortiseerde kostprijs (effectieve interestmethode). Uitzondering zijn derivaten. Deze worden tegen de reële waarde gewaardeerd, waarbij waardeveranderingen naar de winst- en verliesrekening gaan (FVPL).
Er zijn drie belangrijke risico's met betrekking tot financiële instrumenten:
Krediet risico: wanneer de ene partij er niet in slaagt de obligatie af te betalen.
Liquiditeit risico: moeilijkheden in het betalen van schulden.
Markt risico: reële waarde fluctueert door veranderingen in markt prijzen.
Er zijn drie risico's als gevolg van veranderingen in de marktprijs:
Valuta risico: veranderingen in wisselkoersen.
Interest risico: veranderingen in interest percentages.
Ander prijs risico: specifieke factoren met betrekking op het financiële instrument.
Om te overleven is het voor een bedrijf essentieel om liquide middelen/contant geld binnen te krijgen. Er is een duidelijk onderscheid tussen liquide middelen (cash) en winst (winst). Op de balans (statement of financial position) staan de balansen van bezittingen en schulden. De resultatenrekening (statement of comprehensive income) laat inkomsten en kosten zien. Winst of verlies van de verkoop van vaste activa hebben invloed op de winst, maar niet op de liquide middelen. Het doel van het kasstroomoverzicht (statement of cash flows) is om een verklaring te geven voor het veranderen van het saldo liquide middelen.
Kasstroomoverzicht in €
Winst voor de periode | 300 |
afname in de voorraden | +210 |
stijging in de handelsschulden | +65 |
575 | |
stijging van de handelsvorderingen | -150 |
Stijging in kas | 425 |
Liquide middelen bestaan uit het kasgeld en direct opvraagbare tegoeden.
Kas equivalenten (cash equivalents) zijn kortlopende liquide beleggingen die onmiddellijk kunnen worden omgezet in liquide middelen en die onderhevig zijn aan een verwaarloosbaar risico van waardeveranderingen. Ze worden gehouden met het doel om aan korte termijn contante verplichtingen te voldoen, niet als investering.
Rekening-courantkrediet en de handelsschulden vallen onder de kortlopende schulden en handelsvorderingen en bank deposito rekeningen vallen onder de kortlopende activa.
Het kasstroomoverzicht bestaat uit drie onderdelen:
Operationele activiteiten: dit zijn de voornaamste opbrengst genererende activiteiten van een bedrijf. Daarnaast zijn dit andere activiteiten die geen investerings- of financieringsactiviteiten zijn. Voorbeelden zijn betalingen aan leveranciers, werknemers, belastingdienst (of teruggave). Ontvangsten door de verkoop van goederen en vergoedingen, royalties etc.
Investeringsactiviteiten: verwerving en desinvesteringen van vaste activa en andere investeringen die niet bij kasequivalenten horen. Voorbeelden zijn betalingen of ontvangsten van de (ver)koop van vaste activa en/of van de (ver)koop van eigen of vreemd vermogen. Vorderingen en leningen gemaakt en terugbetaald door anderen. Betalingen en ontvangsten van toekomstige, optie- en swap contracten.
Financieringsactiviteiten: dit zijn activiteiten die resulteren in veranderingen in omvang en samenstelling van ingebracht eigen vermogen en leningen. Voorbeelden hiervan zijn het uitgeven en terugkoop van aandelen, uitgifte en aflossing van obligaties en andere lange termijn leningen en betalingen onder een lease.
Om de kasstroom van operationele activiteiten vast te stellen kunnen twee methoden worden gebruikt: de directe en indirecte methode.
De indirecte methode gaat uit van de operationele winst en maakt dan aanpassingen voor niet contante lasten.
De directe methode laat de individuele operationele geldontvangsten van klanten en de gelduitgaven aan leveranciers en werknemers zien.
Operationele winst
+ afschrijvingskosten
+ boekverlies bij verkoop of - boekwinst bij verkoop
+ afname in vlottende activa of - toename in vlottende activa
- afname vlottende passiva of + afname in vlottende passiva
- betaalde belasting
= operationele kasstroom
Kas ontvangen van klanten
- Kas betaald aan leveranciers
- Kas betaald aan werknemers
- Betaalde belasting
= operationele kasstroom
De investeringskasstroom wordt als volgt berekend:
Aankoop van vaste activa
+ Verkoop van vaste activa
= investeringskasstroom
De financieringskasstroom wordt als volgt berekend:
Gedeclareerd dividend aan het begin van de periode
+ Voorgesteld dividend
- Gedeclareerd dividend aan het einde van de periode
= Betaald dividend
+ Eventuele uitgifte van een obligatie
= financieringskasstroom.
