Psychology and behavorial sciences - Theme
- 16773 reads
In 2006 werd een nota van wijziging van de Politiewet 1993 door kabinet Balkende III gestuurd. Hierdoor zou het regionale stelsel worden verbeterd. Uiteindelijk in 2010, naar aanleiding van de nota uit 2006, kwam er een systeem die vandaag de dag nog aanwezig is. Ondanks dat het een grote wijziging was werd het door de Raad van State gezien als een nieuwe wet.
De kritiek van de Eerste Kamer op dit systeem werd niet teruggestuurd naar de Tweede Kamer. Omdat het systeem al zo ver was doorgevoerd en klaar stond in de startblokken, moest de Eerste Kamer instemmen met het systeem ondanks de twijfels en kritiek.
Wat waren de doelstellingen van deze wetswijziging? Gunther Moor en Terpstra beweerden dat de kritiekpunten werden 'overgenomen' als nieuwe doelstellingen. Toch waren er twee grote doelstellingen volgens de Raad van State:
Versterking van de democratische inbedding in gemeenten en op landelijk niveau.
Vergroting van de slagvaardigheid van de politie.
Ook moest er meer focus komen op opsporing en verbetering van de samenwerking met het OM.
De politieorganisatie bestond uit:
25 regionale korpsen
het landelijke KLPD
En hieruit is een nieuwe nationale politieorganisatie gevormd. Het is nu één korps met als hoofd de korpschef en is onderverdeeld in 11 eenheden. Deze zijn aangesloten op de 10 arrondissementen van de gerechtelijke kaart en niet de veiligheidsregio's.
Door de nieuwe wet is de Minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor de politie, waar voorheen twee ministers voor waren. Op het moment dat de regionale beleidsregels niet overeen komen met de nationale beleidsregels kan er ingegrepen worden (art. 40).
De korpschef beheert nu in plaats van de korpsbeheerder, hierdoor is het beheer op nationaal niveau komen te liggen. Het beheer op regionaal niveau ligt bij de burgemeester. En dan staat er in artikel 3 dat de politie nog altijd onder het bevoegde gezag van het OM en dus de burgemeester ligt. Naast de schaal waar het gezag plaats vindt heeft het OM ook verantwoording af te leggen aan de minister.
Door de nieuwe wet is de Minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor de politie, waar voorheen twee ministers voor waren. Op het moment dat de regionale beleidsregels niet overeen komen met de nationale beleidsregels kan er ingegrepen worden (art. 40).
De korpschef beheert nu in plaats van de korpsbeheerder, hierdoor is het beheer op nationaal niveau komen te liggen. Het beheer op regionaal niveau ligt bij de burgemeester. En dan staat er in artikel 3 dat de politie nog altijd onder het bevoegde gezag van het OM en dus de burgemeester ligt. Naast de schaal waar het gezag plaats vindt heeft het OM ook verantwoording af te leggen aan de minister.
Welke rechtspersoonlijkheid heeft de politie? De nationale politie is één organisatie en heeft civielrechtelijke rechtspersoonlijkheid (art. 26) en aan het hoofd staat de korpschef (art. 27). Er werd ook nog verder nagedacht over de structuur van de nationale politie maar uiteindelijk is er niet gekozen voor een ZBO (zelfstandig bestuursorgaan) vanwege het gebrek aan maatschappelijk karakter. Daarnaast ontstond het idee om de politie direct onder het ministerie te laten vallen, alleen hiermee zou het regionale karakter wegvagen.
De korpschef en de eventuele ambtenaren die betrokken kunnen raken bij het bestuur van de nationale politie, worden aangewezen door koninklijk besluit. Dit geldt ook voor beëindiging.
Ondanks dat de korpschef aan het hoofd staat, heeft in de praktijk de minister veel invloed. Zoals bij het opstellen van een begroting en de jaarbegroting. Ook moet de korpschef de minister inlichten over alles wat te maken heeft met de taak van de minister en heeft de minister aanwijzingsbevoegdheid.
Door de Raad van State wordt de korpschef toch gezien als onderdanig aan de minister.
In 2007 werd een wetswijziging doorgevoerd waardoor de nadruk kwam te liggen op nationaal beleid. Nu wordt er onderscheid gemaakt in drie categorieën:
Landelijke doelstellingen
Regionale doelstellingen
Gemeentelijke doelstellingen
De minister gaat om de tafel zitten met de regioburgemeesters en procureurs-generaal en smeden een beleid (landelijke driehoeksoverleg). In art. 18 staat omschreven dat de minister verantwoordelijk is voor de nationale/landelijke doelstellingen, en die worden vastgelegd in beleidsdoelstellingen (art. 20).
Wanneer het beleid van de regioburgemeester niet deugt volgens de minister, dan kan hij volgens artikel 40 aanwijzingen geven de regioburgemeester.
Bij regionale doelstellingen hebben we te maken met de regioburgemeester en hoofdofficier van justitie. Er wordt gekeken en een verdeling gemaakt van de aanwezige capaciteiten.
Ook is er een verticale relatie. Er moet duidelijk worden aangegeven wat het regionale beleid toevoegt en welke doelstellingen het haalt van het landelijke beleid.
De regionale doelstellingen worden voorgelegd aan de Minister (art. 39 lid 4) en het beleid wordt alleen vastgelegd wanneer er sprake is van unanimiteit. Dit om te voorkomen dat een enkele burgemeester in een hoek wordt gedrukt. Als er geen overeenstemming wordt bereikt zal de regioburgemeester met de hoofdofficier van justitie de plannen vastleggen, dit kan je terugvinden in artikel 39 lid 2.
Eens in de vier jaar worden door de gemeenteraad integrale veiligheidsplannen vastgesteld (art. 38b). De burgemeester kan altijd een beroep bij de minister doen als hij/zij het hier niet mee eens is (art. 39 lid 5).
Ook hierbij moet weer worden gedacht aan de verticale verhouding met de landelijke doelstellingen.
Men spreekt ook wel van een bottom-up proces. Dit heeft te maken met de verticale verhouding waarbij eerst de regionale beleidsplannen worden gemaakt en daarna de landelijke.
Er is veel veranderd door de nieuwe Politiewet, ook in het kader van gezag en beheer.
Eigenlijk is er in verhouding weinig veranderd bij het gezag, dat bleef bij de burgemeester en officier van justitie. Wel wordt er nadruk gelegd op het driehoeksoverleg tussen de burgemeester, officier van justitie en het hoofd van het territoriale onderdeel waardoor het een lokaal karakter krijgt.
