Oud tentamen ondernemingsrecht: januari

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen Ondernemingsrecht januari 2012

 

Deel 1

 

Multiple choice vragen over het onderdeel ‘vennootschapsrecht’

01. Welke stelling is juist?

A. Zowel inbreng door de vennoten van een personenvennootschap als storting op aandelen door de aandeelhouders van een naamloze of besloten vennootschap kan bestaan uit arbeid;

B. Inbreng door de vennoten van een personenvennootschap kan wel, maar storting op aandelen door de aandeelhouders van een naamloze of besloten vennootschap kan niet bestaan uit arbeid;

C. Inbreng door de vennoten van een personenvennootschap kan niet, maar storting op aandelen door de aandeelhouders van een naamloze of besloten vennootschap kan wel bestaan uit arbeid;

D. Noch inbreng door de vennoten van een personenvennootschap noch storting op aandelen door de aandeelhouders van een naamloze of besloten vennootschap kan bestaan uit arbeid.

 

02. Welke stelling is juist?

A. In een openbare maatschap en in een vennootschap onder firma kunnen zowel beroepsactiviteiten als bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend;

B. In een openbare maatschap kunnen alleen beroepsactiviteiten worden uitgeoefend en in een vennootschap onder firma kunnen alleen bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend;

C. In een openbare maatschap kunnen alleen bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend en in een vennootschap onder firma kunnen alleen beroepsactiviteiten worden uitgeoefend;

D. In een openbare maatschap kunnen alleen beroepsactiviteiten worden uitgeoefend en in een vennootschap onder firma kunnen zowel beroepsactiviteiten als bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend.

 

03. Welke stelling is juist?

A. Een vennoot van een maatschap of van een vennootschap onder firma is zonder volmacht van de andere vennoten niet bevoegd de andere vennoten te vertegenwoordigen;

B. Een vennoot van een maatschap is zonder volmacht van de andere vennoten niet bevoegd de andere vennoten te vertegenwoordigen, maar een vennoot van een vennootschap onder firma is zonder volmacht van de andere vennoten wel bevoegd de andere vennoten te vertegenwoordigen;

C. Een vennoot van een maatschap is zonder volmacht van de andere vennoten wel bevoegd de andere vennoten te vertegenwoordigen, maar een vennoot van een vennootschap onder firma is zonder volmacht van de andere vennoten niet bevoegd de andere vennoten te vertegenwoordigen;

D. Een vennoot van een maatschap of van een vennootschap onder firma is zonder volmacht van de andere vennoten bevoegd de andere vennoten te vertegenwoordigen.

 

04. Uitkering van winst aan de aandeelhouders van een naamloze of besloten vennootschap is mogelijk:

A. Wanneer uit de winst- en verliesrekening blijkt dat het eigen vermogen van de vennootschap groter is dan het gebonden vermogen, dat wordt gevormd door het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal;

B. Wanneer uit de winst- en verliesrekening blijkt dat het eigen vermogen van de vennootschap groter is dan het gebonden vermogen, dat wordt gevormd door het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal vermeerderd met de verplichte reserves;

C. Wanneer uit de balans blijkt dat het eigen vermogen van de vennootschap groter is dan het gebonden vermogen, dat wordt gevormd door het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal;

D. Wanneer uit de balans blijkt dat het eigen vermogen van de vennootschap groter is dan het gebonden vermogen, dat wordt gevormd door het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal vermeerderd met de verplichte reserves.

 

05. Welke stelling is juist?

A. Een naamloze vennootschap kan alleen aandelen aan toonder hebben en het bestuur van de vennootschap moet voor die aandelen een aandeelhoudersregister bijhouden;

B. Een naamloze vennootschap kan alleen aandelen op naam hebben en het bestuur van de vennootschap moet voor die aandelen een aandeelhoudersregister bijhouden;

C. Een naamloze vennootschap kan zowel aandelen aan toonder als aandelen op naam hebben en het bestuur van de vennootschap moet voor de aandelen aan toonder een aandeelhoudersregister bijhouden;

D. Een naamloze vennootschap kan zowel aandelen aan toonder als aandelen op naam hebben en het bestuur van de vennootschap moet voor de aandelen op naam een aandeelhoudersregister bijhouden.