Tenslotte worden deze bij elkaar op gesteld om tot een kasstroomoverzicht te komen:
Operationele kasstroom
+Investeringskasstroom
+Financieringskasstroom
= Netto kasstroom = verandering in liquide middelen over de periode.
Conversie (conversion) is het wisselen van een valuta in een andere valuta. Translatie (translation) is echter het uitdrukken van een andere valuta in de valuta van het verslaggevende bedrijf. De functionele valuta is de valuta van de primaire economische omgeving waarin de onderneming opereert. Dit hoeft niet de lokale valuta te zijn, maar dit is meestal wel het geval. De valuta waarin de jaarrekening is gepresenteerd is de presentatie valuta. Om transacties in vreemde valuta te verwerken, moet de onderneming deze transacties eerst omzetten in de presentatie valuta.
Wanneer een onderneming een transactie aangaat met een buitenlandse onderneming dan is de wisselkoers de koers die op het moment van de transactie gebruikt wordt: de 'spot' rate. Monetaire activa en verplichtingen (zoals liquide middelen, crediteuren en debiteuren) moeten worden omgerekend tegen de wisselkoers aan het einde van de verslagperiode: de 'closing' rate. Niet-monetaire items (voorraad, gebouwen etc) worden meestal gemeten tegen historische kostprijs en moeten worden omgerekend tegen de wisselkoers op de datum dat deze items waren gekocht: de 'historic' rate. Maar als de boekwaarde van niet-monetaire items wordt bepaald door het vergelijken van twee bedragen dan wordt de kostprijs of boekwaarde omgerekend tegen de 'spot' rate en de net realizable value tegen de 'closing' rate. Wanneer niet-monetaire items worden omgerekend tegen reële waarde, de wisselkoers die dan gebruikt wordt is die op het moment dat de reële waarde is vastgesteld.
Doordat goederen meestal niet meteen worden betaald kunnen er winsten of verliezen ontstaan door de wisselkoers. Om het risico van wisselkoersveranderingen te beperken kan men indekkingen (hedges) tegen individuele transacties maken. Om het risico omtrent de wisselkoers te verminderen kan een bedrijf van te voren een andere valuta inkopen (buying forward).
Een eventuele dochteronderneming kan in het buitenland zijn gevestigd. Deze buitenlandse dochteronderneming voert haar boekhouding ook in de valuta van dat land; de lokale valuta. Wanneer er geconsolideerde jaarrekening wordt opgesteld, moeten ook deze gegevens worden omgezet in de valuta van de moederonderneming. Eventuele winst en verliessaldo's van valutatransacties worden ook geboekt.
Het vertalen naar de presentatie valuta kan door middel van:
Tijdelijke methode (temporal method): monetaire activa en verplichtingen worden moeten worden omgerekend tegen de 'closing' rate. Niet-monetaire items tegen historische kostprijs en moeten worden omgerekend tegen de wisselkoers op de datum dat deze items waren gekocht: de 'historic' rate.
Slotkoers methode (closing rate method) of de netto investeringsmethode: bij deze methode wordt er bij het waarderen van de balansposten geen onderscheid gemaakt tussen monetaire en niet-monetaire posten. Deze worden allemaal tegen de closing rate gewaardeerd. Inkomsten en kosten worden verrekend door middel van gemiddelde wisselkoersen gedurende de periode.
Er zijn nog twee andere methodes:
Current/non-current methode: alle vlottende activa en passiva worden omgerekend tegen de actuele wisselkoers. Vaste activa en passiva worden omgerekend tegen historische koers.
Monetaire/geen-monetaire methode: Monetaire activa en passiva worden omgerekend tegen de actuele wisselkoers. Niet-monetaire activa en passiva tegen historische koers.
Temporal method ziet de dochteronderneming als een uitbreiding van de moedermaatschappij en behandelt de transacties alsof ze door het moederbedrijf zijn uit gevoerd. Het wordt gebruikt wanneer de handel van de buitenlandse onderneming meer afhankelijk is van de economische omgeving van de valuta van de moederonderneming dan van de eigen verslaggevingsvaluta.