Het beheer is verplaatst van regionaal niveau naar landelijk niveau. De korpschef is verantwoordelijk voor het beheer en de leiding (art. 27). In de praktijk zal het wel vaak erop neerkomen dat taken die de korpschef heeft, worden onderverdeeld aan politiechefs.
De taak van het regionale college is weggevallen en hiervoor is de regioburgemeester in de plaats gekomen, die is de sleutel tussen de landelijke doelstellingen en de lokale behoeften.
Het doel van de nieuwe Politiewet is dat het beheer meegaat in het gezag. De verhouding tussen nationaal en regionaal blijft een complexe relatie. Het lijkt erop dat de nationale overheid steeds meer macht heeft over het regionale beleid, dat wanneer een regionaal beleid in strijd is met het nationale beleid, het nationale beleid voorrang zal krijgen.
Niet alleen de politie maar ook vele andere organisaties zitten in het veiligheidsbestel. In het komende hoofdstuk zal de geschiedenis en structuur verder worden uitgewerkt.
Terpstra heeft het over een nieuwe sector, namelijk de veiligheidszorg. Hier werkt niet alleen de politie in maar verscheidene private en publieke partijen en het wordt ook maatschappelijk breder getrokken. Denk hierbij aan onderwijs, zorg en sociale dienstverlening. Steeds meer taken van de overheid worden overgenomen door andere partijen, oftewel; we gaan van government naar governance en het responsabiliseringsproces. Deze ontwikkeling begon rond 1985.
Het responsabiliseringsproces ontstond naar aanleiding van criminaliteitscijfers die in grote mate waren gestegen. In het beleidsplan Samenleving en criminaliteit (1985) werd ook medeverantwoordelijkheid een centraal thema. Er werd voor het eerst in gezien dat politie en justitie niet alleen de verantwoordelijkheid konden dragen en dat het noodzakelijk was dat er bredere verantwoordelijkheid kwam.
Er wordt door Terpstra onderscheid gemaakt in deelontwikkelingen:
In de jaren '90 heeft Nederland een lokaal integraal veiligheidsplan ontwikkeld.
Private veiligheidszorg en het belang ervan neemt toe.
Een toename van het gedachtegoed om burgers en bedrijven meer te betrekken in dit proces.
Van groot belang is het driehoeksoverleg tussen de burgemeester, OvJ en politiechef. Dit toont aan dat er tussen verschillende partijen beter wordt samengewerkt.
Door de nieuwe Politiewet is het beheer van de politie onder de minister van Justitie en Veiligheid opgedragen. De burgemeesters zijn op grotere afstand gekomen en bij strafrechtelijk ingrijpen communiceert de politie met de OvJ. Voor uitvoering van het werk en openbare orde is de burgemeester verantwoordelijk, die moet ook uiteindelijk verantwoording afleggen aan de gemeenteraad.
Met sturing en verantwoordelijkheid van twee partijen is het van belang dat er goed wordt overlegd door de OvJ en de burgemeester met het hoofd van het territoriale onderdeel van de regionale eenheid (art. 13 lid 1). In het tweede lid van artikel 13 staat dat er duidelijke afspraken gemaakt moeten worden en in lid 4 wordt het onderwerp 'lokale prioriteiten en criminaliteitsbestrijding' toegevoegd. Op welke schaal deze driehoeksoverleg plaatsvindt (qua regio) kan men afspraken over maken.
Voor deze driehoeksoverleg überhaupt kwam zijn er tijden geweest dat men hier heel anders over dacht. Zoals in de jaren '60 werd met de wenkbrauwen opgetrokken bij het idee dat een burgemeester invloed had op handhaving. Maar door de ontwikkelingen en de schalen waarop criminaliteit of verstoring van openbare orde plaatsvond, was het niet meer te beheersen voor een gemeentepolitie. Ook werd de scheiding tussen openbare handhaving en strafrechtelijke handhaving steeds moeilijker, het werd tijd voor krachten bundelen; het driehoeksoverleg.
Driehoeksoverleggen zijn er op verschillende niveaus:
Landelijke driehoeksoverleg
Tien regionale driehoeksoverleggen
Tien regionale supercolleges
Districtsdriehoeken
Driehoeksoverleg op niveau van basisteams
Gemeentelijke driehoeksoverleg
Artikel 140 Wet RO omschrijft dat het OM belast is met de verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke handhaving. In de praktijk betekent het dat de politie in eerste instantie belast is met deze taak (art. 141 Sv en art. 13 Politiewet). Daarnaast hebben de OvJ, zittingsrechter en rechter-commissaris ook een rol.
Naar aanleiding van verschillende casussen (ITR affaire enerzijds en Schiedammer parkmoord anderzijds) dat de positie van de OvJ in het geheel lastig is. Kuijs omschrijft de relatie tussen de OvJ en de politie als betrokkenheid maar ook afstandelijk. Zo was bij de ITR affaire teveel afstand en een te nauwe band bij de Schiedammer parkmoord. Daarnaast heeft de OvJ ook nog een verantwoordingsplicht naar de minister van Justitie en Veiligheid.
Ook is er een afdeling voor Bijzondere Wetten bij politie-eenheden. Bijvoorbeeld vreemdelingenpolitie maar de politie heeft ook een milieutaak. Deze milieutaak valt onder het Functioneel Parket van het OM en is als volgt opgedeeld bij de politie:
Dienst Landelijke Recherche voor de Landelijke eenheid (zware vormen van milieudelicten).
Dienst Regionale Recherche heeft Thematische Opsporing en daarbinnen milieuteams.
De milieupolitie werkt samen met gemeentes, ministerie van Infrastructuur en Milieu, Ministerie van Justitie en Veiligheid, de NVWA, ILT, Douane, provincies en waterschappen. En dan heb je de SMK (Strategische Milieukamer) die sinds 2011 landelijk gezag heeft over strafrechtelijke milieuhandhaving.
In deze paragraaf zullen we de relatie tussen politie en de gemeente verder uitwerken. De burgemeester heeft het gezag over de politietaken op het gebied van openbare orde. Als je bedenkt dat de burgemeester niet direct is gekozen maar benoemd door de Kroon, is het vreemd. Als we dan kijken naar de praktijk, want feitelijk kiest de gemeenteraad de burgemeester en draagt die voor aan de minister van Binnenlandse Zaken. De gemeenteraad is direct gekozen, dus het staat niet volledig los van een stemming.