 

06. Welke stelling is juist?

A. De statuten van een naamloze vennootschap moeten voor de overdracht van aandelen aan toonder een blokkeringsregeling bevatten;

B. De statuten van een naamloze vennootschap moeten voor de overdracht van aandelen op naam een blokkeringsregeling bevatten;

C. De statuten van een naamloze vennootschap kunnen voor de overdracht van aandelen aan toonder een blokkeringsregeling bevatten;

D. De statuten van een naamloze vennootschap kunnen voor de overdracht van aandelen op naam een blokkeringsregeling bevatten.

 

07. Uit het arrest van de Hoge Raad van 31 december 1993, NJ 1994, 436 (Verenigde Bootlieden) blijkt dat:

A. Voor het beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders geldt dat schending daarvan niet kan worden opgeheven door het aanwijzen een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling;

B. Voor het beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders geldt dat van schending daarvan geen sprake is indien voor de ongelijke behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen, maar dat het opheffen van een voor sommige aandeelhouders nadelige fiscale ongelijkheid niet zo’n rechtvaardiging kan zijn;

C. Voor het beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders geldt dat van schending daarvan geen sprake is indien voor de ongelijke behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen, mits die rechtvaardiging bestaat uit het opheffen van een voor sommige aandeelhouders nadelige fiscale ongelijkheid;

D. Voor het beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders geldt dat van schending daarvan geen sprake is indien voor de ongelijke behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen, en dat die rechtvaardiging bijvoorbeeld kan bestaan in het opheffen van een voor sommige aandeelhouders nadelige fiscale ongelijkheid.

 

08. Statutaire regelingen die het mogelijk maken (1) dat een aandeelhouder door middel van een elektronisch communicatiemiddel aan de algemene vergadering kan deelnemen ,en (2) dat stemmen die voorafgaand aan de algemene vergadering via een elektronisch communicatiemiddel worden uitgebracht gelijk worden gesteld met stemmen die ten tijde van de vergadering worden uitgebracht, zijn:

A. Wel mogelijk bij een naamloze vennootschap maar niet bij een besloten vennootschap;

B. Niet mogelijk bij een naamloze vennootschap maar wel bij een besloten vennootschap;

C. Alleen mogelijk bij een naamloze vennootschap waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de beurshandel;

D. Zowel mogelijk bij een naamloze vennootschap als bij een besloten vennootschap.

 

09. Welke stelling is juist?

A. Zowel een naamloze vennootschap als een besloten vennootschap moeten een beleid vaststellen over de beloning van het bestuur. De exclusieve bevoegdheid om dat beleid vast te stellen komt toe aan de algemene vergadering;

B. Zowel een naamloze vennootschap als een besloten vennootschap moeten een beleid vaststellen over de beloning van het bestuur. De exclusieve bevoegdheid om dat beleid vast te stellen komt toe aan de raad van commissarissen;

C. Een naamloze vennootschap moet een beleid vaststellen over de beloning van het bestuur. De exclusieve bevoegdheid om dat beleid vast te stellen komt toe aan de algemene vergadering. Een besloten vennootschap hoeft geen beleid vast te stellen over de beloning van het bestuur;

D. Een naamloze vennootschap moet een beleid vaststellen over de beloning van het bestuur. De exclusieve bevoegdheid om dat beleid vast te stellen komt toe aan de raad van commissarissen. Een besloten vennootschap hoeft geen beleid vast te stellen over de beloning van het bestuur.

 

10. De statuten van een naamloze of besloten vennootschap bevatten de volgende bepalingen over de vertegenwoordigingsbevoegdheid:

(1) Bestuurder X is slechts tezamen met mede-bestuurder Y bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen;

(2) Bestuurder Z is slechts bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen bij transacties tot maximaal € 1.000.000.

