Law and public administration - Theme
- 12572 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In de achttiende eeuw ontstond de eerste grondwet ter wereld volgens de Amerikanen. Echter is de eeuw van de grondwet volgens hoogleraar te Velde de negentiende eeuw. De grondwet was het instrument om politieke en sociale veranderingen in te brengen, waarbij de constitutionele regels zelf een politieke strijd ondergingen. Niet alleen in Nederland, maar ook in andere Europese en Latijns-Amerikaanse landen was dat het geval. De Nederlandse Grondwet van 1814 vormt de fundering voor de huidige rechtsstaat. Het parlementaire stelsel werd in 1848 geïntroduceerd via de grondwet. Vervolgens kwam in 1917 een pacificatie die het algemeen kiesrecht en gelijkberechting van bijzonder onderwijs in het leven bracht.
Volgens Voermans is de afgelopen eeuw de eeuw van de grondwet. De telling van alle nationale grondwetten ter wereld is op dit moment 97,9 procent. Eigenlijk is er door de Britten geen 100 procent. Zij hebben een uitzonderingspositie van het niet hebben van een geschreven grondwet.
De telling van de grondwetten is gebaseerd op enkel de nationale grondwetten. Er zijn echter veel meer voorschriften die een leiderschapssysteem en een rechtssysteem regelen. Niet te vergeten dat verdragen en andere regels van de Europese Unie ook dergelijke regels heeft. Er is bijna sprake van een constitutionele werelddekking. In korte tijd is de grondwet viraal gegaan. Voor de grondwetsgroei is geen duidelijke verklaring te geven. De Amerikaanse grondwetexperts achten de groei vanzelfsprekend. De Duitse filosoof Hegel voorspelde het als gevolg van de automatische gang van de geschiedenis. De grondwetten beginnen erg op elkaar te lijken. Mogelijk is dit de verklaring waarom er geen antwoord is te vinden op de vraag waarom de grondwet viraal is gegaan. Men spreekt over 'constitutional transplants': kopieergedrag van landen. Hierover bestaat wellicht schaamte en men zwijgt dan ook over de grondwetsgroei.
De grondwet als onderwerp is niet geliefd bij de meeste studenten. Daarnaast zijn de grondwetsartikelen op een ontoegankelijke wijze en onleesbare manier geschreven. Dit is historisch zo gegroeid, maar voor de gewone mens niet te begrijpen. Tegenwoordig worden de grondwetten wel steeds meer bestudeerd en met elkaar vergeleken. Er wordt echter niet gesproken of geschreven over de grondwetsgroei. Het is onwaarschijnlijk dat er hiervoor geen verklaring bestaat.
Volgens Hirschl zijn er drie mogelijke verklaringen (verhalen) voor de grondwetsgroei.
Ondanks de verhalen van Hirlsch wordt er geen overtuigende verklaring gegeven omtrent de grondwetsgroei. De grondwet appelleert aan het morele basisinstinct. De grondwet is echter meer dan een verhaal. Het roept de verbeelde werkelijkheid van een grondwettelijke orde in het leven. De gemeenschap is eigenlijk een politieke samenleving onder een rechts- en leiderssysteem. Deze verbeelde werkelijkheid is moeilijk te bestuderen. Onder andere vanwege de onzichtbaarheid en de complexiteit van de structuur. De verbeelde werkelijkheid kan vanuit een intern- en extern perspectief worden bezien. Het interne perspectief is het kijken vanuit ieders beleving en het externe perspectief is kijken naar het empirie institutioneel gedrag.
De empirie van de verbeelding is het kijken naar het verhaal en de verbeelde werkelijkheid van grondwetten door verschillende ogen. Via de empirie kan men de verklaring achterhalen van de grondwetsgroei. Voermans vermoed dat de verklaring ligt in de betekenis die de grondwetten hebben voor het grootschalig samenleven en de sociale organisatie. De grondwetten combineert deze wijze met de achterliggende gedachte van autonome individualiteit en gelijkwaardigheid.
Grondwettelijke regels zijn fundamenteel en staan in het belang van elke gemeenschap. Daarnaast heeft het effect op de organisatie van het rechts- en leiderschapssysteem. De grondwetten zijn de 'performatieve uitingen': de woorden uit de grondwet zijn niet alleen uitdrukkingen, maar bewerkstelligen ook daadwerkelijk iets. De grondwetten zijn belangrijk voor de wijze waarop mensen samenleven. Dat kan men terug zien in sociale relaties, posities, recht en leiderschap.
Het is van belang om fundamenteler naar de grondwetten en de daarmee samenhangende grondwetsgroei te kijken. Dit komt door de wetenschappelijke tradities die door de jaren zijn ontstaan. Door de toenemende specialisaties is het moeilijker om elkaars taal te verstaan. De rechtswetenschap is eigenaardig, doordat het zijn eigen taal en werkelijkheden kent. Dit zorgt ervoor dat de constitutionele wetenschap een gesloten wereld is.
Volgens sommigen zijn grondwetten de uitkomst van natuurwetten die de menselijke relaties beheersen. De universeel geldende principes komen hierdoor tot uitdrukking. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn de mensenrechten enorm geschonden en nam de gedachte van natuurlijke rechten toe. De mensenrechten werden in 1948 erkend in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. De grondwetsgroei is volgens het moderne natuurrechtdenken een logisch en evident gevolg van de geschiedenis.
Om te bepalen waar het verhaal van de grondwet vandaan komt, moet men allereerst kijken naar de aard van de mens als sociaal dier. Tijdens de evolutie zijn kenmerken en eigenschappen ontwikkeld, waardoor men vatbaar is voor abstracte normatieve voorschriften. Denk hierbij aan de wet en de grondwet. Door de grondwetten kan men grootschalig samenwerken. Dit komt door het vertrouwen en de erkenning. Het vertrouwen ziet men terug in het voorspelbaar maken van en zekerheid bieden over het gedrag van anderen. Door de gemeenschap te definiëren ontstaat er erkenning.
Grondwetten zijn alleen effectief indien het wordt nageleefd door het regime. Anders zijn de grondwetten slechts fictie. Naleving van de grondwetten kan worden bewerkstelligd door instrumenten of mechanismen. Denk aan rechters, rechten, beginselen en instituties. Toch dient het uitgangspunt van een goede grondwet te zijn, dat er overtuiging bestaat en uit zichzelf werkt.
De Nederlandse grondwet bestaat al meer dan tweehonderd jaar. Tegenwoordig loopt de grondwet leeg, omdat er meer wordt gehaald uit de internationale en Europese verdragen. Dat zorgt voor afkalving van de grondwet zelf en het besef van de waarde bij burgers, politici en bestuurders in Nederland. De Nederlandse grondwet dient te worden onderzocht om het verhaal, de herkomst en de werking ervan te kennen.
Grondwetten komt men bijna in elk land tegen die zij gebruiken als basisregeling voor hun staatsordening. Op wereldniveau is er geen universele grondwet waarin staat hoe staten hun rechten moeten uitoefenen en de bestuursstructuur moeten inrichten. De grondwetten die wij kennen zijn gericht op de staat zelf. De vraag is of de groei van de grondwetten is gekomen met de opkomst van de democratieën.
De moderne geschiedenis kent drie democratiseringsgolven.
De meest succesvolle democratisering is echter wel afgezwakt. Er is sindsdien sprake van een wereldwijde democratische recessie. De ontwikkeling van de democratie en de grondwet lijken hetzelfde tempo aan te houden, maar met verschillende bewegingen. Wel kan worden aangenomen dat de grondwetten gevolgen hebben voor de economische groei, bijvoorbeeld het gevolg van vergroting van de politieke stabiliteit. Dit wordt bewerkstelligd door verankering van de democratie, maar ook door rechtsstatelijke waarborgen. Denk daarbij aan een wetmatig bestuur, de gescheiden machten en de toegang tot een onafhankelijke rechten. Politieke stabiliteit zorgt voor minder onzekerheid, waardoor er meer geïnvesteerd wordt.
Het recht is een efficiënte manier om de omgang van groepen mensen te regelen. Het recht regelt de veiligheid van de mens en zijn bezit. De samenleving kan echter afhankelijk zijn geworden van het gecodificeerde recht (nurture). Door deze afhankelijkheid wordt onze morele kompas als het ware ingeruild (nature). Of er sprake is van nature of nurture bestaat discussie in de literatuur. Het kan een verklaring zijn voor de grondwetsgroei.
De toename van de rechtsafhankelijkheid is de zogenaamde stille juridische revolutie. Er bestaan hierover twee theorieën:
Het bestuderen van de theorieën geeft ons geen verklaring voor de ontwikkeling van de rechtsafhankelijkheid en de grondwetsgroei.
Ook de buiten-juridische-verklaringen geven geen verklaring omtrent de rechtsafhankelijkheid en de grondwetsgroei. Deze verklaringen houden ook geen rekening met het juridische karakter en de morele kant van de grondwetten. Is de boodschap van de grondwet dan misschien de verklaring die kan worden gegeven? Het kan zijn dat de grondwetten het recht uitroepen tot een 'meme'. Richard Dawkins is de uitvinder van het concept van de meme. Een meme is soort transactie waarbij culturele waarderingen van feiten en relaties worden overgedragen tussen personen en generaties. Dit gebeurt op een manier waarbij de samenleving deze waarderingen als objectief of de waarheid gaan beschouwen. De meme kan een verklaring zijn voor de rechtsafhankelijkheid en de grondwetsgroei.
Grondwetten komt men bijna in elk land tegen die zij gebruiken als basisregeling voor hun staatsordening. Op wereldniveau is er geen universele grondwet waarin staat hoe staten hun rechten moeten uitoefenen en de bestuursstructuur moeten inrichten. De grondwetten die wij kennen zijn gericht op de staat zelf. De vraag is of de groei van de grondwetten is gekomen met de opkomst van de democratieën.
De grondwetten kunnen worden aangemerkt als een stapel van basisnormen die zijn geschikt voor de inrichting van de rechtssytemen en politieke systemen. Meestal begint elke preambule van de grondwet met 'wij'. Hiermee wordt verwezen naar bijvoorbeeld het volk of een gemeenschap. Er wordt uitgedrukt dat er sprake is van een moraliteitssysteem. Bij de moderne grondwetten ziet het 'wij' op de statelijke samenlevingen. Dit zijn groepen mensen die zich binnen grenslijnen van een staat bevinden. In beginsel zijn de staten soeverein. Om de werking van de grondwetten te begrijpen, moeten we kijken naar de oorsprong van de grondwetten. Dit begint bij de geboorte van de mens.
De oorsprong van 'wij' ligt in de menselijke evolutie.
Door de stamvormingen ontstonden er fiduciaire instituties. Door bijvoorbeeld geloof, recht en eigendom in verband met normen, waarden en gedragspatronen kon er kunstmatig vertrouwen worden gewekt. Hierdoor kunnen mensen collectief samenwerken. Er ontwikkelde na verloop van tijd chiefdoms met een permanent leiderschap. De chiefdoms groeide uit tot koningschappen en die groeide weer uit tot staten. Het is een ketting (een schaalvergroting) van steeds grotere en hiërarchische menselijke samenwerkingen. Dit wordt mede veroorzaakt door externe factoren, maar ook door interne factoren. Denk aan het vertrouwen en het geloof als de belangrijkste interne factoren. Dat zorgt voor kracht en continuïteit van een groep. Belangrijk nog is dat er vertrouwen in elkaar vereist is.
Mensen als sociale dieren willen graag ergens bij horen. Men kan niet alleen overleven. Sociale uitsluiting wordt ostracisme genoemd. Het leven in isolatie veroorzaakt een fantoompijn in de hersenen, dat voelt als echte fysieke pijn. Men heeft vervolgens het instinct om weer aansluiting bij een groep te vinden. Bij mensen leidt uitsluiting tot de sociale dood, maar bijvoorbeeld bij dieren tot de letterlijke dood. De erkenning om bij een groep te horen is een constante lijn in de menselijke geschiedenis. De erkenning groeit naarmate de groepsgrootte toeneemt. De onderlinge verhoudingen en rollen binnen een groep wordt vastgesteld door het toekennen van waarde in abstracte zin.
Erkenning is en was zo belangrijk, dat het tot een tragische dood heeft geleid bij bijvoorbeeld Vincent van Gogh. Zijn schilderijen kregen geen erkenning, het werd niet verkocht en tijdgenoten vonden hem waardeloos. Het gaat daarbij niet om de waarde in geld, maar de abstracte waarde die men aan elkaar toekent. Tegenwoordig hecht men waarde aan vrijheid en ook dit is een vorm van erkenning. Het constitutionele recht is een instrument om waarde toe te kennen aan verhoudingen, instituties en kenmerken die aan groepen en individuen worden toegekend. De erkenning is op een gegeven moment overgeheveld naar instituties, zoals de republiek, de grondwet of de wetgever. Dit kent een zekere mate van legitimiteit: men is bereid om een ordeningssysteem geheel te erkennen met de regels en normen die deze met zich meebrengt. Vroeger kon men de legitimiteit vinden in het geloof in plaats van een bestuurssysteem. Tegenwoordig is het liberale democratie systeem duurzaam aanvaardbaar.
De conclusie die kan worden genomen is dat de menselijke samenwerking berust op vertrouwen en erkenning. Dit is ontstaan met de komst van de menselijke evoluties en heeft diverse ontwikkelingen ondergaan. Dit heeft gezorgd voor de opschaling van de menselijke samenwerking. Hierdoor zijn steeds meer samenlevingen complexer geworden. Dit is allemaal ontstaan door het smachten naar erkenning.
De grondwetten kunnen worden aangemerkt als een stapel van basisnormen die zijn geschikt voor de inrichting van de rechtssytemen en politieke systemen. Meestal begint elke preambule van de grondwet met 'wij'. Hiermee wordt verwezen naar bijvoorbeeld het volk of een gemeenschap. Er wordt uitgedrukt dat er sprake is van een moraliteitssysteem. Bij de moderne grondwetten ziet het 'wij' op de statelijke samenlevingen. Dit zijn groepen mensen die zich binnen grenslijnen van een staat bevinden. In beginsel zijn de staten soeverein. Om de werking van de grondwetten te begrijpen, moeten we kijken naar de oorsprong van de grondwetten. Dit begint bij de geboorte van de mens.
Ongeveer tussen 9000 en 6000 voor Christus ontstonden de eerste statelijke georganiseerde samenlevingen. Het ging dan om een grootschalige menselijke samenwerkingsvorm met een bestendig bestuur over de inwoners van een gebied. Hierin ontstonden de eerste van verschijnselen van het recht. Denk daarbij aan normen, codes en regels van autoriteiten die medewerking konden afdwingen en opeisen. De rechtsregels waren vaak verbonden aan religieuze voorschriften. Het onderscheid tussen het recht en religie ontstond pas met de moderne geschiedenis.
Religie is en was, naast het recht, belangrijk voor het vormen van grootschalige samenwerkingsvormen. Religie en recht dragen bij aan de angstreductie. Hiervoor zagen we dat het recht zorgt voor het vertrouwen tussen grote groepen mensen. Met de religie wordt de angst voor bijvoorbeeld de dood overwonnen. Door de combinatie van recht en religie overwinnen mensen de angst voor elkaar. Simpel gezegd gaat het om een culturele aanpassing om samen te werken. Recht en religie hebben gezaghebbende geschriften, verhalen en symbolen. Wanneer de religieuze voorschriften niet werden nageleefd, leidde dit tot reputatieschade of uitstoting. Idem indien het ging om niet-naleving van wettelijke voorschriften. De eerste regels van religie en recht gingen over de organisatieregels. Het zijn de eerste constituerende rechtsregels. Opgemerkt dat de eerste politieke- en rechtssystemen onderling met elkaar concurreerden. Het ging vaak om de vraag wie het beste systeem had. De beste organisatie kon daardoor slechter georganiseerde groepen veroveren en dat zorgde voor status. Indien de organisatie lang genoeg bestond, dan gingen de mensen er vanzelf ook in geloven.
De Griekse constituties in de tijd van Aristoteles waren geheel of gedeeltelijk geschreven. Althans wat zij vroeger onder 'constitutie' verstonden. Tegenwoordig wordt het pas een constitutie genoemd als het onderdelen bevat als mensenrechten, vrijheden en het gaat om een democratische rechtsstaat. Volgens Aristoteles is de constitutie de organisatie van een staat met betrekking tot ambten die bezitten over zeggenschap. Toch is het belangrijk om ook de vroegere grondwetten te begrijpen om de wortels ervan te ontdekken.
De eerste stonden ontstonden rond 6000 voor Christus. Vanaf 3000 voor Christus ontstonden de eerste regels over de nakoming van contracten en geschilbeslechtingen. De constituties zijn de regels over de rechtsregels. De constitutie in deze tijden waren waarschijnlijk mondeling in de vorm van tradities of als gewoonterecht. De priesters, prinsen of koningen beslechtte de geschillen en hadden hiervoor geen geschriften omtrent de constitutie nodig. Veelal werden constitutionele regels wel op schrift gesteld om het te kunnen onthouden en over te dragen aan de volgende generatie. Het menselijk brein kan nu eenmaal niet grote hoeveelheden informatie opslaan. Door middel van geschriften kan de mens het collectief geheugen opbouwen. Hierdoor kan beter worden samengewerkt. De eerste geschriften waren met name opgesteld omtrent de administratie van voorraden en handel (in Mesopotamië). Egypte had twaalf boeken omtrent het privaatrecht. De geschriften tussen de steden en koninkrijken kenden verschillen en overeenkomsten.