Waarom de burgemeester gezag heeft over de taak van de politie is simpel: in het geval van nood wil men een eenhoofdige beslissing. De burgemeester heeft gezag over de politie en de brandweer, dit is belangrijk is geval van crisis of rampen en neemt een rol in bij het driehoeksoverleg. Kortom; de burgemeester heeft een belangrijke en veelzijdige rol.
Gemeenten hebben eigen hef in handen over het integrale lokale veiligheidsbeleid. Op deze manier kan een gemeente voorwaarden stellen, ingrijpen of aanvullen naar de behoefte van de gemeente op het gebied van veiligheid.
Officieel is de rol van gemeente in het hebben van regie niet vastgelegd, toch geeft art. 172 lid 1 Gemeentewet aan dat de burgemeester een verantwoordelijkheid heeft in dit proces.
Het integrale veiligheidsbeleid heeft een opbouw waarin altijd een aantal vaste thema's worden aangestipt:
Veilige woon- en leefomgeving
Bedrijvigheid en veiligheid
Jeugd en veiligheid
Fysieke veiligheid
Integriteit en veiligheid
Veiligheidsproblemen worden steeds vaker aangepakt door het inzetten van bijvoorbeeld toezichts- en handhavingsorganisaties. Hierdoor kan de taak van de politie verschuiven naar een operationele taak en delegeren. Door iedereen duidelijke taken te geven kunnen de dagelijkse werkzaamheden en afstemming worden bewaard. En hier zie je de rol terugkomen van de driehoek en het overleg.
In het veiligheidsbeleid staan alle taken vastgelegd.
Steeds vaker worden handhavers ingezet in de gemeente. Gemeentelijke handhavers of boa's (buitengewoon opsporingsambtenaar) hebben een beperktere bevoegdheid. Er zijn bijvoorbeeld functionarissen met alleen toezichthoudende taken maar ook die met opsporingsbevoegdheden, die hebben dan ook weer middelen als handboeien en een wapenstok.
Door de komst van deze functionarissen wordt een gat in het systeem opgevuld, namelijk de kleine criminaliteit. Vaak heeft de politie hier geen tijd voor en dit wordt nu opgevangen door deze gemeentelijke functionarissen. Anderzijds hebben deze functionarissen niet de bevoegdheden om op te kunnen treden bij zware criminaliteit en zal deze taak bij de politie blijven.
Hoe de rolverdeling tussen functionarissen en politie wordt ingevuld kan weer worden vastgelegd in het driehoeksoverleg.
Veiligheidshuizen zijn voor organisaties plekken die ze kunnen inzetten in het geval van grote problematiek, zoals bij criminaliteit, huiselijk geweld of overlast. Het concept bestaat sinds 2005 door ketenpartners in het strafrecht, de zorg en gemeentelijke partners. Zo kunnen ze elkaar aanvullen, bijvoorbeeld strafrecht en de zorg. Deelnemende partijen zijn:
Politie
Gemeenten
Raad van de Kinderbescherming
Openbaar Ministerie
Reclassering
Welzijnsorganisaties
Dan heb je een aantal organisaties die niet in alle veiligheidshuizen zijn zoals Bureau Jeugdzorg, Halt, GGD, GGZ, verslavingszorg. Dit kan in de toekomst natuurlijk veranderen.
Hoe is dit concept ontstaan? Veiligheidshuizen kwamen vanuit een initiatief van Justitie in de Buurt. Omdat het regionaal was, ontstonden ook andere invullingen van deze veiligheidshuizen maar tegenwoordig zijn er al 45 landelijke veiligheidshuizen.
Nadat het een periode landelijk werd geregeld ging dat in 2013 terug naar de gemeenten. Wel is er een Landelijk Kader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om doelen en wensen vast te leggen.
In het Inrichtingsplan is omschreven hoe de politie verantwoordelijk is voor deze veiligheidshuizen en de invulling ervan. En de gemeente en het OM zijn partners bij deze invulling.
Bij simpele misdrijven is het belangrijk dat de veiligheidshuizen ZSM worden gebruikt; Zo Slim, Simpel, Samen, Selectief en Samenlevingsgericht Mogelijk. Het moet geen bureaucratische rompslomp worden, maar juist een instituut die in te zetten is bij individuele casussen.
Zonder enige historische kennis van hoe de structuur, organisatie en sturing was kan men niet goed plaatsen hoe het vandaag de dag is. Dat gaat besproken worden in de volgende paragrafen.
Hoe is het gelopen vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu? Direct na WO II werd in 1945 het Politiebesluit genomen. Dit besluit was een soort tegenreactie op hoe de Duitsers het hebben ingericht. Men wou vooruit en ook niet meer terug naar de situatie voor de oorlog. En na jaren werd er is 1957 een Politiewet ingevoerd. Deze kreeg ook een wettelijke grondslag. Er werd een onderscheid gemaakt tussen:
Gemeentepolitie (148 gemeenten)
Rijkspolitie (17 districten)
Door de ontwikkelingen in de maatschappij zoals mobiliteit was de politie genoodzaakt op meer focus te leggen op bijvoorbeeld verkeersdelicten of bijvoorbeeld nieuwe criminaliteit zoals bankovervallen.
Daarom kwam er in 1977 een rapport Politie in Verandering uit van de Projectgroep Organisatiestructuren. Door nieuwe middelen bij de politie zoals meer auto's kwam er een grotere afstand tussen de politie en de burger.
Om dit te voorkomen kwam het wijkteamconcept, waarbij kleine groepen weer dichter bij de bevolking kwam te staan. Dit groeide verder uit in de jaren '90 tot gebiedsgebonden politiewerk.
Door de jaren en vooral de jaren '80 heen werd het steeds duidelijker dat het systeem van Gemeentepolitie en Rijkspolitie niet meer werkte. Uiteindelijk kwam er in 1993 de Politiewet. Hierin werd vastgelegd dat er 25 zelfstandige regionale politiekorpsen naast de landelijke KLPD zouden komen.
De politieorganisatie bestond uit basiseenheden. Een basiseenheid was de kleinste eenheid die bestond binnen de politie. Ze hadden een politiebureau en de werkzaamheden waren voornamelijke algemene werkzaamheden.
Als je een aantal van die basiseenheden samenvoegde had je een district, hier werden vooral politietaken uitgevoerd. Een district had een uitgebreider personeel met bijvoorbeeld recherche, hondenbrigade of vreemdelingenpolitie.