De inhoud van deze statutaire bepalingen is ook gepubliceerd in het handelsregister.

Welke stelling is juist?

A. Zowel de bepaling onder (1) als de bepaling onder (2) hebben externe werking;

B. De bepaling onder (1) heeft wel externe werking, maar de bepaling onder (2) heeft geen externe werking;

C. De bepaling onder (1) heeft geen externe werking, maar de bepaling onder (2) heeft wel externe werking;

D. De bepaling onder (1) en de bepaling onder (2) hebben geen van beide externe werking.

 

11. In een enquêteprocedure kan de Ondernemingskamer – op verzoek – zowel onmiddellijke voorzieningen als definitieve voorzieningen treffen. Ten aanzien van deze voorzieningen geldt dat de Ondernemingskamer:

A. Zowel bij het treffen van onmiddellijke voorzieningen, als bij het treffen van definitieve voorzieningen beperkt is tot de voorzieningen die de wet uitdrukkelijk noemt;

B. Bij het treffen van onmiddellijke voorzieningen wel, maar bij het treffen van definitieve voorzieningen niet beperkt is tot de voorzieningen die de wet uitdrukkelijk noemt;

C. Bij het treffen van onmiddellijke voorzieningen niet, maar bij het treffen van definitieve voorzieningen wel beperkt is tot de voorzieningen die de wet uitdrukkelijk noemt;

D. Noch bij het treffen van onmiddellijke voorzieningen, noch bij het treffen van definitieve voorzieningen beperkt is tot de voorzieningen die de wet uitdrukkelijk noemt.

 

12. In een enquêteprocedure kan de Ondernemingskamer – op verzoek – verschillende beschikkingen geven: onder meer een beschikking waarbij zij een of meer personen benoemt tot het instellen van een onderzoek en een beschikking waarbij zij een of meer definitieve voorzieningen treft. De toetsingsmaatstaf voor de Ondernemingskamer is:

A. Zowel bij het benoemen van een of meer personen tot het instellen van een onderzoek als bij het treffen van definitieve voorzieningen of sprake is van gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid van de rechtspersoon;

B. Bij het benoemen van een of meer personen tot het instellen van een onderzoek of sprake is van gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid van de rechtspersoon, en bij het treffen van definitieve voorzieningen of sprake is van wanbeleid van de rechtspersoon;

C. Bij het benoemen van een of meer personen tot het instellen van een onderzoek of sprake is van wanbeleid van de rechtspersoon, en bij het treffen van definitieve voorzieningen of sprake is van gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid van de rechtspersoon;

D. Zowel bij het benoemen van een of meer personen tot het instellen van een onderzoek als bij het treffen van definitieve voorzieningen of sprake is van wanbeleid van de rechtspersoon.

 

13. In zijn uitspraak van 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Van de Ven) heeft de Hoge Raad beslist dat het antwoord op de vraag of in een bepaald geval plaats is voor een verwijt als bedoeld in art. 2:9 BW dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Daaraan voegde de Hoge Raad toe dat tot de in aanmerking te nemen omstandigheden onder meer behoren:

A. De taakverdeling binnen het bestuur en de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, mits die voor derden kenbaar waren door publicatie in het handelsregister;

B. De taakverdeling binnen het bestuur en de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, mits die voor derden kenbaar waren door publicatie in een prospectus;

C. Het persoonlijke inzicht en de persoonlijke zorgvuldigheid van een bestuurder;

D. Het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult.

 

14. In zijn uitspraak van 9 juli 2010, NJ 2010, 544 (ASMI) heeft de Hoge Raad beslist dat de voor beursgenoteerde naamloze vennootschappen geschreven Nederlandse Corporate Governance Code:

A. Geen uiting vormt van de in Nederland heersende algemene rechtsovertuiging, en niet van belang is voor de uitleg van de eisen van redelijkheid en billijkheid in art. 2:8 BW en de eisen die kunnen worden gesteld aan een behoorlijke taakvervulling als bedoeld in art. 2:9 BW;

B. Geen uiting vormt van de in Nederland heersende algemene rechtsovertuiging, maar wel van belang is voor de uitleg van de eisen van redelijkheid en billijkheid in art. 2:8 BW en de eisen die kunnen worden gesteld aan een behoorlijke taakvervulling als bedoeld in art. 2:9 BW;

C. Wel een uiting vormt van de in Nederland heersende algemene rechtsovertuiging, maar niet van belang is voor de uitleg van de eisen van redelijkheid en billijkheid in art. 2:8 BW en de eisen die kunnen worden gesteld aan een behoorlijke taakvervulling als bedoeld in art. 2:9 BW;

D. Wel een uiting vormt van de in Nederland heersende algemene rechtsovertuiging, en van belang is voor de uitleg van de eisen van redelijkheid en billijkheid in art. 2:8 BW en de eisen die kunnen worden gesteld aan een behoorlijke taakvervulling als bedoeld in art. 2:9 BW.

 

15. In zijn uitspraak van 9 juli 2010, NJ 2010, 544 (ASMI) heeft de Hoge Raad beslist dat de wettelijke taakopdracht van een raad van commissarissen in art. 2:140 BW:

A. Niet meebrengt dat de raad de verplichting heeft een bemiddelende rol te vervullen bij conflicten tussen bestuur en aandeelhouders, en op dat punt geen verantwoording verschuldigd is aan de aandeelhouders;

B. Niet meebrengt dat de raad de verplichting heeft een bemiddelende rol te vervullen bij conflicten tussen bestuur en aandeelhouders, maar op dat punt wel verantwoording verschuldigd is aan de aandeelhouders;

C. Meebrengt dat de raad de verplichting heeft een bemiddelende rol te vervullen bij conflicten tussen bestuur en aandeelhouders, maar op dat punt geen verantwoording verschuldigd is aan de aandeelhouders;

D. Meebrengt dat de raad de verplichting heeft een bemiddelende rol te vervullen bij conflicten tussen bestuur en aandeelhouders, en op dat punt verantwoording verschuldigd is aan de aandeelhouders.

 

Multiple choice vragen over het onderdeel ‘intellectueel eigendomsrecht’

16. Stelling 1: Een economische machtspositie is op grond van het commu­nautaire mededingingsrecht per definitie verboden.

 

Stelling 2: Communautaire groepsvrijstellingsverordeningen zijn regelingen die beogen kartelvorming in bepaalde sectoren van het bedrijfsleven fiscaal te bevoordelen.

 

Welk alternatief is juist?

A. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist.

B. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.

C. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.

D. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is onjuist.

 

17. Een dierenras is als zodanig:

A. Zowel octrooi-, als kwekersrechtelijk te beschermen.

B. Wel octrooi-, maar niet kwekersrechtelijk te beschermen.

C. Niet octrooi-, maar wel kwekersrechtelijk te beschermen.

D. Noch octrooi-, noch kwekersrechtelijk te beschermen.

 

18. Wat kan het gevolg zijn als een Benelux-merkhouder zijn merk gedurende een ononderbroken periode van 5 jaar binnen het Beneluxgebied zonder geldige reden niet normaal heeft gebruikt voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven?

A. Dit heeft geen enkel gevolg.

B. Het merkrecht wordt op vordering van een belanghebbende vervallen verklaard.

C. De nietigheid van de inschrijving kan worden ingeroepen.

D. Het merkrecht kan op vordering van een belanghebbende soms, afhan­ke­lijk van de verdere omstandigheden, vervallen of nietigverklaard worden.

 

19. Kamiel B.V., fabrikant van serviezen, geeft aan de free-lance ontwerper Perels opdracht een nieuw model (als bedoeld in het Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE)) voor een theepot te ontwerpen. Aldus geschiedt. De overeenkomst tussen Kamiel B.V. en Perels bevat verder geen hier van belang zijnde bepalingen.