Ongeveer tussen 9000 en 6000 voor Christus ontstonden de eerste statelijke georganiseerde samenlevingen. Het ging dan om een grootschalige menselijke samenwerkingsvorm met een bestendig bestuur over de inwoners van een gebied. Hierin ontstonden de eerste van verschijnselen van het recht. Denk daarbij aan normen, codes en regels van autoriteiten die medewerking konden afdwingen en opeisen. De rechtsregels waren vaak verbonden aan religieuze voorschriften. Het onderscheid tussen het recht en religie ontstond pas met de moderne geschiedenis.
Antieke constituties zijn de gebeitelde basiswetten vanuit het idee van God die in vroegere beschavingen zijn ontstaan. Bijvoorbeeld de Romeinse Twaalftafelenwet 451 voor Christus, maar werden vernietigd bij een Gallische inval 390 voor Christus. Toch vormen ze een belangrijk punt in het ontwikkelingsproces naar de moderne vorm van staatsinrichting of de constitutionele vorming.
In 509 voor Christus werd de gehate koning Tarquinius Superbus weggestuurd, waardoor de politieke verhoudingen in Rome instabiel werden. De Twaalf Tafelen boden uitkomst in de strijd tussen de patriciërs en de opstand van de plebejers. De plebejers kregen een vorm van vertegenwoordiging, maar de patriciërs zaten in het senaat van de Republiek. Hierdoor hadden de plebejers geen invloed omtrent de bestuursrechtelijke zaken. De gecodificeerde wetten van de Grieken uit Athene werden overgenomen. Dit zijn de zogenoemde wetten van Solon en kregen de naam de Twaalf Tafelen in Rome. De Twaalf Tafelen werden geïnternaliseerd: schriftelijk en mondeling overgedragen tussen generaties. Inhoudelijk bevatten de Twaalf Tafelen de wereldse wetten van een stadstaat. Hier kwamen geen goddelijke regels in voor, maar wettelijke regeling omtrent de inrichting van een samenleving en het bestuur.
Griekenland kan worden gezien als een land met de allereerste constitutie. Opgemerkt dat Griekenland toen nog bestond uit verschillende stadstaten. Elke stadstaat hadden wetten omtrent het bestuur en de relaties tussen burgers. Er bestonden zowel privaatrechtelijke- als publiekrechtelijke voorschriften. Het onderscheid tussen privaatrechtelijke- en publiekrechtelijke taken was niet strikt. Situaties omtrent het huwelijk waren vaak publiekrechtelijke aangelegenheden, terwijl het tegenwoordig absoluut privaatrechtelijk kan worden aangemerkt. De rechtspraak werd geregeld tussen de burgers onderling en niet door de overheid. Wel kon een onderscheid worden gemaakt tussen rechtsregels van goddelijke oorsprong en regels gemaakt door de mens. De komst van het economisch verkeer had een grote impact op de relaties tussen de burgers. De markten werden gecontroleerd door controle en normering en steeds meer binnen de steden geplaatst. Het vertrouwen onderling moe(s)t constant worden georganiseerd. Onder andere regels en geld. De Griekse stadstaten geven goed weer hoe diverse processen samenlopen. Door de zeevaart groeiden de Grieken uit tot een nieuw grootschalige welvaartsbron met nieuwe wettelijke regels. Ondanks de verschillende en velen stadstaten van Griekenland, vormden zij wel één geheel. De religie speelden nauwelijks een rol. Onderling kon men een concurrentiestrijd zijn om wie de beste wetten had. Dit monde uit in een zoektocht naar de beste staatsinrichting, want deze waren het sterkst om te overleven.
De oudste stadsregeling is de stadsregeling van Dreros op Kreta ongeveer 650-600 voor Christus. Er gold een one-term-president-regel: een regeringsleider kan na zijn aftreden tien jaar lang geen regeringsleider meer worden. Indien de regeringsleider zich hier niet aan hield, dan werd dat gestraft. Stadsbestuurder Draco stelden stadswetten vast rond 624 voor Christus. Er werd voor het eerst een onderscheid gemaakt tussen moord en doodslag. De wetten leken echter niet op constitutionele wetten, omdat er geen bestuursrechtelijke regels in voorkwamen. Draco had wel als doel om een einde te maken aan eigenrichting door begane overtredingen en misdrijven burgers aan een rechter voor te leggen. De wetten van Draco hadden een 'draconische' karakter: bijna elke overtreding werd gestraft met de doodstraf.
Solon was een dichter, politicus en wetgever. Hij werd als regeringscommissaris voor de stad aangesteld om nieuwe wettelijke regelingen te maken omtrent een goed, eerlijk en rechtvaardig bestuur. Het wetboek verscheen in 594 voor Christus. Het wetboek was gericht op het sociale leven. Er kwam een openbaar bestuur. De bevolking werd verdeeld in vier klassen gebaseerd op bezit. Er kwam een volksvergadering en bij politieke conflicten moeten burgers naar geweten stemmen. Daarnaast kwam een algehele schuld kwijtschelden om de schuldproblematiek onder controle te krijgen. Tot slot werd de strafmaat verlicht. Hierdoor ontstonden er harmonieuze verhoudingen. Ook op vreemdelingengebied werden er wetten geïntroduceerd, die door iedereen konden worden ingezien.
Doordat er een coup werd gepleegd op het Atheense stadsbestuur brak er een nieuw tijdperk aan.
De 'Politica' is één van de grootste werken van Aristoteles. Hierin probeert hij antwoordt te geven op de vraag welke soort regels het beste werken. Allereerst moest het constitutiebegrip worden uitgelegd. Vervolgens moest worden gekeken naar de inrichting van een constitutie en het doel van de staatsinrichting. Het grootste belang van Aristoteles was de rechtvaardigheid. Plato had al eerder betekenis gegeven aan het begrip rechtvaardigheid: vereenzelviging van het individu met de gemeenschap. Aristoteles was het niet eens met deze uitleg, want mensen zijn verschillend en die verschillen moeten worden erkend. Hij ging op zoek naar de drie goede leiderschapssystemen: 1) de monarchie, 2) de aristocratie en 3) het meerderheidsbestuur. De staatsvormen kunnen ontaarden in een tirannie of een democratie, maar beide zijn niet gericht op het baten van de gemeenschap. Er moest een gemengd bestuur komen en geen one size fits-all-constitutie. Het onderzoek van Aristoteles laat zien dat de constitutie organisatieproblemen oplossen.
De gedachte van common law-rechtsstelsels is dat fundamentele regels worden overgedragen via generaties en geen gewoon mensenwerk is. Het wordt doorontwikkeld via jurisprudentie: rechterlijke uitspraken gebaseerd op tradities en gewoonterecht van de gemeenschap. Dit wordt ook wel 'wijs' recht genoemd. Dat staat ver af van de manier waarop de moderne 'continentale' rechtssystemen worden gemaakt: door de levende mensen. In de moderne continentale rechtssystemen is de wetgeving bij uitstek de bron van het recht.
Het overdragen van constituties op generaties kent voordelen. De rechtsregels hebben zich al bewezen en dat geeft houvast. De huidige generatie hoeft niet opnieuw het wiel uit te vinden. Dit werkt efficiënt en kost weinig energie. Daarnaast wordt het onderling vertrouwen en de sociale samenhang bevorderd. Mensen zijn gevoelig voor tradities en gewoonten. Zij beschouwen het als normatief bindend. Terugvallen op tradities kunnen veelal beslissingen legitimeren.
De wetten van Salon moesten 'wijs' worden opgesteld. Dat betekende dat het bestuur in handen moest zijn van mensen die met wijsheid konden besturen. Zij werden 'wachters' genoemd door Plato. Zij mochten absoluut niet besturen om hun eigen belang te dienen. Dit kon worden voorkomen door de wachters goed op te leiden en voor te bereiden op de regeringstaak, zodat zij wijs konden besturen. Tegenwoordig is dit nog steeds het ideaalbeeld van leiders en rechters, bijvoorbeeld in de vorm van rechtsbeginselen. In de loop der eeuwen is het constitutionele recht toch steeds meer het werk van mensen geworden.
Antieke constituties zijn de gebeitelde basiswetten vanuit het idee van God die in vroegere beschavingen zijn ontstaan. Bijvoorbeeld de Romeinse Twaalftafelenwet 451 voor Christus, maar werden vernietigd bij een Gallische inval 390 voor Christus. Toch vormen ze een belangrijk punt in het ontwikkelingsproces naar de moderne vorm van staatsinrichting of de constitutionele vorming.
Het Romeinse imperium stond van oudsher onder het bestuur van een keizer. Dit imperium brokkelde steeds verder af. Uiteindelijk werd de laatste keizer Augustulus afgezet. Dit was het symbolische einde van het (afgebrokkelde) Oost-Romeinse Rijk. Toch bleef het Rijk nog wel 1000 jaar voortbestaan tot het moment van de verovering door de Ottomaanse sultan Mehmet.
Het West-Romeinse Rijk kwam ten val als een soort waterscheiding door de komst van de chaotische Middeleeuwen. Volgens moderne politici was er sprake van een continue ontwikkeling omtrent de omgang met de rechtsorde. De Romeinse rechtsorde bleef tijdens de Middeleeuwen voortbestaan alsof het Romeinse Rijk nog bestond. De daarbij behorende constitutie (fundamentele regels over de inrichting, aard en werking van het recht en het rechtssysteem) werd namelijk nog steeds gehandhaafd. Het 'Heilige Roomse Rijk' ontstond. Karel de Grote kroonde zichzelf tot keizer en de Rooms-Duitse Keizer Otto III noemde zichzelf de 'Imperator'. Er was sprake van een verbeelding van keizers, terwijl er werkelijk geen keizer kon zijn. Napoleon heeft aan die verbeelding een einde gemaakt in 1806.
De Romeinse rechtsorde is een levende herinnering. Het was een verzameling van precedenten, gewoonterechtelijke regels, geschriften, uitspraken en juridische adviezen. Voor de Romeinen was dit onderdeel van de Romeinse leefwijze.
Men weet veel over de eerste duizend jaar van het Romeinse recht door de praetores. Praeotores zijn magistraten met bevoegdheden op het terrein van rechtspleging. Tegenwoordig is dit bijvoorbeeld de advocaat-generaal of de minister van justitie. De praeotores gaf edicten waarin werd aangegeven hoe het opvolgende jaar recht zou worden gesproken. Dit was het beleid en het recht waar rechters zich aan hielden bij de rechtspraak. Opgemerkt dat de rechters (iudices) in die tijd meer de rol van een arbiter of neutrale derde partij hadden. Er bestond al wel publieke controle, doordat de rechterlijke processen openbaar werden gevoerd. Hierdoor werd het publiek gevoed met het recht. Naast de praetores bestonden er censoren in het Romeinse rechtssysteem. Censoren waren de personen die zich bezig hielden met de belasting en hielden hier toezicht op.
De Romeinse rechtsorde bestond uit privaatrechtelijke regels en publiekrechtelijke regels. De privaatrechtelijke regels zijn vooral ontstaan door de groeiende complexe handelsrelaties. Er werd geprobeerd om onderdelen van het Romeinse recht te codificeren om rechtseenheid te creëren. Die codificatie(s) werden later gebruikt voor de bewerking van het Romeinse recht in de Middeleeuwen in West-Europa.
Het Romeinse imperium stond van oudsher onder het bestuur van een keizer. Dit imperium brokkelde steeds verder af. Uiteindelijk werd de laatste keizer Augustulus afgezet. Dit was het symbolische einde van het (afgebrokkelde) Oost-Romeinse Rijk. Toch bleef het Rijk nog wel 1000 jaar voortbestaan tot het moment van de verovering door de Ottomaanse sultan Mehmet.
Het West-Romeinse Rijk kwam ten val als een soort waterscheiding door de komst van de chaotische Middeleeuwen. Volgens moderne politici was er sprake van een continue ontwikkeling omtrent de omgang met de rechtsorde. De Romeinse rechtsorde bleef tijdens de Middeleeuwen voortbestaan alsof het Romeinse Rijk nog bestond. De daarbij behorende constitutie (fundamentele regels over de inrichting, aard en werking van het recht en het rechtssysteem) werd namelijk nog steeds gehandhaafd. Het 'Heilige Roomse Rijk' ontstond. Karel de Grote kroonde zichzelf tot keizer en de Rooms-Duitse Keizer Otto III noemde zichzelf de 'Imperator'. Er was sprake van een verbeelding van keizers, terwijl er werkelijk geen keizer kon zijn. Napoleon heeft aan die verbeelding een einde gemaakt in 1806.
Het is moeilijk om de constituties te herkennen in de regels en voorschriften over de inrichting van het overheidsbestuur en de rechtssystemen uit de Middeleeuwen. Dit komt allereerst doordat er toen nog geen staten bestonden, zoals wij die nu kennen. Staten zijn pas ontstaan met de komst van het Verdrag van Augsburg in 1555 en de Westfaalse Vrede in 1648. Daarnaast is een constitutie moeilijk te herkennen, omdat het epicentrum van de machtsordening niet goed kan worden vastgesteld. Als we de organisatieprincipes van recht en bestuur door een moderne bril bekijken, dan was er in die tijd geen sprake van een constitutie. Dit is echter een onjuiste benadering. Voermans benoemt de drie R's als het organisatieprincipe van het oude Romeinse Rijk: religie, rommeligheid en relaties. De Middeleeuwen had die oude staatsstructuur en dus was er wel degelijk sprake van een constitutie. In de Middeleeuwen werd alleen het christendom als staatsgodsdienst toegevoegd. Met die godsdienst kan de 'wij'-vraag van het constitutionele recht worden beantwoord: het 'wij' van de christelijke gemeenschap onder regie van het religieuze en Romeinse recht.
Het virtuele rijk was het Romeinse Rijk dat voortleefden in West-Europese bestuurders van de Middeleeuwen. In het Romeinse Rijk was het lokale recht in de gedecentraliseerde verhoudingen het uitgangspunt van het recht en het bestuur. Dit gold ook voor de Europese Middeleeuwen. Het Romeinse recht is dus nooit compleet verdwenen. Dat betekent niet dat het Romeinse recht de enige rechtsbron van de Middeleeuwen was. Het lokaal gewoonterecht was net zo belangrijk.
In de elfde eeuw kwamen de eerste universiteiten tot stand in de Middeleeuwen. De geleerden bestudeerden de Romeinse bronnen en dat groeiden uit tot commentaren. De commentaren bestonden uit regels en leerstukken. Dit ging gepaard met de ontwikkeling van het kerkelijke recht.
De Magna Carta is een document uit 1215 waarin de Engelse koning aan zijn edelen beloofde om volgens de voorwaarden van het charter het land te besturen. Dit wordt ook wel het principe van onderhandelend bestuur genoemd. Volgens sommige was dit de eerste stap naar een rechtsstatelijk bestuur met individuele vrijheden en grondrechten. Daarnaast kan de Magna Carta worden aangemerkt als een zakelijk document, waarin financiële afspraken waren opgenomen. De Magna Carta is vooral belangrijk geworden door de aanpassingen van de latere generaties.
De Magna Carta was een gezagsovereenkomst. Naast de opgenomen vrijheden en rechten, kon de landsheer gehoorzaamheid en loyaliteit verlangen. Door die tweezijdigheid kan het als een voorloper van de moderne grondwet worden gezien. Dit is natuurlijk geen zuivere benadering, want een gezagsovereenkomst was niet bedoeld als een allesomvattende regeling voor de inrichting van een rechtssysteem. Vanaf de Hoge Middeleeuwen kwamen er regelingen omtrent de privileges van standen. Na veel ontwikkelingen ontstond uiteindelijk het idee dat een overheid of heerser was gebonden aan het recht (rule of law). Daarnaast was het verbonden aan abstracte normen en instituties van een rechtssysteem.
De belangrijkste ontwikkeling in de Middeleeuwen, was de centralisering van het bestuur en de opkomst van humanisme. Dit was met name in ontwikkeling gekomen door de gevoerde oorlogen. De centralisatie ging gepaard met de schaalvergroting. Er was sprake van een kettingreactie in de late Europese Middeleeuwen: in Engeland, Frankrijk, delen van Duitsland, Oostenrijk en de Lage Landen ontstonden er centralisatiepogingen.
De opkomst van het juridische humanisme was nog belangrijker dan de centralisatie. Humanisme is het recht van mensen en rechtsnormen. Ook de regels die niet voorgegeven zijn door religie vallen onder het humanisme. De gedachte was dat de mens zelf in staat moest zijn om het recht te ontdekken en te vormen. De mens moest centraal staan in het recht.