Een regionaal korps bestond uit een aantal districten. Regionale korpsen hadden ook divisies (functionele eenheden), waar dan nog een verschil was tussen:
executieve divisie; recherche, jeugd-/zedenpolitie, herkenningsdienst, technische recherche, criminele inlichtingen, misdaadanalyse etc...
ondersteunende divisie op het gebied van personeel, organisatie, materieel, financiën etc..
In de Politiewet van 1993 had het regionaal college van de politieregio de mogelijkheid om de organisatie van een regiokorps te bepalen. Dit zorgde voor grote verdeeldheid tussen de korpsen en de systemen waarmee ze te werk gingen. Hierdoor werd de samenwerking bemoeilijkt.
Om dit systeem meer overzichtelijk te maken werkten ze toe naar een centralisatie, bijvoorbeeld door de invoering landelijke beleids- en beheercyclus. In begin van de 21ste eeuw kwamen er steeds meer afspraken die te maken hadden met een centraal systeem in plaats van een regionaal systeem.
Afspraken over prestatiefinanciering en de vorming van de Diest Nationale Recherche. Een aantal redenen worden aangedragen waarom een centraler systeem ten goede komt:
Er wordt verwacht dat de politie effectiever en efficiënter werkt.
Er is een ontevredenheid over de kwaliteit van het politiewerk.
De structuur van de regionale politiekorpsen zorgt voor een slechte samenwerking.
Uiteindelijk werd in 2010 besloten door kabinet Rutte I dat er Nationale Politie moest komen.
Waar bestaat de politie uit vanaf 1 januari 2013? De indeling:
10 regionale eenheden
43 districten (met districtchef per district)
167 basisteams (met een teamchef per basisteam)
Bij basisteams zit ook nog een flexteam en hebben een ondersteunende taak, zij worden ingezet indien het nodig is. Binnen de districten heb je een districtsrecherche en flexteam, daarnaast ook een team van de informatie- of intelligenceorganisatie.
De tien regionale eenheden zijn onderverdeeld in de volgende groepen:
Dienst Bedrijfsvoering
districten
basisteams
Regionaal Operationeel Centrum (DROC)
Dienst Regionale Recherche (DRR)
Dienst operationele Samenwerking (DROS)
Dienst Informatieorganisatie (DRIO)
De DROC heeft een belangrijke rol in aansturing van het operationele politieproces, het wordt ook wel een monodisciplinaire (politie)meldkamer genoemd. De DROC wordt ook ondersteund door Real Time Intelligence Center (RTIC), die hen faciliteert in actuele informatie.
Werkt samen met de basisteams op het gebied van opsporing (denk aan kinderporno, mensenhandel, fraude).
Helpt de districten en operationele diensten bij het uitvoeren van hun taken.
DRIO heeft een centrale rol in het verschaffen van goede informatie. Bijvoorbeeld de RTIC bij de DROC is een onderdeel van de DRIO. Daarnaast heb je het Regionaal Informatie Knooppunt (RIK). Omdat de DRIO een zeer belangrijke rol heeft in het geheel heeft de hoofd Chief Information Officer een toegevoegd lid van de korpsleiding.
Nu met de nieuwe Politiewet is er één korpschef, één plaatsvervangende korpschef en twee leden van de korpsleiding en voor bepaalde tijd een CIO. De korpschef en korpsleiding worden ondersteund door Staf Korpsleiding.
Wat zijn de belangrijkste taken van de staf?
Coördinatie
sturing van het korps
ondersteuning bij strategievorming
Om te zorgen dat korps integraal is in besluiten en beleid levert de staf een belangrijke bijdrage. Zo houden ze zich bezig met HRM, facilitair management, communicatie, bedrijfsvoering en ook de relatie met het OM en Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Om betere prestaties neer te zetten werd er een grote verandering in cultuur en indeling bij de politie gemaakt. Voor het eerst werd het meer centraal geregeld en hier is sturing bij nodig. Hiervoor zijn er een aantal sturingsoverleggen opgezet zoals het overleg van stafdirecteuren (SDO), het Korpsleidingsoverleg (KLO) of het Korps Management Overleg (KMO).
Politiewerk heeft een grote maatschappelijke rol en is sturing belangrijk. Zo kan politie nog gerichter te werk gaan en kan men het werk meer in lijnen brengen. Nu kan die sturing niet altijd de gewenste uitwerking hebben. Er is ook veel opstand als het gaat om sturing door het karakter van politieorganisatie en vanwege verschillende subculturen binnen de politie.
De discussie tussen autonomie en sturing is een delicaat onderwerp. Aan de ene kant moet er sturing zijn maar politiewerk is ook mensenwerk. Het is meer dan alleen regels opvolgen, omdat elke situatie anders is en deze ingeschat moet worden. Daarvoor is ook ruimte en vrijheid nodig in het vak.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen externe en interne sturing van de politie. Extern heeft te maken met politie als organisatie en intern vindt plaats binnen het korps.
Er zijn drie vormen van sturing; operationeel, traditioneel en individueel.
Operationele sturing, dat gaat over de gang van zaken en heeft een formeel karakter. Hierbij kan je denken aan briefing,werkopdrachten, beleidsspeerpunten.
Traditionele sturing, ook wel de hiërarchische sturing genoemd. Van bovenaf wordt er gestuurd door het stellen van regels en procedures.
Individualistische sturing, hierbij ligt de nadruk op indirecte sturing door financiële prikkels en marktwerking.
In de praktijk komt het vaak erop neer dat de verschillende vormen van sturing door elkaar lopen. Ook dat er een beperkte mogelijkheid is tot sturen omdat elke dag weer anders loopt, omdat er in het werk veel gevallen van nood of onvoorspelbaarheid voorkomen.
Hoe goed sturing doorwerkt is van een aantal factoren afhankelijk:
Hoe goed het aansluit op het dagelijkse werk
Het is afhankelijk van de steun vanuit lokale partijen
Hoeveel speciale eenheden aanwezig zijn
Of de mensen op werkvloer overtuigd raken van het beleid
Meer persoonlijke vormen zoals coaching hebben meer invloed volgens onderzoek van Landman
Als het beleid aansluit op de opvattingen op de werkvloer
Door de nieuwe Politiewet streeft men ook naar een nieuwe cultuur en niet alleen nieuwe organisatie en/of structuur. Dit ook door andere vormen van leiderschap en sturing. Hoe dat precies zou worden ingevuld is de vraag. Het project 'Samen Beter Sturen' zou meer inzicht moeten geven (maart 2013).
