Studiehulp Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022/2023) - Psychologie
- 1247 reads
Voorwaarden van causaliteit:
Uitleg:
Deze drie voorwaarden moeten nagestreefd worden. Dit kan het best via een gerandomiseerd experiment.
Dit is een oknderzoeksopzet waarbij:
Bij een experiment wordt er een aselecte steekproef getrokken. De ene groep krijgt een bloeddrukverlagend middel, de andere groep krijgt een placebo. Wat kan misgaan: bij randomisatie wil je wel gelijke verdeling leeftijd en man/vrouw-verdeling in de groepen, dat is niet altijd het geval.
De vraag is: Wanneer is er sprake van samenhang tussen type aantekeningen en leerprestatie?
Bedreigingen bij experimenteel onderzoek:
Selectie effect:
Soms is willekeurige toewijzing niet mogelijk: niet ethisch of praktisch onhaalbaar. Double blind = ook de onderzoeker weet niet in welke groep de deelnemer zit.
Een onderzoeksvraag van een experimenteel onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
PICO:
De interventie (de experimentele conditie) en de comparison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.
PICO:
Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden.
Gerandomiseerd experiment:
Inferentiële statistiek = mogen we het steekproefresultaat generaliseren naar de populatie?
NHST = nulhypothese significantietoetsing
De stappen van NHST (nulhypothese significantietoetsing) zijn:
Goed om te weten:
Voorbeeld statistische hypothese
Als de gemiddelde scores van twee onafhankelijke groepen worden vergeleken, dan gebruik je de t-toets voor onafhankelijke groepen.
Factoren van de standaardfout:
Paar feitjes:
De proportie die zich bevindt naast de t-waarde (zie steekproevenverdeling van t), dat is de p-waarde. Die is bijvoorbeeld 4%. Dus de p-waarde is 0,04. Je hebt een extreme waarde, maar toch is de nulhypothese waar? Die kans is erg klein. Die kans is 4%. Daarom ga je eerder van de alternatieve hypothese uit.
M1 en M2
Als de waarde boven de alfa zit kan je geen type 1 fout maken. Want dan is hij dus niet significant, en voor je een type 1 fout maakt moet de waarde op zijn minst wel significant zijn
Power, alfa en bèta
De standaardfout
SE hangt af van n, steekproefgrootte en van spreiding, SD.
Relatief vs absoluut
Begrippen t-scores, p-waarden en hypothese
Een p-waarde van p = 0.48 betekent dat wanneer er herhaaldelijk steekproeven getrokken worden en de nulhypothese waar is, er in 4,8% van de keren resultaten gevonden worden die gelijk zijn aan de resultaten in het huidige onderzoek of resultaten nóg extremer.
p-waarde
Wanneer onderzoekers een beslissing nemen over de nulhypothese, is er altijd een kans op het maken van een fout.
Wetenschappelijk onderzoek en fouten
Die grens is alfa (Griekse letter)
In welk geval heeft het maken van een Type I fout ernstigere gevolgen?
Significant: de waarden waren zo extreem, dat de p-waarde zo klein was dat de H0 wel verworpen moest worden. Alfa is de kans op een type 1 fout.
Type II fout en power
Power is het omgekeerde van een type II fout. Dat is: er is een verschil en we vinden hem niet. De power is: er is een verschil en we vinden hem wel.
Power = de kans op het juist verwerpen van de nulhypothese.
Hoe kan een onderzoeker zorgen voor een hoge power:
Grotere steekproef is altijd goed:
Een verschil bij hardlopen met of zonder energy drink is als het groot is, erg goed te zien. Als het een klein verschil is, is dat slechter te zien. Dus het is bij groot verschil makkelijker om het ook terug te vinden in de steekproef.
Alfa is niet altijd gelijk aan 0.05. Niemand zegt dat als wet. Die keuze ligt aan de onderzoeker.
Kleinere alfa-waarde kiezen?
Er is een relatie tussen alfa en bèta. Als de ene groter wordt, wordt de ander kleiner. Wordt alfa kleiner, wordt bèta groter. Niet evenredig. Als de ene 1% omlaag gaat, gaat de ander niet per se 1% omhoog. Kiest de onderzoeker een grotere waarde voor alfa? Dan gaat bèta naar beneden.
Type II fout is H0 niet verwerpen als dat wel moet. De power is de kans op H0 wel verwerpen.