Het is moeilijk om de constituties te herkennen in de regels en voorschriften over de inrichting van het overheidsbestuur en de rechtssystemen uit de Middeleeuwen. Dit komt allereerst doordat er toen nog geen staten bestonden, zoals wij die nu kennen. Staten zijn pas ontstaan met de komst van het Verdrag van Augsburg in 1555 en de Westfaalse Vrede in 1648. Daarnaast is een constitutie moeilijk te herkennen, omdat het epicentrum van de machtsordening niet goed kan worden vastgesteld. Als we de organisatieprincipes van recht en bestuur door een moderne bril bekijken, dan was er in die tijd geen sprake van een constitutie. Dit is echter een onjuiste benadering. Voermans benoemt de drie R's als het organisatieprincipe van het oude Romeinse Rijk: religie, rommeligheid en relaties. De Middeleeuwen had die oude staatsstructuur en dus was er wel degelijk sprake van een constitutie. In de Middeleeuwen werd alleen het christendom als staatsgodsdienst toegevoegd. Met die godsdienst kan de 'wij'-vraag van het constitutionele recht worden beantwoord: het 'wij' van de christelijke gemeenschap onder regie van het religieuze en Romeinse recht.
Door de Reformatie in 1517 ontstond er onrust en scheuringen, waardoor de samenhang van de gemeenschap verdween. Men viel niet meer terug op de organisatorische structuren van het Romeinse Rijk. Het nieuwe mensbeeld was in opkomst: het rationeel humanisme. Hierin stond de autonome, denkende mens centraal.
De constitutie bestond als vóór de Nieuwe Tijd. Hetzelfde geldt voor de staten. De staten bestonden ook al vóór de Nieuwe Tijd. Er kwam alleen een nieuw staatsbegrip tot stand, doordat er op een andere manier tegen leiderschap en recht werd aangekeken. De relatie tussen overheid en burgers waren constant in ontwikkeling. Het bestaan van staten is geen vereiste voor de nieuwe opvattingen over het recht en de vorming van de soevereine staten. Staatsvorming is een reactie van groepen en landen om de centralisatie met de samenhangende conflicten onder controle te houden. Aldus zijn staten een bijproduct van de constitutie.
De tijdperk van de Verlichting is volgens Jonathan Israel de verandering van de algehele mentale toestand. Het is het spiegelbeeld van een revolutie. De Verlichting is een lange periode waarin vorm werd gegeven aan een nieuwe samenleving en de mens centraal stond. De verlichtingsdenkers hadden verschillende ideeën over het humanisme. Er zijn drie denklijnen te onderscheiden:
De Philosophes zijn de verlichtingsdenkers. Zij hadden radicale ideeën zonder onderbouwend bewijs. Toch hadden zij dermate veel invloed en zien we de ideeën terug in de grondwetten die we nu kennen. Dat betekent niet dat het in de Nieuwe Tijd gelijk werd geaccepteerd door de tijdgenoten. Het duurde nog bijna 150 jaar voordat de humanistische gedachtegang een normatieve vertaling kreeg in de politieke verhoudingen tussen de burger en de overheid.
Een voorloper van de eerste constitutie kan men vinden in de Noord-Amerikaanse kolonie Connecticut. Dit waren de zogenaamde Fundamental Orders. De Fundamental Orders zijn in 1639 vastgesteld in een zelfbeschikkingsdocument. Eigenlijk kan men dit geen echte moderne constitutie noemen, omdat het geen eigen soevereine staat was. Toch had het wel elementen van het moderne denken. Vrijwillige associalisatie stond centraal om de vrijheid van het belijden van het ware geloof te beschermen. Daarnaast had het document elf bepalingen om publieke zaken te regelen. Er kwamen steeds meer staten in Europa in opkomst die hun constitutionele recht gingen positiveren: op schrift stellen. Dit proces werd versneld door de uitvinding van de boekdrukkunst. De constituties in die tijd waren vooral regeringsinstrumenten: gericht op de organisatie van leiderschap. Er was nog niets (of weinig) vastgesteld omtrent de relaties tussen de overheid en de burger.
Door de Reformatie in 1517 ontstond er onrust en scheuringen, waardoor de samenhang van de gemeenschap verdween. Men viel niet meer terug op de organisatorische structuren van het Romeinse Rijk. Het nieuwe mensbeeld was in opkomst: het rationeel humanisme. Hierin stond de autonome, denkende mens centraal.
Pas aan het einde van de zestiende/zeventiende eeuw ontstonden er regels die begonnen te lijken op een moderne constitutie. Die (rechts)regels werden neergelegd in geschreven documenten omtrent het functioneren van een overheid, de macht en de machtsuitoefening. Dit leidde tot een reactie in de juridische doctrine van die tijd. Het overheidsbestuur moest voortaan altijd onderworpen zijn aan de fundamentele wetten. Dit kan men goed terug zien in het Zweedse Regeringsform (1634) of de Engelse Bill of Rights (1689). In de zeventiende eeuw kwamen er veel meer andere Europese koninkrijken bij met constitutionele regelingen. Dit was de eerste generatie die men kan kan herkennen als echte herkenbare constituties: de monarchale constituties.
De volksvergadering van Frankrijk heeft in 1791 een constitutie opgesteld: een monarchale constitutie. Vervolgens werden er aan de mens en de burger rechten toegekend in een verklaring. Die verklaring werd onder dwang ondertekend door Lodewijk XVI. Dit betekende het einde van zijn régime. Lodewijk XVI moest als absolute koning van de Fransen een eed afleggen en trouw zweren om de nieuwe Franse grondwet te aanvaarden (1791). Het nieuwe staatsbestel was kort van duur, omdat nog geen jaar later de Franse Republiek werd uitgeroepen (1792). Hierdoor veranderde de constitutie van karakter. Later werd de revolutionaire constitutie vervangen door de Montagnard-constitutie (1793). Dat was een grondwet met vrijheidsrechten en bepalingen omtrent rechtstreekse verkiezingen. Die grondwet is nooit inwerking getreden en werd ingeruild door de Thermidor-constitutie (1795). Dit was een grondwet waarin de democratie en het volk niet meer centraal stonden. De Thermidor-constitutie kwam ten einde bij de staatsgreep van Napoleon in 1799.
De revolutionaire constituties is een tijdperk van de achttiende eeuw, waarin de geschiedenis opnieuw begint. Simpel gezegd werd er met het verleden verbroken en kwam er een nieuw rechts- en regeersysteem volgens een ander wereldbeeld. De burgervrijheid en de vrijheidsrechten stonden centraal. Daarnaast kreeg de staat en de overheid een abstracte entiteit. Een abstracte entiteit kenmerkt zich door een bestuursgebied met grenzen, die niet meer ieder jaar opnieuw werden vastgesteld. De overheidsmacht werd een begrensde bevoegdheid van regels die uitgeoefend werden door een ambt. Het ambt was vaak een koning. Hij moest voortaan zijn ambt bekleden om zijn onderdanen te dienen en rechten te garanderen.
De revolutionaire constituties kan men duidelijk terug zien in de Verenigde Staten van Noord Amerika en Frankrijk uit 1791. Andere landen zijn echter niet gelijk geslaagd in een poging tot onafhankelijkheid. Enkele voorbeelden van een terugval volgen hieronder:
Er waren ook landen waarbij men geen terugval zag en er voortaan sprake was van een constitutionele monarchie. Dit is bijvoorbeeld het koninkrijk Pruisen in Noord-Duitsland. Dit was geen echte (formele) constitutie, omdat er geen schriftelijk document was, maar men ziet wel de rechten van de mens terug in de daar geldende 'Allgemeines Landsrecht'. Ook Nederland had een revolutionaire constitutie, die werd vormgegeven in de 'Staatsregeling'. Hierin stonden de natuurlijke rechten van het Bataafsche Volk centraal.
De volksvergadering van Frankrijk heeft in 1791 een constitutie opgesteld: een monarchale constitutie. Vervolgens werden er aan de mens en de burger rechten toegekend in een verklaring. Die verklaring werd onder dwang ondertekend door Lodewijk XVI. Dit betekende het einde van zijn régime. Lodewijk XVI moest als absolute koning van de Fransen een eed afleggen en trouw zweren om de nieuwe Franse grondwet te aanvaarden (1791). Het nieuwe staatsbestel was kort van duur, omdat nog geen jaar later de Franse Republiek werd uitgeroepen (1792). Hierdoor veranderde de constitutie van karakter. Later werd de revolutionaire constitutie vervangen door de Montagnard-constitutie (1793). Dat was een grondwet met vrijheidsrechten en bepalingen omtrent rechtstreekse verkiezingen. Die grondwet is nooit inwerking getreden en werd ingeruild door de Thermidor-constitutie (1795). Dit was een grondwet waarin de democratie en het volk niet meer centraal stonden. De Thermidor-constitutie kwam ten einde bij de staatsgreep van Napoleon in 1799.
De revolutie van de tweede generatie veroorzaakten geen rust, maar onrust. Die rust kon niet worden hersteld. In Frankrijk werd dat probleem opgelost, want Napoleon vormde een nieuwe constitutie na de staatsgreep in 1799. Het college van consuls had voortaan de leiding over Frankrijk en Napoleon trok alle macht naar zich toe. Er bestaat twijfel over de vraag of Frankrijk nog wel als rechtsstaat kon worden aangemerkt door de constitutie van 1799. Werd de staat nog wel geregeerd door het recht? Het recht moest volgens Napoleon onduidelijk en vaag blijven. Er was sprake van een mix tussen de oude en de nieuwe constitutie.
De constituties van het begin van de negentiende eeuw kunnen worden aangemerkt als de restauratieve constituties. Er was sprake van gedeeltelijk herstel van de oude vertrouwde instituties (het koningschap), van de vertrouwde vormen van gezag in nieuwe verhoudingen. Het is een vorm van instrumenteel constitutionalisme. In de grondwet werd de staatsmacht gecentraliseerd en het staatsbestel en bestuur werd opnieuw ingericht.
Een voorbeeld hiervan is de constitutie van het Koninkrijk van Westfalen uit 1807. Dit was een grondwet die Napoleon had opgelegd aan de Duitse Staten. Er was sprake van vrijheid van godsdienst, gelijkheid voor de wet, economische vrijheden en afschaffing van de privileges van de adel. Het overheidsbestuur werd ingericht op basis van de nieuwe principes. Er kwam ook een wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Het privaatrecht werd vernieuwd en gecodificeerd. Ondanks dat deze constitutie maar stand hield tot 1813, was het wel van blijvende invloed voor de opvolgende constituties in Duitsland.
In Nederland was er sprake van een restauratieve constitutie in 1814. In 1815 was er een ingrijpende wijziging van de Grondwet uit 1814.
De Grondwet van 1814 was, net als de Duitse grondwet van Westfalen, een mix van de oude en de nieuwe constitutie. Doordat Nederland vanaf de zestiende eeuw al een republiek was, was er ook weinig te restaureren aan het monarchale gezag. In de Grondwet van 1814 kwam er een sterk centraal gezag met een sterk monarchaal bestuur tot stand. De Soevereine Vorst was het opperbestuur en kreeg de hoogste bestuurlijke macht en andere uitvoerende taken toebedeeld.
Grondwets- en natievorming gingen vaak samen. Een voorbeeld hiervan is de Grondwet van Noorwegen, die twee maanden na de vaststelling van de Nederlandse Grondwet werd aangenomen. Echter werd Noorwegen kort daarna gedwongen om zich tot natie te vormen met Zweden. Pas 91 jaar laten werd Noorwegen weer onafhankelijk van Zweden. Een ander voorbeeld is Nederland, die zich in 1815 verenigt met België tot één koninkrijk.
De Grondwet van 1815 kan worden aangemerkt als een bevochten compromis. De teksten waren moeilijk te begrijpen. De koning kon minder goed compromissen sluiten met de Belgen. Daarnaast bestonden er cultuurverschillen tussen de Nederlanders en de Belgen. De opgelegde grondwetten hadden weinig verbindende kracht. Er kwamen geen nieuwe grondwetsherzieningen om de verhoudingen opnieuw in te richten. Uiteindelijk kwamen de Belgen in 1830 in een revolutionaire opstand en maakten zich los van Nederland. Het Congres van Wenen als gezamenlijk koninkrijk moest de zaak van de Belgen verder afhandelen. In 1831 werd België een zelfstandige staat en een monarchie op basis van een grondwet.
Geconcludeerd kan worden dat het merendeel van de grondwetten die in 1815 ontstonden, weer werden teruggedraaid in 1818.
De revolutie van de tweede generatie veroorzaakten geen rust, maar onrust. Die rust kon niet worden hersteld. In Frankrijk werd dat probleem opgelost, want Napoleon vormde een nieuwe constitutie na de staatsgreep in 1799. Het college van consuls had voortaan de leiding over Frankrijk en Napoleon trok alle macht naar zich toe. Er bestaat twijfel over de vraag of Frankrijk nog wel als rechtsstaat kon worden aangemerkt door de constitutie van 1799. Werd de staat nog wel geregeerd door het recht? Het recht moest volgens Napoleon onduidelijk en vaag blijven. Er was sprake van een mix tussen de oude en de nieuwe constitutie.
In 1848 kwam er een nieuwe sociale orde tot stand: de opkomst van de parlementaire democratieën. In 1815 waren er veel burgerbewegingen in opstand tegen de autocratische regimes. Burgers eisen zeggenschap in de parlementen en pleiten voor liberale grondwetten.
De constitutionele opstanden werden meestal door de regering gedempt. Toch kon men wel resultaten zien. Nederland had bijvoorbeeld als gevolg van de opstand een liberale grondwet gekregen. Het jaar 1848 is een periode waarin de constituties werden gezien als een bevrijdingsinstrument. De verbeelde politieke gemeenschap ging men zien als een 'natie'. Er was sprake van een bevolking met verbondenheid en solidariteit. Er bestond een wil om samen te zijn. De natievorming is een ontwikkeling die vooraf gaat aan de vorming van een staat.
Nederland heeft geen burgeropstand in 1848 gehad, maar wel een parlementaire opstand. De koning stemde vervolgens in met een liberale grondwet. Hierdoor kreeg het parlement meer invloed. Dit is de basis van de huidige parlementaire democratie en de democratische rechtsstaat. De herziene Grondwet van Thorbecke uit 1848 kent een aantal belangrijke vernieuwingen:
In 1848 kwam er een nieuwe sociale orde tot stand: de opkomst van de parlementaire democratieën. In 1815 waren er veel burgerbewegingen in opstand tegen de autocratische regimes. Burgers eisen zeggenschap in de parlementen en pleiten voor liberale grondwetten.
In de periode van 1870 tot en met 1914 zijn de staten in Europa samengesmolten tot grotere eenheden en wereldrijken. Er was behoefte aan nationale eenwording. De wereld globaliseerde snel en de industrialisatie en kolonisatie ontwikkelden zich (samen) verder. Bij die schaalvergroting speelt de constitutie een belangrijke rol. De constitutie bevorderd het nationale bewustzijn en vormt het nieuwe 'wij'.
De Italiaanse Risorgimento is de Italiaanse eenwording. Die eenwording ging gepaard met drie oorlogen tegen buitenlandse overheden (met name tegen Oostenrijk en Frankrijk). Het was een Italiaanse onafhankelijkheidsstrijd om het zelfbeschikkingsrecht (autonomie). Zij wilden de Italiaanse tradities behouden en op eigen voorwaarden leven. De grondwettelijke basis voor het Italiaanse koninkrijk was de 'Statuto Albertino' constitutie uit 1848. Dit was in beginsel een liberale constitutie met vrijheidsrechten en een beperkte vorm van volksvertegenwoordiging. De constitutie was met name gericht op de 'transformiso': de transformatie van alle Italiaanse gebieden tot één koninkrijk te verenigen. Aan het einde van de negentiende eeuw ontwikkelde zich veranderingen in de constitutie. Het kiesrecht werd uitgebreid en de ministers moesten verantwoording afleggen aan de gekozen volksvertegenwoordiging.
De Duitse eenwording speelt zich af tussen 1848 en 1871. Na de opstand in 1848 kwam er een liberale grondwet tot stand. Daarnaast ontstond er een beweging uit het nieuw Duits parlement die een grondwet aannam voor de 39 landen uit de Duitse Bond. Dit was een grondwet voor het gehele gebied, wat wij nu kennen als Duitsland. In 1871 werd het Duitse Keizerrijk uitgeroepen. Hierdoor ontstond er één Duitsland onder leiding van de Pruisische koning. Datzelfde jaar wordt er een constitutie vastgesteld, maar geen liberale grondwet. Er werd gestreefd naar eenheid en gehoor gegeven aan het 'pangermanisme'. Die beweging streefde naar het samenbrengen van alle Duitstalige volken in één onafhankelijke staat. Dit rijmt natuurlijk niet met individuele vrijheid en een democratisch bestuur. Het wordt dan ook gezien als een eeuwig dilemma.
In 1861 kwamen er constitutionele hervormingen in Rusland. Denk aan de afschaffing van lijfeigenschap, beperking van de adellijke privileges, lokaal zelfbestuur en centralisatie van bestuur en rechtspraak. De Franse grondwet uit 1875 kent imperiale kenmerken. Het accent lag op de stabiliteit van een kracht bestuur en een sterke staat. Ook de Spaanse Grondwet uit 1876 wordt gekenmerkt hierdoor gekenmerkt. De sociale kwesties blijven echter onopgelost bij de imperiale grondwetten. Dit leidde in de twintigste eeuw tot grote conflicten.
In de periode van 1870 tot en met 1914 zijn de staten in Europa samengesmolten tot grotere eenheden en wereldrijken. Er was behoefte aan nationale eenwording. De wereld globaliseerde snel en de industrialisatie en kolonisatie ontwikkelden zich (samen) verder. Bij die schaalvergroting speelt de constitutie een belangrijke rol. De constitutie bevorderd het nationale bewustzijn en vormt het nieuwe 'wij'.