Door de nationale politie zou het meer een eenheid moeten vormen. Voor operationele sturing binnen de nationale politie heeft men het over vier groepen:
korpsleiding
leiding van de eenheden
leiding van eenheden en districten
leiding van de basisteams
Hier is dus ook een hiërarchie aanwezig, de beslissing van lagere rang moeten passen binnen de beslissingen van de hogere niveau.
Met het oog van één systeem wordt er jaarlijks het Strategisch Beleidsplan Operatiën opgesteld door de Directie Operatiën. Het uiteindelijke doel van de nationale politie is dat men zich op de werkvloer weer bezig kan houden met politiewerk en niet constant met de regelgeving (operationeel leiderschap). Ook moet de gap tussen de leidinggevende en de werkvloer kleiner worden.
In de discussies over sturing zijn wel terugkerende thema's zoals centraal versus decentraal, eenheid versus diversiteit. Deze thema's komen terug in Inrichtingsplan nationale politie en waar de focus met sturing op komt te liggen.
In dit hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op de bevoegdheden van de politie en met name de strafvorderlijke bevoegdheid.
De politie heeft verschillende taken:
handhaving van openbare orde
verrichten van taken voor justitie
strafrechtelijke handhaving
In art. 3 Politiewet worden de taken vastgelegd van de politie en art. 2 Politiewet staat dat de politie daadwerkelijk handhaven van de rechtsorde en het geven van hulp aan de mensen die dat nodig hebben.
Bij het verrichten van taken voor justitie gaat het snel om bijvoorbeeld vreemdelingenwetgeving maar ook het vervoeren van gedetineerden. Bij de handhaving van openbare orde valt de politie onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester en bij strafrechtelijke handhaving onder de OvJ. Omdat de politie onder twee 'rollen' binnen de overheid valt is het daarom van groot belang dat het driehoeksoverleg plaatsvindt (art. 13 Politiewet 2012).
De politie heeft om zijn taken uit te voeren een aantal bevoegdheden. Dit zijn enkele algemene bevoegdheden (art. 7 Politiewet 2012):
Bevoegdheid om geweld of vrijheidsbeperkende middel toe te passen indien nodig is (lid 1).
Bevoegdheid om plaatsen te betreden om mensen te helpen die hulpbehoevend zijn (lid 2).
Bevoegdheid om veiligheidsfouillering toe te passen indien nodig is (lid 3).
Bevoegdheid voor de (hulp)officier van justitie voor onderzoek aan het lichaam van aangehoudenen of verdachten tijden hun voorgeleiding (lid 4).
Het Wetboek van Strafvordering heeft het legaliteitsbeginsel mooi omschreven. Dit is op toepassing van alle facetten van strafvordering. Dit om de burger te beschermen tegen de overheid, al heeft het legaliteitsbeginsel ook een nuancering nodig. Anders wordt het onmogelijk voor politie en justitie om hun taken uit te voeren.
In hoeverre mogen bevoegdheden worden gebruikt? Eerst moet dan vastgelegd worden wat een inbreuk is op de rechtspositie van de burger en vooral of het te maken heeft met het inbreuk doen op de grondrechten van de burger. Wanneer het in strijd gaat met de grondrechten van de burger zou er een expliciete omschrijving moeten komen van de bevoegdheid. Anders zijn de artikelen 3 Politiewet 2012 of artikel 141 Sv afdoende. Deze artikelen bevatten genoeg jurisprudentie om een goede inschatting te maken.
Dit is een voorbeeld van een methode die wordt ingezet, waarbij het de vraag is in hoeverre dit inbreuk doet op de privacy van een burger. Door middel van deze soort 'sms' kan een de politie uiteindelijk een betere inschatting maken van waar de verdachte is.
In het kader van het gebruik van deze stealth sms zijn er verschillende uitspraken geweest waaruit men kan concluderen dat het niet valt onder een bestaande bijzondere opsporingsbevoegdheid kan worden gebracht. Maar onder de algemene is men het ook niet eens.
Uiteindelijk in cassatie in twee zaken (14 februari 2013 en 15 augustus 2013) is men tot een conclusie gekomen. Men oordeelde dat 91 stealth sms-en in 5 dagen een lichte inbreuk is op de grondrechten van eigenaar van de mobiele telefoon. Ook met een kanttekening dat er verschillende bijzondere opsporingsbevoegdheden waren ingezet jegens de verdachte. Met andere woorden; wanneer de stealth sms redelijkerwijs wordt ingezet, is het niet tegen de grondrechten van de burger in.
Door de jaren zijn er steeds meer opsporingsbevoegdheden gekomen waardoor de politie (en alle andere justitiële autoriteiten een palet hebben aan bevoegdheden. Een deel van de bevoegdheden zijn opsporingsbevoegdheden die weer onder te verdelen zijn in:
dwangmiddelen
bijzondere opsporingsbevoegdheden
Dwangmiddelen kunnen zeer uiteenlopende vormen aannemen, maar ze hebben allemaal één eigenschap: ze kunnen alleen worden toegepast in het bijzijn van de betrokkene tegen wie ze worden toegepast. Bij bijzondere opsporingsbevoegdheden is het juist heimlijk (observatie of telefoontap)
Deze bevoegdheden maken een inbreuk op verschillende rechten, zoals:
inbreuk op vrijheid
inbreuk op recht van eigendom
inbreuk op lichamelijk integriteit
inbreuk van privéleven
inbreuk van huisrecht
Belangrijk is welke vorm van inbreuk er is, als het in het strafproces gaat over vormverzuim.
En dan is de vraag wie geautoriseerd is tot deze bevoegdheid. Hierbij geldt des te zwaarder de opsporingsbevoegdheid, des te hoger in de hiërarchie van justitiële autoriteit men zit. Dus lichte vormen worden opgepakt door een opsporingsambtenaar terwijl zwaardere vormen door de OvJ of rechter-commissaris worden uitgevoerd/gedelegeerd.
Wanneer is een bevoegdheid van toepassing? Er moest altijd sprake zijn van een redelijk vermoeden aan schuld aan een strafbaar feit (art. 27 Sv), maar met de komst van Wet BOB op 1 februari 2000 is daar verandering in gekomen.