Closing rate method wordt gebruikt wanneer de buitenlandse dochteronderneming haar activiteiten op dagelijkse basis uitvoert als een afzonderlijke, autonome, semi- onafhankelijke eenheid. De moedermaatschappij is niet betrokken in de dagelijkse gang van zaken.
De financiële boekhouding houdt zich bezig met het opnemen, classificeren, samenvatten en rapporteren van de transacties verricht door een entiteit van financiële aard.
Er zijn 2 structuurtypes waarin een bedrijf gestructureerd kan zijn namelijk unincorporated (zonder rechtspersoonlijkheid) en incorporated (met rechtspersoonlijkheid). Incorporated is te onderscheiden in private en public company.
Er moeten financiële overzichten worden opgesteld om bedrijfsinformatie over te brengen aan de aandeelhouders en kapitaalverschaffers. De belangrijkste gebruikers van financial statements zijn investeerders, kredietverstrekkers, leveranciers, werknemers, klanten, de overheid/ overheidsinstanties en het publiek. Deze verslaggeving moet voldoen aan bepaalde regels: General Accepted Accounting Principles (GAAP).
Het regulation framework zijn voorschriften en regels over financiële verslaglegging en bestaat uit de volgende componenten:
Accounting standards: de financiële rekeningen van een onderneming een ‘true and fair’ view moeten geven van hun financiële zaken. Europa heeft de International Financial Reporting Standards (IFRS).
Stock Exchange voorschriften: voorschriften zijn regels waaraan bedrijven zich moeten houden als hun aandelen worden aangeboden op de beurs.
Het aandelen kapitaal (share capital) kan verschillende aandelen hebben van verschillende nominale waardes.
Share primium (het agio) is de hoeveelheid groter dan de nominale waarde.
Aandelen zijn onder te verdelen in twee categorieën namelijk gewone aandelen en geprefereerde aandelen:
Gewone aandelen: elk aandeel vertegenwoordigt een gelijk belang in het eigendom van het bedrijf.
Preferente aandelen zijn aandelen die als eerst recht hebben op dividend.
Ingehouden winsten: winsten na belastingen die het bedrijf terug keert in de eigen onderneming.
Herwaarderingsreserve: waardestijging van de activa. Omdat deze reserve geen vorm van inkomsten is, mag de onderneming de herwaarderingsreserve niet gebruiken om dividend uit te keren.
Algemene reserve: wordt gebruikt voor de uitkering van dividend.
Een financial statement is een gestructureerde weergave van de financiële presentatie en positie van een bedrijf. Het doel hiervan is het verschaffen van informatie over de financiële positie, prestatie en de kasstromen.
De IASB is geselecteerd, overzien en gefinancierd door de International Financial Reporting Standards Foundation. Daarnaast bestaat er ook nog een IFRS Advisory Counsil voor het geven van advies en een IFRS Interpretations Committee.
Ondernemingen zijn verplicht om jaarlijks een audit uit te laten voeren door een onafhankelijke accountant. Wanneer de accountant het jaarverslag correct vindt, geeft hij een goedkeurende accountantsverklaring af. In deze verklaring staat dat het jaarverslag een eerlijk en getrouw beeld geeft van de stand van zaken van het bedrijf en zij goed is opgesteld in overeenstemming met de relevante wetgeving en standaarden voor de jaarrekening.
Corporate governance refereert naar de manier waarop een organisatie is beheerd en gecontroleerd. Daarnaast heeft het ook betrekking op de manier waarop belanghebbenden, zoals aandeelhouders, de bestuurders, met elkaar om gaan. Tussen deze twee speelt ook het 'principal/agency' probleem.
Het jaarverslag moet een getrouwe weergave van de financiële informatie geven. De informatie moet compleet, neutraal en foutloos zijn.
Er zijn een aantal waarderingsmethoden namelijk op basis van historische kosten, actuele kosten, realiseerbare waarde en de contante waarde.
Het Conceptual Framework onderscheidt twee manieren om het kapitaal aan het einde en het begin van de periode te vergelijken en zo de winst te bepalen. Deze zijn de financial capital maintenance en de physical capital maintenance.
Het conceptual framework fundamentele beginselen en definities die ten grondslag liggen aan de voorbereiding voor het opstellen van de fiannciële rekeningen.
De algemene doelstelling van de financiële verslaggeving is om financiële informatie te geven die nuttig is voor een breed scala aan gebruikers bij het nemen van beslissingen over het verstrekken van middelen voor de onderneming.
De kwalitatieve karakteristieken van een financial statement zijn relevantie en een betrouwbare presentatie.