De Eerste Wereldoorlog begon in 1914 en eindigde in 1918. Het einde van de Eerste Wereldoorlog betekende ook het einde van sommige wereldrijken, zoals het Russische, Ottomaanse en Duitse Keizerrijk. De globalisering kwam stil te liggen in 1918. Na de Eerste Wereldoorlog gingen staten en overheden zich meer bemoeien met hun burgers. Vanaf toen werd het nationalisme aangemoedigd. De grenzen tussen het publieke- en private domein verschoven. De Volkenbond als nieuwe internationale organisatie moest de vrede na de Eerste Wereldoorlog gaan bewaken. De Volkenbond was een soort scheidsrechter voor de handhaving van de Vrede van Parijs van 1919. Dit zorgde voor onbedoelde gevolgen en er kwam uiteindelijk een nieuwe wereldoorlog.
In het interbellum werden de oude grondwettelijke fundamenten ingeruild voor nieuwe grondwettelijke fundamenten. Dit gebeurde in de periode van 1918 tot en met 1939. Alleen Italië heeft zijn oude constitutie (de Statuto Albertino van 1848) behouden. Het liberalisme werd echter wel ingeruild voor een corporatisme. Alle andere landen kregen een geheel nieuwe grondwet. Dit zorgde voor ingrijpende wijzigingen in de relatie tussen de overheid en de burger. De nieuwe grondwetten waren meestal democratisch van aard. Dit is wel een andere democratie dan we nu gewend zijn. De democratie was bedoeld om de staat als de mythische Leviathan (monsterkoning opgebouwd uit getekende micromensen) te kunnen laten functioneren. Op dat moment lijken de staatsvorming en de grondwet ineens verschijnselen die samengaan.
Van 1917 tot en met 1945 werd de onafhankelijkheid bestempeld met een constitutie in Mexico, Libanon en Ierland. In deze periode zijn met name de socialistische kenmerken opvallend. Het recht van niet-religieus en gratis onderwijs kwam tot stand. Er ontstonden rechten voor arbeiders en beperkingen op het grondbezit. In de loop der jaren zijn de structuren wel verandert. Mexico werd al snel een eenpartijstaat, Libanon tracht naar een evenredige vertegenwoordiging en Ierland werd in 1937 een republiek.
De Eerste Wereldoorlog begon in 1914 en eindigde in 1918. Het einde van de Eerste Wereldoorlog betekende ook het einde van sommige wereldrijken, zoals het Russische, Ottomaanse en Duitse Keizerrijk. De globalisering kwam stil te liggen in 1918. Na de Eerste Wereldoorlog gingen staten en overheden zich meer bemoeien met hun burgers. Vanaf toen werd het nationalisme aangemoedigd. De grenzen tussen het publieke- en private domein verschoven. De Volkenbond als nieuwe internationale organisatie moest de vrede na de Eerste Wereldoorlog gaan bewaken. De Volkenbond was een soort scheidsrechter voor de handhaving van de Vrede van Parijs van 1919. Dit zorgde voor onbedoelde gevolgen en er kwam uiteindelijk een nieuwe wereldoorlog.
President Roosevelt gaf op 6 januari 1941 een bijzondere toespraak. In die toespraak kwamen er nieuwe soorten vrijheden aan bod. Die vrijheden zijn anders dan de vrijheden die waren ontwikkeld tijdens de Verlichting. De vrijheden waren ongeclausuleerd. Dat betekent dat zij overal gelden, ongeacht de locatie, regering of nationaliteit. Ieder mens werd weldenkend beschouwd en kan een mening of een overtuiging hebben. De overheid moest zich gaan inspannen voor een gezond en angstvrij leven. Opvallend was dat de vrijheden toen nog niet bestonden, maar nog moesten worden gemaakt. Volgens Roosevelt moest de generatie dit zien te bewerkstelligen. Roosevelt is overleden op 12 april 1945. Zijn vrouw heeft een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit is een humanistisch VN-mensenrechenmanifest dat op 10 december 1948 door de Verenigde Naties werd aangenomen. Hierin zijn (liberale) humanistische uitgangspunten opgenomen van de nieuwe wereldorde. Die zijn onbetwist gebleven en sindsdien zijn er ook geen conflicten op wereldschaal meer ontstaan.
In veel grondwetten na de Tweede Wereldoorlog zijn de universele mensenrechten het uitgangspunt (1945-1950). De grondwet van West-Duitsland en Japan kennen een slot-op-de-deur-element. Dit is een eeuwigheidsclausule dat ervoor zorgt dat bepaalde onderdelen nooit gewijzigd kunnen worden. Bepaalde onderdelen zijn bijvoorbeeld de fundamentele vrijheidsrechten. De grondwetten van Japan en Duitsland kunnen worden gezien als een initiatief van de geallieerden. Het zijn wel eigen producten geworden met een constitutioneel stelsel als eindproduct. Ook de grondwetten uit andere landen hebben deze ontwikkeling ondergaan. Denk aan Taiwan, Zuid-Korea en India. Ook Italië kreeg een liberaal-democratisch constitutioneel stelsel. Dat werd in balans gehouden door het constitutioneel gerechtshof (Corte constituzionale della Repubblica Italiana).
Niet alle landen kregen na de Tweede Wereldoorlog een liberaal-democratisch constitutioneel stelsel. Sommige landen belandde achter het 'IJzeren Gordijn' en kregen een communistische grondwet. Denk aan landen zoals Oost-Duitsland, Polen en Roemenië. Een kenmerk van een communistische grondwet is dat de staat de volledige controle heeft over de markt en de economie. De samenleving wordt gedomineerd door de communistische partij. Er is geen scheiding of verdeling van de overheidsmachten. Daarnaast speelt de onafhankelijke rechter geen belangrijke rol in een communistisch stelsel. Er bestaan in een communistisch stelsel wel vrijheidsrechten, maar dat zijn geen rechten op vrijheid van staatsbemoeienis.
Het allergrootste deel van alle bestaande constituties en de vorming van nieuwe staten zijn ontstaan door dekolonisatie. Denk aan de dekolonisatie in Amerika, Afrika en Azië. Alle nieuwe staten stelden gelijk een nieuwe grondwet vast: de dekolonisatiegrondwetten. Dit proces ging niet zo snel als het nu lijkt. In eerste instantie werden de constituties van de kolonisator overgenomen door de nieuwe 'onafhankelijke' staten. Het waren een soort tweedehands-constituties. Na de totstandkoming van de nieuwe constitutionele democratieën werden zij geneutraliseerd en opzij geschoven door militaire coups en dictaturen. Later zag men de komst van een eenpartijsysteem en nog veel later de komst van een meerpartijensysteem. In veel landen is het vinden van de constitutionele legitimiteit een constant probleem.
In de periode van 1974 tot en met 1982 ontstonden er postdictatoriale grondwetten. Dit zijn grondwetten die lijken op de op 'rechten gebaseerde' grondwetten die net na de Tweede Wereldoorlog opkwamen. In Spanje, Griekenland en Portugal zijn die grondwetten uitgegroeid tot vrije landen en stabiele democratieën. Uiteindelijk zijn zij ook toegetreden tot de Europese Unie. Om te voorkomen dat een land ooit weer vervalt in een dictatuur is een slot-op-de-deur opgenomen in de grondwetten. Een monarchaal bestuur is in de twintigste eeuw bijna niet meer denkbaar.
President Roosevelt gaf op 6 januari 1941 een bijzondere toespraak. In die toespraak kwamen er nieuwe soorten vrijheden aan bod. Die vrijheden zijn anders dan de vrijheden die waren ontwikkeld tijdens de Verlichting. De vrijheden waren ongeclausuleerd. Dat betekent dat zij overal gelden, ongeacht de locatie, regering of nationaliteit. Ieder mens werd weldenkend beschouwd en kan een mening of een overtuiging hebben. De overheid moest zich gaan inspannen voor een gezond en angstvrij leven. Opvallend was dat de vrijheden toen nog niet bestonden, maar nog moesten worden gemaakt. Volgens Roosevelt moest de generatie dit zien te bewerkstelligen. Roosevelt is overleden op 12 april 1945. Zijn vrouw heeft een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit is een humanistisch VN-mensenrechenmanifest dat op 10 december 1948 door de Verenigde Naties werd aangenomen. Hierin zijn (liberale) humanistische uitgangspunten opgenomen van de nieuwe wereldorde. Die zijn onbetwist gebleven en sindsdien zijn er ook geen conflicten op wereldschaal meer ontstaan.
Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 eindigt de Koude Oorlog en verdwijnt het IJzeren Gordijn. Bijna alle socialistisch-communistische regimes houden in Europa op met bestaan. Alleen het liberaal humanisme blijft overeind. De uiteindelijke vorm van bestuur is de liberale democratie. De nieuwe staten met grondwetten kent een parlementaire democratie onder een rechtsstatelijk bestuur met een grondwettelijk gewaarborgde machtenscheiding en individuele vrijheidsrechten. Die nieuwe landen treden na 2004 tot de Europese Unie. Hierdoor werd de binnenmarkt vergroot en werd de Europese unie sterker. De toetredende landen moeten voldoen aan de zogenaamde Kopenhagen-criteria: zij dienen sterke instellingen te hebben, die de democratie, de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten en respect voor minderheden waarborgen. Daarnaast moet de vrijemarkteconomie opgewassen zijn tegen de vrije mededinging en de concurrentie. Het belang van de grondwetten is dat zij een rol spelen bij het onderling vertrouwen en vertrouwen in de instituties. Het vertrouwen is belangrijk voor de marktkansen en de marktgroei in een vrijemarkteconomie.
De val van de Berlijnse Muur betekende niet het einde van de grondwetsgeschiedenis. Na de val kwam er een golf van liberaal-democratische grondwetten. Dit kan worden aangemerkt als een regionaal verschijnsel in Midden- en Oost Europa. In de afgelopen dertig jaar zijn de meeste grondwetten ontstaan. De aanleiding is niet per se te vinden in de wens tot een liberale democratie. Er bestaan ook andere motieven voor nieuwe grondwetten. Denk daarbij aan de val van een dictatuur, het einde van een burgeroorlog, een intern conflict of de wens voor zelfstandigheid.
Na de val van de Berlijnse Muur hebben veel landen de stap gezet naar een democratie. Het probleem speelde echter dat zij niet altijd een liberale democratie zijn geworden. Er is sprake van een illiberale democratie: de democratie gaat niet gepaard met de constitutioneel geborgde vrijheid. Opmerkelijk is dat de landen die een liberale democratie als doel hebben, dit verankeren in een grondwet. De grondwet kan dan eigenlijk worden aangemerkt als een op schrift gestelde geloofsartikelen. Uiteindelijk is het bereiken van een liberale democratie een geleidelijke ontwikkeling met vallen en opstaan. De grondwet is daarbij een instrument om onderling vertrouwen te bevorderen en stabiliteit te creëren. Een andere manier om de ontwikkeling van de liberale democratie in goede banen te leiden, is door middel van een flexibele constitutie. Dit is een grondwet die vaker en sneller aangepast kan worden aan nieuwe omstandigheden. Hierdoor kunnen conflicten worden vermeden.
Vroeger kenden veel landen nog een staatsgodsdienst. Alleen Nederland is een uitzondering in Europa waar geen sprake was van een staatsgodsdienst. Het constitutioneel liberalisme gaat niet vanzelfsprekend samen met een (staats)religie. Geleidelijk zijn de staatsgodsdiensten in de meeste landen van Europa afgeschaft. Een staatsgodsdienst was namelijk niet te verenigen met het opkomende beginsel van godsdienstvrijheid. In Islamitische landen bestaan staatsgodsdiensten nog wel. Denk aan het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Zuidoost-Azië. De islam is in de grondwet van 23 landen verklaard tot de staatsgodsdienst. Dit zijn de islamitische constituties. Er ontstonden problemen toen de liberaal-democratische ideeën toenamen. In sommige landen ontstonden er burgeroorlogen of politieke onrust. De islamitische landen zochten naar nieuwe grondwetten om balans te creëren. Het constitutioneel liberalisme heeft die problemen niet opgelost.
Bijna elke staat is gebonden aan een constitutie. De vraag is of het mogelijk is dat andere entiteiten dan staten een grondwet bezitten? Denk aan deelstaten van federaties en regio's. Die vraag kan bevestigend worden beantwoord. Ook niet-statelijke entiteiten hebben vaak een grondwet. Die kan echter niet worden aangemerkt als een nationale grondwet. In theorie kan ook de Europese Unie een grondwet hebben. Joseph Weiler ziet dit echter anders. Een constitutie kan volgens hem niet bestaan zonder een volk, een natie of een staat.
Na de uitbreiding van de Europese Unie wilden men het bestuursmodel aanpakken. Er kwam een plan voor een grondwet. In 2001 is de 'Verklaring van Laken' aangenomen door de Europese Raad, met als doel om met de toetreding van de nieuwe lidstaten verandering te brengen in het bestuursmodel. Er moest één systematisch geordend verdrag voor de Europese Unie komen. Dit document werd dan de grondwet genoemd. Die grondwet moest worden opgesteld door een constitutionele conventie. Waarom kan dit document in klassieke zin geen grondwet worden genoemd? De Europese Unie is geen staat en heeft ook geen Europees volk met zelfstandige soevereiniteit. Het plan werd al snel bekritiseerd. Men wilde geen federatie die de soevereiniteit en zelfstandigheid van de lidstaten zou afnemen. De Europese Grondwet werd verworpen door de meeste landen in 2005. Daarna kwam het Verdrag van Lissabon tot stand. Dit verdrag had dezelfde inhoud als de Europese Grondwet, alleen werden de klassieke elementen eruit gelaten.
Tegenwoordig leeft men in een veellagige rechtsorde. Dit is het recht dat niet enkel wordt gevormd en bepaald door de nationale staten zelf, maar ook transnationaal en internationaal. Het internationale recht is omvattender en belangrijker geworden. Een burger kan voor de bescherming van zijn individuele vrijheidsrechten zich beroepen op de internationale mensenrechtenverdragen. Denk aan het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (1966) en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM 1950). Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, gevestigd in Straatsburg, behandeld die mensenrechtelijke geschillen. Geconcludeerd kan worden dat de grondwetten niet meer de enige bron van bescherming biedt als het gaat om vrijheden. De grondwettelijke orde komen gedeeltelijk los van de statelijke ankers.
Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 eindigt de Koude Oorlog en verdwijnt het IJzeren Gordijn. Bijna alle socialistisch-communistische regimes houden in Europa op met bestaan. Alleen het liberaal humanisme blijft overeind. De uiteindelijke vorm van bestuur is de liberale democratie. De nieuwe staten met grondwetten kent een parlementaire democratie onder een rechtsstatelijk bestuur met een grondwettelijk gewaarborgde machtenscheiding en individuele vrijheidsrechten. Die nieuwe landen treden na 2004 tot de Europese Unie. Hierdoor werd de binnenmarkt vergroot en werd de Europese unie sterker. De toetredende landen moeten voldoen aan de zogenaamde Kopenhagen-criteria: zij dienen sterke instellingen te hebben, die de democratie, de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten en respect voor minderheden waarborgen. Daarnaast moet de vrijemarkteconomie opgewassen zijn tegen de vrije mededinging en de concurrentie. Het belang van de grondwetten is dat zij een rol spelen bij het onderling vertrouwen en vertrouwen in de instituties. Het vertrouwen is belangrijk voor de marktkansen en de marktgroei in een vrijemarkteconomie.
Een beschrijving van de geschiedenis van de grondwet vertelt ons over wie we nu zijn. Het geeft een voorstelling van het verleden waaraan men betekenis toekent en die relevant is voor het heden. Vroeger was het bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend dat er geschreven constitutionele regels bestonden om een samenwerking in te richten. Er was sprake van een noodzakelijk verband om constituties te ontwikkelen en op elkaar voort te bouwen. Uit de geschiedenis van de constitutie kan men patronen herkennen. Door de geschiedenis van de constituties te bestuderen, kan men zien wat de grondwetten kunnen bewerkstelligen. Een constitutie geeft regels en op grond van die regels kan een grootschalige samenwerking plaatsvinden. Het verhaal van de grondwet is een wereld van het recht via geschreven tekst. Een constitutie bestaat uit lagen van tijdvakken. De samenwerkingen is steeds meer verschoven vanuit de fysieke wereld naar de verbeelde wereld. Het politieke- en juridische proces werd steeds meer geabstraheerd. De geschiedenis van de grondwet bestaat ook uit een reeks van ideeën. Het kernidee van al die ideeën is dat de mens in staat is om te denken en met dat vermogen kan beschouwen en vorm kan geven aan zijn eigen lot. Dit is het rationeel humanisme. De mens zelf gaat over zijn lotsbeschikking en niet God. Geconcludeerd kan worden dat de geschiedenis van de grondwet een liberale (democratische) grondwetsopzet lijkt te hebben.
Een beschrijving van de geschiedenis van de grondwet vertelt ons over wie we nu zijn. Het geeft een voorstelling van het verleden waaraan men betekenis toekent en die relevant is voor het heden.