Nu is het mogelijk om preventief opsporingsactiviteiten uit te voeren in het kader van 'vroegsporing' door de uitbreiding van de Wet BOB. Dit geeft de mogelijkheid om bij verdenkingen van georganiseerde criminaliteit al vooraf op te reden.
In 2007 is de wet eigenlijk nog verder verruimd als er aanwijzingen zijn van terroristische misdrijven.
Wie controleert eigenlijk of de bevoegdheden goed worden uitgevoerd? Of er wordt gehandeld naar voorgaande jurisprudentie of het EVRM?
Controle begint bij de politie zelf. Al zullen er twijfels zijn, mag je van de politie verwachten dat ze zelf kunnen inschatten wat wel en niet kan. En een verdieping hoger kom je bij de OvJ. De OvJ heeft leiding over de opsporing en in grotere strafzaken zie je deze actieve rol terugkomen. Maar uiteindelijk is de OvJ de eindverantwoordelijke. Hierbij zijn objectiviteit en onafhankelijkheid zeer centrale termen in de beoordeling.
Als we dan nog verder de ladder op gaan komen we terecht bij de rechter-commissaris. Er wordt bij controle gekeken naar vier aspecten:
rechtmatigheid
voortvarendheid (art. 180 lid 1 Sv)
volledigheid
evenwichtigheid
De taak van de rechter-commissaris is dus de controle van de OvJ en niet van individuele opsporingsambtenaar.
De zittingsrechter heeft uiteindelijk een taak om te controleren hoe het hele opsporingsproces is verlopen. Omdat de rechter een sanctie kan opleggen is dat een extra stok achter de deur, al is het in de praktijk een beperkte rol. Dit komt omdat veel strafzaken niet voorkomen bij de rechter en er dus geen controle wordt gedaan door de zittingsrechter.
Art. 359 Sv geeft de rechter de mogelijkheid om te sanctioneren als er sprake is van vormverzuim. Hierin heeft de rechter de mogelijkheden:
De straf te verlagen naarmate het verzuim
De resultaten uit het onderzoek van verzuim uit te sluiten
Het OM niet ontvankelijk verklaren
De Hoge Raad stelde het volgende vast over art. 359a Sv:
Vormverzuim kan alleen gaan over de vormverzuimen die zijn begaan tijdens het voorbereidende onderzoek van het tenlastegelegde feit.
Het is alleen van toepassing op onherstelbare vormverzuimen.
Ziet niet toe op vormverzuimen die hebben plaatsgevonden tijdens aanhouding of in verzekeringstelling wanneer deze zijn of hadden voorgelegd kunnen worden aan de rechter-commissaris.
Schutznorm is van toepassing; Als de verdachte niet is getroffen door het verzuim zal dit geen invloed hebben op de zaak.
Deze invulling is er gekomen naar aanleiding van het afvoerpijp-arrest.
Door het onbevoegde hulpofficier-arrest werd de jurisprudentie rond art. 359a Sv steeds meer bevestigd en uitgebreid. Zo kwamen er door deze casus nieuwe invullingen voor bewijsuitsluiting:
bewijsuitsluiting om de zekerheid van een eerlijk proces te garanderen (art. 6 EVRM)
Als er een strafvorderlijk beginsel of rechtsbeginsel is geschonden.
Als preventief middel om toekomstige vormverzuim te voorkomen.
Van belang bij bewijsuitsluiting is wel een afweging tussen het belang van de verdachte en de maatschappij met het EVRM in het achterhoofd.
Art. 359a Sv heeft twee kanten volgens Borgers en Kooijmans. Enerzijds is het een controle op integriteit van het optreden van de overheid naar haar burgers en anderzijds is het een manier om vormverzuim te bestraffen. Hierbij is art. 6 EVRM van groot belang.
Dit hoofdstuk zal gaan over openbare orde en Van der Meulen heeft hier een mooie omschrijving voor: Openbare orde is de normale gang van zaken op voor het publiek toegankelijke plekken. Wat zijn dan de normen voor een normale gang van zaken? In dit kader worden vrijheid en bewegingsvrijheid als belangrijke termen gezien.
Openbare orde heb je op vele schalen en wordt met deze termen aangeduid (van klein naar groot): Riot control, crowd control, crowd management, public order management. In figuur 1 op pagina 530 zie je hoe de verhoudingen zijn. Nederland heeft geen openbare-ordewet, eigenlijk is alles van die orde vastgelegd in art. 3 Politiewet 2012. In vele andere landen hebben ze een speciale eenheid voor riots maar in Nederland niet. De ME heeft naast deze riot functie ook nog vele andere functies.
In de ME-regeling 1994 is vastgelegd wat de minister van Binnenlandse Zaken verwacht van de ME. In het Referentiekader Conflict- en Crisisbeheersing uit 2002 staat hoe de samenwerking moet zijn, dit referentiekader is ter aanvulling van de ME-regeling, Hierin is ook het knoppenmodel vastgelegd met:
primaire processen; opsporing, ordehandhaving.
secundaire processen; informatie
bestuurlijke processen; strategisch, tactisch niveau.
In Nederland proberen we constant te leren van de openbare-ordehandhaving. In vergelijking tot andere landen heeft Nederland er een relatief groot belang voor wat ook blijkt uit de hoeveelheid evaluatierapporten. Daarnaast houdt de Ombudsman en de Commissie voor Politieklachten Amsterdam-Amstelland zich bezig met klachten over openbare-ordehandhaving.
Er is ook een onderscheid te maken tussen ordeverstoorders volgens Muller e.a:
De gelegenheidsordeverstoorders
De notoire ordeverstoorders
De gelegenheidsordeverstoorders beginnen klein en zijn vaak uit de hand gelopen de notoire ordeverstoorders vaak een groep is die bij verschillende evenementen de orde verstoord.
Volgens Muller e.a. is er een gebrek aan een integraal beleid voor evenementen om risico's te voorkomen. Uit onderzoeken in Europa bij verschillende landen op het gebied van evenementen en openbare orde komen er een paar punten uit de evaluaties:
een gedegen voorbereiding
het voorkomen en beperken van gelegenheden voor geweld
het monitoren van gedrag van betrokkenen
vroegtijdig kleinschalig ertussen komen
geloofwaardig en vriendelijk en streng hanteren van tolerantiegrenzen
Bij openbare orde heeft de burgemeester een belangrijke rol. De burgemeester is uiteindelijk de persoon die leiding heeft over de politie als het gaat om openbare orde.