De belangrijkste elementen van financial statements zijn de activia, de schulden, het eigen vermogen, de inkomsten en de uitgaven.
De fair value is de prijs die ontvangen zou worden wanneer het actief verkocht wordt of wanneer een verplichting overgedragen zal worden, op de markt tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum.
Grondslagen voor de financiële verslaggeving zijn specifieke principes, grondslagen, conventies, regels en praktijken die door een entiteit worden toegepast bij de voorbereiding en de presentatie van de jaarrekening.
Non-current assets zijn niet-kortlopende activa, ofterwijl langlopende activa.
De materiële vaste activa op de balans zijn de bezittingen die gezien kunnen worden en aangeraakt. Het zijn de middelen die een bedrijf gebruikt om inkomsten te genereren.
Een actief is een middel dat voortgekomen is uit een gebeurtenis in het verleden, waarover de onderneming beschikkingsmacht heeft en waaruit in de toekomst economische voordelen uit zullen voortkomen. Activa worden onderverdeeld in immateriële vaste activa, materiële vaste activa en financiële vaste activa.
Met verwerking bedoelen we het rapporteren van een onderdeel door middel van woorden en hoeveelheden in de belangrijkste financiële overzichten zodanig dat het artikel wordt opgenomen in de rekenkundige totalen.
Een actief wordt verwerkt als het waarschijnlijk is dat er toekomstig economisch voordeel mee behaald kan worden en de kostprijs of waarde met betrouwbaarheid kan worden vastgesteld.
Afschrijving is een boekhoudkundige schatting van hoeveel een activa is opgebruikt in het genereren van inkomsten. Het is mogelijk op verschillende manieren af te schrijven namelijk de lineaire afschrijvingsmethode, de degressieve methode, jaarwegingsmethode en de productie methode.
De restwaarde is een bepaald bedrag dat een bedrijf ontvangt voor het verkopen van een actief aan het einde van zijn levensduur.
Het is mogelijk dat er een winst of een verlies wordt gemaakt op de verkoop van een actief. Een winst ontstaat als de verkoopprijs hoger is dan de boekwaarde van het actief en een verlies als de verkoopprijs lager is dan de boekwaarde van het actief.
Een gekwalificeerd actief is een actief waarvan het een behoorlijke tijd duurt voordat het klaar is voor gebruik (schip/vliegtuig).
Property, plant and equipment zijn materiële zaken die worden gehouden voor de productie of levering van goederen of diensten, om te verhuren of voor administratieve doelen.
Een actief kan gewaardeerd worden tegen de historische kostprijs (cost model) of tegen actuele waarde/fair value (revaluation model).
Wanneer een boekwaarde is gestegen door herwaardering, dan moet de toename worden gecrediteerd in een herwaarderingsreserve.
Een vastgoedbelegging (investment property) is in bezit van de eigenaar vanwege de mogelijkheid om het te verhuren of vanwege een waardestijging of voor beide. Het zal kasstromen genereren die grotendeels afhankelijk zijn van andere activa van de onderneming.
Vastgoed kan verschillende functies hebben. Vastgoed kan beschikbaar zijn voor de verkoop van bijvoorbeeld voorraden. Daarnaast worden prijsveranderingen tot onder de historische kostprijs ten laste van het resultaat genomen. Vastgoed kan ook voor eigen gebruik zijn. De laatste functie van vastgoed kan een belegging zijn. Prijsveranderingen worden ook hier in het resultaat verantwoord.
Immateriële vaste activa zijn lange termijn bezittingen zonder fysieke substantie. Ze zorgen voor toekomstige economische voordelen en ze zijn voortgekomen uit een gebeurtenis in het verleden.
Goodwill is het verschil tussen de aankoopprijs van een bedrijf en de reële waarde van de netto activa. Het is dus het verschil tussen de waarde van een bedrijf als geheel en het totaal van de reële waarde van haar scheiden netto-activa.
De goodwill kan zowel positief als negatief zijn. Positieve goodwill: de betaling is hoger dan de reële waarde van de benodigde netto-activa. Negatieve goodwill is dus het tegenovergestelde.
IFRS 3 stelt dat de negatieve goodwill gezien moeten worden als inkomen.
De gekochte goodwill is het extra bedrag dat betaald wordt voor een bedrijf bij een overname en wat normaal zou worden verwacht voor een vergelijkbaar bedrijf met een gelijkwaardige netto activa.