Een grondwet is een geschreven constitutie, dat is vastgelegd in een basisdocument. Dat is voor veel landen het geval, maar niet volgens Engeland. De Britten hebben geen geschreven constitutie en daar zijn zij trots op. Engeland heeft volgens hen geen dergelijk instrument nodig. Dat is niet helemaal juist, want na de burgeroorlog in de zeventiende eeuw hadden zij de regels van de geschreven Bill of Rights (1689). Dit moest zorgen voor een vreedzame en politiek stabiele verhouding onder het nieuwe monarchale bewind van de koning. De Bill of Rights legde de basis voor een parlementaire democratie. Tegenwoordig gelden deze regels nog steeds. Daarnaast hebben zij nog meer geschreven constituties, maar die zijn alleen niet in één document samengebracht.
Een grondwet is volgens Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal: 'een wet die tot grondslag dient en waarin de grondbeginselen van de regering van een staat vervat zijn, te weten de onderlinge betrekkingen van de staatsorganen en de rechten en verplichtingen van de individuele leden van de staat'. Kort en simpel gezegd is de grondwet een basisvoorschrift. Er bestaat echter geen uniforme definitie van het begrip grondwet of constitutie. Nederland, Engeland, Frankrijk en Duitsland geven bijvoorbeeld zelf aan wat zij daaronder verstaan.
De belangrijkste kernprincipes van de grondwet worden hieronder toegelicht:
De constitutie kent geen eenvormige definitie. Juridische begrippen en definities zijn over het algemeen niet duidelijk en eenvormig. Omtrent het begrip constitutie dient men in ieder geval rekening te houden met het wezen van de grondwet. Er bestaan drie soorten basisbenaderingen in de constitutionele begripsvorming:
Onder de formele benadering valt een grondwet of een constitutie, die wordt aangemerkt als een wet (of meerdere wetten) met een bijzondere status. Uit verschillende zaken kan die bijzondere status van een wet blijken. Hierbij kan men denken aan:
De formele benadering gaat uit van een constitutie in formele zin op basis van externe kenmerken (zie de opsomming die hiervoor is weergegeven).
Bij de materiële benadering wordt de betekenis van een grondwet of constitutie inhoudelijk opgevat als systeem van regels. Die regels zijn gericht op het inrichten en begrenzen van de overheidsmacht.
Het geloof in het constitutionalisme is de derde benadering van de constitutionele begripsvorming. Dit wordt de ideologische of politieke benadering genoemd. Bij de ideologische benadering gaat men uit van een grondwet of constitutie die nauw verbonden is met ideaaltypen van functioneren van een politieke samenleving in een staat. Een constitutie is dan voornamelijk een politieke handeling. Het wordt gezien als de uiting van de wil van een soeverein volk of natie om als zelfstandige politieke eenheid te verschijnen. Bij de vorige benaderingen stond de vraag centraal wat een grondwet is. De vraag die bij deze benadering centraal staat, is wat een constitutie moet zijn. Het uitgangspunt is dat een volk een bepaalde vorm van constitutie moet hebben en één met een bepaalde vorm.
Geconcludeerd kan worden dat ook de ideologische benadering geen sluitende definitie kent. Wel kan gesteld worden dat de benadering goed aansluit bij de moderne democratische theorieën, die uitgaan van gelijkheid en gelijkwaardigheid van een individu. Dit is de bron en drager van de vrijheidsrechten en vormt het uitgangspunt van een rechtvaardige samenleving.
De aanhangers van de ideologische benadering zijn het over het algemeen eens over de volgende twee opvattingen:
Het constitutionalisme kan men onderscheiden in twee verschillende stromingen:
Er zijn allerlei verschillende grondwetten te onderscheiden:
Er bestaan drie archetypische constitutionele narratieven volgens David Law:
Tegenwoordig wordt veel ontleend aan constitutionele regels en vrijheden uit internationale verdragen en afspraken met de Europese Unie. Voorheen kon men alleen rechten ontlenen uit de nationale constitutie. Volgens de Duitse constitutionalist Grimm is er dan ook sprake van de opkomst van een nieuw type constitutie: de internationale constitutie.
Een grondwet is een geschreven constitutie, dat is vastgelegd in een basisdocument. Dat is voor veel landen het geval, maar niet volgens Engeland. De Britten hebben geen geschreven constitutie en daar zijn zij trots op. Engeland heeft volgens hen geen dergelijk instrument nodig. Dat is niet helemaal juist, want na de burgeroorlog in de zeventiende eeuw hadden zij de regels van de geschreven Bill of Rights (1689). Dit moest zorgen voor een vreedzame en politiek stabiele verhouding onder het nieuwe monarchale bewind van de koning. De Bill of Rights legde de basis voor een parlementaire democratie. Tegenwoordig gelden deze regels nog steeds. Daarnaast hebben zij nog meer geschreven constituties, maar die zijn alleen niet in één document samengebracht.
Tegenwoordig kan men een veel grotere vergelijkingsset in grondwetsonderzoek maken. Hierdoor kan men ook dieper graven naar de grondwettelijke overeenkomsten en verschillen. Het vergelijken van grondwetten en de onderlinge verwantschap is moeilijker dan het maken van onderscheid tussen bijvoorbeeld munten of talen van alle landen. Het zoeken naar constitutionele verwantschap draait om het maken van een selectie van kenmerken en onderwerpen.
Bij het bepalen van familieverwantschap wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde verwantschapscoëfficiëntie. De verwantschapscoëfficiëntie bestaat tussen twee levende wezens en hangt af van het aandeel van de genen dat die wezens gemeenschappelijk hebben. Op die manier kan ook onderzoek worden gedaan naar de overeenkomsten en verwantschappen binnen de constituties. Een hoge verwantschapscoëfficiëntie kan betekenen dat er sprake is van constitutionele verwantschap. Men kan kijken naar de generationele verwantschap, het typen leiderschapssoorten en de soort normen van een grondwet.
Een constitutionele verwantschap kan dus worden vastgesteld aan de hand van onderwerpenvergelijking. Er zijn een aantal onderwerpen (bepalingen in de grondwet) die vaak terugkomen:
Indien er sprake is van een hoge vergelijkingsfrequentie, dan kan dat een indicatie zijn voor een inhoudelijke verwantschap. Als er elementen zijn die weinig voorkomen, dan is dat een bijzonderheid. Er moet vooral worden gekeken naar de verschillen in de tekst. Welke specifieke kenmerken en contexten onderscheiden zich? Het vinden van overeenkomsten is minder van belang. Gesteld kan worden dat een overgrote meerderheid van de landen de belangrijkste elementen van een liberaal-democratisch grondwetsmodel bezitten.
Er is volgens de meeste auteurs zeker sprake van convergentie. De verwantschapsanalyse wijst in de richting van een patroon waarbij de grondwetten steeds meer op elkaar zijn gaan lijken. De constituties zijn steeds meer van liberale soort. Systemen hebben van elkaar geleerd door van elkaar over te nemen. Denk aan de overname van vrijheidsrechten, democratische instrumenten of instituties. Dit heeft geleid tot aanpassingen en hervormingen. Toch kan wel geconcludeerd worden dat grondwetten generiek zijn geworden. Dit is een afbreuk aan de uniciteit van grondwetten. Dat kan ten koste gaan van de normatieve en integratieve kracht van de normen.
Er wordt gezegd dat door de internationale samenwerking en relaties, privatisering en digitalisering de globalisering van het constitutionele recht onvermijdelijk is. Er bestaan twee antwoorden op de vraag wat de globalisering van een constitutie is.
Een voorbeeld van een constitutionalisme als beoordelingskader is de stroming van de new constitutionalism. Het uitgangspunt van deze stroming is het beschermen van vrijheden via de politieke macht. De stroming reageert vooral op de globalisering van de markten. We zien deze stroming met name terug in verdragen.
De constitutionele identiteit speelt een rol bij het opvullen van het gat tussen de collectieve verbeelde identiteit en de subjectieve identiteit. De grondwet maakt een identiteit, zoals natie, volk, rijk, republiek, rechtsorde en de individuele als burger. Het zijn typerende kenmerken en karakteristieke van een constitutie en essentieel voor een stelsel. Dit stemt met de basisstructuur van een grondwet: de kernstructuur van waarden die beschermt, maar ook beschermd moet worden.
Tegenwoordig kan men een veel grotere vergelijkingsset in grondwetsonderzoek maken. Hierdoor kan men ook dieper graven naar de grondwettelijke overeenkomsten en verschillen. Het vergelijken van grondwetten en de onderlinge verwantschap is moeilijker dan het maken van onderscheid tussen bijvoorbeeld munten of talen van alle landen. Het zoeken naar constitutionele verwantschap draait om het maken van een selectie van kenmerken en onderwerpen.
Men heeft hoge verwachtingen van een grondwet. Bij het verschijnsel van nepconstituties worden de normen niet nageleefd en dat is natuurlijk niet de bedoeling. Enkel bij een serieuze grondwet kan men de vraag stellen wat de effecten zijn. Grondwetten zijn naar uiterlijke verschijningsvorm geschreven teksten die rechtsnormen uitdrukken. Met die normen worden uitspraken gedaan over hoe het hoort. Pas als de rechtsnormen uit de voorschriften van de grondwet worden nageleefd, kan worden gekeken naar de effecten van de grondwet. Het gaat dan om de naleving door de overheidsinstellingen, de politici, de burger en de samenleving. Opgemerkt dat het niet enkel gaat om de naleving van rechtsregels. Grondwetten hebben nog een ander (hoger) doel: het zijn uitdrukkingen van een groter idee. De rechtsregels zijn namelijk verbonden aan waarden, beginselen en ideeën. Denk aan de vrijheid, de democratie, de erkenning van het recht, rechtsbinding en de individuele erkenning. Daarnaast bezitten de grondwetten ook systeemregels waarmee een rechtssysteem in het leven kan worden geroepen. Dit creëert een overheid en zorgt voor bescherming van de overheid tegen de burgers. Geconcludeerd kan worden dat grondwetten verzamelingen zijn van verschijnselen en de effecten moeilijk zijn te onderscheiden.
Men heeft hoge verwachtingen van een grondwet. Bij het verschijnsel van nepconstituties worden de normen niet nageleefd en dat is natuurlijk niet de bedoeling. Enkel bij een serieuze grondwet kan men de vraag stellen wat de effecten zijn.
Constituties roepen rechtssystemen in het keven. Als er al een rechtssysteem bestond, dan wordt deze door een constitutie veranderd. Constituties bevatten regels over de rechtsgemeenschap, het recht, de rechtsvorming en de rechtsbinding. Tijdens de opleiding moet men een onderscheidt maken tussen de formele- en de materiële constituties. Formele constituties zijn de grondwetten, samengebracht in één document. Materiële constituties zijn de verzamelingen van fundamentele constitutionele regels. Naast dit onderscheid, leert men dat constituties en grondwetten recente vindingen zijn en de oorsprong van het recht in het privaatrecht ligt. Het privaatrecht is het recht dat geldt tussen burgers. Inmiddels zijn deze traditionele regels achterhaald.
De traditionele leerstukken staan in de weg aan de beantwoording van de vraag wat grondwetten nu precies bewerkstelligen. De juridische domeinafbakingen vormen daarbij hindernissen. Het is gebruikelijk volgens de juridische leer om rechtssystemen onder te verdelen in rechtsgebieden, zoals het privaatrecht, het bestuursrecht en het strafrecht. Achter die rechtsgebieden schuilen culturen en tradities. Het uitgangspunt geldt dat het privaatrecht het algemene ('gemene') recht is: 'common law'. Dat fungeert als het basisrecht. Het basisrecht van die privaatrechtelijke regels komt voort uit het Romeinse recht. Daardoor heeft het privaatrecht een universeel karakter. Dit wordt ook wel de algemene rechtsleer genoemd. Het privaatrecht geldt zelfs in een samenleving zonder overheid en staat. Alle andere rechtsgebieden zijn er later bovenop of aangebouwd. Dat maakt het privaatrecht preconstitutioneel. Toch konden de privaatrechtelijke regels niet geëffectueerd worden zonder instituties. Een derde systeem of institutie moet de naleving van de privaatrechtelijke regels kunnen verzekeren, want anders is een dergelijke afspraak niets waard. Daarnaast is het van belang dat er rechters zijn voor de privaatrechtelijke geschillenbeslechting. Tegenwoordig is dat het Burgerlijk procesrecht.
De grondwet creëert een wereld van het recht. Dit schept een rechtssysteem, waarin bijvoorbeeld de rechter, een geschreven uitspraak en bezit een rol krijgen. Door die abstracties te benoemen, worden ze geconstituteerd. De constituties maken geen wereld in fysieke zin, maar erkennen het bestaande recht wat er al is. Het is voor ons vanzelfsprekend geworden dat we leven onder abstract leiderschap in staten. Voor veel mensen blijft het moeilijk te geloven dat het recht een product is van menselijke schepping. Natuurlijk is het recht altijd mensenwerk geweest. Er is en was geen sprake van goddelijke interventie of noodzakelijke rijping. Voor de werking van het recht heeft men alleen de collectieve overtuiging nodig. Dat wil echter niet zeggen dat de grondwet verdwijnt indien er geen collectieve overtuiging meer bestaat. Als we kijken naar de geschiedenis van de grondwetten, dan zijn er veel voorbeelden te vinden van grondwetten die voor een langere duur niet werden gesteund door de meerderheid van de bevolking. Er is niet gelijk sprake van een revolutie. Dat is een proces van vele jaren, misschien wel eeuwen. Wanneer er geen sprake meer is van een collectieve overtuiging, dan kan men wel stellen dat er geen constitutie meer is. Het moment om te bepalen wanneer de constitutie haar werking verliest, is moeilijk te bepalen.
Een grondwet wordt niet 100 procent door de samenleving nageleefd. Er bestaat een verschil tussen de letter van de grondwet en de gebeurtenissen in de werkelijke wereld. Japan heeft bijvoorbeeld in de grondwet opgenomen dat zij geen krijgsmacht hebben. In de werkelijkheid hebben zij al meer dan 50 jaar een legermacht: de Japanse Zelfverdedigingstroepen. Een reden voor de afwijking van de letter van de grondwet is om zich uit lijfsbehoud te kunnen verweren. Nederland kent ook een aantal van dit soort bepalingen. Bijvoorbeeld de bepaling dat de wet het geldstelsel regelt. Dit doet de wet al heel lang niet meer. Nederland is namelijk lid van de Europese Unie. Wij betalen met de euro en het geldstelsel wordt geregeld door Europese wetten (verordeningen). De Nederlandse wetgever hoeft en mag aan het maken van wetten geen hulp bieden.
Dat men de grondwet niet 100 procent naleeft, zegt nog niets over de prestaties van de grondwet. Sommige grondwetsteksten, zoals die van Nederland, zijn eeuwenoud. Doordat er meer tijd zit tussen de vaststelling en de omstandigheden, is er meer waarschijnlijkheid dat er niet meer (of minder) wordt nageleefd. De contexten van de grondwettelijke normen worden door de tijd anders. Dit betekent niet dat de grondwetten minder bruikbaar zijn. De ouderdom van de grondwet laat zien dat de grondwet juist nog effectief en duurzaam is.
Volgens de Amerikaanse constitutionalisten hangt het succes van de grondwet af van verschillende zaken.
1. Men kan het succes van de grondwet vanuit twee perspectieven bekijken:
2. Volgens de Amerikaanse constitutionalisten is het succes van de grondwet een kwestie van de mate van naleving. Als het gat tussen de normen van de grondwet en de werkelijkheid groter is, dan is het succes van de grondwet kleiner.
3. Men moet niet ongeduldig zijn omtrent het succes van de grondwet. Het werkelijke succes kan alleen op de langere termijn worden gemeten. Het liefst een termijn van een aantal decennia.
4. Naast de perspectieven bestaan er nog vier criteria die het succes van de grondwet kunnen weergeven:
Nepconstituties zijn vastgestelde normen, zonder er werk van te maken. Met nepconstituties wordt er geen politieke werkelijkheid naar de letter van de grondwet bewerkstelligd en worden de rechten en garanties van burgers niet gegarandeerd. De grondwet is dan enkel een stuk papier. Natuurlijk zal er altijd een verschil bestaan tussen het grondwettelijk ideaal en de politieke werkelijkheid in de praktijk. Dat verschil mag echter niet te groot zijn.
Kan er een omslagpunt worden aangewezen wanneer een echte constitutie vervalt tot een nepconstitutie? Law en Versteeg hebben in 2013 de volgende graadmeter gebruikt: indien de bepalingen uit de grondwet in overgrote mate niet wordt nageleefd, dan is er sprake van een nepconstitutie. Er dient te worden gekeken naar de relatieve afstand tussen de woorden/bepalingen van de grondwet en de praktijk. De afstand kan het beste worden gezien indien de grondwettelijke stelsels naast elkaar worden neergelegd. De gegevens worden gehaald uit de sociaalwetenschappelijke onderzoeken van de verwezenlijking van de vrijheidsrechten in die landen. Opmerkelijk is dat er sprake blijkt te zijn van repressieve regimes: de constituties worden in sommige landen gebruikt als vermomming om hun legitimiteit op te krikken. Juist de landen die marteling in hun grondwet verbieden, hebben in de praktijk te maken met marteling.