Nou da’s lekker makkelijk, ik doe grote alfa, dan heb ik hogere power. Maar nee, daar betaal je een prijs voor. Als ik alfa van 10% of 20% kies. Ik krijg dan een hele grote kans dat ik een type I fout maak. Je moet dus een balans vinden als onderzoeker.
De onderzoeker moeten een balans vinden tussen een kleine alfa en een grote power.
Wees kritisch: Is er wel de juiste statistische toets gebruikt?
De t-toets kan gebruikt worden om twee groepen te vergelijken
Een soort experiment waar niet wordt gerandomiseerd, maar wel wordt gemanipuleerd, noemen we een quasi-experiment. Dit is bij klassen van basisschool kids. Deze kan je niet zomaar randomiseren, dat is vervelend voor de kids.
Er zijn twee bestaande groepen en er wordt ook niks gemanipuleerd.
Inferentiële statistiek is dat cirkeltje rondmaken: terugkoppelen naar de populatie.
De alternatieve hypothese is de onderzoekshypothese.
alfa is significantieniveau. Kans op een type 1 fout.
Wanneer noemen we een p-waarde klein en wanneer noemen we hem niet klein?
H0 waar? → kan je alleen een type 1 fout maken. En de kans op een type 1 fout is alfa.
H1 waar? → dan kan je alleen een type 2 fout maken. De kans op een type 2 fout is bèta.
Het feit dat het significant is? Hoe kunnen we dat eigenlijk beoordelen? We moeten ook kijken naar wat is de waarde van dat resultaat.
Bij een grote steekproef kan een klein verschil al significant zijn. Een significant effect is niet hetzelfde als een groot effect.
Cohen’s d drukt verschil tussen de twee gemiddelden uit in standaardafwijkingen
Een andere manier om de grootte van het verschil tussen de twee groepen te beschrijven is met een betrouwbaarheidsinterval (BI). CI in het Engels.
Elk steekproefgemiddelde wijkt af van het populatiegemiddelde.
Het verschil tussen twee groepen in steekproef wijkt af van verschil in populatie. Dit heet de steekproeffout.
Een enkele waarde die we uit de steekproef krijgen noemen wij een puntschatting. We willen daarbij iets rapporteren over de nauwkeurigheid van dit resultaat. Dus hoe ver de eigenlijke waarde af kan liggen van dit resultaat. Hoe nauwkeurig is deze ene waarde? Hoeveel zal deze afwijken van de waarde in de populatie.
Daarom hebben wij een betrouwbaarheidsinterval.
Betrouwbaarheidsinterval (BI)
Een betrouwbaarheidsinterval geeft ons een interval van plausibele waarden voor het verschil in de populatie.
Wat gebeurt er als we het betrouwbaarheidsniveau omhoog gooien? Dit geeft meer zekerheid, maar een breder interval.
Betrouwbaarheidsniveau? Dan heb je er meer vertrouwen in dat je waarde in het interval ligt. Als ik ga gokken wat de leeftijd van mijn docent is, doe ik: jaaa tussen de 10 en de 100. Tja de kans is heel groot, maar wel een breed interval.
Grotere alfa is een grotere kans op een type 1 fout.
Voordat onderzoekers de t-toets mogen gebruiken, moet worden voldaan aan enkele assumpties / voorwaarden:
Het schenden van deze assumpties leidt tot een lagere statistische validiteit. Je kan geen gemiddelde uitrekenen, als het meetniveau niet interval of ratio is.
Mening over onderwijs en je gaat vaders en moeders meten. Waarschijnlijk geven binnen hetzelfde gezin de ouders gelijkgestemde antwoorden. De metingen zijn niet onafhankelijk. Dan hebben we geen onafhankelijke groepen. Daarom moet het onderzoek gerandomiseerd zijn.
Aselecte steekproef heeft naast statistische validiteit ook te maken met externe validiteit. Bij veel experimenten willen ze interne validiteit aantonen. Aantonen dat er überhaupt een effect is. Als er continu aangetoond wordt dat er een effect is, pas dan kan je overwegen wel een aselecte steekproef uit te voeren om te kijken of het voor de hele populatie geldt. Dan pas is de externe validiteit relevant.
Bij experimenten geldt vaak:
Begripsvaliditeit:
Bij experimenteel onderzoek staat interne validiteit voorop. Externe validiteit hangt samen met of de steekproef representatief was voor de doelpopulatie.
Statistische validiteit kunnen we opdelen in vier opdelen:
Onderzoek wordt vaak maar 1 keer gedaan. Dus je hebt niet 580 betrouwbaarheidsintervallen.