Doordat er in de jaren 60 steeds meer grote manifestaties kwam het concept van het driehoeksoverleg. Formeel gezien mag de commissaris van de Koning en de minister van Binnenlandse Zaken advies geven, maar dit gebeurd niet in de praktijk.
De burgemeester heeft een handvat aan de Algemene Plaatselijke Verordeningen, hierin staat of een evenement mag plaatsvinden en of er een vergunning nodig is. Zo is er bijvoorbeeld geen vergunning nodig bij een protest, omdat die valt onder de WOM (Wet Openbare Manifestaties). Wel mag de burgemeester dan voorwaarden stellen aan bijvoorbeeld de plek waar het plaatsvindt, ter bescherming van de deelnemende burgers.
Daarnaast heeft de burgemeester de bevoegdheid om bevelen te geven, maar alleen in tijden van nood; in geval van oproerige beweging, van andere ernstige wanordelijkheden of van rampen dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
Het toepassen van noodbevoegdheden ter handhaving is vaak afhankelijk van de situatie. Zo ontstaan er door evenementen ook nieuwe bevoegdheden zoals ophouding in 2000 (naar aanleiding van voetbalevenement). Hierbij heeft de burgemeester de bevoegdheid om groepen ordeverstoorders vast te houden voor maximaal 12 uur. Dit mag dus alleen onder dezelfde omstandigheden als bij noodbevoegdheid.
Zo komen door de jaren heen steeds meer bevoegdheden zoals fouilleren of de Voetbalwet waarbij een persoon een gebiedsverbod kan krijgen.
De informatiepositie van de politie komt in een steeds lastiger parket. Deze informatie is voor de burgemeester om die te informeren zodat de burgemeester een goede beslissing kan nemen over openbare orde.
In 1999 werd voorgesteld om een wet vast te leggen voor het stelselmatig inwinnen van informatie maar daar waren de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie het niet mee eens, omdat daarvoor al genoeg ruimte was in de Politiewet en anders in strijd zou raken met recht op privacy.
Een bestaande discussie blijft die tussen legitimiteit en effectiviteit van politieoptreden ter handhaving van de openbare orde. Zo concludeert de Ombudsman dat demonstranten zich vaak ergeren aan de politie bij een demonstratie en dat er teveel onduidelijkheid is over de regels.
In het onderzoek van Adang naar ordehandhaving op grote schaal kwam aan het licht dat wanneer het ontbreekt aan balans of de bejegening niet in verhouding is, dit tot grote problemen leidt. Het is van belang dat iedereen goed geïnformeerd en voorbereid is op grootschalige ordehandhaving.
Door het toenemen van grootschalige evenementen in de public order management en dus ordehandhaving, heeft de ME zich moeten aanpassen. Waar eerst de nadruk lag op optreden in formaties en linies wordt nu meer flexibiliteit verwacht. De nadruk is komen te liggen op overtuigen en begeleiden in plaats van bestrijden.
Het meest belangrijke blijkt uit verschillende voorbeelden zoals wereldkampioenschappen in Frankrijk, is de houding van de politie. Uniformiteit in bejegening van supporters en vriendelijk maar streng optreden zou het meeste succes opleveren. Het is belangrijk dat wanneer er probleemveroorzakers zijn dat deze vroegtijdig worden aangepakt. Bij bejegening is het van groot belang dat de politie tolerantiegrenzen, beleidsuitgangspunten en tactische kaders kent, dit geeft een eenduidig beeld. En niet te vergeten is de politiemens een representatie van de overheid en hoort zich hier ook naar te gedragen.
Dat laatste punt is ook belangrijk op kleinere schaal, bijvoorbeeld bij een wijkagent. De wijkagent zou de schakel moeten zijn tussen verschillende groepen. Dit zou meer begrip moeten kweken tussen de burgers, de gemeente en de politie. Adang e.a. zegt dat naast een integraal veiligheidsbeleid het van groot belang is om specifieke politiezorg te hebben wat gebonden is aan die regio. Omdat we in Nederland leven in een multiculturele samenleving zijn overal weer andere behoeften en spanningen.
In Nederland zijn niet zoals in Frankrijk of Engeland grote etnische rellen geweest en dit zou komen door het sociale cohesie plan van de Nederlandse overheid en de andere participanten zoals de politie. Dit kan alleen maar goed lopen wanneer de politie ook met een voet in de maatschappij staat. Hierdoor weten ze wat er speelt tussen verschillende groepen.
Onderzoek naar openbare ordehandhaving richtte zich vooral op evaluatie van incidenten en wat er verkeerd ging. Er is veel geschreven over dit onderwerp vanuit vele wetenschappelijke stromingen maar met name de psychologische en sociologische kant. Zoals bijvoorbeeld de structural strain theory van socioloog Smelser waar uiteindelijk weer de flashpoint model van Waddington is voortgekomen.
Flashpoint is eigenlijk de term voor het eerste incident, het startincident. Flashpoint is een beschrijvend model die verschillende uitgangspunten heeft opgenomen. Er zijn zes invalshoeken die de interactie kunnen beïnvloeden:
onmiddellijk interactionele dimensie
situationele dimensie
culturele dimensie
contextuele dimensie
sociaalpolitieke dimensie
structurele dimensie
Dan is er ook het escalatie/initiatie model van collectief geweld. Deze maakt een onderscheid tussen de interactionele factoren en situationele factoren maar ook tussen het ontstaan en de escalatie. Wat zijn de aanleidingen van het collectief geweld? Het kan ontstaan op twee manieren:
Door een gebeurtenis die functioneert als aanleiding (reactief geweld)
Spontaan zonder een duidelijke aanleiding (niet reactief geweld)
Geweld hoeft dus geen aanleiding te hebben,het hoeft geen tegenreactie te zijn. Ondanks dat het geen aanleiding heeft kan het wel gepland zijn. Vaak is deze vorm van agressie onder groepen jonge mannen en wordt ook wel de 'young male syndrome' genoemd. Ze gebruiken agressie om op korte termijn iets te behalen in plaats van na te denken over de lange termijn.
Binnen deze groepen jonge mannen heb je een verschil tussen ideologische en niet-ideologische geweldplegers. Belangrijk is om in het achterhoofd te houden dat de verschillen niet altijd zo strak zijn en er vaak ook sprake is van overlapping. Bij geweld is ook vaak sprake van invloeden zoals alcohol en drugs. Dit maakt agressief worden laagdrempeliger. Er zijn eigenlijk twee mechanismen verantwoordelijk voor escalatie van geweld:
Collectieve geweld bij evenementen is vaak opportunistisch van aard waardoor het motief voor agressie moeilijk te verklaren is. Ook is de kans kleiner om gepakt te worden.