Een constitutie heeft als algemeen uitgangspunt om structuur te geven aan een politiek stelsel: door het geven van normen een stevig politiek systeem te creëren. Hoe steviger het politieke systeem is, hoe meer houvast er bestaat. Hieruit kan men de duurzaamheid van de grondwet aflezen. De duurzaamheid kan ook worden afgelezen uit de leeftijd van de grondwet. Een makkelijke gedachte is de stelling: hoe langer een grondwet overleeft, des te succesvoller is de grondwet. Die stelling is niet helemaal juist. Een constitutie kan namelijk verouderen en irrelevant raken. Grondwetten moeten om die reden zich kunnen aanpassen. Een juiste mengverhouding tussen structuur en aanpassingsvermogen.
Jefferson is naast Madison een van de founding fathers van de Verenigde Staten. Zij hebben deel uitgemaakt van de Philadelphia Convention. Hieruit is de Amerikaanse grondwet voortgekomen. Daarnaast was Jefferson de architect van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring.
Volgens de formule van Jefferson zou een grondwet niet langer dan één generatie moeten gelden ('the dead should not govern the living'). Madison denkt hier anders over. Volgens hem moet een grondwet juist duurzaam zijn. Door de duurzaamheid krijgen de instituties en regels de kans om te rijpen, waardoor er geleidelijk meer gezag en gehoorzaamheid kan worden afgedwongen. Een grondwet moet volgens Madison kunnen overleven. Opgemerkt dat het aanpassingsvermogen zeer belangrijk is. Indien er te weinig aanpassingsvermogen is, dan is er ook weinig stabiliteit.
Grondwetten pas zich aan op verschillende manieren: via formele herzieningsprocedures. Na de Tweede Wereldoorlog zijn de herzieningsprocedures flexibeler geworden, bijvoorbeeld door differentiatie. Er bestaan zwaar en minder zware herzieningen voor verschillende onderdelen van de grondwet.
Ouderdom van de grondwet brengt voordelen met zich mee. De kans op een hoog bruto nationaal product is groter. De gevolgen van het verloop van de tijd komen waarschijnlijk wel voort uit een samenstel van factoren. Denk daarbij aan de samenhang met het inkomensverschil. Het is de vraag of een betere welvaart eerder leidt tot een democratie. Uit een onderzoek blijkt dat een oudere grondwet minder kans heeft op een crisis.
Een constitutie kan overleven indien de normen worden gehandhaafd. De rechter of andere staatsmachten zijn bij uitstek de handhavers. Een grondwet zijn stelsel-wetten, die gevoelig zijn voor een politieke meerderheid en macht. Als een constitutioneel stelsel zich wil blijven handhaven, dan moet er sprake zijn van consolidatie. Het constitutionele publiek moet geloven en vertrouwen in het constitutionele stelsel. Dat kan alleen als het constitutioneel stelsel zelfhandhavend wordt. Er wordt dan een situatie bereikt waarin iedereen er belang bij heeft of krijgt dat een constitutioneel stelsel in stand blijft. Vereist is dat de constitutionele regels de politieke macht werkelijk beheersen en controleren. De minderheid moet de meerderheid aan de regels kunnen laten houden. Zij moeten de kans hebben om eigen belangen te kunnen dienen. Dit gaat natuurlijk niet vanzelf, maar heeft tijd en ervaring nodig. De kansen nemen toe indien de regels duidelijk zijn. Denk daarbij aan duidelijkheid omtrent de procedures en sancties.
De moderne grondwetten bevatten preventie- en controlemechanismen: checks and balances. Hierdoor wordt de willekeur van de overheid voorkomen. De machten van de overheid worden verspreid over de de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. Iedere macht kent een aparte bevoegdheid of moet samenwerken bij het uitoefenen van een functie. Dit wordt de opdeling van de overheidsmacht genoemd: de trias politica. Dat voorkomt corrumperende machtsconcentratie en maakt de controle van de machten over en weer mogelijk. De machten zijn elkaars scheidsrechter. Buiten de traditionele overheidsmachten, bestaan er vaak ook andere onafhankelijke toezichthouders. Denk daarbij aan kiesraden, rekenkamers, ombudsmannen en mensenrechtencommissies.
Constituties roepen rechtssystemen in het keven. Als er al een rechtssysteem bestond, dan wordt deze door een constitutie veranderd. Constituties bevatten regels over de rechtsgemeenschap, het recht, de rechtsvorming en de rechtsbinding. Tijdens de opleiding moet men een onderscheidt maken tussen de formele- en de materiële constituties. Formele constituties zijn de grondwetten, samengebracht in één document. Materiële constituties zijn de verzamelingen van fundamentele constitutionele regels. Naast dit onderscheid, leert men dat constituties en grondwetten recente vindingen zijn en de oorsprong van het recht in het privaatrecht ligt. Het privaatrecht is het recht dat geldt tussen burgers. Inmiddels zijn deze traditionele regels achterhaald.
De wereld bestaat uit verschijnselen van markten. Dit zijn meestal vrije markten, waarin de vraag en het aanbod bepalen welke producten er worden geproduceerd en tegen welke prijs. De vraag en het aanbod worden bepaald door private actoren: consumenten en producenten. Dit gebeurt in een open proces van vrije mededinging. Er wordt gestreefd naar het creëren van collectieve welvaart. Daarnaast zorgt het voor de versterking van de autonomie: de keuzevrijheid van de individuen wordt vergroot en er bestaan juridische rechten, zoals eigendom. Door de economische ontwikkelingen is de kans groter dat een land stabiel en duurzaam is en een democratisch politiek systeem ontwikkeld. Constituties en constitutionele regels zijn op twee manieren een betekenis voor het economische leven: als voorwaarde en als factor.
Het leven van de mens wordt niet helemaal bepaald door de markten, maar hangt wel degelijk af van de werking van de markten. De volgende factoren spelen ook een rol: het bezit van vermogen, de kansen op de arbeidsmarkt op basis van een opleiding en risico's, zoals ziekte. Het idee van de vrije markt is dat door de open mededinging vraag en aanbod met elkaar in evenwicht worden gebracht, waardoor de algemene welvaart groeit. Als er sprake zou zijn van een natuurlijke vrijheid (zonder overheidsmenging) dan jagen rationele marktdeelnemers hun eigenbelang na. Dat zorgt voor het creëren van meerwaarde en dat draagt bij aan het belang van ons allemaal: de welvaart wordt vergroot. Grootschalige markten, zoals een vrije markt, kunnen niet volledig zelf reguleren zonder overheid. Zonder overheid kan een vrije markt ook geen eerlijke kansen bieden. Om optimaal een meerwaarde te bewerkstelligen, moeten de markten zo vrij mogelijk zijn. Echter kunnen de markten zonder enige bijsturing gaan haperen. Dit zijn de marktfalen: verstoringen van het vrije marktprincipe waardoor de markt niet meer doet wat het zou moeten doen. Er wordt dan geen maximale welvaart bewerkstelligd, waarvan iedereen kan profiteren. De overheid dient dit te repareren. De overheid kan namelijk op basis van constitutionele regels en via constituties ingrijpen. Overheden, regels en marktinterventies zijn nodig om bij te kunnen sturen. Anders kunnen vrije markten niet langer meer bestaan.
Geconcludeerd kan worden dat een constitutie een noodzakelijke voorwaarde is in de wereld van een markteconomie. Een constitutie zorgt voor stabiliteit, doordat er zekerheid wordt gegeven en de voorspelbaarheid van risico's worden vergroot. Dit geeft betere kansen voor een economische groei. Marktdeelnemers willen namelijk altijd in de toekomst kunnen kijken: wat zijn de risico's en welke zekerheden bestaan er. Een constitutie voorkomt geweld, plundering, corruptie en machtsmisbruik. Een constitutie is volgens Hirschl een randvoorwaarde voor een economische groei.
De regels van een constitutie hebben effecten voor de markten en voor de economie. De stelling dat er anders niet zoveel grondwetten waren, is niet helemaal zuiver. Er bestonden namelijk voor de grondwetten ook al vrije markten waarin handel werd gedreven. Dat bracht toen ook al welvaart met zich mee. Welke motieven bestaan er dan? De grondwettelijke systemen zijn 'credible commitments' in combinatie met de 'rule of law'. De marktrelaties worden beheerst door voorzienbare rechtsregels. De overheid staat daarbij garant voor de handhaving van die regels en ziet toe op een eerlijke beslechting van geschillen. Hierdoor daalt de onzekerheid op de markt, waardoor de markt ook beter kan groeien. Indien er sprake zou zijn geweest van onzekerheid, dan zouden de prijzen stijgen, de investeringen afnemen en de transactiekosten toenemen.
Transactiekosten zijn alle kosten die iemand moet maken voordat een handelstransactie kan worden afgerond. In de tijd van de Klassieke Oudheid waren de handelsrelaties moeilijk en duur. De markt steunde vooral op informele contacten en familierelaties. Een constitutioneel stelsel verlaagt de transactiekosten. Een modern constitutioneel rechtssysteem is dus zeer efficiënt. Men hoeft niet meer de wederpartij te kennen om een transactie te bewerkstelligen.
Het onderling vertrouwen wordt vergroot door het effect van constitutionele regels op de economische verhoudingen. De aanwezigheid van het vertrouwen legt de basis voor een stabiele markttransactie. De constituties werken als een katalysator.
De wereld bestaat uit verschijnselen van markten. Dit zijn meestal vrije markten, waarin de vraag en het aanbod bepalen welke producten er worden geproduceerd en tegen welke prijs. De vraag en het aanbod worden bepaald door private actoren: consumenten en producenten. Dit gebeurt in een open proces van vrije mededinging. Er wordt gestreefd naar het creëren van collectieve welvaart. Daarnaast zorgt het voor de versterking van de autonomie: de keuzevrijheid van de individuen wordt vergroot en er bestaan juridische rechten, zoals eigendom. Door de economische ontwikkelingen is de kans groter dat een land stabiel en duurzaam is en een democratisch politiek systeem ontwikkeld. Constituties en constitutionele regels zijn op twee manieren een betekenis voor het economische leven: als voorwaarde en als factor.
Grondwetten zijn een politieke arena, waarin door en voor een groep beslissingen worden genomen. Dat brengt vragen met zich mee omtrent de samenwerking. Vrijheid kan alleen worden gerealiseerd als de overheidsmacht, in de vorm van politieke beslissingen, wordt ingeperkt. Dit kan worden bewerkstelligd door de politieke macht te binden aan het recht en rechtsregels. Bij de botsing tussen het recht en de macht, moet het recht prevaleren. De constitutionele uitgangspunten vergen redelijke, rationele en eerlijke mensen om tot een evenwicht te komen. Het gedrag van mensen is echter niet altijd rationeel. Mensen zijn constant geneigd om de risico's verkeerd in te schatten en hebben een beperkt vermogen om zichzelf te beheersen. Dat verandert niet ineens bij het nemen van politieke beslissingen, zoals in het geval van een grondwet. Alle vormen van economische of politieke samenwerkingen beginnen bij de samenwerking van twee of meer individuen. Een samenwerking is bijvoorbeeld het ruilen van goederen en diensten. Mensen werken samen om er beter van te worden. Bij een politieke samenwerking moet er langer worden nagedacht over welke voordelen het kan brengen. Het is in de politieke sfeer niet vanzelfsprekend dat door het nastreven van eigen belangen, daarmee ook het algemeen belang wordt gediend. Dat is wel het geval in de economische sfeer, volgens de economische theorie van Adam Smith.
Buchanan en Tullock proberen aan de hand van de publiekkeuzetheorie te berekenen wat de nutsmaximalisatie is. Hierdoor proberen zij te begrijpen en voorspellen hoe een competitieve politiek-economische gemeenschap in evenwicht kan komen. De constituties moeten de politieke processen en de conflicten mogelijk maken en kanaliseren.
De mensensoort is gemaakt om samen te werken, want samen zijn we sterker. Binnen de samenwerking bestaat er natuurlijk een eigen plek in de vorm van autonomie, zelfbeschikking, rechten en vrijheden. Door een beetje vrijheid op te geven, kan worden geïnvesteerd in een grootschalige samenwerking. Uiteindelijk verbetert en beschermt dat de groep als geheel. Een samenwerking in een grote groep onder de constitutionele regels kan worden gezien als een vorm van welbegrepen eigenbelang (Alexis de Tocqueville, 1805-1859) of een verlicht eigenbelang (Frans de Waal).
Het is onmogelijk om de belangen van individuen als groep te doen samenvallen. Men kan enkel proberen om de verschillen tussen de belangen te erkennen en die te verenigen. Het gaat dan met name om de tegengestelde belangen te accepteren en de conflicten te kanaliseren. Als dat niet gebeurt dan werkt dat in het nadeel ten opzichte van de samenwerking van een grote groep. Om die reden bevatten de moderne constituties regels om de tegenstellingen in de samenleving te overbruggen.
Een constitutie dient de meerderheidsbelangen en minderheidsbelangen in balans te houden. De rechten van minderheden mogen niet worden vertrapt. Een democratische rechtsstaat kan hiervoor een oplossing bieden:
Welke democratievorm, kiessysteem of regeersysteem is dan het meest geschikt? Er zijn veel concepten denkbaar. Het staat niet vast welk systeem het beste is.
Grondwetten zijn een politieke arena, waarin door en voor een groep beslissingen worden genomen. Dat brengt vragen met zich mee omtrent de samenwerking. Vrijheid kan alleen worden gerealiseerd als de overheidsmacht, in de vorm van politieke beslissingen, wordt ingeperkt. Dit kan worden bewerkstelligd door de politieke macht te binden aan het recht en rechtsregels. Bij de botsing tussen het recht en de macht, moet het recht prevaleren. De constitutionele uitgangspunten vergen redelijke, rationele en eerlijke mensen om tot een evenwicht te komen. Het gedrag van mensen is echter niet altijd rationeel. Mensen zijn constant geneigd om de risico's verkeerd in te schatten en hebben een beperkt vermogen om zichzelf te beheersen. Dat verandert niet ineens bij het nemen van politieke beslissingen, zoals in het geval van een grondwet. Alle vormen van economische of politieke samenwerkingen beginnen bij de samenwerking van twee of meer individuen. Een samenwerking is bijvoorbeeld het ruilen van goederen en diensten. Mensen werken samen om er beter van te worden. Bij een politieke samenwerking moet er langer worden nagedacht over welke voordelen het kan brengen. Het is in de politieke sfeer niet vanzelfsprekend dat door het nastreven van eigen belangen, daarmee ook het algemeen belang wordt gediend. Dat is wel het geval in de economische sfeer, volgens de economische theorie van Adam Smith.
De grondwet veroorzaakt emoties. Emoties hebben negatieve- en positieve kanten.
Emoties kunnen conflicten veroorzaken of verergeren. Emoties kunnen oncontroleerbaar worden en het redelijke beoordelingsvermogen in de weg zitten. Als we het hebben over de aard en inrichting van politieke samenlevingen, dus over de grondwetten, dan staan de emoties in een slecht daglicht. Dit komt doordat de emoties worden gezien als kinderlijk gedrag of als iets gevaarlijks. Het kan leiden tot volksrazernij, gederailleerd nationalisme of revoluties. Alleen met rationaliteit kan onze aard in toom worden gehouden. Vandaar dat we de betere emoties, rationaliteit, verankeren in verstandige grondwettelijke regels. Een mens is een sociaal wezen. Aan onze gedragingen liggen rationaliteit én emoties ten grondslag. Die sturen onze cognitieve vermogens. Zij vormen vaak de aanleiding voor welke keuze wij maken. Denk aan emoties als voorkeuren, intuïties, affecties, angsten, gruwel en afschuw. Wij maken meestal geen afweging van voor- en nadelen, voordat een gedraging plaatsvindt. De meeste gedragingen komen onbewust tot stand. Achteraf proberen we pas de gedragingen te rationaliseren: de rationale achteraf duiding.
Wat is rationeel handelen? Rationeel handelen is uitlegbaar handelen, redenen geven om een ander te overtuigen. Dit is echter anders dan objectief draagkrachtige redenen aandragen. De mens heeft maar een beperkt vermogen tot rationeel handelen. Dit kan worden aangemerkt als een verwijtbare karakterzwakte. Bij het begrijpen van recht, politiek en economie moet men rekening houden met het feit dat de mens soms zijn emoties niet onder controle kan krijgen.
Positieve emoties zijn, bijvoorbeeld gevoelens van verbondenheid, vertrouwen, moreel gedrag, waarden en naastenliefde. Die emoties zorgen ervoor dat men op grote schaal kan samenwerken. Lotsverbondenheid en rechtvaardigheid zorgt er voor dat een groep mensen verbonden worden met elkaar. Dit kan als baken dienen voor een politiek systeem of rechtsorde. Nationale staten proberen de emoties te sturen. Bijvoorbeeld door scholing en een officiële taal. Hierdoor wordt emotionele (staats)verbondenheid gecreëerd. Mensen worden verleid om zich te identificeren met een staat, bijvoorbeeld door kunst, muziek of nationale symbolen. In de moderne staten zijn de emoties in de politieke instituties ingebakken. De grondwet vormt daar een onderdeel van. Emoties zijn dus ook van belang, als we te weten willen komen hoe een grondwet werkt.
Geconcludeerd kan worden dat emoties worden gevoed door rechtvaardigheidsgevoelens. Doordat alle emoties samen kunnen verenigen, kan het vertrouwen in de constitutionele medemens worden vergroot. Dit helpt bij de aanvaarding van sociale en politieke ordeningen.