De eisen van verwerking van immateriële vaste activa zijn als volgt: ze moeten voldoen aan de definitie van activa. De kostprijs of waarde moet met betrouwbaarheid worden vastgesteld. Identificeerbaarheid. Aantoonbaarheid van toekomstige voordelen.
Waarderen tegen de actuele waarde: het actief wordt dan geherwaardeerd tegen een waarde gebaseerd op de reële waarde minus afschrijvingen en impairment.
Actieve markt: wanneer de producten homogeen zijn, kopers en verkopers normaal kunnen worden gevonden en de prijzen openbaar zijn voor het publiek.
Wanneer een boekwaarde is gestegen door herwaardering, dan moet de toename worden gecrediteerd in een herwaarderingsreserve. Dit moet worden gezien als overig inkomen op de resultatenrekening.
Op immateriële activa moet ook worden afgeschreven. Daarbij wordt gekeken naar de levensduur. Deze levensduur is bepaald (eindig) of onbepaald (oneindig).
Impairment vindt plaats wanneer de boekwaarde groter is dan de realiseerbare waarde.
De boekwaarde is de waarde waartegen het actief op de balans staat nadat de gecumuleerde afschrijvingen en gecumuleerde impairmentverliezen. De realiseerbare waarde is de hoogste reële waarde min de verkoopkosten.
De bedrijfswaarde is de huidige waarde van geschatte toekomstige kasstromen waarvan wordt verwacht dat zij ontstaan door het gebruik van het actief en door de restwaarde.
De reële waarde is het bedrag dat kan worden verkregen uit de verkoop van een actief in een zakelijke, objectieve transactie tussen kennis en bereidwillige partijen.
De value in use is de contante waarde van de verwachte toekomstige kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit het voortgezet gebruik van een actief en uit zijn vervreemding aan het einde van zijn levensduur.
Aanleiding tot een impairmenttoets kunnen interne en/of externe omstandigheden zijn. Bijvoorbeeld: een actief heeft schade opgelopen of is technisch verouderd op grond van innovatie.
Een impairment verlies wordt meteen als een kostenpost naar de winst- en verliesrekening gebracht, tenzij er voor dit actief een herwaarderingsreserve is gevormd. In dat geval wordt deze reserve eerst afgeboekt. Er ontstaat een impairment verlies als de boekwaarde (carrying amount) groter is dan de realiseerbare waarde (recoverable amount).
Een verzameling van activa kan ook worden afgewaardeerd. Een verzameling van activa wordt een kasstroomgenerende eenheid (cash-generating unit, CGU) genoemd. Een kasstroomgenererende eenheid is de kleinste identificeerbare groep activa, die kasstromen opbrengt die min of meer onafhankelijk zijn van kasstromen van andere activa. Een impairment verlies welke niet aan een specifiek actief kan worden gerelateerd moet verdeeld worden over de kasstroomgenererende eenheid. Eerst wordt de goodwill afgeboekt daarna wordt er naar ratio op basis van de boekwaarde afgewaardeerd. Andere regelgeving schrijft soms eerst af op immateriële activa, daarna de rest aan materiële vaste activa.
Activa die niet zelfstandig kasstromen opleveren, zoals goodwill of andere vaste bedrijfsmiddelen (bijv. hoofdkantoor), worden afgeboekt volgens een bottum-up of top-down toets:
Bottom-up toets: indien ze zijn toe te rekenen aan individuele kasstroomgenererende eenheden.
Top-down toets: indien ze niet zijn toe te rekenen aan individuele maar slechts aan groep van kasstroomgenererende eenheden.
Een lease is een contract tussen een lessor en een lessee. De lessor is de juridische eigenaar en de lessee leent een actief van de lessor. De lessor behoudt het eigendom en gaat er mee akkoord het actief uit te lenen aan de lessee voor een bepaalde periode en tegen betaling.
Bij de lessor staan de geleasede activa op de balans vermeld. Bepaalde leasecontracten worden bij de lessee ook op de balans opgenomen omdat er sprake is van feitelijke overdracht van opbrengsten en risico’s door gebruik van het geleasede actief.
Als de lessee een actief gebruikt voor de grootste deel van de levensduur, betaalt de lessee de volledige kosten. De lessee is dan in de zelfde positie wat betreft het hebben van profijt van het actief. Het is alsof deze het actief werkelijk bezit. Het werkelijke eigendom blijft echter nog steeds bij de lessor. Op de balans staan de activa die in gebruik zijn door de lessee en de verplichtingen ten opzichte van de lessor. De kosten van het leasen zijn de interest kosten.