Het wij-zij antagonisme, hoe groter het verschil is tussen de twee groepen des te hoger is de factor geweld aanwezig.
Het ESMI model is ook relevant in deze laatste theorie. Door een gedeelde identiteit onder de deelnemers van het evenement komt daar een collectief gedrag uit. De andere kant is dat wanneer de politie iedereen homogeen behandeld, men zich niet langer individueel aansprakelijk voelt maar opgaat in de groep. Hierdoor wordt er steeds meer een wij-zij indeling gecreëerd.
Groepsdynamiek is dus een grote invloed op deelname aan geweld. Dit zijn vaak gelegenheidsordeverstoorders.
Steeds belangrijker is geworden de psychologie en sociologie achter dit collectief gedrag. Er komt meer naar voren dat mensen opgaan in de groep omdat zij zich niet meer individueel verantwoordelijk voelen. Met deze kennis kan de politie hierop inspelen, door een meer individuele aanpak te hanteren.
Volgens Reicher e.a. zijn er vier belangrijke thema's om hier verandering in te brengen:
Kennis
Communicatie
Faciliteren binnen grenzen
Differentiatie
Uiteindelijk zou het handhaven van openbare orde moeten leiden naar het begeleiden van orderlijk verloop door evaluaties en betere kennis.
Met de invoering van de nationale politie is de discussie over het systeem natuurlijk niet afgelopen. Door de jaren hebben zekere termen een andere invulling gekregen zoals veiligheid. Veiligheid is niet alleen het bestrijden van criminaliteit. Er wordt gekeken naar de achterliggende redenen en eventuele betere samenwerking. Er is ook meer samenwerking gekomen met andere hulpverleningsdiensten en misschien wordt er in de toekomst wel gewerkt naar één organisatie waar alle hulpdienstverlening is. Als één grote overkoepelende organisatie.
Ondanks het beeld van de nationale politie als organisatie die in constante verandering zit, is er toch veel veranderd. Zo is de opleiding verbeterd en geprofessionaliseerd en er zijn meer regels over hoe standaard werkzaamheden moeten verlopen.
Uiteindelijk zal dit leiden tot een sterkere politieorganisatie.
Er is veel veranderd en de politie is niet meer de enige organisatie die werkt aan veiligheid, ze moeten samenwerken met het OM, gemeenten, krijgsmachten, opsporingsdiensten maar daarnaast ook de burgers. De veiligheidstaak wordt breder gedragen door meerdere partijen.
Wel leidt dit tot een maatschappelijke discussie, wie heeft welke rol in deze veiligheidszorg? Het lijkt neer te komen op het concept: ieder is verantwoordelijk voor zich. Door een gebrek aan concrete plannen en discussie komt er ook geen duidelijke invulling. De burger kan participeren door oplettend te zijn naar de omgeving maar de verantwoordelijkheid van de overheid moet niet vergeten worden. In deze rechtsstaat is een overheid verantwoordelijk en niet de burgers of private instellingen.
De politie heeft verscheidene en vele bevoegdheden, een gebrek lijkt onmogelijk. Er zijn steeds meer bevoegdheden gekomen maar de vraag is of het ook een bijdrage levert aan de efficiëntie en effectiviteit. Deze bevoegdheden hebben als functie dat ze bijdragen aan de werkzaamheden van de politie en moeten dus een concreet doel hebben.
Belangrijk wordt geacht dat personeel van de politie goed op de hoogte is van de juridische aspecten van politiezorg. De kennis en de rol lijkt verder af te nemen en het recht wordt meer gebruikt om beleidsdoelen te behalen. Het recht biedt anderzijds ook voor de burgers een handvat als er te veel inmenging is van de overheid. Het privé leven van de burger moet gewaarborgd worden, ook door de politie, zo creëert men ook weer vertrouwen.
Hoe is de verhouding tussen de burgers en de politie? Hoe is de cultuur binnen de politie en wat voor invloed heeft dit op de burger en het vertrouwen? Uit onderzoek blijkt dat er geen grote ethische of integriteitsproblemen plaatsvinden. Het systeem heeft ook zijn gebreken maar het lijkt beperkt te blijken tot kleine incidenten.
Door de komst van de Nationale Politie zijn er ook meer algemene werkwijzen gekomen. Standaard werkzaamheden hebben een standaard procedure en die worden vastgelegd in het Politiekennisnet. Door een eenheid te vormen in werkwijzen ontstaat er meer professionaliteit van de inhoud, zeker als het wordt gecombineerd met wetenschap en andere onderzoeken. Wel moet men waakzaam zijn op het feit dat het algemene karakter niet te ver doorslaat. Het blijft belangrijk om een situatie op zichzelf te bekijken.
Door een steeds duidelijkere rolverdeling tussen politie en partners kan de politie meer richten op de repressieve taken. Dit leidt ertoe dat de politie zich meer kan richten op de werkelijke taken die voornamelijk repressief van natuur zijn. Dit systeem kan alleen werken als de andere partners in de veiligheidscirkel houden aan hun taken.
Politiewerk wordt meer internationaal en toch is dat een moeizame ontwikkeling. Vooral omdat veel politiefunctionarissen zich richten op de korps of dat het systeem nationaal is. Bij internationalisering is het essentieel dat alle functionarissen de internationalisering erkennen. Ook dat werkzaamheden steeds meer gelijke processen krijgen internationaal.
Politiewetenschap is een tak van de wetenschap waar veel ontwikkeling is maar ook nog veel te halen valt. De Commissie Politie en Wetenschap levert een grote bijdrage en daarnaast ook universiteiten, hogescholen, politieacademie en instituten. Er kan nog veel verbeterd worden op het gebied van samenwerking tussen de verschillende onderzoeksinstituten. Een gebrek aan betrokkenheid van de politie is ook een punt waar aan gewerkt kan worden. Dit is te verklaren door de moeizame relatie tussen de politietop en de wetenschap.
We kunnen dus concluderen dat de politie een veelzijdige organisatie en het werk wat ze verrichten heeft een zeer belangrijke rol in de samenleving.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Verzameling studiematerialen die eerder gedeeld zijn op WorldSupporter voor het Leidse Criminologie curriculum
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2647 |
Add new contribution