Is het verstandig om te vergaderen? Frankrijk heeft in de nacht van 4 op 5 augustus 1789 vergaderd. Er moest een nieuw bestel komen, met nieuwe verhoudingen. Door de dreiging van een oproer in het land, was er geen mogelijkheid meer tot uitstel. Met name de belastingen waren een urgent punt tijdens de vergadering. De afgevaardigden van alle standen doen afstand van hun oude voorrechten en privileges. Ook de adel en geestelijken geven hun titels en rechten op. Er was sprake van een revolutie. Op korte termijn was de lange vergadering niet verstandig. Er ontstond na de vergadering een financiële afgrond en het landsbestuur werd onstabiel. Toch was er ook een positief keerpunt in de geschiedenis: de vergadering maakten een einde aan het oude model van sociale ordening van het monarchaal-feodale staatsbestel. Op 26 augustus 1789 werd een tekst door de afgevaardigden opgesteld, dat nu nog steeds wordt gezien als het archetypen van de mensenrechtendocumenten.
Constituties raken door hun onderwerp onze emoties. De emoties vormen het zwaartekrachtcentrum van de grondwettelijke stelsels.
Een belangrijke moderne constitutionele denker is Jon Elster. Hij heeft stukken geschreven over de rol van rationaliteit en emoties bij de grondwetten. Toch komt hij niet veelvoudig voor in de literatuur. Dit komt vanwege het feit dat veel constitutionele wetenschappers van mening zijn dat zij alleen uitspraak kunnen doen omtrent de kenbare en rationele gedeelte van de grondwetten. Juristen begrijpen emoties niet in wetenschappelijke zin.
Onderzoek van de cognitieve wetenschap is in opkomst. Dat heeft veel inzichten opgeleverd omtrent de menselijke natuur, de emoties, de werking van ons brein en andere menselijke redenaties. Dit is dermate relevant voor de grondwetswetenschap. Hierdoor weten we meer over hoe onze lichamen en hoofden werken en wat dat betekent voor de menselijke samenwerking en sociale ordening. Een grondwet gaat namelijk over de menselijke natuur en de menselijke aard. Om die reden dient de cognitieve wetenschap ook een plaats te bemachtigen in het constitutiedebat. In de wetenschappelijke literatuur staat onder andere de vraag centraal of de constitutionele keuzes verstandig zijn. Met name bezien vanuit:
In beginsel gaat men ervan uit dat de constitutionele keuzes rationeel zijn gemaakt, die we achteraf kunnen begrijpen. Ondanks de emoties die mee kunnen spelen.
De rationele keuzetheorie gaat uit van mensen en groepen die keuzes maken en de uitkomst zijn van een berekening op grond van objectieve informatie. Dit zijn keuzes die een logisch verband leggen tussen het belang van een individu en de maximalisatie van dat belang tussen andere belangen van de gemeenschap.
Mensen maken niet op grond van objectief kenbare feiten en informatie een rationele en logische redenering of afweging. Mensen nemen beslissingen door de informatie in te kleuren met wat zijn met hun zintuigen waarnemen. Zij laten zich verleiden door de verlangens en dat is niet altijd hetzelfde als het eigenbelang. Dit menselijk handelen wordt tegenwoordig de geloof-verlangen-theorie genoemd. De menselijke rekensommen veronderstellen dat zij op een andere manier tot stand komen dan de rationale keuzetheorie. Dit betekent nog niet gelijk dat zij irrationeel of onverstandig zijn. Men kiest nu eenmaal wat in hun ogen de beste oplossing is.
Emoties vormen de grondslag bij de grondwettelijke regels voor een samenleving. Emoties spelen daarin geen bijrol. De grondwetten zijn producten van ons voorstellingsvermogen en creëren een werkelijkheid van verbeelding. Emoties verwoorden mentale voorstellingen van de ordening van de sociale samenwerking. De mens heeft een aantal unieke eigenschappen: wij kunnen communiceren over abstracte voorstellingen alsof dat de werkelijkheid is. De verbeelde werelden kunnen worden geconstrueerd en wij zijn in staat om die te aanvaarden. Geconcludeerd kan worden dat de mens een unieke taal spreekt. Denk bij verbeelde ordes aan: religie, geld, tijdseenheden, economische waarde, de overheid, de staat, een natie of het recht. De verbeelde ordes zijn een tussencategorie tussen de wereld van de objectieve feiten en de subjectieve ervaringen van emoties en gevoelens. Er is geen sprake van een individuele voorstelling, maar er is sprake van een collectieve voorstelling. Die voorstellingen worden gedeeld en telkens opnieuw aanvaard. Een voorbeeld om dit duidelijk te maken is de verbeelde orde van de staat. Op een satelliet foto van de aarde kan men geen grenslijnen zien. De grenzen van onze staten zijn de collectieve voorstellingen die wij er zelf bij moeten bedenken. De verbeelde orde gaat gepaard met collectieve morele oordelen: we vinden ook écht dat er staten moeten bestaan. Mensen kunnen moeilijk aanvaarden dat alle verbeelde ordes een product zijn van de verbeelding. Het voelt namelijk alsof de verbeelde orde écht bestaat.
De grondwet veroorzaakt emoties. Emoties hebben negatieve- en positieve kanten.
Constitutionele normen zijn het verhaal van emoties, sentimenten en sociale ordening. Door de emoties en sentimenten kan men de fysieke omgeving beoordelen en daar naar handelen. Daarnaast kan men door de emoties en sentimenten relaties met anderen beoordelen. Dit wordt de moraliteit genoemd. Het morele besef komt voort uit de sociale instincten. Dat is van belang voor de overleving van een groep. Een sociaal instinct is een biologische aanleg. Het bestaat al vanaf de geboorte. Moraliteit is een aangeboren aanleg voor een sociaal kompas. Door dit aangeboren morele kompas kan men handelingen coördineren. De groepsleden moeten voortdurend hun positie ten opzichte van andere groepsleden bepalen. Dit gebeurt via oordelen: morele oordelen van goedkeuring en afkeuring, van goed en fout of van eerlijk en oneerlijk. Door de kracht van de verbeelding kan men over dit soort oordelen communiceren. Doordat men daarover kan communiceren, kan men het ook delen met anderen. Dit kan zorgen voor spiegelgedrag, direct of indirect. De ander kan de emotie ervaren door het vermogen van empathie. Individuele emoties kunnen daardoor uitgroeien tot publieke gedeelde morele waarden. Publieke gedeelde morele waarden zijn het product van een lange historische ontwikkeling. Door gewoonten, herhaling en erkenning kan het als recht bestaan. Dit is het proces van constructive sentimentalism. Als het lukt als overheid om de opgelegde rechtsregels tot publiek sentiment te maken, dan is het hart van de samenleving bereikt. Hierdoor kunnen ook anderen doelen bereikt worden. Er is dan namelijk minder handhaving nodig van de regels die de mensen eigen hebben gemaakt. Men moet wel oppassen dat de publieke moraliteit en de persoonlijke moraliteit niet te ver van elkaar verwijderen. Vereist is dat er enige congruentie in onze eigen morele intuïties ligt.
Er bestaan natuurlijk ook regels die tegen het rechtvaardigheidsgevoel indruisen. Dit wordt door de samenleving echter op de koop toegenomen, omdat het hele rechtssysteem is aanvaard. Die aanvaarding zorgt ervoor dat men over de morele bezwaren heen kan stappen.
Om een rechtssysteem geldend te kunnen maken, is er een zekere mate van identificatie nodig. Rechtssystemen rusten op een metaregel: een erkenningsregel. De erkenningsregel is de aanvaarding van het recht, waaraan men gebonden is. Recht is het stelsel van abstracte normen en regels. Het maakt daarbij niet uit of men het er mee eens is of niet. Het recht wordt nageleefd en de erkenningsregel geeft criteria om te bepalen welke normen en regels wel en niet behoren tot het geldende recht. Dit is de erkenningsregel van Hart. Dit lijkt op de erkenningsregel van Kelsen: Grundnorm.
Volgens Austin, Hart en Kelsen moet men kijken hoe het recht zich aandient als waarneembaar verschijnsel: het positieve recht. Pas dan kan men begrijpen wat het recht is en hoe het recht werkt. Het recht is volgens Kelsen een hiërarchisch geordend stelsel van op elkaar voortbouwende rechtsnormen en rechtsregels. In de rechtsorde worden daaraan door juridische instituties sancties verbonden. Het recht hangt volgens Kelsen niet af van de vraag of er is voldaan aan moraliteit of gerechtigheid. Het gaat om de vraag wat men heeft afgesproken, zoals een grondnorm. Volgens Lon Fuller gelden er wel minimale geldigheidseisen. Degene die het recht vaststelt moet ervan uit gaan dat burgers als geheel de algemeen vastgestelde regels als recht accepteert en naleeft. Ook de autoriteiten dienen zich te houden aan de regels die zij zelf hebben vastgesteld. Er dient dus sprake te zijn van wederkerigheid en de erkenning van het rechtssysteem als geheel.
Het natuurrecht betekent dat iedereen onafhankelijk en gelijk is. Niemand mag schade aan een ander toebrengen en men moet elkaar zoveel mogelijk beschermen. Het natuurrecht ligt verscholen in de aard en openbaart zich bij ieder redelijk denkend mens die zich daarvoor openstelt. Dit is nauw verbonden met de christelijke leer: het bidden tot openbaring van Gods wil. Dat is ingeruild voor: denken tot openbaring van de wetten van de natuur en het natuurrecht. Het is echter moeilijk om de natuurwet eenduidig vast te stellen. Denkers van het natuurrecht zijn Hobbes, Locke en Rousseau. De moderne rechtstheorie lijkt de natuurrechtelijke benadering van het recht als metafysieke in de natuur besloten waarheid te hebben afgedaan. Het natuurrecht wordt niet meer serieus genomen.
Het natuurrecht is niet helemaal ten einde gekomen. Het idee van een universele, gedeelde moraliteit tussen mensen is geen gek idee van de natuurrechtdenkers. Mensen hebben een aangeboren aanleg en een sociaal instinct voor moraliteit. De aanleg kan worden getraind en dat gaat automatisch en intuïtief. De rechtsnormen maken gebruik van die aanleg. Door de aangeboren morele regels kan men de boodschap van het recht en de rechtsnormen makkelijk verstaan. Dit is een basisaanleg en kan goed gebruikt worden om een rechtsstelsel op te tuigen.
Morele oordelen zijn een product van emoties onder invloed van de nabootsing van sociaal gedeelde voorstellingen. Die kunnen worden verspreid en kunnen uitgroeien tot normatieve publieke sentimenten. De vraag is of moraliteit, naast het proces, ook inhoud heeft. Door de sociale instincten komt men tot een vorm van rationele basismoraliteit. De inhoud van publieke waarden varieert naar plaats en tijd. De waarden kunnen waarschijnlijk niet objectief worden herkend, maar kunnen wel worden gevoeld. Het morele besef vertelt wat men zou moeten doen.
De aanleg van moraliteit leidt niet overal tot dezelfde uitkomsten. Sociale instincten worden gevormd door verstandelijke vermogens en gewoonten. Een klassiek verschijnsel van het recht is, dat normen en rechtsregels ontstaan uit gewoontepraktijken. Het gewoonterecht komt voort uit tradities die jarenlang worden gebruikt. Dit is in bijna alle rechtsculturen een belangrijke bron van het recht. Het gewoonterecht biedt houvast. Mensen vertrouwen nu eenmaal bekende routines. De gewoonte en de aangeboren moraliteit zorgen ervoor dat men de traditie zien als iets wat ook daadwerkelijk zo hoort te zijn. Een simpel voorbeeld is de gewoonte: handen wassen na het eten of niet met een mes spelen. Dit zijn normen die zijn ontstaan om gezondheidsredenen of om conflicten te vermijden. Die normen zijn uitgegroeid tot standaarden voor beschaafd tafelgedrag.
In het recht is het overgaan van gebruiken in normen een omstreden verschijnsel: 'Is/Ought-probleem' of 'Sein/Sollen-probleem'. Iets wat er is, betekent niet gelijk dat het zo hoort te zijn. Dit staat bekend als het Humes Guillotine denkconcept. Een makkelijk voorbeeld ter illustratie is het volgende: dat het regent, betekent niet dat het hoort te regenen. Wat is en wat hoort te zijn is misschien logisch goed te onderscheiden, maar vanuit emotionele gevoelens is dat minder makkelijk. Normativiteit, oordelen en waarden zijn nauw verbonden aan het waarnemingsvermogen. Die kan men moeilijk van elkaar scheiden.
De publieke sentimenten van groepen leiden tot morele oordelen en normatieve kaders. Met name over hoe leiderschap moet worden ingericht, hoe groepsleden tot elkaar moeten verhouden en welke status zij verkrijgen. Individuele morele oordelen zijn een inspiratiebron voor publieke sentimenten. Met name erkenning en vertrouwen liggen als constitutionele sentimenten aan de basis van de grondwetten. Sentimenten en waarden ontwikkelen en veranderen door de tijd. Dat maakt het gecompliceerd om de sentimenten vast te stellen.
Constitutionele normen zijn het verhaal van emoties, sentimenten en sociale ordening. Door de emoties en sentimenten kan men de fysieke omgeving beoordelen en daar naar handelen. Daarnaast kan men door de emoties en sentimenten relaties met anderen beoordelen. Dit wordt de moraliteit genoemd. Het morele besef komt voort uit de sociale instincten. Dat is van belang voor de overleving van een groep. Een sociaal instinct is een biologische aanleg. Het bestaat al vanaf de geboorte. Moraliteit is een aangeboren aanleg voor een sociaal kompas. Door dit aangeboren morele kompas kan men handelingen coördineren. De groepsleden moeten voortdurend hun positie ten opzichte van andere groepsleden bepalen. Dit gebeurt via oordelen: morele oordelen van goedkeuring en afkeuring, van goed en fout of van eerlijk en oneerlijk.
Mensen hebben een moraliteitsantenne. Het is de vraag of die antenne wel altijd aanstaat. Waarom gehoorzamen mensen aan normen en regels die vrijheid en kansen beperken? Is dit vanwege de angst voor sancties of reputatieschade? Meestal wordt de vraag andersom gesteld: waarom worden de regels door mensen niet nageleefd? In een samenleving bestaat er verbazing omtrent de niet-naleving in een vrije samenleving en niet omtrent normconformgedrag. Mensen kennen nauwelijks de regels of hebben die in ieder geval niet gelezen, maar worden toch nageleefd.
De reden achter de naleving van de regels is dat zij afkomstig zijn van de juiste autoriteiten: instituties waaraan men status toekent. Hierdoor worden de regels snel en automatisch aanvaard. Ons moreel worden met die regels geïdentificeerd. Er bestaat collectief geloof dat de regels legitiem zijn: aanvaardingswaardig. Dit is volgens Weber het gevolg van een legitimiteitsgeloof. Als een politiek of rechtssysteem wil kunnen bouwen op duurzame gehoorzaamheid, dan moet de legitimiteit socialiseren in de algemeen aanvaarde overtuiging van de samenleving. Dit is een voortdurend proces. De rol en populariteit van de grondwetten ligt in de ultieme legitimiteitsvehikels. Met verhalen en ideeën proberen de grondwetten de mensen te laten geloven in de aanvaardingswaardigheid van politiek-juridischeorganisatiesystemen. Het geloof wordt zelfs nog groter door het onder kritiek te stellen.
Mensen hebben een moraliteitsantenne. Het is de vraag of die antenne wel altijd aanstaat. Waarom gehoorzamen mensen aan normen en regels die vrijheid en kansen beperken? Is dit vanwege de angst voor sancties of reputatieschade? Meestal wordt de vraag andersom gesteld: waarom worden de regels door mensen niet nageleefd? In een samenleving bestaat er verbazing omtrent de niet-naleving in een vrije samenleving en niet omtrent normconformgedrag. Mensen kennen nauwelijks de regels of hebben die in ieder geval niet gelezen, maar worden toch nageleefd.
De wereld beleeft men via zintuigen, emoties en verstandelijke vermogens. Er wordt gecommuniceerd over de werkelijkheid en de ingebeelde werkelijkheid in de vorm van verhalen. De verhalen zorgen ervoor dat men kan samenwerken, of juist besluit om niet samen te werken. Door middel van verhalen kan informatie over de werkelijke of verbeelde werkelijkheden worden overgebracht. Aan die ervaring kent men betekenis toe. Het toekennen van betekenis aan een verhaal, maakt het verhaal een sterk wapen.
Niet iedereen is in staat om een geloofwaardig verhaal te vertellen. Een verhalenverteller is niet altijd een positieve kwalificatie. Een verhalenverteller kan ook worden aangemerkt als een 'kletsmajoor': iemand die onzin uitkraamt. Een verhaal moet iemand kunnen overtuigen om werkelijk van betekenis te zijn en in een belevingswereld het verhaal over te kunnen dragen. Geconcludeerd kan worden dat niet alle verhalen kunnen overtuigen. Alleen de verhalen die waarschijnlijk of betrouwbaar zijn, kunnen een ander overtuigen en in beweging brengen om de boodschap door te vertellen. Betrouwbaarheid kan ontstaan op basis van goede redenen of argumenten. Niet enkel objectief waarneembare verhalen kunnen de overtuiging bewerkstelligen. Ook verhalen dat een beroep doet op een gezamenlijk ervaren emotie kan dit voor elkaar krijgen. Mensen gebruiken hun zintuigen om verhalen te meten of te testen. Het gaat dan om een betrouwbaarheidscontrole waarbij wordt beoordeeld hoe een verhaal past binnen de eigen waarheden: de werkelijkheidsbeleving.