Wat is de waarde dan van één resultaat? Soms heb je dus onterecht een significante uitkomst.
Vormen van replicatieonderzoek:
Kwantitatief onderzoek:
De geschiktheid van de statistische toets wordt beoordeeld door het controleren van:
Externe validiteit
Bij een gerandomiseerd experiment moeten de groepen onafhankelijk zijn. Als je alle mensen uit hetzelfde huishouden vraagt om de mening van een wegoponthoud, dan is dat afhankelijk. Niet onafhankelijk, want ze beïnvloeden elkaar gewoon. Ook cijfers tussen de tussentoets en de eindtoets zijn afhankelijk: leerlingen die slecht zijn in statistiek, snappen de stof nou eenmaal niet goed.
Oplossing: gebruik een andere statistische toets. Dit is speciaal voor gekoppelde metingen:
Voorwaarde 4 is dat de waarden normaal verdeeld zijn.
Voorwaarde 5 is gelijke spreiding
Bij de correlatietoets hebben we ook voorwaarden:
Je kunt geen t-toets uitvoeren bij een categorische variabele. Als 1 of beide variabelen ordinaal zijn kun je een Spearman correlatie toepassen. Bij een correlatie-toets geeft deze alleen de sterkte en de richting van een lineair verband.
Oplossing:
Gericht en ongericht toetsen
5 voorwaarden voor goede en integere wetenschapsbeoefening:
Eerlijkheid:
File-drawer problem
Er is daardoor een vertekening in alles wat we lezen in de publicaties. Dit heet publication bias. Afwezigheid negatieve en nulresultaten leidt tot vertekening in de richting van grote (positieve) effecten.
Replicatie-onderzoek is onderzoeken nog een keer uitvoeren om te checken. Die 5% die wel een effect vind, die wordt wel gepubliceerd. Publication bias is daarom een bedreiging voor meta-analyses.
Onderzoekers doen niet altijd alles 100% integer. Ze doen niet fabriceren, maar kleinere dingetjes. Dit zijn Questionable Research Practices (QRP). Op deze manier worden hun resultaten bijvoorbeeld tóch significant. Denk aan een uitschieter verwijderen. Verwijderen mag, alleen als het om een fout gaat!
QRP:
p-hacking
Transparantie:
Eerlijkheid:
Onafhankelijkheid:
Verantwoordelijkheid:
Oplossingen:
Retractie
Post Publication Peer Review (PPPR)
Beste manier:
Pre-registratie
Je hebt een steekproevenverdeling: als er ook echt niks aan de hand is, zit de waarde 0 mooi in het midden. De ene keer er iets boven de andere keer er iets onder. Dan krijg je die mooie normaalverdeling.
Ik heb een verschil gevonden van 380. Is dat een groot verschil? Geen idee, hangt er vanaf.
PICO:
Groepen moeten vooraf gelijk zijn en gelijk behandeld worden tijdens het onderzoek.
Intervention en Comparison zijn de twee groepen die vergeleken worden
Onderzoeksontwerp: Bij wie verzamelen we de data en hoe worden de data gemeten?
Methode
Bij het onderzoeksontwerp moeten we het bij experimenten vooral hebben over interne validiteit:
Bedreiging van interne validiteit (Confounding):
Ook bij experimenteel onderzoek moet je kijken hoe wordt de onafhankelijke en afhankelijke variabele gemeten.
t-waarden
Je kan eenzijdig en tweezijdig toetsen.
Met de t-toets bepalen we het relatieve verschil tussen de twee groepen:
Bij de resultaten moeten staan: de t-score, de p-waarde, de gemiddelden en standaardafwijking. Naast de t-score en de p-waarde moet ook nog de effectgrootte staan (hoe relevant is het verschil): dit is de Cohen’s d.
Bij t = 3,04 krijg je deze waarde van t helemaal in de staart. Rechts daarvan ligt de p-waarde. Dan krijg je dus een hele kleine p-waarde.
p-waarde meet de overschrijdingskans. Significante resultaten zijn significant als de H0 wordt verworpen.
Significantie wordt bepaald aan de hand van:
Bij 95% BI hoort de waarde van alfa 5. Want we tellen op tot 100.
Maar als we 99% BI hebben, dan is de alfa 1. Interval wordt hier breder, omdat het 99% is.
Je wil een hoge t-score en een lage p-waarde.