De interest moet worden toegekend aan de winst- en verliesrekening volgens het matching principe. Hier zijn verschillende methoden voor namelijk de lineaire methode, de sum of digits methode en de actuariële methode. De interest kosten worden verdeeld aan het aantal perioden zodat er een periodieke constant tarief is. Het percentage wordt bepaald met behulp van de tabellen van de present value van de annuïteit.
Door te disconteren kan de huidige waarde (present value) van een bedrag bepaald worden. Dit heeft te maken met het feit dat geld wat je nu ontvangt over een jaar meer waard is.
Naast de interestkosten worden ook de afschrijvingskosten opgenomen in de financiële stukken. Er bestaat ook nog een vorm van niet op de balans vermelde financiering (off balance sheet financing). Dit is het gebruik van bezittingen en gerelateerde verplichtingen welke niet vermeld zijn in de financiële stukken.
Wanneer leases worden weergegeven als activa samen met de bijbehorende verplichtingen, is er sprake van een financiële lease. Alle risico's en beloningen van het eigendom komen toe aan de lessee. Leases die niet zulke eigendomsrechten bevatten en niet worden weergegeven op de balans zijn operationele leases. Bij financiële lease heeft de lessee dezelfde risico’s en beloningen als de eigenaar. Bij operationele lease is dit niet het geval.
De risico's die een rol spelen bij het eigendom van een actief zijn diefstal, storing van het actief, onderhoud en verliezen door onbenutte capaciteiten en technologische veroudering. IAS 17 geeft een aantal kenmerken die bij financiële lease horen.
Er bestaan ook sale en leaseback overeenkomsten. Hierbij verkoopt een bedrijf een actief en krijgt dan onmiddellijk het recht om het actief te gebruiken door middel van een lease. Dit levert ook een belastingvoordeel op voor de lessee.
Leaseback bij een financiële lease: de positie van de lessee is voor en na de verkoop hetzelfde.
Leaseback bij een operating lease: de lessor wordt eigenaar.
Het bedrag dat de lessee verschuldigd is bij financiële lease wordt door de lessor gezien als een vordering. De vordering heeft de hoogte van de netto investering in de lease.
Voorraden zijn korte termijn activa. Er bestaan verschillende voorraden bij productieondernemingen namelijk voorraad gereed product, onderhanden werk en grond- en hulpstoffen.
Het matching principe vereist dat de cost of goods sold in mindering wordt gebracht op de ontvangen inkomsten van die periode.
De kostprijs van voorraden bevat alle inkoopkosten en andere kosten die nodig zijn om voorraden op de huidige locatie en in huidige hoedanigheid te krijgen.
Conversiekosten zijn direct gerelateerd aan de productie en hebben een systematische allocatie van vaste en variabele productie-overhead.
Voorraden kunnen op drie manieren gewaardeerd worden namelijk op basis van de FIFO, LIFO en gemiddelde kosten methode.
Er kan een continu of een periodieke voorraad waardering zijn. Bij een continu systeem wordt de voorraad continu bijgehouden wanneer producten worden gekocht en verkocht. Bij een periodiek systeem worden de voorraden fysiek geteld op een bepaald moment.
IAS 2 stelt dat voorraden moeten worden gewaardeerd tegen het laagste bedrag van
de kostprijs of de opbrengstwaarde. De opbrengstwaarde (net realizable value, NRV) is de verwachte verkoopprijs minus de geschatte kosten van voltooiing en die benodigd zijn om het product te verkopen.
De opbrengstwaarde is de waarde die men ontvangt voor de voorraad op de markt minus eventuele kosten die nodig zijn om de voorraad op de markt te krijgen (verpakken/vervoer). Bij dienstverlenende bedrijven is dit gebaseerd op de contractprijs.
Welke kosten reken je toe aan voorraden?
Direct/variable costing: alle kosten die variëren met de productie worden toegerekend. De vaste kosten gaan direct naar de winst- en verliesrekening.
Absorption costing: alle kosten die verband houden met de productie (loon, grondstof en overhead) worden toegerekend.
Er zijn ook voorraden van onderhanden werk. Dit zijn producten die zich in het tussenliggend stadium van voltooiing bevinden. Hieraan moeten we direct materiaal, directe arbeid en een deel van overhead kosten toerekenen. Als je niet precies kan berekenen hoeveel arbeid/overhead is gebruikt, wordt er gewerkt op basis van een percentage.