Aristoteles had al een overtuigingskracht doordat zijn betoog van tenminste drie dimensies afhing:
Geconcludeerd kan worden dat de rationaliteit van de mens een narratieve rationaliteit is. Aan de hand van verhalen wordt er geredeneerd. Met de verhalen kan men zich identificeren als er geloof aan het verhaal wordt gehecht.
De mens is goedgelovig en men leeft in een verhaalde denkwereld. De werkelijkheid en de werkelijkheidsbeleving wordt voortdurend op elkaar afgestemd. De realiteitservaring wordt gefilterd en de informatie wordt over gekleurd. Dit zorgt ervoor dat de werkelijkheid niet bestaat. Dit gebeurt onder andere door conventies: afspraken over onderwerpen die we als 'echt' ervaren. Denk aan de verhalen over de betekenis van klanken, talen en woorden. Een simpel voorbeeld is de afspraak over kleuren: aan een bepaalde lichtreflectie worden namen toegekend, zoals groen of blauw. Hetzelfde geldt ten aanzien van het verhaal over het recht. Dat zijn afspraken over hoe er grootschalig moet worden samengewerkt, over leiderschap en over de rol van het individu.
In het Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse taal wordt een verhaal als volgt gedefinieerd: 'een mondelinge voordracht van al dan niet verzonnen gebeurtenissen, met het doel het publiek te verstrooien, te boeien'. Volgens Voermans doet deze betekenis tekort aan het begrip 'verhaal'. Een verhaal kan namelijk ook niet-mondeling worden overgedragen. Het gaat niet enkel om het verstrooien of boeien. Een verhaal kan iemand meeslepen en emoties opwekken. De grootste verhalen zijn zo sterk dat het als werkelijkheid kan worden aanvaard. Een verhaal kan zelfs zo ver gaan dat het de werkelijkheid verandert.
Een voorbeeld is het verhaal van de markteconomie dat is gebaseerd op het geloof in een betere toekomst en vooruitgang. Dat verhaal maakt het mogelijk om zinvol te investeren. Daarnaast bestaat er een idee van universeel vertrouwen. Het universeel vertrouwen is een symbolische daad, zoals een contract, dat een wederkerige afspraak tussen twee vreemden kan bewerkstelligen.
Het verhaal van rechtvaardigheid vertelt over de onderlinge verhoudingen van de mensen. Dit gaat om kwesties zoals goed en kwaad, of eerlijk en oneerlijk. Verhalen van onrecht zorgen ervoor dat mensen worden geraakt. Het gaat met name om de verhalen die als zeer pijnlijk worden ervaren. Dit zijn de tragische vormen van niet-erkenning van onze positie in de groep. Denk daarbij aan de verhalen van heiligen die stierven voor hun geloof. Een geloof dat niet werd erkend door de wereldlijke overheden van die tijd.
De verhalen over de verbeelde wereld van het recht proberen onder andere de volgende problemen op te lossen: uitsluiting en onrechtvaardig behandeling (niet-erkenning) en de angst voor vreemden te overwinnen (vertrouwen). De oplossing is door elkaar te vertellen dat iedereen een rol heeft: als lid van een religieuze gemeenschap, als drager van een ziel, als contractspartij of als lid van een gemeenschap. Dit zijn de verhalen die men als werkelijkheid beschouwd.
Elke grondwet heeft in essentie een verhaal. Het verhaal van de grondwet is het verhaal over leiderschap en grootschalige samenwerkingen gecombineerd met het recht. Het verhaal van het recht gaat over de rechtvaardigheid binnen het grotere constitutionele verhaal dat individuele rollen aan elkaar verbindt via de verbeelding van de rechtsorde. Het constitutioneel recht gaat om het overtuigen van het publiek. Het enkel neerzetten van een gebouw, maakt het gebouw bijvoorbeeld nog geen Hooggerechtshof. De realiteit van het constitutioneel recht kan men niet direct zien. Pas als aan het gebouw betekenis wordt toegekend, wordt het een institutie zoals wij die kennen. Het toekennen van betekenis is het creëren van institutionele feiten, waardoor blote feiten een extra dimensie verkrijgen: gezag, autoriteit, waarde of een bestaan. Dit is een voortdurend proces en een doorlopend verhaal. Zonder onderbreking probeert de constitutie ons te overtuigen om te geloven in het politieke en juridische systeem. Dat is het verhaal dat de grondwettelijke regels uitdrukking brengt.
De wereld beleeft men via zintuigen, emoties en verstandelijke vermogens. Er wordt gecommuniceerd over de werkelijkheid en de ingebeelde werkelijkheid in de vorm van verhalen. De verhalen zorgen ervoor dat men kan samenwerken, of juist besluit om niet samen te werken. Door middel van verhalen kan informatie over de werkelijke of verbeelde werkelijkheden worden overgebracht. Aan die ervaring kent men betekenis toe. Het toekennen van betekenis aan een verhaal, maakt het verhaal een sterk wapen.
Grondwetten spreken een verhaal tot verbeelding. Om dat te kunnen zien, moet men verder kijken dan de regels die op papier staan. Grondwetten vertellen een verhaal dat ons probeert te overtuigen. Het draait om het oproepen van een constitutionele verbeelding. De verteller moet constant het verhaal opnieuw vertellen en een beroep doen op het gezond verstand. Indien het verhaal is doorgedrongen, kan een constitutie zijn werk pas echt gaan doen. Men moet daadwerkelijk in het verhaal geloven. De grondwettelijke verhalen vertonen in dat opzicht gelijkenis met een religie. Geconcludeerd kan worden dat er zonder de constitutionele beleving geen sprake is van het constitutioneel recht.
De geschreven grondwetten bestaan uit letters en woorden op papier. Het zijn vooral zakelijke stukken die zich richten op deskundigen. De grondwettekst is niet toegankelijk en eenvoudig geschreven. De grondwetteksten zijn ook niet bedoeld om mensen te amuseren. Het verhaal van de grondwet is echter niet te vereenzelvigen met de grondwetteksten. Wat is dan de relatie tussen de constitutionele tekst en de constitutionele beleving? Richard Weisberg heeft zich in 1986 in deze vraag verdiept. Volgens hem komt de beleving niet voor uit de tekst, maar uit het idee van de gemeenschap. Toch wordt er door sommige veel nadruk gelegd op de letterlijke tekst van de grondwet zelf. Er bestaat al een lange tijd een debat omtrent de juiste manier van grondwetsinterpretaties door rechters. De grondwet kan op twee manieren worden gelezen:
Nederlanders kennen de 200 jaar oude Grondwet slecht. Dat blijkt uit een onderzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2008. Het is echter niet vreemd dat de grondwetten weinig worden gelezen en bij een breed publiek onbekend zijn. De grondwetteksten zijn taai en moeilijk door te komen. Dit komt doordat zij technisch zijn en vol jargon staan. Daarnaast bestaan de grondwetten vaak uit lange lappen teksten. Dit draagt niet bij aan de toegankelijkheid van de grondwetten. Het is niet erg dat een groot publiek de grondwetteksten niet kent. Meestal kennen zij wel de ideeën en de centrale concepten van de grondwetten. Het maakt waarschijnlijk geen verschil om de grondwetteksten te vertalen in eenvoudig Nederlands. Uit de grondwetteksten komt niet de constitutionele beleving voort.
Sommige teksten in de grondwetten spreken rechtstreeks tot de verbeelding. Dit zijn de zogenaamde preambules: verklaringen die vooraan in de grondwet zijn opgenomen. De preambules zijn tegenwoordig een populair middel om de achterliggende ideeën van een grondwettelijk stelsel kort en goed over te brengen. Er wordt in de tekst kort uiteen gezet wat het idee van en de reden voor de grondwet is geweest. De preambule is een uitdrukking van het 'wij' van de constitutionele rechtsorde.
Uit onderzoek blijkt dat het opnemen van positieve woorden in een preambule zorgt voor een blije tekst. Emoties verschillen natuurlijk per persoon.
Het verhaal van de grondwet bestaat uit meer dan alleen tekst. Het verhaal van de grondwet wordt ook uitgedrukt door rituelen, symbolen en beelden. De constitutionele verbeelding maakt indruk en dat vertelt ook een verhaal. Het verhaal van de grondwet heeft direct te maken met de beelden van het constitutionele recht. Denk daarbij aan beelden, zoals standbeelden, schilderijen en alledaagse rituelen en symbolen. De gouden koets of de Nederlandse vlag is daarvan een mooi voorbeeld. De constitutionele ideeën en regels hebben zich mogelijk zo snel verspreid door middel van beeldtaal (iconografie).
Er zijn twee voorbeelden om de iconografie te illustreren:
Door beelden van eedverbond, samenkomst en vrijheid wordt de idee van de grondwet in het collectieve geheugen ingeprent.
In een grondwettelijke vergadering wordt er een eed van trouw afgelegd. Dit is verder uitgebreid naar andere persoonlijke eden van trouw: beloften van trouw van ambtsbekleders, zoals presidenten, volksvertegenwoordigers en rechters om de grondwet te beschermen. Er bestaat echter geen sanctie of vervolging indien men niet trouw is aan de grondwet na het afleggen van een dergelijke eed. Het afleggen van een eed geldt symbolisch. Om extra gewicht te leggen op een eed, wordt het publiekelijk afgelegd. Door het afleggen van eed wordt er trouw gezworen aan de grondwet. Daardoor wordt het gevoel van onderlinge verbondenheid versterkt. Immers wordt er ook trouw gezworen aan de gemeenschap. Dit is het afleggen van een eed in positieve vorm. Er bestaat ook het afleggen van een eed in negatieve vorm: de zuiveringseed. Het beloven om iets niet meer te doen of afstand te nemen van zaken dan wel een einde te maken aan persoonlijke banden of loyaliteiten.
Het belang van de grondwet wordt in veel landen benadrukt door publieke rituelen. Denk bijvoorbeeld aan de grondwetsdag van Mexico of Noorwegen. De grondwet wordt gevierd als een nationale feestdag. Rituelen en symbolen zorgen voor identificatie van individuele leden met de gemeenschap en de daarmee samenhangende waarden, beginselen en ideeën. Dat kan vervolgens weer als normaal worden beschouwd (habitus).
Grondwetten spreken een verhaal tot verbeelding. Om dat te kunnen zien, moet men verder kijken dan de regels die op papier staan. Grondwetten vertellen een verhaal dat ons probeert te overtuigen. Het draait om het oproepen van een constitutionele verbeelding. De verteller moet constant het verhaal opnieuw vertellen en een beroep doen op het gezond verstand. Indien het verhaal is doorgedrongen, kan een constitutie zijn werk pas echt gaan doen. Men moet daadwerkelijk in het verhaal geloven. De grondwettelijke verhalen vertonen in dat opzicht gelijkenis met een religie. Geconcludeerd kan worden dat er zonder de constitutionele beleving geen sprake is van het constitutioneel recht.
Een grondwet wordt beschouwd als normaal en vanzelfsprekend. Men merkt waarschijnlijk niet dat er een grondwettelijke orde leeft. Volgens Mark Graber leeft een grondwet pas als de leden van de grondwettelijke gemeenschap de grondwet een vaste plek toekennen in hun hart.
Er wordt beargumenteerd dat de Nederlandse Grondwet niet leeft. Dit komt doordat de Nederlandse Grondwet een rigide herzieningsprocedure heeft. Dat zorgt ervoor dat de Grondwet moeilijker gemoderniseerd kan worden en om die reden niet meer bij de tijd is. Daarnaast kunnen de rechters de wetten van het parlement niet toetsen aan de Nederlandse Grondwet. Nederland kent geen (apart) constitutioneel hof dat via interpretaties de grondwettelijke normen bij de tijd kan houden. Tot slot kennen ook heel veel Nederlanders de grondwettelijke bepalingen niet. De Nederlandse Grondwet is mogelijk geïnternaliseerd. Er is sprake van een onzichtbaar constitutioneel stelsel. Nederlanders ervaren dat niet op die manier. Er is sprake van 'habitus'. Toch moeten nog steeds de waarden, de beginselen en de regels opnieuw worden beleefd en worden overgedragen aan de nieuwe generaties. Het gaat om het geheel van de constitutionele cultuur.
Een voorbeeld van de geïnternaliseerde Nederlandse constitutionele cultuur is het verbeteren van de kennis van onze constitutionele regels en de democratische rechtsstatelijke waarden via onderwijs of preambules. Dit is een discussie dat niet gaat over de tekst van de Nederlandse Grondwet zelf. Het is een typisch voortbrengsel van de geïnternaliseerde Nederlandse constitutionele cultuur. De discussie staat verder ook nergens geschreven. De discussie vormt de kern van het grondwettelijke bestel in de harten van de (meeste) Nederlanders.
Een grondwet wordt beschouwd als normaal en vanzelfsprekend. Men merkt waarschijnlijk niet dat er een grondwettelijke orde leeft. Volgens Mark Graber leeft een grondwet pas als de leden van de grondwettelijke gemeenschap de grondwet een vaste plek toekennen in hun hart.
De kern van ieder constitutioneel bestel is het element van 'wij' en 'ons'. De basiselementen van vroeger ten opzichte van de basiselementen die we nu kennen, hebben veel overeenkomsten. Dit zijn de basiselementen zoals: een rechtssysteem, regels voor leiderschap, regels voor de politiek en de relatie daarvan tot de samenleving. Een tekst die vandaag nog spreekt is de Atheense constitutie. Het is een verhaal over wie we zijn, waarom we bij elkaar zijn en hoe we ons moeten organiseren met de voorwaarden en de regels. De achterliggende gedachte van een constitutie is: buiten de tekst om te overtuigen om het grondwettelijk systeem geloofwaardig en aanvaardbaar te maken.
De Atheense constitutie was natuurlijk geen moderne constitutie zoals wij die nu kennen. Het was bijvoorbeeld geen geschreven document en er bestonden geen mensenrechten. Toch kan het wel als een constitutie worden aangemerkt. De moderne grondwetten zijn geen doordrukjes van de grondwetten van vroeger. Er bestaan geen rechtstreekse verbanden tussen de ideeënwerelden van toen en nu. De overeenkomst tussen de Atheense constitutie en de huidige grondwetten is het basismechanisme: een verzameling van basisregels voor politiek-juridische organisatie gevat in een verhaal. De constitutie vertelt een verhaal over wie wij zijn en wie wij moeten zijn.
De vraag waarom er zoveel grondwetten zijn, lijkt eenvoudig te beantwoorden. Grondwetten voorzien in de elementaire menselijke behoeften die ontstaan bij het vormen van een grootschalige samenwerking. Mensen zijn biologisch niet goed aangelegd om samen te werken in grote gemeenschappen. Bij een grootschalige samenwerking komt het vertrouwen en de erkenning van eenieder onder druk te staan. Om met vreemden samen te kunnen werken, moet ons vermogen tot collectieve verbeelding spreken. De collectieve verbeelding bestaat uit abstracte voorstellingen over ingebeelde gemeenschappen, leiderschap, orde, recht, contract en status. De collectieve verbeelding wordt in een verhaal overgedragen. Hierdoor is men in staat om elkaar onderling te vertrouwen en elkaar rollen toe te kennen. Het toekennen van een rol aan een ander zorgt voor erkenning. Indien dit goed lukt, dan zal er een duurzamer verband ontstaan en wordt de groep sterker en succesvoller. Het gaat om het verhaal dat men collectief gelooft.
De groei van de grondwetten houdt gelijke pas met de ontwikkeling van de communicatietechnologie/interconnectie én de groei van de wereldbevolking. De grondwetsgroei kan men niet verklaren met ideële verklaringen zoals: het product van de beschavingsgeschiedenis, de uitkomst van de strijd op zoek naar een beter mens, voortvloeisel van tradities of de opbrengst van de ideeën van de Verlichting. Dit zijn alleen verhalen over het verhaal van de grondwet. Door het verhaal zijn wij opgevoed tot 'constitutie mensen'.
Met de grondwetten is men in staat om met elkaar verschillende talen over ordening van grootschalige menselijke samenlevingen te spreken. In het internationale verkeer is dat zeer handig. Hierdoor kunnen allerlei acties onderling op elkaar worden afgestemd. De grondwetten zijn overal, omdat de aard van de mens zijn vermogensstellingen met elkaar zal delen.
De kern van ieder constitutioneel bestel is het element van 'wij' en 'ons'. De basiselementen van vroeger ten opzichte van de basiselementen die we nu kennen, hebben veel overeenkomsten. Dit zijn de basiselementen zoals: een rechtssysteem, regels voor leiderschap, regels voor de politiek en de relatie daarvan tot de samenleving. Een tekst die vandaag nog spreekt is de Atheense constitutie. Het is een verhaal over wie we zijn, waarom we bij elkaar zijn en hoe we ons moeten organiseren met de voorwaarden en de regels. De achterliggende gedachte van een constitutie is: buiten de tekst om te overtuigen om het grondwettelijk systeem geloofwaardig en aanvaardbaar te maken.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3656 | 1 |
Add new contribution