Factoren die power beïnvloeden:
Verschil directe replicatie en conceptuele replicatie:
Replicatie + uitbreiding heb je ook nog. Ipv alleen 'valsspelen' meet je ook het begrip 'intelligentie' bijvoorbeeld.
Belangrijk:
De 5 principes van integer onderzoek doen:
Eerlijkheid
Zorgvuldigheid
Transparantie
Onafhankelijkheid
Verantwoordelijkheid
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Bronnen van informatie:
Leer de theorie-data cyclus goed!
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review
Probabilistisch
Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.
Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)
Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.
Onderzoeksvragen
Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:
Fundamenteel (basic)
Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.
Toegepast (applied)
Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.
Translational
Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’
‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’
Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.
Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:
Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)
Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.
Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.
Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.
Dit zijn patronen in:
Voorwaarden van causaliteit:
Uitleg:
Deze drie voorwaarden moeten nagestreefd worden. Dit kan het best via een gerandomiseerd experiment.
Dit is een oknderzoeksopzet waarbij:
Bij een experiment wordt er een aselecte steekproef getrokken. De ene groep krijgt een bloeddrukverlagend middel, de andere groep krijgt een placebo. Wat kan misgaan: bij randomisatie wil je wel gelijke verdeling leeftijd en man/vrouw-verdeling in de groepen, dat is niet altijd het geval.
De vraag is: Wanneer is er sprake van samenhang tussen type aantekeningen en leerprestatie?
Bedreigingen bij experimenteel onderzoek:
Selectie effect:
Soms is willekeurige toewijzing niet mogelijk: niet ethisch of praktisch onhaalbaar. Double blind = ook de onderzoeker weet niet in welke groep de deelnemer zit.
Een onderzoeksvraag van een experimenteel onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
PICO:
De interventie (de experimentele conditie) en de comparison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.
PICO:
Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden.
Gerandomiseerd experiment:
Inferentiële statistiek = mogen we het steekproefresultaat generaliseren naar de populatie?
NHST = nulhypothese significantietoetsing
De stappen van NHST (nulhypothese
.....read moreIn deze bundel vind je alle nuttige studiehulp om je het eerste jaar Psychologie door te helpen. Deze bundel bevat onder andere: hoorcollege-aantekeningen, werkgroepen, begrippenlijsten en tentamenvragen.
De empirische cirkel
p-waarde is de kans dat het gevonden verschil van gemiddelden als in de populatie de nulhypothese waar is. p=0,02. De kans op het gevonden verschil in gemiddelden, is maar 2% als de nulhypothese waar is.
Cohen’s d is het verschil in gemiddelden gedeeld door de standaarddeviatie.
Type I fout en poweranalyse
Soppy science.
BF geeft de relatieve steun aan in de data voor H0 versus Ha. Als BF = 5, dan betekent dat dat de steun in de dasta 5x groter is voor H0 dan voor Ha. Van H0 vs Ha is 0,2. Dan is Ha vs H0 = 5. Dus meer steun voor Ha.
fit en de specificiteit helpen de Bayes factor berekenen.
Ha zegt: eigenlijk kan alles gebeuren. Dat is niet heel specifiek.
Experiment is de tool om causale relaties te onderzoeken.
Er zijn drie voorwaarden voor causaliteit:
Factoren en effectgroottes
Scores liggen tussen 2 en 6, dit is de totale variantie / variatie.
Onverklaarde variatie is kleinere variatie. Dat deel van de variatie die we niet kunnen verklaren. Waarom sommige in de dichtbij groep 7 hebben en anderen 4, weten we niet. Daar hebben we geen proefopstelling voor gemaakt. Alleen voor tussen de groepen. Hoe meer de gemiddelden tussen de groepen verschillen, hoe groter het effect van de manipulatie. Verklaarde variantie is dit, want dit kunnen we verklaren.
We weten alleen niet waar de verschillen zitten. Maar de H0 moet wel verworpen worden.
Eenweg ANOVA:
Nu gaan we over naar de Bayesiaanse variant.
Soorten toetsen
Hoofdeffecten en interactie-effecten
Bijj tweeweg ANOVA zijn er twee factoren.
Door randomisatie kom je of in de controlegroep of in de experimentele groep. Met gerandomiseerde designs kun je causale uitspraken doen. Maar je hebt ook het quasi experimentele design. Kenmerk: Er wordt niet gerandomiseerd. Niet gerandomiseerd? Dan kunnen we geen causale uitspraken doen. Dan is er een bedreiging van de interne validiteit.