Income: een toename in economische voordelen gedurende de accounting periode in de vorm van geldinstroom of verbeteringen van activa en afname van schulden die leiden tot een toename in het eigen vermogen. Revenu ontstaat uit de gewone activiteiten door het bedrijf. Gain ontstaat uit de niet-gewone activiteiten.
Kritieke gebeurtenis: het punt in de productie of het verkoopproces dat noodzakelijk is voor het verstrekken van voldoende zekerheid dat de opbrengsten zijn verdiend door het bedrijf.
Inkomsten moeten altijd tegen reële waarde worden verwerkt. Als het betalen van het geld is uitgesteld en de reële waarde minder is dan de nominale waarde, dan moet de reële waarde worden vastgesteld door het disconteren van alle toekomstige ontvangsten.
Het verschil tussen de reële waarde en nominale waarde is het interestinkomen van die periode.
De werkvoortgangmethode (percentage of completion method) kan inkomsten verdelen over het stadium van de voltooiing.
Werkvoortgang = Kosten reeds verricht werk / kosten verricht werk en geschat toekomstig werk
Onderhanden projecten beginnen in een bepaalde accountingperiode en eindigen in een andere. De verdeling van de winst is dan lastig te bepalen. Dit kan volgens de werkvoortgangsmethode of volgens de werkrealisatiemethode.
Completed contract method: opbrengsten en kosten worden pas verantwoord na voltooiing van het project.
Een constructiecontract (construction contracts) is een contract speciaal opgesteld voor het maken van een actief of een combinatie van activa die nauw samenhangen of onderling afhankelijk zijn qua ontwerp, technologie en functie, of hun uiteindelijke doel of gebruik.
Er zijn standaard twee typen van contracten namelijk een vaste prijs contract en een cost-plus contract.
Een vordering komt voor wanneer de aannemer een vergoeding vraagt van de klant voor kosten die niet in de contractprijs zijn opgenomen.
Prestatiebeloningen zijn extra betalingen aan de aannemer als specifieke prestatie standaarden zijn gehaald of zelfs zijn overtroffen.
Sancties komen voor als er niet wordt voldaan aan de prestatiestandaarden en deze resulteren in een daling van de winst.
Verplichting (liability): een verschuldigd bedrag aan het eind van de verslagperiode. Een bedrijf is verplicht dit verschuldigde bedrag te betalen. Het betreft een bestaande schuld, die voortkomt uit gebeurtenissen uit het verleden, waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom van middelen.
Een kortlopende verplichting wordt verwacht afgehandeld te worden in de normale cyclus. Dit houdt in binnen een jaar of binnen de verslagperiode.
Langlopende verplichtingen zijn alles wat hier niet aan voldoet.
Een voorziening is een verplichting met een onzekere omvang en een onzeker tijdstip van uitstroom.
Er zijn vier soorten verplichtingen namelijk handelscrediteuren, accruals, voorzieningen en voorwaardelijke verplichtingen.
Een voorwaardelijk actief: een actief dat mogelijk voortkomt uit gebeurtenissen in het verleden, waarvan het bestaan wordt bevestigd door het wel of niet voordoen van een onzekere toekomstige gebeurtenis.
Reorganisaties (restructurings) zijn programma's die door het management zijn gepland en aangestuurd en leiden tot veranderingen in de bedrijfsvoering of in de omvang van het bedrijf.
Met 'Big bath' accounting wordt het maken van voorzieningen bedoeld om de winst te effenen zonder dat er met zekerheid kan worden gezegd dat de voorzieningen daadwerkelijk nodig waren in de daaropvolgende perioden.
Aanpassingsgebeurtenis: een gebeurtenis na de verslagperiode dat meer inzicht biedt in de toestand van het bedrijf aan het einde van de periode.
Niet tot een aanpassing leidende gebeurtenis: een gebeurtenis na de verslagperiode die duidt op een toestand na de verslagperiode.
Financieel instrument: elk contract dat aanleiding geeft tot een financieel actief bij één partij en een financiële verplichting of eigen vermogen instrument bij een andere partij.
Financiële verplichting: contractuele plicht tot het betalen van liquide middelen of andere financiële activa aan een andere partij of het uitwisselen van een financieel actief onder gunstige voorwaarden.
Eigenvermogensinstrument: elk contract dat getuigt van een resterend belang in de activa van een onderneming, na aftrek van de schulden.
Derivaat: een financieel middel dat verandert in waarde door een onderliggend economisch item, het vereist geen of een kleine investering en wordt verrekend op een toekomstige datum.
Er bestaan vier categorieën namelijk held to maturity investments (HTM, loans and receivables (LaR), financial assets at fair value through profit and loss (FVPL) en available for sale financial assets (AFS).
In geval van impairment moeten waardeverliezen van elke categorie worden afgeboekt en naar de winst- en verliesrekening worden gebracht.
Financiële verplichtingen worden initieel tegen reële waarde gewaardeerd en vervolgens tegen de geamortiseerde kostprijs. Uitzondering zijn derivaten.
Er zijn drie belangrijke risico's met betrekking tot financiële instrumenten, namelijk het kredietrisico, het liquiditeitsrisico en het marktrisico. Het marktrisico is te splitsen in valuta, interest en ander prijs risico.
Er is een duidelijk onderscheid tussen liquide middelen en winst. Op de balans staan de balansen van bezittingen en schulden. De resultatenrekening laat inkomsten en kosten zien.
Het doel van het kasstroomoverzicht is om een verklaring te geven voor het veranderen van het saldo liquide middelen.
Liquide middelen bestaan uit het kasgeld en direct opvraagbare tegoeden.
Kas equivalenten zijn kortlopende liquide beleggingen die onmiddellijk kunnen worden omgezet in liquide middelen en die onderhevig zijn aan een verwaarloosbaar risico van waardeveranderingen.
Rekening-courantkrediet en de handelsschulden vallen onder de kortlopende schulden en handelsvorderingen en bank deposito rekeningen vallen onder de kortlopende activa.
Het kasstroomoverzicht bestaat uit drie onderdelen:
Operationele activiteiten: dit zijn de voornaamste opbrengst genererende activiteiten van een bedrijf. Daarnaast zijn dit andere activiteiten die geen investerings- of financieringsactiviteiten zijn.
Investeringsactiviteiten: verwerving en desinvesteringen van vaste activa en andere investeringen die niet bij kasequivalenten horen.
Fin ancieringsactiviteiten: dit zijn activiteiten die resulteren in veranderingen in omvang en samenstelling van ingebracht eigen vermogen en leningen.
Om de kasstroom van operationele activiteiten vast te stellen kunnen twee methoden worden gebruikt: de directe en indirecte methode:
De indirecte methode gaat uit van de operationele winst en maakt dan aanpassingen voor niet contante lasten.
De directe methode laat de individuele operationele geldontvangsten van klanten en de gelduitgaven aan leveranciers en werknemers zien.
De netto kastroom bestaat uit de som van de operationele kasstroom, de investeringskasstroom en de financieringskasstroom.
Conversie: het wisselen van een valuta in een andere valuta.
Translatie: het uitdrukken van een andere valuta in de valuta van het verslaggevende bedrijf.
De functionele valuta is de valuta van de primaire economische omgeving waarin de onderneming opereert.
De presentatie valuta is de valuta waarin de jaarrekening is gepresenteerd.
Wanneer een onderneming een transactie aangaat met een buitenlandse onderneming dan is de wisselkoers de koers die op het moment van de transactie gebruikt wordt: de 'spot' rate.
Monetaire activa en verplichtingen moeten worden omgerekend tegen de wisselkoers aan het einde van de verslagperiode: de 'closing' rate.
Niet-monetaire items worden gemeten tegen historische kostprijs en moeten worden omgerekend tegen de wisselkoers op de datum van inkoop: de 'historic' rate.
Om het risico van wisselkoersveranderingen te beperken kan men indekkingen (hedges) tegen individuele transacties maken. Om het risico omtrent de wisselkoers te verminderen kan een bedrijf van te voren een andere valuta inkopen (buying forward).
Het vertalen naar de presentatie valuta kan door middel van een tijdelijke methode en een slotkoers methode. Daarnaast zijn er nog twee andere methodes, namelijk de current/non-current methode en de monetaire/geen-monetaire methode.
Temporal method ziet de dochteronderneming als een uitbreiding van de moedermaatschappij en behandelt de transacties alsof ze door het moederbedrijf zijn uitgevoerd.
Closing rate method wordt gebruikt wanneer de buitenlandse dochteronderneming haar activiteiten op dagelijkse basis uitvoert als een afzonderlijke, autonome, semi- onafhankelijke eenheid.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Financial Accounting voor de opleiding Bedrijfskunde, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Voor een compleet overzicht van de
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3083 | 1 | 1 |
Add new contribution