Welk alternatief is juist?

A. Kamiel B.V. wordt in dit geval door het BVIE als ontwerper beschouwd.

B. Perels geldt in dit geval volgens het BVIE als ontwerper.

C. In dit geval is volgens het BVIE sprake van een gezamenlijk ontwerp, zodat de mede-eigendom van het ontwerp bij Kamiel B.V. en Perels berust.

D. Alleen Perels is in dit geval volgens het BVIE gerechtigd het model te deponeren, waarbij Kamiel B.V. het recht heeft als opdrachtge­ver te worden vermeld.

 

20. Bollo te Groningen is fabrikant van product X. Dit product wordt hier te lande onder het in de Benelux gedeponeerde en ingeschreven merk Bollegoed in het verkeer gebracht. Op zekere dag bemerkt Bollo dat Rasscher te Rotterdam onder het merk Bollegoed door Bollo in het verkeer gebrachte X doorverkoopt nadat hij veranderingen in het elektronisch systeem heeft aangebracht zodat X weliswaar een groter vermogen heeft, doch ook onacceptabel snel verslijt. Verwijdering van het merk was gemakkelijk mogelijk geweest. Kan Bollo op grond van het BVIE hiertegen met succes optreden?

A. Nee, tenzij de X door Bollo zelf in het verkeer is gebracht.

B. Nee, het merkrecht is uitgeput, ook als iemand anders dan Bollo de X in het verkeer heeft gebracht.

C. Ja, op grond van art. 2.20 lid 1 onder a BVIE.

D. Ja, op grond van art. 2.20 lid 1 sub d BVIE.

 

21. Het doen van denigrerende mededelingen in de concurrentiestrijd is:

A. Onrechtmatig.

B. Onrechtmatig mits de mededelingen de persoon van een concurrent betreffen en deze mededelingen onwaar zijn.

C. Onrechtmatig mits de mededelingen het product van een concurrent betreffen en deze mededelingen onwaar zijn.

D. Onrechtmatig mits aan bepaalde, deels andere dan onder B en C genoemde, voorwaarden is voldaan.

 

22. Anton te Amsterdam levert aan Bart te Rotterdam bepaalde middelen. Met deze middelen past Bart hier te lande ten onrechte een werkwijze toe, namelijk in strijd met het hier te lande geldende werkwijze-octrooi van Carel.

Welk alternatief is juist?

A. De handelingen van Anton kunnen op grond van de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW) zonder meer verboden worden.

B. De handelingen van Anton kunnen op grond van de ROW niet verboden worden.

C. De handelingen van Anton zijn slechts op grond van de ROW te verbieden indien hij handelt zonder redelijk belang en met de bedoeling om de octrooihouder te benadelen.

D. De handelingen van Anton zijn slechts op grond van de ROW te verbieden indien hij wist dat Bart ten onrechte de geoctrooieerde werkwijze zou gaan toepassen.

 

23. Stel, een aantal marktdeelnemers boycot een andere marktdeelnemer. Welk alternatief is juist?

A. Een boycot is in ons economisch bestel zonder meer onrechtmatig.

B. Een boycot is in beginsel geoorloofd in verband met de contracts­vrijheid.

C. Een boycot is slechts onrechtmatig indien de boycotters handelen in strijd met de Mededingingswet.

D. Een boycot is slechts onrechtmatig indien de boycotters handelen in strijd met de art. 101 en 102 EG-Verdrag.

 

24. Twee ondernemingen A en B voeren beide de handelsnaam 'Buitenbosch'. A doet dit sinds 1 januari 2009 en B sinds 1 maart 2009. Bij het publiek is in die periode geen verwarring tussen A en B te duchten. Nadat A op 1 januari 2011 zijn activiteiten heeft uitgebreid, is deze verwarring bij het publiek tussen A en B wel te duchten.

Welk alternatief is juist na 1 januari 2011?

A. A voert de handelsnaam ten aanzien van al zijn activiteiten recht­matig, hij is immers de oudste gebruiker.

B. B voert de handelsnaam ten aanzien van al zijn activiteiten on­rechtmatig, hij is immers de jongste gebruiker.

C. Zowel A als B voeren de handelsnaam ten aanzien van alle activitei­ten rechtmatig.

D. Ten aanzien van de uitbreiding voert A de handelsnaam onrechtmatig, A is immers degene die door het gebruik van de handelsnaam verwar­ring sticht.

 

25. Welk alternatief is auteursrechtelijk juist?

A. Een groep bewoners van een bejaardenhuis is volgens de Hoge Raad een familie-, vrienden-, of daaraan gelijk te stellen kring.

B. Bij de meeste begrafenisplechtigheden is volgens de Hoge Raad sprake van een familie-, vrienden-, of daaraan gelijk te stellen kring.

C. Het vertonen van een filmfragment tijdens een college is een auteursrechtelijk relevante openbaarmaking.

D. Het ten gehore brengen van muziek op een besloten schoolfeest is een auteursrechtelijk relevante openbaarmaking.

 

----- einde deel 1 -----

 

Deel 2

 

Open vragen over het onderdeel ‘vennootschapsrecht’

 

Open vraag 1 (totale waarde vijf punten)

Op 15 december 2011 wordt A BV door de rechtbank in staat van faillissement verklaard. De door de rechtbank benoemde curator heeft grote moeite vast te stellen over welke vermogensbestanddelen A BV beschikt. De curator treft een incomplete boekhouding aan en de jaarrekeningen van A BV over de afgelopen jaren zijn alleen in conceptvorm opgesteld. De enige bestuurder van A BV, de heer Supial, verklaart hierover tegenover de curator dat hij nooit tijd heeft kunnen vrijmaken om de boekhouding en jaarrekeningen op orde te brengen.

 

Deelvraag 1.1 (waarde drie punten)

Beschrijf welk bijzonder wettelijk gevolg de beschreven situatie heeft in de verhouding tussen de curator en de heer Supial.

 

Deelvraag 1.2 (waarde twee punten)

Enkele schuldeisers van A BV zijn (ieder voor zich) voornemens de heer Supial aansprakelijk te stellen omdat hij als bestuurder van A BV met hen overeenkomsten heeft gesloten die A BV uiteindelijk niet is nagekomen. Zij beroepen zich daartoe op de door de Hoge Raad ontwikkelde Beklamel-regel. Wat houdt deze regel in?

 

Open vraag 2 (totale waarde vijf punten)

Enkele aandeelhouders van B NV zijn het niet eens met het beleid en de gang van zaken binnen B NV. Tezamen verschaffen zij 12% van het geplaatste kapitaal van B NV. Op 20 december 2011 zal een algemene vergadering van B NV worden gehouden. In de aanloop naar deze vergadering vragen deze aandeelhouders schriftelijk vóór 20 december 2011 het bestuur en de raad van commissarissen enkele punten aan de agenda van de algemene vergadering toe te voegen. Het bestuur en de raad van commissarissen zijn van mening dat de voorgestelde punten niet aan de agenda van de algemene vergadering moeten worden toegevoegd omdat die agendapunten concurrentiegevoelige onderwerpen betreffen.

Deelvraag 2.1 (waarde drie punten)

Zijn het bestuur en de raad van commissarissen verplicht de voorgestelde punten aan de agenda van de algemene vergadering toe te voegen?

 

Deelvraag 2.2 (waarde twee punten)

Tijdens de algemene vergadering op 20 december 2011 stellen de aandeelhouders die 12% van het geplaatste kapitaal van B NV vertegenwoordigen het bestuur en de raad van commissarissen van B NV een aantal kritische vragen. Het bestuur en de raad van commissarissen willen deze vragen bij voorkeur niet beantwoorden.

 

Op welke grond kunnen het bestuur en de raad van commissarissen van B NV weigeren antwoord te geven op de gestelde vragen?

 

Open vraag over het onderdeel ‘intellectueel eigendomsrecht’

 

Open vraag 3 (totale waarde vijf punten)

Jansma bezit een Duits en een Nederlands octrooi met betrekking tot een nieuw type scheerapparaat. In Duitsland brengt zijn licentiehouder Smeets de scheerapparaten in het verkeer. In Spanje bezit Kroiff een nationaal octrooi met betrekking tot dezelfde scheerapparaten. Kroiff is juridisch en economisch geheel onafhankelijk van Jansma. Op zekere dag wordt Jansma geconfronteerd met invoer in ons land door Neuskens van twee partijen van de bewuste scheerapparaten: partij A heeft Neuskens bij Smeets in Duitsland gekocht, partij B bij Kroiff in Spanje.

 

Deelvraag 3.1 (waarde twee punten)

Kan Jansma zich met succes tegen de invoer verzetten van partij A??

 

Deelvraag 3.2 (waarde drie punten)

Kan Jansma zich met succes tegen de invoer verzetten van partij B??

 

----- einde deel 2 -----

 

Antwoordindicatie tentamen januari 2012

 

Antwoorden meerkeuzevragen:

1. B 6. D 11. C 16. D 21. D

2. B 7. D 12. B 17. D 22. D

3. B 8. D 13. D 18. B 23. B

4. D 9. C 14. D 19. A 24. D

5. D 10. B 15. A 20. C 25. D

 

Open vraag 1

Antwoord 1.1

De curator kan de heer Supial op (betrekkelijk) eenvoudige wijze aansprakelijk stellen voor het faillissementstekort. Op grond van art. 2:248(2) BW staat onweerlegbaar vast dat het bestuur van A BV (de heer Supial) zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en staat behoudens tegenbewijs vast dat deze onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur van A BV (de heer Supial) een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van A BV.

 

Antwoord 1.2

De Beklamel-regel houdt in dat een bestuurder tegenover een schuldeiser van de door hem bestuurde rechtspersoon aansprakelijk is wanneer hij ten tijde van het aangaan van een overeenkomst al wist of moest weten dat de rechtspersoon de overeenkomst niet kon nakomen en geen verhaal zou bieden voor de door die wanprestatie veroorzaakte schade.

 

Open vraag 2

Antwoord 2.1

Ja, mits de onderwerpen tijdig aangedragen zijn; art. 2:114a(1) BW (ánders dan art. 2:224a(1) BW) geeft het bestuur en de rvc niet de mogelijkheid een dergelijk verzoek te weigeren: ‘Een onderwerp, waarvan de behandeling schriftelijk is verzocht door een of meer houders van aandelen die daartoe krachtens het volgende lid gerechtigd zijn, wordt opgenomen in de oproeping of op dezelfde wijze aangekondigd indien de vennootschap het met redenen omklede verzoek of een voorstel voor een besluit niet later dan op de zestigste dag voor die van de vergadering heeft ontvangen’.

Vergelijk ook lid 2: ‘Om behandeling kan worden verzocht door een of meer houders van aandelen die alleen of gezamenlijk ten minste een honderdste gedeelte van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen’.

 

Antwoord 2.2

De reden kan zijn dat een zwaarwichtig belang van vennootschap zich verzet tegen het verschaffen van de gevraagde inlichtingen. Art. 2:107(2) BW bepaalt: ‘Het bestuur en de raad van commissarissen verschaffen haar [dat is: de algemene vergadering] alle verlangde inlichtingen, tenzij een zwaarwichtig belang der vennootschap zich daartegen verzet’.

 

Open vraag 3

partij A: nee, zie art. 53 lid 5 ROW; partij B: ja, zie art. 53 lid 5 ROW en het arrest Centrafarm van het HvJ

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
710