Designs en factoren
Er zijn dan drie hypothesen die we kunnen toetsen.
Uitkomst analyse
eta kwadraat = 45% van de variatie in het rekencijfer wordt verklaard door groep en sexe.
Ander voorbeeld:
Designs en informatie
Goed onderzoek moet je van tevoren vastleggen = preregistratie. Deze publiceer je.
Bij een eenweg ANOVA heb je 3 groepen.
ANOVA voorwaarden:
In de doos van een boxplot vallen 50% van de mensen
Waarom zijn uitbijters zo erg?
Designs
3. De aanname van normaliteit. Binnen elke groep zijn de scores op de afhankelijke variabele normaal verdeeld.
Bij twijfel van de aanname van normaliteit gebruik je niet de p-waarde, maar de bootstrapped p-waarde.
Variantie = standaarddeviatie in het kwadraat.
De groepen zijn gelijk aan elkaar, dus geen factor 4. De varianties mogen een factor 10 van elkaar verschillen, maar ze verschillen maar een factor 9. 4 x 9 = 36. Dus voorwaarde voor homoscedasticiteit wordt niet overschreden. Wederom, als je het niet vertrouwt, dan vervang je de p-waarde voor de bootstrapped p-waarde. Je hoeft niet te weten waarom niet.
In een rapportage moet je vermelden of je je aan de pre-registratie hebt gehouden. Zo ja, dan is je onderzoek confirmatief. Je hebt dan geen QRP's = Questionable Research Practices, geen verhoogde kans op Type I
.....read moreVoorwaarden van causaliteit:
Uitleg:
Deze drie voorwaarden moeten nagestreefd worden. Dit kan het best via een gerandomiseerd experiment.
Dit is een oknderzoeksopzet waarbij:
Bij een experiment wordt er een aselecte steekproef getrokken. De ene groep krijgt een bloeddrukverlagend middel, de andere groep krijgt een placebo. Wat kan misgaan: bij randomisatie wil je wel gelijke verdeling leeftijd en man/vrouw-verdeling in de groepen, dat is niet altijd het geval.
De vraag is: Wanneer is er sprake van samenhang tussen type aantekeningen en leerprestatie?
Bedreigingen bij experimenteel onderzoek:
Selectie effect:
Soms is willekeurige toewijzing niet mogelijk: niet ethisch of praktisch onhaalbaar. Double blind = ook de onderzoeker weet niet in welke groep de deelnemer zit.
Een onderzoeksvraag van een experimenteel onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
PICO:
De interventie (de experimentele conditie) en de comparison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.
PICO:
Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden.
Gerandomiseerd experiment:
Inferentiële statistiek = mogen we het steekproefresultaat generaliseren naar de populatie?
NHST = nulhypothese significantietoetsing
De stappen van NHST (nulhypothese
.....read moreIn deze bundel vind je de aantekeningen en begrippenlijsten van alle werkgroepen en hoorcolleges van het vak Toepassing en Onderzoeksmethoden en Statistiek, Psychologie, Universiteit Utrecht.
Bronnen van informatie:
Leer de theorie-data cyclus goed!
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review
Probabilistisch
Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.
Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)
Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.
Onderzoeksvragen
Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:
Fundamenteel (basic)
Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.
Toegepast (applied)
Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.
Translational
Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’
‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’
Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.
Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:
Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)
Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.
Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.
Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.
Dit zijn patronen in:
Voorwaarden van causaliteit:
Uitleg:
Deze drie voorwaarden moeten nagestreefd worden. Dit kan het best via een gerandomiseerd experiment.
Dit is een oknderzoeksopzet waarbij:
Bij een experiment wordt er een aselecte steekproef getrokken. De ene groep krijgt een bloeddrukverlagend middel, de andere groep krijgt een placebo. Wat kan misgaan: bij randomisatie wil je wel gelijke verdeling leeftijd en man/vrouw-verdeling in de groepen, dat is niet altijd het geval.
De vraag is: Wanneer is er sprake van samenhang tussen type aantekeningen en leerprestatie?
Bedreigingen bij experimenteel onderzoek:
Selectie effect:
Soms is willekeurige toewijzing niet mogelijk: niet ethisch of praktisch onhaalbaar. Double blind = ook de onderzoeker weet niet in welke groep de deelnemer zit.
Een onderzoeksvraag van een experimenteel onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
PICO:
De interventie (de experimentele conditie) en de comparison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.
PICO:
Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden.
Gerandomiseerd experiment:
Inferentiële statistiek = mogen we het steekproefresultaat generaliseren naar de populatie?
NHST = nulhypothese significantietoetsing
De stappen van NHST (nulhypothese
.....read moreGravetter en Wallnau hoofdstuk 15
De sociale wetenschappen onderzoeken hoe mensen zich gedragen, waarom ze doen wat ze doen, wat ze denken en waarom ze dat denken. Als je onderzoek gaat doen op dit gebied, krijg je altijd te maken met mensen. Belangrijk is dan dat je weet hoe je deze mensen moet behandelen, en wat daarbij wel of niet geoorloofd is. Daarna ga je pas kijken naar de manier waarop je data kan verzamelen en hoe je de data kan analyseren.
Als je een onderzoek gaat doen volg je de volgende stappen:
Onderwerp kiezen
Onderzoeksvraag formuleren
Operationaliseren
Methode kiezen
Hypothesen opstellen
Techniek kiezen
Data analyseren
Conclusies trekken.
In de cursus MTS 2 komen verschillende nieuwe onderzoeksmethoden aan de orde. Bij een survey stel je vragen aan mensen over gevoelens, opinies en ervaringen. Bij een experiment probeer je verschillen of relaties aan te tonen door manipulatie. Wanneer je mensen in de natuurlijke setting gaat observeren, is er sprake van kwalitatief onderzoek. Tot slot kun je ook gebruik maken van bestaande gegevens in je onderzoek. Bij deze nieuwe onderzoeksmethoden horen ook nieuwe statistische technieken. Bij een survey wordt vaak de correlatietechniek gebruik en bij experimentele data wordt de variantieanalyse gebruikt.
Het herkennen van het meetniveau en de variabelen is erg belangrijk. In een correlatiestudie wordt er gekeken of er een relatie is tussen twee variabelen. Bijvoorbeeld of er een relatie is tussen het aantal uren dat je voor het tentamen leert en je tentamen cijfer. Of is er een relatie tussen het aantal Facebook-vrienden en de studiecijfers? Dit kan worden beantwoord aan de hand van een correlatiestudie.
Deze studies kijken naar lineaire relaties tussen twee variabelen. Deze relatie wordt beschreven aan de hand van een correlatiecoëfficiënt voor de sterkte, richting en significantie van de correlatie. Er bestaan twee vormen, namelijk 2 variabelen van interval/ratio meetniveau wat de Pearson correlatie genoemd wordt. 2 variabelen van ordinaal meetniveau wordt de Spearman correlatie genoemd.
Bij een correlatiestudie wordt er alleen bekeken of er een relatie is en niet of de ene variabele de andere variabele beïnvloedt of veroorzaakt.
Als we naar een correlatie gaan kijken moet er eerst een grafiek gemaakt worden van de data. Er moet een spreidingsdiagram gemaakt worden. Wanneer deze diagram is gemaakt, moet er gekeken worden naar de vorm van een relatie; is het lineair of.....read more
Wetenschappelijk onderzoek: goede vragen stellen, proberen iets te leren. Hoe je die vragen beantwoord leer je bij MTS.
Normale kennis (alledaagse kennis) vs. Wetenschappelijke kennis (onderzoek doen)
Kenmerken voor goede wetenschappelijke kennis / onderzoek:
Systematiek
Creatief
Theorie
Objectief
Waarnemingen
Ontologie: zijnsleer. Voordat je gaat onderzoeken moet je wel weten dat het geen wat je onderzoekt bestaat, anders ga je er geen onderzoek naar doen.
Epistemologie: ‘Hoe gaan we het onderzoeken?’
Benaderingen bij sociale wetenschap:
Empirisch-analytische benadering: basis in natuurwetenschappen. Herhaalbaar, controleerbaar, reductie, waardenvrij, kwantitatief (met cijfers). Bijv. The asch experiment, vragenlijst, CBS.
Interpratieve benadering: Verzet tegen emprisch-analytische benadering. Begrijpen, holistisch, waardenverheldering, kwalitatief onderzoek (tekst en beeld). Draait om interpretatie: wat zie ik, wat neem ik waar?
Kritisch-emancipatoire benadering: Gericht op verbetering, waardengebonden. Benadering is geworteld in de marxistische traditie. Bijv. het verbeteren van…. of feministisch onderzoek.
Onderzoeksethiek: Soms kan je niet zomaar experimenteren want dat kan schade toebrengen of er ontstaan implicaties. Er moet dus altijd toestemming zijn.
Empirisch-analytisch: Experiment, survey, bestaande bronnen
Interpretatie onderzoek: Inhoudsanalyse
Kritisch-emancipatoir onderzoek: (etnografisch) Veldonderzoek
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: doel is kennis verzamelen.
Hierbij hoort de empirische cyclus. Deze doorloop je wanneer je fundamenteel wetenschappelijk onderzoek op de juiste manier wilt doen.
Het begint met Observatie (startpunt onderzoek), daarna komt Inductie (voorlopige conclusies en theorie). Dit wordt gevolgd door Deductie (vanuit theorie een voorspelling formuleren). Daarna komt toetsing en ten slotte evaluatie (Kennisprobleem opgelost?) en begin je weer van vooraf aan.
Toegepast wetenschappelijk onderzoek/ praktijkgericht: doel is om een oplossing te vinden voor problemen in de praktijk.
Hierbij hoort de regulatieve cyclus: Zelfde als empirische cyclus maar bij evaluatie maak je een keuze voor de maatschappij i.p.v. dat je je afvraagt of het kennisprobleem is opgelost.
Later zal er nog verder op deze soorten onderzoek en cyclus in worden gegaan.
Als je je aan de stappen van deze cyclus houdt wordt onderzoeken makkelijker. En andere onderzoeken kan je hiermee controleren.
Observatie: startpunt van het onderzoek
Inductie: op basis van wat je ziet een voorlopige conclusie trekken, er is dus theorievorming.
Deductie: vanuit theorie een voorspelling formuleren.
Toetsing: Kijken of gegevens de voorspelling ondersteunen.
Evaluatie: Kennisprobleem opgelost?
Aangezien we het boek.....read more
Je kunt op allerlei manieren data verzamelen, maar je moet het ook kunnen samenvatten. Als we dat doen heeft dat beschrijvende statistiek (descriptive statistics).
Wanneer je statistiek gaat beschrijven heb je een populatie nodig die je wilt bestuderen. De grootte wordt aangegeven door de letter N. Maar je kunt het bijna nooit doen onder alle mensen in de populatie, daarom doe je een steekproef en daarvan verzamel je data. Deze is representatief voor de populatie. De grootte van de steekproef wordt aangegeven door de letter n.
Parameter: Een getal (numerieke waarde) dat de gehele populatie beschrijft.
Statistiek: Een getal (numerieke waarde) dat alleen de steekproef beschrijft.
We gaan leren wat je kunt met statistieken. Dus wat we met deze numerieke waarden kunnen en hoe kan je dit terugkoppelen naar de hele populatie, dat is:
Inductieve statistiek: het generaliseren van resultaten uit de steekproef naar de gehele populatie.
Wanneer je dingen wilt gaan meten heb je 2 soorten kenmerken:
Fysieke kenmerken: lengte, gewicht, haarkleur
Abstracte kenmerken (constructs): Moeilijk te meten, bijvoorbeeld agressie, stress, angst.
Dit soort abstracte kenmerken moet je leren meten, dat leer je bij Methoden.
Een variabele is een eigenschap of conditie dat per individu anders kan zijn.
Een variabele is direct te meten, kan je aangeven met bijvoorbeeld X of Y.
Er zijn twee soorten numerieke variabelen:
Discreet (discrete): een beperkt (finite) aantal waarden die de variabele aan kan nemen of de waarden zijn telbaar: ‘Iets wat we kunnen tellen’.
Continu (continuous): Er is een oneindig (infinite) aantal waarden: ‘Iets wat we (nauwkeurig) kunnen meten’.
Frequentietabel: Elke keer als we de waarden die een variabele kan aannemen samen met hoe vaak de variabele deze waarde aanneemt in een tabel zetten.
Proportie/ percentage: welk deel een bepaalde waarde aangeeft
Gegroepeerde frequentietabel: Dan zet je meerdere waarden samen, zodat je niet enorm veel gegevens onder elkaar krijgt. Bij continue scores begin je met de interval waarbij [ gesloten/inclusief betekend en ) open/inclusief.
Je kunt allerlei verschillende grafieken maken:
Histogram: Frequentie verticaal, X horizontaal. De staven liggen tegen elkaar aan. Het is belangrijk de waarden goed te verdelen, anders krijg je hele lage of hele hoge staven.
Polygoon: ‘Een samenvatting van een histogram’. In het midden van elke staaf van een histogram zet je een puntje en daar trek je dan lijnen tussen. Een polygoon begint en eindigt altijd op de x-as! Wanneer je intervallen gebruikt zet je de stippen
In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek, Psychologie Utrecht jaar 1.
Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie Bachelor 1 - UU op JoHo.org.
Voorwaarden van causaliteit:
Uitleg:
Deze drie voorwaarden moeten nagestreefd worden. Dit kan het best via een gerandomiseerd experiment.
Dit is een oknderzoeksopzet waarbij:
Bij een experiment wordt er een aselecte steekproef getrokken. De ene groep krijgt een bloeddrukverlagend middel, de andere groep krijgt een placebo. Wat kan misgaan: bij randomisatie wil je wel gelijke verdeling leeftijd en man/vrouw-verdeling in de groepen, dat is niet altijd het geval.
De vraag is: Wanneer is er sprake van samenhang tussen type aantekeningen en leerprestatie?
Bedreigingen bij experimenteel onderzoek:
Selectie effect:
Soms is willekeurige toewijzing niet mogelijk: niet ethisch of praktisch onhaalbaar. Double blind = ook de onderzoeker weet niet in welke groep de deelnemer zit.
Een onderzoeksvraag van een experimenteel onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
PICO:
De interventie (de experimentele conditie) en de comparison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.
PICO:
Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden.
Gerandomiseerd experiment:
Inferentiële statistiek = mogen we het steekproefresultaat generaliseren naar de populatie?
NHST = nulhypothese significantietoetsing
De stappen van NHST (nulhypothese
.....read morePICO
Inferentiële statistiek
Nulhypothese
Type I fout
Type II fout
Eerlijkheid
Zorgvuldigheid
Transparantie
Onafhankelijkheid
Verantwoordelijkheid
controleerbaar | Is na te checken |
empirische gegevens | uitspraken doen op grond van wetenschappelijk onderzoek dat is gebaseerd op systematische observaties |
falsifieerbaar | een theorie moet weerlegd kunnen worden met systematische waarnemingen |
probabilistisch | uitspraken binnen een theorie gelden niet voor alle gevallen of op elk moment in de tijd |
spaarzaam (parsimonious) | als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken |
fundamenteel (basic) | informatie verzamelen |
toegepast (applied) | praktisch probleem in maatschappij en hiervoor een oplossing zoeken |
translationeel (translational) | vormt een brug tussen fundamenteel en toegepast onderzoek |
controleerbaarheid | |
data-management plan | beschrijft systematisch het proces van sociaal wetenschappelijk onderzoek. |
sociale fenomenen | alles wat we om ons heen zien van sociale interactie van het menselijk leven |
respondent | iemand die onderdeel is van de populatie/perspective en deel uit neemt van het onderzoek |
inductie | specifieke observatie gebruiken om algemene/bredere uitspraken te doen |
SPI(C)E | Setting, Perspective, Interest, (Comparison), Evaluation. Kenmerkende elementen van een onderzoeksvraag |
populatie | de groep mensen waarin de onderzoeker geïnteresseerd is/iets wilt zeggen |
steekproef | deel van de populatie die wordt uitgenodigd voor het onderzoek |
transcript | opgenomen interview dat later volledig is uitgetypt. kan verbatim gecodeerd zijn (woord voor woord) |
field notes | worden gemaakt gedurende het onderzoek |
analyseren | grondig onderzoeken en ontleden van iets in meerdere onderdelen |
focusgroep | groep van 6-10 mensen met een moderator. Hebben homogene achtergrond en heterogene ervaringen |
homogeen | gelijk |
heterogeen | verschillend |
anonimiteit | toestand waarin de identiteit van iets of iemand niet bekend is. herkenbare eigenschappen vervangen door functionele codes |
vertrouwelijkheid | het gegeven is alleen te benaderen door iemand die gemachtigd is om dit gegeven te benaderen (eigenaar). |
observatie | waarnemen en registreren van gedragingen, gebeurtenissen en interacties |
participerend (klassiek etnografisch)vs niet participerend | bestudeerd de onderzoeker de mensen van buitenaf of wordt de onderzoeker deel van de groep? |
verhuld vs onverhuld | weten de mensen dat ze geobserveerd/bestudeerd worden? |
systematisch vs niet-systematisch | zijn de fenomenen waar naar gekeken wordt van te voren vastgelegd? |
site | plek waar geobserveerd gaat worden |
gatekeeper | iemand die |
Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !
Werkzaamheden: o.a.
Interesse? Reageer of informeer
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution