Boeksamenvatting bij de 6e druk van De ware toedracht. Praktische wetenschapsfilosofie voor waarheidszoekers van Derksen

Wat is het belang van de alledaagse waarheidsvinding? - Chapter 0

Wat wordt bedoeld met alledaagse waarheidsvinding?

Derksen stelt allereerst vast dat de denkstrategieën van de mens als zeer betrouwbaar kunnen worden beschouwd. Wij als mensen hebben evolutionair gezien het bewerkstelligd dat als ‘diersoort’ de mens niet kan worden opgegeten, voldoende eten krijgen om te overleven en mogelijkheden heeft zich voort te planten. Derksen concludeert daaruit dat de effectiviteit van alledaagse waarheidsvinding bij de mens is gebaseerd op een mix van diverse cognitieve instincten die we evolutionair gezien hebben ontwikkeld. Met die instincten hebben we binnen ons denken zogenaamde short-cuts ontwikkeld; in plaats van alle mogelijkheden van waarheidsvinding te calculeren, komen we snel tot conclusies. Volgens de logica zijn die conclusies te snel, maar voor het dagelijks leven komen we net op tijd tot onze conclusies over het algemeen. Bij short-cuts kan je vooral denken aan het afgaan op eerste indrukken en onmiddellijk geloven wat we zien.

Maar onze waarheidsvinding heeft door die snelheid ook een gebrek; door af te gaan op eerste indrukken kan men nogal eens de mist in gaan en de daadwerkelijke waarheid aan zich voorbij te laten gaan.

Wat wordt bedoeld met het alledaagse leven als ecologische nis van onze cognitieve instincten?

In het alledaagse leven kunnen we de menselijke cognitieve instincten als redelijk betrouwbaar beschouwen. Buiten het dagelijkse leven daarentegen, treffen we ernstige tekortkomingen met als gevolg dat we het risico lopen om de waarheid te missen. De strafrechtcontext is een voorbeeld van zo’n niet alledaagse situatie of gebeurtenis.

  1. Het eerste verschil is gelegen in het feit dat in ieder strafproces zich een nieuwe situatie voordoet waar de gebruikte kennis en/of theorieën niet de garantie hebben die zich voordoen bij een alledaagse situatie.

  2. Het tweede verschil met een alledaagse situatie, is dat binnen de strafrechtcontext fouten niet aan den lijve worden ondervonden, wat wel het geval is binnen een alledaagse situatie.

  3. Het derde verschil is dat het individu die in een alledaagse situatie een fout maakt, daar zelf mee wordt geconfronteerd en daarvan kan leren. Binnen de strafrechtcontext is er voor een dergelijke negatieve feedback niet tot nauwelijks ruimte.

Het is belangrijk deze drie verschillen te realiseren en tijdens waarheidsvinding in gedachte te houden dat alledaagse waarheidsvinding effectief is, maar slechts is afgesteld op alledaagse situaties. Onbewust werken onze cognitieve instincten ook op het moment dat we in niet-alledaagse situaties aan waarheidsvinding doen, dus ook ingeval een strafrechtscontext wordt geanalyseerd te behoeve van de waarheidsvinding.

De waarheidszoekers zonder empirische opleiding volgen ongemerkt de alledaagse praktijk van waarheidsvinding en lopen het risico de valkuilen daarvan niet te zien.

Een individu zonder empirische opleiding die zich bezig houdt met waarheidsvinding, loopt het risico in valkuilen van de alledaagse waarheidsvinding te lopen, met name als het gaat om een context buiten alledaagse situaties; de cognitieve instincten zijn dan onbetrouwbaar en zal in valkuilen lopen tijden dergelijke waarheidsvinding.

Wat is de alledaagse conceptie van waarheidsvinding?

Er is een fundamenteel principe dat men de waarheid kan achterhalen door onbevooroordeeld te werk te gaan. De alledaagse waarheidsvinding raadt daarom het volgende aan omtrent haar vier kernoperaties:

  1. Zoeken: zoek onbevooroordeeld naar feiten en stel je open voor alle mogelijke feiten.

  2. Zien: registreer de feiten passief oftewel neem onbevooroordeeld waar.

  3. Duiden: laat de feiten voor zichzelf spreken zonder deze te interpreteren.

  4. Wegen: weeg de feiten objectief en laat je niet beïnvloeden door de verwachting en/of wens dat een zeker scenario waar is.

Naar verwachting kan het niet anders dan dat men de ware toedracht leert kennen. Hierbij moeten we ons realiseren dat dit een ideale situatie zou zijn; in de werkelijkheid werkt het niet zo. We moeten ons realiseren dat mensen tijdens het zoeken, zien, duiden en wegen dat allemaal doen vanuit een zeker perspectief, hetgeen de zogeheten onvermijdelijke theorie-afhankelijkheid van de vier operaties wordt genoemd. Deze onvermijdelijke theorie-afhankelijkheid zal in de aankomende hoofdstukken nader worden toegelicht.

Het is niet zo dat theorie-afhankelijkheid bij empirisch onderzoek altijd een vermijdbaar vooroordeel met zich meebrengt. Om waarheidsvinding uit te voeren, moet je uitgaan van een zekere theorie. Om het ‘vooroordeel’ van een theorie te vermijden, moet je tijdens de waarheidsvinding dus niet enkel gebruik maken van de gebruikte theorie, maar tegelijkertijd van een alternatief scenario.

Het is dus een kwestie van onbevangen zoeken en onbevooroordeeld waarnemen. Dit leidt tot informatie, vervolgens wordt onderzocht bij welk scenario de feiten passen.

Stampvragen

  1. Waarom is de mens zeer betrouwbaar volgens Derksen?

  2. Wat zijn short-cuts?

  3. Welke vormen van waarheidsvinding zijn er?

  4. Omschrijf waarheidsvinding

Deel 1: Waarheidsvinding. Wat is het belang van een zoekvraag? - Chapter 1

Alleen als er duidelijk is wat er precies gezocht moet worden, kan het zoeken beginnen. Daarom is de zoekvraag bij de waarheidsvinding zeer belangrijk en richtinggevend; het geeft richting of focus aan het zoeken. Hoe scherper de vraag, des te effectiever er gezocht kan worden. Een zoekschema kan daarbij vertellen wat en waar er gezocht moet worden, wat de kans vergroot om de daadwerkelijke waarheid te achterhalen.

Wat bepaalt de onderzoeksvraag?

De onderzoeksvraag bepaalt niet alleen de richting van de waarheidsvinding, maar beperkt deze tegelijkertijd. Door middel van een onderzoeksvraag komt een bepaald gebied van de werkelijkheid in zicht maar vallen ook bepaalde gebieden van de werkelijkheid af. Stel dat de waarheid zich in zo’n gebied voordoet, kan de waarheid niet achterhaald worden in het geval de onderzoeksvraag in de verkeerde richting is gekozen.

Het gevaar om de waarheid mis te lopen, komt ook duidelijk naar voren bij rechercheteams die de voorkeur geven aan specifieke onderzoeksmethoden ten opzichte van andere onderzoeksmethoden. Denk aan het voorbeeld van de Deventer moordzaak.

Wat is de noodzaak van alternatieve scenario’s?

Als we enkel met één zoekschema / scenario werken, lopen we de grote kans om essentiële informatie te missen. Zeker als foute conclusies grote gevolgen kunnen hebben, kan je beter uit zorgvuldigheid met meerdere scenario’s werken om zo de kans te vergroten alle belangrijke relevante gegevens te achterhalen.

Als we enkel met één zoekschema werken om de waarheid in een geschil te achterhalen, loopt men het risico om relevantie informatie te missen. Gezien dat tot ernstige consequenties kan leiden, is het van belang om met diverse scenario’s te werken tijdens de waarheidsvinding; andere scenario’s leveren immers andere onderzoeksvragen op en daarmee achterhaalt men wellicht andere informatie. Op die manier neemt de kans toe dat ieder relevant gegeven achterhaald wordt en kan worden meegenomen in de uiteindelijke beslechting van het geschil.

Praktisch gezien is het echter niet wenselijk alle mogelijke scenario’s te overwegen, dus wordt er enkel aandacht besteed aan de plausibele scenario’s. Daarbij dient men zich wel te realiseren dat er geen enkele garantie is, dat één van die plausibele scenario’s daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Er zijn diverse soorten scenario’s, waarbij sommige scenario’s verhelderend zijn, andere scenario’s leveren juist meer vragen op, waarvan sommige scenario’s die vragen niet kunnen beantwoorden of zelfs de verkeerde vragen creëren die de verkeerde antwoorden ontlokken. Helaas weten we niet op voorhand tot welk van deze scenario’s een scenario in kwestie behoort. Een goed voorbeeld hiervan is de zaak Lucia de B. Het scenario dat het zoveel sterfgevallen plaatsvinden op de momenten dat Lucia dienst had in het ziekenhuis, dat kan geen toeval zijn. De kans was het grootst dat het verband had met de werkzaamheden die Lucia verrichtte, dus ging men daarvan uit en werd dat meegenomen in haar vonnis. Later bleek deze uitspraak totaal onterecht te zijn.

Als je blijft vasthouden aan één enkel scenario, zullen zekere vragen niet gesteld worden en derhalve onbeantwoord blijven. Men zou zelfs kunnen stellen dat, indien ons aanvankelijke scenario onjuist is, men beperkt blijft tot een scenario dat ons systematisch de verkeerde vragen doet stellen, met als resultaat dat de verkeerde antwoorden zullen worden verworven. Ook hiervan is de zaak Lucia de B een duidelijk voorbeeld.

Concluderend vereist het achterhalen van de waarheid een zoekschema; alleen via een zoekschema kan de waarheid achterhaald worden maar tegelijkertijd beperkt een zoekschema de dingen die men aantreft. Daaruit vloeit voort dat de vraagstelling en het daaropvolgende onderzoek naar waarheidsvinding per definitie tot op zekere hoogte bevooroordeeld is omdat de feiten theorie-geselecteerd zijn. Er vanuit gaande dat het succes van het zoeken naar de waarheid afhankelijk is van het gebruik van het juiste scenario, loopt men het risico tunnelvisie te creëren en al het vertrouwen op dat ene scenario te vestigen. Vooraf heeft men geen zekerheid dat het gebruikte scenario het juiste scenario is, met als resultaat dat men vanaf het begin af aan al gebruik zal moeten maken van enkele alternatieve scenario’s. Alleen door het gebruik van dergelijke alternatieve scenario’s, wordt de kans zo veel mogelijk verkleind om relevante gegevens mis te lopen. Een alternatief scenario stelt andere vragen en leidt derhalve tot andere gegevens. Met andere woorden, alternatieve scenario’s vergroten de kans op waarheidsvinding; hoe vluchtiger de gegevens, des te groter het belang om met meerdere scenario’s te werken en de waarheid te zoeken. Dat is eveneens de eerste functie van alternatieve scenario’s; hun vraag- & zoekfunctie.

Stampvragen

  1. Wat is een onderzoeksvraag?

  2. Waarom is het goed om naar andere scenario's te kijken?

  3. Het onderzoeken van andere scenario's, waar komt dat op neer in de praktijk?

  4. Leg tunnelvisie in het kort uit.

Hoe moet er bij theorieën omgegaan worden met waarnemingen? - Chapter 2

Wat is de alledaagse visie op zien?

In beginsel gaat men er vanuit dat het waarnemen een passieve handeling is waarbij de ontvangers een afspiegeling van de werkelijkheid waarnemen, waardoor de waarnemingen per definitie de werkelijkheid waarheidsgetrouw weergeven. Echter, in de realiteit spelen binnen het proces van het waarnemen, vele diverse factoren een rol naast de waarneming zelf. Zo kan nieuwe kennis en theoriëen een waarneming en de daaraan gekoppelde werkelijkheid beïnvloeden, met als resultaat dat men met andere kennis bij dezelfde waarneming een andere waarheid waarneemt. Indien de theorie beter is, zal de waarneming meer waarheidsgetrouw zijn in vergelijking met de situatie dat de nieuwe theorie slechter is; dan zal de betrouwbaarheid van de waarneming afnemen. Oftewel de verklaring bij een heterdaad situatie ‘ik heb het zelf gezien’ kan niet altijd per direct als bewijsmateriaal worden beschouwd. Om dergelijke verklaringen als bewijsmateriaal mee te nemen in de vorming van een eindvonnis, dient eerst te worden achterhaald door welke uitkomst en welke theorieën de uitkomst mede is beïnvloed evenals hoe betrouwbaar die kennis en theorieën zijn.

Wat is de theoriegeladenheid van de waarneming?

Volgens diverse cognitiewetenschappen is onze waarneming niet enkel gebaseerd op zintuigelijke stimuli op ons netvlies, maar zijn deze multi-interpretabel; ze laten verschillende alternatieven open. Dit wordt ook wel ambiguïteit genoemd; wat we zien verandert voortdurend, zo ambigu zijn de gegevens die ons brein ontvangt. De ambiguïteit van zintuigelijk waarneming kan plaatsvinden in situaties waar we een eenduidige, stabiele waarneming hebben. Er zijn immers altijd meerdere feitelijke situaties die met de waarnemingen op ons netvlies zijn te rijmen.

Dit alles is mogelijk door de actieve werking van het brein, gebaseerd op kennis, waarbij het geval van vorm-constantheid goed zichtbaar is; men ziet in beginsel dezelfde vorm tijdens de waarneming, ook al ziet men bij een andere waarneming wellicht het voorwerp van verschillende kanten en zou dat kunnen resulteren tot uiteenlopende impressies.

Toch kan men tot een eenduidig waarneming komen, doordat het brein de informatie interpreteert: een hoepel vanaf de zijkant is geen ellips maar we zien daarin een cirkel, omdat men in het algemeen weet dat een hoepel cirkelvormig is. Zo ziet een cirkel er vanuit dat perspectief uit, dus ziet men een cirkel in plaats van een ellips.

Herman von Helmholz concludeerde daaruit dat het waarnemen kan worden gekarakteriseerd als een soort gevolgtrekking op basis van de stimuli in combinatie met onze kennis. De stimuli is alleen onderbepalend voor de uitkomst. Stimuli in combinatie met kennis leveren een eenduidige uitkomst en dus een eenduidige waarneming op. Echter, hierbij is men niet bewust van deze gevolgtrekking gezien waarnemen eenvoudig, snel en moeiteloos plaatsvindt. Daarom wordt er ook wel gesproken over onbewuste gevolgtrekking.

Hieruit concludeert men dat de waarneming niet passief is, gezien hetgeen we waarnemen het resultaat is van een actieve bewerking door het brein van de binnengekomen stimuli op ons netvlies, waarbij die bewerking is gebaseerd op kennis. Kennis dient ruim opgevat te worden in deze context. In wetenschappelijke context wordt dit ook benoemd door te stellen dat de waarneming theoriegeladen is; de waarneming wordt eenduidig door toevoeging van onze kennis aan de zintuigelijk informatie. Oftewel de waarneming is dus mede – afhankelijk van de kennis die men heeft opgedaan voorafgaande aan diezelfde waarneming.

Tegen deze bovenstaande theorie omtrent de waarneming, heeft James Jerome Gibson ingebracht dat de hele analyse kunstig uitgaat van zittende proefpersonen. Echter, in de werkelijkheid neemt men veel van de omgeving waar tijdens het fietsen, lopen, boodschappen doen en allerlei activiteiten uit het dagelijks leven. Al doende krijgt men op die manier van de omgeving veel meer informatie dan in de kunstmatige situatie van zittende proefpersonen. Dat rondlopen levert extra informatie op qua kennis en die informatie heft de ambiguïteit voor een groot deel op.

Welke vervangbare theorieën zijn er die onze waarneming mede bepalen?

Als we een theorie vervangen door een andere theorie, komen we tot andere feiten die we ontdekken. Voor de waarheidsvinding is daarbij het volgende van belang: het hangt van de waarheid of van de onwaarheid van de gebruikte theorie en kennis af, of hetgeen we waarnemen de waarheid is. Als je een onware theorie gebruikt, zal de waarneming fout zijn en als de theorie waar is, zal de waarneming juist en betrouwbaar zijn. Daardoor hebben we een mogelijkheid tot verbetering. In het boek worden enkele voorbeelden gegeven.

De theoriegeladenheid van de waarneming kan dus tot problemen / fouten leiden, maar die theoriegeladenheid is iets waar we wel onder uit kunnen komen. We nemen altijd waar in het licht van een bepaalde theorie en we hebben niet de mogelijkheid om zonder theorie te zien, geheel objectief waar te nemen. We hebben daarentegen wel een keuze in het licht van welke theorie we de situatie waarnemen. We moeten er daarom bewust naar streven dat ons brein de juiste theorieën in het zien gebruikt. Een alternatieve theorie of scenario, biedt de mogelijkheid nieuwe feiten te zien, wat ook wel de waarneemfunctie van alternatieve theorieën wordt genoemd.

Wat voor invloed heeft een verkeerde mind-set?

Niet enkel een overtuiging heeft invloed op de waarheidsvinding, ook een bepaalde mind-set kan al veel invloed hebben op de richting waarbinnen de waarheidsvinding gezocht wordt. Mind-set op zichzelf is al voldoende om een andere waarneming te creëren. Binnen de strafrechtcontext heeft dat behoorlijke gevolgen; ondanks de onschuldpresumptie is de mind-set ‘schuldig’ vaak operatief. Er zijn daarvoor twee redenen:

  1. De verdachte wordt verdacht van een misdaad en hij wordt voor die misdaad vervolgd.

  2. Van de verdachten wordt een heel hoog percentage ook veroordeeld; veel verdachten blijken in de praktijk ook de daders van het delict te zijn, volgens het systeem.

Het gevolg van deze mind-set is, dat de richting van de waarheidsvinding ook hierdoor wordt beïnvloed, wat ertoe kan leiden dat er meer tekenen van schuld worden waargenomen dan wanneer er geen sprake zou zijn van de mind-set ‘schuldig’. In het boek wordt twee recente voorbeelden genoemd.

Een analyse kan vaak aangeven welke van de twee theorieën de betere is en welke van de waarnemingen betrouwbaar of onbetrouwbaar zijn.

Welke theorieën geven ons inzicht?

Het is van belang om ons te realiseren dat niet enkel deskundigen maar ook getuigen als gevolg van nieuwe informatie te veel en verkeerd gaan zien. Voorbeelden daarvan worden in het boek gegeven.

Hoe kan het dat we bepaalde dingen niet zien?

We zien sommige dingen niet vanwege onze theorie, maar er is ook een andere reden waarom we dingen missen tijdens het aanhangen van een specifieke theorie; de theorie kleurt ons verwachtingspatroon en hetgeen je niet verwacht, kan je niet zo gemakkelijk waarnemen. Een theorie laat ons namelijk concentreren op iets anders, in een andere richting. Dit verschijnsel wordt ook wel inattentional blindness genoemd, oftewel de persoon in kwestie is blind voor iets, ook al is het iets opzichtigs, omdat zijn aandacht op iets anders is gevestigd. Oftewel naast de dingen die we zien vanwege onze theorie en de dingen die we daardoor ook missen, is er nog een reden waarom we dingen missen tijdens het aanhangen van een specifieke theorie; onze aandacht wordt door een andere omstandigheid opgeëist.

Concluderen is onze waarneming theoriegeladen. Ons brein heeft een theorie en kennis nodig om de ambiguïteit van de stimuli te doorbreken. Dit is belangrijk om je te realiseren tijdens de waarheidsvinding. Onze theorie kan ons feiten doen inzien of ons er blind voor maken, ze kan ons dingen laten waarnemen die er niet zijn. Een ander scenario als alternatief doorbreekt die blindheid. Alternatieve theorieën kunnen ons dus potentieel meer en beter laten zien, vandaar dat van alternatieve scenario’s de tweede functie de waarneemfunctie is.

Stampvragen

  1. Wat is waarneming?

  2. Wat is multi-interpretabel?

  3. Wat omschreef Herman von Helmholz?

  4. Wat voor gevolgen kan mind-set hebben?

  5. Wat is inattentional blindness?

Hoe moet er geïnterpreteerd worden? - Chapter 3

Wat is de alledaagse visie op duiden?

De alledaagse visie op waarheidsvinding houdt in dat we onbevangen zoeken, onbevooroordeeld waarnemen en die waargenomen feiten voor zichzelf laten spreken en objectief laten wegen. In de eerste twee operaties werd al duidelijk dat onbevangen zoeken en onbevooroordeeld zien vrijwel onmogelijk is. We hebben een onderzoeksvraag nodig en wat we daarmee vinden is theoriegeselecteerd en wat we zien is theoriegeladen. De vraag die daarbij aansluit is, hoe we aan een zo goed mogelijke theorie komen.

Vanwege de theoriegeselecteerdheid van zoeken en de theoriegeladenheid van zien, zijn de feiten bij voorbaat al theoriegeselecteerd en theoriegeladen. In dit hoofdstuk wordt besproken dat feiten niet uit zichzelf kunnen spreken; feiten kunnen alleen spreken met een achterliggende theorie. Alleen in het licht van een zekere theorie krijgen feiten namelijk betekenis en daarmee inhoud. Daarnaast krijgen feiten in het licht van een theorie een zekere bewijswaarde oftewel dan wordt pas duidelijk wat de feiten waard zijn. Ook daarbij geldt weer dat een andere theorie en andere betekenis en dus een andere bewijswaarde aan een feit geeft.

Wat is de rol van feiten in strafrechtelijke context?

Als we op zoek zijn naar de waarheid, wil men weten hoe het er in de wereld voor staat en wat de feiten dus zijn. Feiten hebben vaak een betekenis en zijn daarmee een teken voor iets anders. Die betekenis is te beschouwen als de bewijswaarde voor een ander feit, de waarde die dat feit heeft in een bewijs. Een feit kan een signaal zijn voor een ander feit, maar dat is enkel mogelijk als er sprake is van een achterliggende theorie en achterliggende kennis. Doordat een feit een teken wordt voor iets anders in het licht van een achterliggende theorie en achterliggende kennis, krijgen wij een reden om iets te geloven en zo een scenario te verwerpen of juist te onderbouwen.

Wat is natuurlijke interpretatie?

In sommige gevallen is het niet duidelijk dat een feit afhankelijk is voor zijn betekenis van een zekere theorie en achtergrondkennis.; de feiten lijken op zichzelf te bestaan. Echter, dat is een schijn die wordt gecreëerd door de vanzelfsprekendheid van de achterliggende theorie van datzelfde feit. De achterliggende theorie nemen als vanzelfsprekend aan, waardoor we ons niet realiseren dat we de feiten interpreteren. Als die interpretatie ongezien blijft, worden we verblind voor andere alternatieve scenario’s.

Als we de natuurlijke interpretatie willen doorbreken, moet de achterliggende theorie en achtergrondkennis naar de voorgrond gebracht worden. De meest effectieve manier om dat te bewerkstelligen is het bekijken van de situatie in het licht van een andere theorie. Dat leidt meestal tot een tegenstrijdige interpretatie ten opzichte van de eerdere natuurlijke interpretatie. Door die tegenstrijdigheid zien we dat een interpretatie niet onwrikbaar is. In het boek worden hiervan enkele voorbeelden gegeven.

Hoe worden natuurlijke interpretaties in strafrechtelijke context beschouwd?

In de strafrechtelijke context zijn feiten ook afhankelijk van de theorie en de achterliggende kennis die tijdens de interpretatie wordt benut. Ook daarbij zijn er natuurlijke interpretaties die zo vanzelfsprekend lijken, dat de theorie-afhankelijkheid van de feiten niet tot ons doordringt. Enkel door bewust open te staan voor alternatieve theorieën kunnen we onszelf hiervoor behoeden.

Een voorbeeld hiervan binnen strafrechtelijke context is de alom verspreidde overtuiging dat blikafwending een teken van liegen is, waarbij we te maken hebben met een natuurlijke interpretatie over blikafwending. Die natuurlijke interpretatie is echter onjuist; blikafwending is geen teken van leugenachtigheid. Dat kan natuurlijk tot justitionele missers leiden. Op grond van dergelijke voorbeelden moeten we erkennen dat onze natuurlijke interpretaties van stereotypen zoals blikafwending onjuist zijn en moeten we expliciet ervoor waken dat dergelijke natuurlijke interpretaties ons oordeel en daarmee onze waarheidsvinding beïnvloeden.

Niet enkel de betekenis maar ook de bewijswaarde van een feit is afhankelijk van de achterliggende theorie. In het boek zijn hiervan enkele voorbeelden te vinden. Toch zou je niet kunnen stellen dat de afhankelijkheid van de bewijswaarde van een feit zo afhankelijk is van de achterliggend theorie dat er sprake is van diepgaande relativisme. Of een feit als bewijs kan dienen, zal uiteindelijk afhangen van de werkelijkheid. Als we in onze beste theorie blikvermijding bijvoorbeeld als bewijs van liegen aanvaarden, dan gaan we er steeds vanuit dat in de werkelijkheid blikvermijding en liegen vaak samen gaan, dus vanuit ons perspectief is dat dan zo.

Stampvraag

  1. Hoe wordt natuurlijke interpretatie doorbroken?

Hoe moeten de feiten gewogen worden? - Chapter 4

Wat is de alledaagse visie ten opzichte van het wegen van feiten?

Het wegen van de feiten is de vierde fase bij het proces van de waarheidsvinding. Volgens de alledaagse visie moet het wegen van de feiten onbevooroordeeld plaatsvinden; er moet zowel positief als negatief bewijsmateriaal voor het scenario gebruikt worden. Op zichzelf is dat een prima uitgangspunt en zijn er drie regels die het wegen van bewijsmateriaal in het leven van alledag reguleren:

  1. Regel 1: Positief bewijsmateriaal oftewel bewijsmateriaal dat past bij het scenario, maakt het scenario waarschijnlijker.

  2. Regel 2: Hoe meer positief het bewijsmateriaal voor een specifiek scenario, des te waarschijnlijker is dat scenario.

  3. Regel 3: Als er heel veel positief, en alleen positief bewijsmateriaal voor een scenario is, dan is het redelijk om van de waarheid of juistheid van dat scenario uit te gaan.

In het alledaagse leven is er aldus sprake van een positieve bewijshouding. Helaas gaat deze bewijshouding voorbij aan de gecompliceerde status van positief bewijsmateriaal: positief bewijsmateriaal voor een scenario zegt op zichzelf vrij weinig over de sterkte van het bewijs voor het scenario. Ook als er alleen positief bewijsmateriaal is, zegt dat niets over hoe werkelijk dat scenario is. Om vast te stellen hoe ons scenario qua waarheid en waarschijnlijkheid in elkaar zit, moeten er drie vragen gesteld worden:

  1. Kan ons scenario überhaupt weerlegd worden of is het door zijn structuur tegen elke mogelijke weerlegging geïmmuniseerd? Als dat namelijk het geval is en ieder bewijs kan worden ingepast, dan is positief bewijsmateriaal nietszeggend.

  2. Hadden we ook negatief bewijsmateriaal kunnen aantreffen? Als door omstandigheden of de opzet van het onderzoek eventuele negatieve bewijsmiddelen niet aan het daglicht kunnen komen, zijn positieve bewijsmiddelen nietszeggend.

  3. Past het positieve bewijsmateriaal ook bij een alternatief scenario? Als dat het geval is, dan is er door ons eigen scenario met al het positieve bewijsmateriaal nog geen winst geboekt.

Samenvattend komt het er dus op neer dat positief bewijsmateriaal voor een scenario op zichzelf nog niets zegt over de mate waarin het dat scenario waarschijnlijk maakt.

Welke drie complicaties zijn er bij positief bewijsmateriaal?

Om ervoor te waken dat we te vroeg tevreden zijn met het scenario, omdat alle binnenkomend bewijsmateriaal het scenario ondersteund, moeten we onszelf altijd drie vragen stellen die hierboven zijn genoemd. Doen we dat niet, dan kunnen zich de volgende complicaties voordoen:

Het scenario zelf is immuun voor weerlegging

Een scenario kan zo opgebouwd zijn, dat het ieder aanwezig bewijsmateriaal bij het scenario laat passen omdat iedere uitkomst van het onderzoek, welke dan ook, bij het scenario zou hebben gepast. Denk hierbij als voorbeeld aan de zaak van Lucia de B. Een geïmmuniseerd scenario zal enkel positief bewijsmateriaal ontmoeten en kan niet gefalsificeerd worden; alles dat tegen het scenario lijkt te pleiten, wordt omgebogen als passend binnen datzelfde scenario. Dat is één van de redenen waarom enkel positief bewijsmateriaal op zichzelf nog niets zegt.

Eventuele negatieve uitkomsten zijn geblokkeerd

De tweede complicatie is dat alle verkregen gegevens positief kunnen zijn, omdat eventuele negatieve uitkomsten geblokkeerd zijn en dus niet aan het licht konden komen. Het scenario zelf is daarbij gefalsificeerd in plaats van het bewijsmateriaal. Eventuele falsificaties kunnen echter niet tot ons doordringen, omdat ze zijn geblokkeerd.

Alle positieve gegevens passen bij een alternatief scenario

In zo’n situatie is er geen reden om ons eigen scenario als superieur te beschouwen ten opzichte van het alternatieve scenario. Er is dan geen vooruitgang geboekt, omdat hierdoor nog steeds niet duidelijk is wel scenario de voorkeur verdient om de waarheid te achterhalen. Als er zich de situatie voordoet dat bewijs materiaal niet of nauwelijks bij een alternatief scenario past, maar wel bij ons originele scenario, dan kan positief bewijsmateriaal voor ons scenario een bewijswaarde opleveren. De feiten zijn daarbij discriminerend en maken qua bewijswaarde onderscheid tussen ons originele scenario en het alternatieve scenario. Het bewijsmateriaal dient dus niet alleen positief te zijn en ons originele scenario te ondersteunen, maar tevens discriminerend te zijn ten opzichte van alternatieve scenario’s en alternatieve scenario’s daarmee in moeilijkheden te brengen.

De centrale waarheidsvindingsraag is dus: Past het bewijsmateriaal beter bij het eigen scenario dan bij een alternatief scenario? Discrimineert het bewijsmateriaal?

Welke twee consequenties levert de centrale vraag op?

Allereerst is het onderzoeken en toetsen van alternatieve scenario’s een teken van een welbegrepen eigenbelang, om vast te stellen hoe ons eigen scenario ervoor staat. Waarheidsvinding bij de politie en het OM moet daarom op zo’n manier gestructureerd zijn, dat alternatieve scenario’s een serieuze kans krijgen, met het risico daarmee het eigen scenario te weerleggen. De uitkomst versterkt altijd het ene scenario en verzwakt altijd het andere scenario en zal altijd bijdragen aan de waarheidsvinding, of de uitkomst nu positief of negatief is.

De tweede consequenties is dat er rekening moet worden gehouden met de eis dat de rechter voor een wettige veroordeling naast zijn overtuiging twee bewijsmiddelen verplicht moet aandragen. Dat vereist is alleen nietszeggend zoals er niet eveneens geëist wordt dat die bewijsmiddelen of de bewijsmotivering andere scenario’s tegelijkertijd uitsluiten of zeer onwaarschijnlijk maken.

Welke verleidingen zijn er ten gevolge van de positieve bewijshouding?

De positieve bewijshouding staat niet op zichzelf en leidt tot een aantal verleidingen die grote consequenties hebben voor een onschuldige verdachte in strafrechtelijke context.

  1. Verleiding van passend bewijsmateriaal

  2. Verleiding van een overtuigende verklaring

  3. Verleiding van een passend verhaal

Verleiding van passend bewijsmateriaal

De positieve bewijshouding leidt tot eenzijdig onderzoek en tot het niet serieus nemen van een onderzoek dat voor de verdachte potentieel ontlastend kan zijn. De verleiding van passend bewijsmateriaal is de grote verlammende kracht die openheid voor alternatieve scenario’s in de weg staat en dat heeft grote consequenties voor de waarheidsvinding.

Verleiding van een overtuigende verklaring

Als we ergens een verklaring voor vinden, geeft dat niet alleen grote voldoening maar begrijpen we de zaak veel beter; er is positief bewijsmateriaal en het verhaal hangt samen. Het is daarentegen belangrijk om ons te realiseren dat een verklaring niet meer verschaft dan een mogelijk scenario. Binnen dat mogelijke scenario krijgen alle feiten hun samenhangende plaats. Maar die specifieke samenhang sluit niet uit dat een ander scenario evengoed een andere verklaring kan geven, dus welk scenario de ware is, blijft daarmee nog steeds onbeslist. Daarvoor is dus weer discriminerend bewijsmateriaal voor nodig en dat is niet automatisch in een verklaring aan te treffen.

Verleiding van een passend verhaal

Een goed verhaal kan veel bewerkstelligen, ook al blijven de feiten verder hetzelfde. Een verhaalvorm laat ons het verband tussen de feiten namelijk veel beter begrijpen, waardoor we meer overtuigd raken van de feiten in verhaalvorm in vergelijking met feiten die zonder historische volgorde aan ons voorgelegd worden. Op die manier wordt een goed samenhangend maar enkel mogelijk scenario, gehoord alsof dat het ware scenario is.

Wat is de noodzaak van tegengas?

  • Bewust zoeken naar discriminerend bewijsmateriaal.

  • Alternatieve scenario’s bewust een rol geven.

Alternatieve scenario’s kunnen vergeleken worden met concurrerende wetenschappelijke researchprogramma’s. Een groot verschil is echter dat in de wetenschap twee programma’s naast elkaar kunnen blijven bestaan, terwijl in de strafrechtelijke context het onderzoek binnen afzienbare tijd afgesloten dient te worden. Net als bij wetenschappelijke researchprogramma’s hebben scenario’s een harde kern, die door dik en dun wordt beschermd. De eerste reactie op een ogenschijnlijke weerlegging: dat moet ander zijn. Daarbij is geen sprake van waarheidsvinding maar dogmatisme. Die conclusie is alleen onjuist, omdat met die ogenschijnlijke weerlegging, de claim wordt gedaan dat als mijn harde kern waar is, dan kan het bewijsmateriaal niet kloppen. We moeten ons wel realiseren dat bij een dergelijke claim een zekere bewijsplicht hoort. Hardnekkigheid is dus niet altijd in het nadeel van de waarheidsvinding en kan daar zelfs aan bijdragen in sommige gevallen.

Er zijn verschillende manieren hoe scenario’s elkaar naar het leven kunnen staan.

  • Alternatieve scenario past even goed als het oude scenario bij de oude feiten (de feiten in de oude interpretatie).

  • Alternatieve scenario past even goed bij de feiten in een nieuwe interpretatie als het oude scenario past bij de feiten in de oude interpretatie.

  • Alternatieve scenario brengt door zijn nieuwe vraagstelling nieuwe discriminerende feiten aan het licht die het oude scenario niet kan neutraliseren.

Welk gevecht tussen scenario’s is er om achter de waarheid te komen?

Ieder scenario heeft een harde kern, evenals wetenschappelijke researchprogramma’s. Een dergelijke harde kern wordt kosten wat het kost beschermd. Op het moment dat er tegenbewijs voor een scenario wordt gepresenteerd, is de eerste reactie vaak “als mijn harde kern waar is, dan kan het bewijsmateriaal niet kloppen”. Op zich staat die primaire reactie niet in de weg aan waarheidsvinding, zoals die bewering dan ook daadwerkelijk wordt aangetoond. Hardnekkig geloven in een scenario, is geen zonde voor de waarheidsvinding. Als na hardnekkig onderzoek de werkelijkheid niet meewerkt, dan moet men daar wel voor open staan en kan je niets anders dan het eigen scenario loslaten.

Overeenkomst tussen scenario’s en researchprogramma’s: ze zetten algemene lijnen voor onderzoek uit om hun harde kern te onderbouwen door middel van discriminerend bewijsmateriaal.

Er zijn drie manieren waarop scenario’s kunnen botsen:

  1. Het alternatieve scenario past even goed als het oude scenario bij de “oude” feiten (de feiten in de oude interpretatie). Een voorbeeld daarvan is de Deventer Moordzaak.

  2. Het alternatieve scenario past even goed bij de feiten in een nieuwe interpretatie als het oude scenario past bij de feiten in de oude interpretatie. Ook deze botsing van scenario’s vond plaats in de Deventer Moordzaak.

  3. Het alternatieve scenario brengt door zijn nieuwe vraagstelling nieuwe discriminerende feiten aan het licht die het oude scenario niet kan neutraliseren. Een voorbeeld daarvan is de zaak Lucia de B.

Welke heuristieken bij de verdediging en uitwerking van een scenario zijn er?

Heuristieken kunnen worden omschreven als algemene en specifieke richtlijnen voor een onderzoek, die kunnen helpen het eigen scenario te onderbouwen en een alternatief scenario zo scherp mogelijk te bekritiseren. Bij de bescherming van een harde kern van het originele scenario tegen strijdige feiten is de eerste en algemene heuristiek meestal dat niet alle feiten passen bij de eigen harde kern. De eerste stap is ontkenning van het feit en is daarmee methodologisch van aard oftewel het is geen kennisclaim. Er is daarbij sprake van een tijdelijke ontkenning, die niet tot het einde duurt. De immunisering duurt wel tot het einde. Er zijn hieromtrent een aantal richtlijnen te onderscheiden:

  1. Probeer strijdige feiten zo te interpreteren, dat ze ook bij de eigen harde kern passen.

  2. Ontken simpelweg de strijdige concurrerende feiten.

Ook voor de kritiek op het concurrerende scenario zijn heuristieken:

  1. Toon interne tegenspraak aan binnen het concurrerende alternatieve scenario.

  2. Toon aan dat een cruciale handeling binnen het concurrerende scenario in de tijd onmogelijk is.

  3. Toon aan dat de beschreven actie fysiek onmogelijk is.

  4. Toon aan dat het scenario immuniseert. Dat is een wetenschappelijk argument: als alle uitkomsten bij het scenario passen, lijkt het scenario nog wat voor te stellen. Maar schijn bedriegt, het vermeende succes is gelegen in het feit dat enkel passend bewijsmateriaal is gegenereerd en is dus verder nietszeggend.

  5. Toon aan dat het scenario negatieve uitkomsten blokkeert.

  6. Zoek naar discriminerend bewijsmateriaal.

Aangepaste schuld-scenario’s demonstreren dat naast koppigheid en het stellen van nieuwe vragen, de aanhanger van een scenario het uiteindelijk moet hebben van de medewerking van de werkelijkheid. Het gaat er immers allemaal om de ware toedracht te achterhalen.

De beschreven strijd tussen twee scenario’s toont de zeven functies van een alternatief scenario aan:

  1. Het alternatieve scenario doet nieuwe vragen stellen (vraagfunctie)

  2. Het leidt tot nieuwe zoektochten en onderzoekslijnen (zoekfunctie)

  3. Het doet nieuwe feiten zien (waarneemfunctie)

  4. Het alternatieve scenario doet de feiten in een ander licht zien en doet ons daardoor een andere relevantie aan die feiten geven (interpretatiefunctie)

  5. Het alternatieve scenario geeft zo ook een andere bewijswaarde aan een feit (bewijsfunctie)

  6. We kunnen de waarheid van ons eigen scenario alleen beoordelen als we ook kennis hebben van de stand van alternatieve scenario’s. bij de beoordeling van een waarheidsstatus van het eigen scenario kan men nooit volstaan met enkel naar ons eigen scenario te kijken (discriminatie-functie)

  7. Een alternatief scenario heeft verder een maximale – kritiekfunctie: onderzoek vanuit het perspectief van een alternatief scenario toetst ons scenario op z’n scherpst. We lopen daarmee een groot risico, maar juist dat onderzoek kan leiden tot discriminerend bewijs ten gunste van ons eigen scenario.

  8. Een alternatief scenario helpt ons tegen onze cognitieve geslotenheid en blindheid.

Stampvragen

  1. Wat zijn de drie regels betreft bewijsmateriaal?

  2. Wat is positieve bewijshouding?

  3. Benoem de drie complicaties bij positieve bewijshouding.

  4. Noem twee vormen van tegengas.

  5. Omschrijf de term heuristiek.

  6. Wat voor functie heeft heuristiek en leg dit uit aan de hand van een voorbeeld.

  7. Noem minstens 5 van de 7 functies van een alternatief scenario.

Deel 2: Cognitieve geslotenheid

Een adequate waarheidsvinding brengt nieuwe eisen met zich mee, waaronder:

  • besef van de eigen achterliggende theorie

  • onderkenning van de rol van alternatieve scenario’s

  • inzicht in de rol van discriminerend tegenbewijs

Die eisen vergen een open zelf-kritische houding bij de onderzoeker.

Evolutionaire oorsprong van cognitieve instincten

Cognitieve instincten kunnen, zoals eerder besproken, worden beschouwd als betrouwbare short-cuts en vormen evolutionair gezien het antwoord op de beperkte mogelijkheden van ons brein in verhouding tot hetgeen idealiter bij de waarheidsvinding zou moeten gebeuren. Een voorbeeld van dergelijke instincten is een kuikentje die, nadat deze uit het ei is gekomen, het eerst grote object wat hij waarneemt, vanwege zijn instinct zal gaan volgen. Dat instinct is echter specifiek voor die biologische nis, dat geldt namelijk niet voor alle dieren of voor alle situaties. Dat geldt eveneens voor onze cognitieve instincten; wat ons helpt bij alledaagse waarnemingen om de waarheid te achterhalen, helpt ons niet om de waarheid te achterhalen in een andere context, zoals de strafrechtelijke context bijvoorbeeld.

Wat is de menselijke drang tot duiden? - Chapter 1

Mensen hebben van nature de behoefte om causale verbanden te leggen en een causaal regelmaat te creëren. Het zien van causale verbanden is niet alleen van praktisch belang, maar ze geven eveneens een verklaring van alles wat er om ons heen gebeurd. Ze brengen structuur in een hoop van losse informatie. Het gevaar is dat er causale verbanden worden gelegd, die er in de werkelijkheid helemaal niet zijn. De evolutionaire oorsprong van het zien van causale verbanden, blijkt uit de specificiteit van dit vermogen. Biologisch – genetisch gezien zijn we afgestamd om bepaalde regelmatigheden als causale relaties te zien.

Wat is onze drang tot het zien van bedoelingen?

Naast onze drang om overal causale verbanden te zien, hebben mensen ook de neiging om overal bedoelingen in terug te vinden. Zonder greep op iemands bedoelingen, voelen mensen zich vaak niet op hun gemak. Daarnaast hebben we vaak de neiging om bedoelingen aan anderen toe te schrijven, wat kan leiden tot Fundamentele Attributief Fout: als we het gedrag van iemand anders verklaren, doen we dat primair vanuit zijn bedoelingen, vanuit zijn karakter.

Die fundamentele attributiefout heeft in een verhoorsituatie voor een onschuldige verdachte vervelende consequenties. Vanuit het perspectief van de politie is de verdachte zenuwachtig omdat die persoon iets te verbergen heeft; het is iets in de verdachte zelf dat tot dat zenuwachtige gedrag leidt. De verdachte wijt zijn zenuwen aan de omgeving, de politie lijkt hem niet te willen geloven en hij kon zich eerst niet zo goed herinneren en nu ondervraagt de politie hem over de tegenspraak.

We worden hierbij geconfronteerd met de tweede bron van cognitieve geslotenheid, namelijk onze biologische drang om menselijk gedrag te duiden in termen van bedoelingen van de persoon. Het gevaar is daarbij om te snel zo’n interpretatie aan iemands houding of gedrag te koppelen. Het gevaar is dat wij de situationele factoren niet in een verklaring van het gedrag van iemand anders meenemen, waardoor de persoon zelf voor iets verantwoordelijk wordt gehouden terwijl de omstandigheden van bepalende factor waren.

Wat is onze drang om coïncidenties te duiden?

Als mensen overal oorzaken en bedoelingen zien, dan maakt een coïncidentie nauwelijks kans om als coïncidentie in stand te blijven. Dingen gebeuren nooit zomaar, er zit altijd wel iets achter, waarbij we de achterliggende oorzaak of bedoeling zien en daardoor begrijpen hoe het zit. Een goed voorbeeld hiervan is de zaak Lucia de B.

Een coïncidentie heeft vaak een verblindende werking, die dusdanig is dat zelfs de personen die het zelf overkomt, in die coïncidentie gaan geloven. Coïncidenties komen veelvuldig voor; er gebeuren zoveel dingen, dat het onvermijdelijk is dat er regelmatig dingen gebeuren die vanuit een bepaald perspectief gezien zeer uitzonderlijk zijn.

Ook in de context van het strafrecht komen verschillende spectaculaire coïncidenties voor, waarmee observaties kunnen worden veralgemeniseerd. In bijvoorbeeld een moordzaak kan veel bewijs naar één persoon wijzen, maar men moet er serieus rekening mee houden dat een onschuldige in een hoop van coïncidentie terecht is gekomen.

Is er een magisch oog? - Chapter 2

Soms verkeren mensen in de veronderstelling dat we aan iemands gedrag, inclusief iemands vermeend liegen, te zien dat hij de dader is. Het “magisch oog” werkt zo ook binnen strafrechtelijke context, bijvoorbeeld in de Deventer Moordzaak en de Ina Post zaak.

Hoe betrouwbaar is het Magisch oog eigenlijk? Volgens Freud hebben we een groot geloof in ons vermogen om leugenaars op te merken. Echter, uit de wetenschap klinkt al lange tijd een ander geluid over dat vermeende vermogen van mensen. Sterker nog, uit onderzoek blijkt dat mensen over het algemeen eerder waarheden dan leugens herkennen.

Het Magisch Oog is een groot gevaar in het proces van de waarheidsvinding in het algemeen, en voor de onschuldige verdachte in het bijzonder. We komen te snel en met te groot vertrouwen tot een oordeel en daarnaast doet het stellige geloof in het reeds kennen van de waarheid de noodzaak tot nader potentieel ontlastend onderzoek afnemen omdat we in de veronderstelling verkeren de waarheid al te kennen. Daarnaast doet het stellig geloof in het reeds kennen van de waarheid ons gemakkelijk voorbijgaan aan bewijsmateriaal dat niet past.

Stampvragen

  1. Wat brengt adequate waarheidsvinding met zich mee?

  2. Omschrijf adequate waarheidsvinding.

  3. Wat is causaal verband?

  4. Waarom is causaal verband zo belangrijk?

  5. Wat houdt het Magische Oog in?

  6. Wat zei Freud over de mens in het thema van het Magische Oog?

Welke rol speelt het geloven in theorieën? - Chapter 3

We kunnen iets geloven met verschillende graden van vertrouwen. Ons vertrouwen in wat we geloven is een graadmeter van de kracht van ons geloof, het is geen graadmeter van hoe waarschijnlijk het is, dat hetgeen we geloven, waar is. Om de waarheid te achterhalen moeten we bewijsmateriaal verzamelen. Waarheidsvinding gaat dus over bewijsmateriaal en de waarde daarvan, en over goede redenen.

Wat is geloofsontvankelijkheid?

Spinoza had een basisidee over het geloof van mensen. Men hoort iets, begrijpt de boodschap en slaat die informatie als waar / juiste informatie op. Daarmee accepteren en geloven we die informatie ogenblikkelijk en is er geen aparte vraag of die informatie correct is. Al snel na het begrijpen en opslaan, kan er twijfel ontstaan over de waarheid van hetgeen we hebben gehoord, bijvoorbeeld door het vernemen van nieuwe kennis onze zeer recent opvatting ant-geloven we dan. Het vergt dus een extra stap om vervolgens de onware overtuigingen uit de recent ontstane overtuigingen te schrappen.

Er zijn een zestal overwegingen die pleiten voor het Spinoza-model over het geloven:

  1. Het Spinoza-model past perfect bij het terrein van de waarneming (geloven op het eerste gezicht). Als we normale omstandigheden zien, geloven we onze eerste reactie.

  2. Het evolutionaire selectieproces moet werken met wat voor handen is: gegeven het uitbouw-principe van de evolutie, is het te verwachten dat onze eerste reactie op hetgeen we horen en lezen, via dit mechanisme van direct-gelopen zal verlopen.

  3. Het evolutionaire argument is ook van toepassing op het geloof-mechanisme van kleine kinderen.

  4. Het Spinoza-model krijgt ook steun uit de praktijk.

Er zijn dus voldoende redenen om het Spinoza-model serieus te nemen, welke kan verklaren waarom mensen zo goedgelovig zijn, maar eveneens enkele andere cognitieve geloofsinstincten kan verklaren die later besproken worden.

Wat voor invloed hebben eerste indrukken?

Willis & Todorov (2006): het menselijk oordeel over andermans attractiviteit, bestaande uit competentie, agressie en vriendelijkheid wordt gevormd in 0,1 seconde. Dergelijke oordelen zijn nauwelijks aan veranderingen onderhevig en worden zo snel gevormd, dat ze meestal niet doordringen tot ons bewustzijn en zijn daarmee medebepalend voor een groot deel van ons gedrag. De eerste indrukken zijn van belang omdat ze ook de toon zetten voor het gevolg van een ontmoeting: als de eerste indruk negatief is, wordt het gedrag dat daarop volgt ook waarneming in het licht van die eerste negatieve indruk. Eerste indrukken leiden daarnaast ook tot ander gedrag bij de toehoorder, die vriendelijker, zakelijker of agressiever wordt met als gevolg dat de kandidaat ook weer ander gedrag gaat vertonen.

Ook een beoordeling van andermans betrouwbaarheid wordt in 0,1 seconde gevormd, maar daarvan is bekend dat dat oordeel, in tegenstelling tot eerste indrukken, als niet zeer betrouwbaar dienen te worden beschouwd. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt daarnaast dat het menselijk vermogen om te liegen wordt onderschat en het vermogen om leugenaars te vangen wordt overschat. In ieder geval is het oordeel over iemands betrouwbaarheid snel gevormd en ondanks het feit dat een dergelijke oordeel niet als betrouwbaar kan worden beschouwd, heeft zo’n oordeel een onbewuste invloed op het gedrag van de toehoorder, wat nadelig kan zijn voor de onschuldige verdachte. Een onschuldige verdachte begint meestal aan een up-hill fight, omdat de volgende twee omgevingsfactoren het bijna onvermijdelijk maken dat de eerste indruk een indruk van onbetrouwbaarheid is:

  1. De verdachte wordt als verdachte aangemerkt omdat een officier niet zomaar iemand vervolgt en de verdachte onderdeel is van een groep in de samenleving waarvan de meeste mensen uiteindelijk veroordeeld worden. Dat houdt in dat de verdachte dus al de schijn van schuld heeft, door de omgeving waarin hij zich op dat moment bevindt.

  2. Daarnaast wordt de betrouwbaarheid van de verdachte op basis van verkeerde maatstaven beoordeeld, onder andere aan het zenuwachtige gedrag van de verdachte.

Ook kan een vriendelijke uitstraling of een baby face de indruk wekken dat een leugenaar de waarheid spreekt en visa versa. Evolutionair gezien heeft een dergelijke gelaatsuitdrukking niets te maken met de betrouwbaarheid van de verdachte maar met de aandacht die het individu als kind heeft gekregen van de ouders. Ook symmetrische en aantrekkelijke gezichten worden eerder met eerlijkheid geassocieerd.

Eerste indrukken beïnvloeden ook de volgorde waarop de informatie wordt verschaft. De informatie die het individu het eerst bereikt, maakt gemiddeld de meeste indruk, wat ook wel het primacy effect wordt genoemd.

Samenvattend kunnen eerste indrukken worden beschouwd als een serieuze invloed die zonder bewust tegengewicht eenvoudig tot cognitieve blindheid kan leiden.

Waar leidt het voorstellen van een scenario toe?

Het enkele voorstellen van een scenario en het overwegen daarvan, leidt ertoe dat mensen over het algemeen al neigen tot het geloven in dat ene scenario. Dat brengt binnen strafrechtelijke context het risico met zich mee dat de rechercheur en officier tot een geloof in de schuld van de verdachte komen, enkel op basis van een ontwikkeld schuld-scenario.

Green, Garst en Brock wijzen hieromtrent een aantal aandachtspunten aan:

  1. Het verhaal van een scenario heft meer impact op de lezer en zal zijn kritische houding verder afzwakken, naar mate de lezer in toenemende mate het gevoel krijgt zelf onderdeel te zijn van het verhaal. Voor de onschuldige verdachte is dat nadelig, gezien de politie in haar eigen scenario de rol speelt van degene die een misdaad aan het oplossen is en daarmee een belangrijke rol speelt binnen het verhaal.

  2. Een verhaal wordt in beginsel primair beoordeeld op basis van interne plausibiliteit: hoe plausibeler een verhaal is, des te meer invloed heeft dat op de opvattingen van de lezer. Binnen strafrechtelijke context is dat problematisch als de interne plausibiliteit van een scenario (zijn coherentie) de politie kan overtuigen. Daarbij blijft het mogelijke gebrek aan de externe correspondentie van het scenario met de ware toedracht onderbelicht.

  3. Een verhaal heeft meer invloed naar mate het verhaal emotionelere reacties oproept. Zo is bij moord-scenario’s van de politie en het OM de emotie volop aanwezig.

Green, Garst en Brock merken daarbij aan dat bij het oplaaien van emoties onze kritische zin verslapt en het verhaal van een scenario vooral op grond van de vrijgekomen emoties zal worden geloofd, eerder dan een verhaal op basis van extern bewijsmateriaal zal worden geloofd. Al enkel het opstellen van een scenario kan het vertrouwen in de waarheid van een scenario bewerkstelligen, waardoor oplettendheid noodzakelijk is als de politie zich een levendig scenario voorstelt en dat scenario sterk emotionele emoties oproept.

Wat doet geloven?

Als men zich een scenario voorstelt, komt men gemiddeld tot enig geloof van dat scenario, waarna ons cognitieve instinct invloed krijgt en men voornamelijk bewijsmateriaal aantreft dat bij het scenario past.

Het gebruik van een scenario is op zichzelf al een richtinggevende factor en daarmee bevooroordelende factor. Een scenario bepaald ons referentiekader en hoe wij de werkelijkheid om ons heen bekijken. Zo vinden we eerder bewijsmateriaal voor in plaats van tegen een scenario dat we aan het onderzoeken zijn, omdat we daar automatisch meer geloof aan hechten. Dat wordt ook wel de My Side Bias genoemd. Men zoekt van nature naar positief bewijsmateriaal. Positief bewijsmateriaal valt meer op. Dat komt onder andere omdat positief bewijsmateriaal vaak concreet en beter te zien is in vergelijking met negatief bewijsmateriaal. Daarnaast trekt een spectaculaire bevestiging van ons scenario onze aandacht, terwijl tegenvoorbeeld onopgemerkt blijven. Er zijn dus twee redenen waarom positief bewijsmateriaal over het algemeen eerder opvalt ten opzichte van negatief bewijsmateriaal.We herinneren eerder passend dan niet-passend bewijsmateriaal. Bij het opslaan van informatie wordt een herinnering geconstrueerd en bij het terughalen van die informatie uit het geheugen wordt het verleden gereconstrueerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van de huidige informatie. Het resultaat van het herinneringsproces heeft dus een grote invloed op onze huidige opvattingen waardoor informatie dat bij ons scenario past eerder in het geheugen wordt aangetroffen in vergelijking met informatie dat niet bij het scenario past. Creatie van nieuw passend bewijsmateriaal in het menselijk geheugen. Het proces van herinneringen oproepen is niet alleen selectie ten gunste van de huidige opvattingen maar is ook creatie. In het zoekproces naar passende herinneringen worden nieuwe passende herinneringen gevormd, wat binnen strafrechtelijke context zeer problematisch kan zijn.

Geloof in het scenario leidt tot bevooroordeelde benaderingen van het bewijsmateriaal

  1. Men kijkt kritisch naar bewijsmateriaal dat strijdig is met het originele eigen scenario.

  2. Mensen herduiden bewijsmateriaal dat strijdig is met het originele eigen scenario.

  3. Men acht bewijsmateriaal dat strijdig is met het originele eigen scenario, minder betrouwbaar.

Een remedie om al die beïnvloedingen te voorkomen, is expliciet aandacht te hebben voor andere alternatieve scenario’s en bewust tegengestelde verklaringen te ontwikkelen voor een gebeurtenis.

Wat is geloofsvolharding?

Bij een volledig geloof in een scenario, krijgt men te maken met het denkinstinct van geloofsvolharding, ook wel belief perseverance genoemd. Daarmee doelt men op de menselijke neiging om te blijven geloven in een standpunt dat eenmaal is ingenomen, ook al krijgen we sterk bewijs tegen dat scenario onder ogen of vervalt ons bewijsmateriaal voor het scenario totaal.

My side bias

De bevooroordeling van het eerder vinden van bewijsmateriaal-voor dan bewijsmateriaal-tegen heet my-side bias. Het brein doet dit automatisch. We moeten hier waakzaam voor zijn, omdat het brein wanneer het OM een scenario heeft hierbij passend bewijsmateriaal zoekt.

Bevooroordelen van het bewijsmateriaal

Een vooroordeel is de neiging om het bewijsmateriaal ten gunste van het eigen scenario uit te leggen. In het dagelijks leven is dit wijs, maar in het strafrecht is het een probleem. Het scenario krijgt in die context niet zoals bij het dagelijks leven met jarenlange toetsing en steeds nieuwe gegevens te maken. Het instinct om de voorkeur te geven aan het eigen scenario ten opzichte van strijdig bewijsmateriaal is dan een reactie die we in de gaten moeten houden.

-Het bewijsmateriaal dat strijdig is met het eigen scenario wordt altijd kritischer bekeken dan het materiaal wat goed uitkomt. We hebben de neiging om gunstig bewijsmateriaal zonder na te denken te aanvaarden, terwijl alle bewijsmateriaal kritisch bekeken moet worden en niet alleen het negatieve bewijsmateriaal.

-Men kan van hetzelfde bewijsmateriaal verschillende conclusies trekken. We herduiden bewijsmateriaal dat niet overeenkomt met het eigen scenario. Voor een onschuldige verdachte is het moeilijk zijn onschuld te bewijzen, want er is veel rek in de relevantie van het materiaal.

Daarnaast werkt de politieverhoorder met the presumption of guilt, wat inhoudt dat ontkennende antwoorden van de verdachte niet worden geloofd. Verhoorders zien ontkenningen als een bewijs dat de verdachte zijn schuld niet onder ogen wil zien (immunisering). Een politieverhoorder neemt vaak alleen het belastend bewijsmateriaal serieus en ontlastende antwoorden van de verdachte worden herduid als misleiding. Ook het iemand een verdachte noemen is al voldoende om iemand schuldiger te doen lijken en verschuift de aandacht van zijn schuld bewijzen.

-Het bewijsmateriaal dat strijdig is met het eigen scenario wordt minder betrouwbaar geacht. Een getuige die de verdachte herkent wordt ook door ervaren rechercheurs betrouwbaarder geacht dan een getuige die de verdachte niet kon identificeren. Getuigen die een verdachte ontlasten worden als minder geloofwaardig opzij gezet en belastende getuigen worden als betrouwbaar gezien.

Oplossing

Het geloven van passend bewijsmateriaal moet worden geconfronteerd met aandacht voor alternatieve scenario’s en het bewust ontwikkelen van tegengestelde verklaringen. Dit laatste helpt de kracht van argumenten-voor te compenseren. Wel is het lastig, omdat men meer moeite heeft met het geven van ondersteunende redenen dan redenen-tegen, ook al zijn de officieren van justitie en de rechters professioneel. Daarbij is er een primacy effect, de redenen-voor komen eerst en werken sterker door in het eindoordeel.

Beslissing van het brein

Bij geloof in een scenario gaat het confirmatievooroordeel werken. Passend bewijsmateriaal wordt serieuzer genomen en zorgt ervoor dat vertrouwen in dat scenario toeneemt. Strijdig bewijsmateriaal wordt omgeduid en zo wordt er weinig getwijfeld aan het eigen scenario. Wanneer er meer vertrouwen is in het eigen scenario dan in het alternatieve scenario, accepteert het brein het eigen scenario (the winner takes all). Het brein vindt twijfel vervelend en wil er vanaf. Via wetenschappelijk onderzoek wordt twijfel door de wetenschap bestreden. In het dagelijks leven gaat het makkelijker: twijfel wordt niet toegelaten. Als er nog twijfel bestaat dan verdwijnt deze na verloop van tijd, omdat we dan aan de overtuiging zijn gewend en vergeten zijn dat er enige twijfel was. Onzekerheid is een niet stabiele situatie, want er zijn dan verschillende alternatieven aanwezig. De alternatieven worden gewaardeerd en raakt een alternatief onder een bepaald niveau dan wordt deze opgeheven. Het overgebleven scenario wordt aangenomen en volledig geloofd (the winner takes all). Het Spinoza-model stelt dat mensen het fijn vinden om te geloven. Niet-geloven en twijfelen komt later en kost energie. Zo gaat het in het dagelijks leven. Het is begrijpelijk dat in het strafrecht de officier van justitie overtuigd kan zijn dat de verdachte de dader is. De zekerheid komt door natuurlijke processen, niet door argumenten en zo weten we niet dat wat er gedacht wordt ook waar is. In het dagelijks leven treffen de fouten alleen onszelf, maar in het strafrecht lijden de verdachten omdat ook het brein van een officier van justitie niet tegen twijfel kan.

Beslissing van de persoon

De groei van overtuiging tot het volledig geloven is in de praktijk te zien in cognitieve afsluiting (cognitive closure). Het is dan de persoon en niet het brein die zorgt voor de afsluiting van het onderzoek naar de waarheid van een scenario. De persoon is dan voldoende overtuigd. Mensen met een grote besluitvaardigheid neigen tot snelle afsluiting. Zij maken bijna alle fouten die zijn genoemd. Ze maken conclusies op basis van onvolledig bewijsmateriaal en als ze gekozen hebben voor een conclusie dan houden zij zich hier aan vast. Tegenspraak houdt in hun ogen het onderzoek alleen maar op. Voor het strafrecht heeft dit een ernstig gevolg, want één van de criteria waarop officieren van justitie worden uitgekozen is hun besluitvaardigheid.

Een overtuiging waarin we volharden

Geloofsvolharding (belief perseverance) is het blijven geloven in een eenmaal ingenomen standpunt, ook al krijgen we bewijs-tegen te zien. Het maakt niet uit of al het bewijs-voor wegvalt, we ergens van overtuigd zijn houden we daar aan vast. Dit is nog erger wanneer we een verklaring hebben voor onze opvattingen. Na negatief bewijsmateriaal gaat men de situatie herinterpreteren. De theorie van cognitieve dissonantie reductie stelt dat wanneer er een verschil is tussen wat iemand wil en krijgt, de persoon uiteindelijk tevreden is met wat hij heeft gekregen. In het alledaags leven is geloofsvolharding geen probleem en treffen de fouten alleen onszelf. Men kan ook niet alles ter discussie stellen. Binnen het strafrecht is het wel problematisch. Daar zijn het de verdachten die onder de fouten te lijden hebben en vaak is de overtuiging waaraan wordt vastgehouden niet goed getoetst.

Voorbeeld: Officieren van justitie blijven in de schuld van de verdachte geloven, ook al is al het belastende bewijsmateriaal weggevallen. Dit is te verklaren met de theorie van cognitieve dissonantie reductie. Na ontlastend bewijsmateriaal, blijven aanklagers geloven in de schuld van de verdachte, omdat ze niet onder ogen willen zien dat zij een onschuldige hebben aangeklaagd.

Oplossing

Geloofsvolharding is fijn voor het brein. Het kost weinig energie, er hoeft niet opnieuw naar het bewijsmateriaal te worden gekeken en twijfel wordt voorkomen. In het dagelijks leven waar nieuwe feiten botsen met goed bevestigde standpunten is er weinig mis mee. In het strafrecht is het anders. De kennis is niet goed getest en de persoon die last heeft van de fouten is de onschuldige verdachte of de samenleving omdat de echte dader nog steeds rondloopt. Hier moet men bewust zijn van het instinct geloofsvolharding. De oplossing is het serieus nemen van alternatieve scenario’s.

Presumptie van onschuld

De politie en het OM lijden aan wat Derksen noemt een verdenkingssyndroom. De politie denkt dat er een connectie is tussen de verdachte en het strafbare feit. Het OM probeert een zaak op te bouwen tegen de verdachte. Op het moment dat de officier van justitie heeft besloten te gaan vervolgen is hij niet meer neutraal ten aanzien van de uitkomst. Door verdachte omstandigheden is een persoon verdachte geworden en is de presumptie van onschuld moeilijk vol te houden. Het OM en de politie zou moeten starten met de presumptie van onschuld, maar wanneer het schuld-scenario de uitgangspositie is, is de verdachte in een vervelende positie door de werking van cognitieve instincten.

Stampvragen

  1. Omschrijf waarheidsvinding.

  2. Wat omschrijft Spinoza over het waarnemen van de mens?

  3. Welk standpunt hebben Willis & Todorov?

  4. Wat is primacy effect?

  5. Green, Garst en Brock hebben aantal aandachtspunten bij een voorgesteld scenario, welke?

  6. Hoe wordt geloofsvolharding ook wel genoemd?

  7. Wat is geloofsvolharding?

  8. Omschrijf een vooroordeel.

  9. Waar wordt vanuit gegaan bij een politieverhoor als een verdachte vragen niet beantwoord?

  10. Wat stelt het Spinoza-model?

  11. Wat is cognitieve afsluiting?

Wat is cognitieve blindheid en welk gevaar brengt dit met zich mee? - Chapter 4

Hoe kan je blind zijn voor bewijsmateriaal-tegen?

Bewijsmateriaal-tegen wil niet zeggen dat het eigen scenario moet worden losgelaten. Binnen de alternatieve scenario’s zijn ook weer problemen en het is niet duidelijk hoe betrouwbaar het nieuwe materiaal is. De reactie op weersprekend bewijsmateriaal is niet hetzelfde als immunisering. Met immunisering wordt het probleem opgelost door een slimme formulering waardoor het eigen scenario niet kan falen. Beide houdingen tegenover ontlastend bewijsmateriaal betekent niet dat het ontlastend bewijsmateriaal niet serieus moet worden genomen. Wat betreft waarheidsvinding zou dat onaanvaardbaar zijn. Wanneer blijkt dat het weersprekend bewijsmateriaal blijft tegenspreken, dan moet het eigen scenario worden opgegeven.

Naast de neiging om vooral naar bewijsmateriaal-voor te kijken zijn er binnen het strafrecht nog twee instincten die negatief bewijsmateriaal minder kans geven. De eerste is guilt-bias. De officier van justitie begint met een schuld-vooroordeel en zo is in zijn ogen al het ontlastend bewijsmateriaal onbetrouwbaar. De tweede factor die verblind is praktisch van aard. Voor een onderzoeksteam dat dacht klaar te zijn met het onderzoek is strijdig bewijsmateriaal heel vervelend. Verleidelijk is het om dit strijdige bewijsmateriaal te verwaarlozen, maar voor de verdachte is het ook vervelend onterecht veroordeeld te worden. Het is daarom dat de gevoelsmatige zekerheid van het onderzoeksteam onvoldoende is en dat men open moet staan voor ontlastend bewijsmateriaal.

Hoe kan je blind zijn voor mogelijk ontlastend onderzoek?

Het moet eerst in iemand opkomen dat er iets te onderzoeken valt en daarom is het mogelijk ontlastend onderzoek makkelijk over het hoofd te zien. Het mogelijk ontlastend onderzoek betekent dat er nog alternatieven zijn. Dit is vervelend voor het onderzoeksteam, maar fijn voor een verdachte om zijn onschuld te bewijzen.

Wat is immunisering?

Immuniseren is het eigen scenario zo aanpassen dat het niet meer weerlegd kan worden. Dit doet de persoon zelf, het komt niet door bewijsmateriaal dat het scenario in stand kan worden gehouden. Van een aantal deskundigen worden dan alleen die deskundigen geloofd die met hun verklaring het schuld-scenario onderschrijven. Zo is dus met immuniserend onderzoek alles te bewijzen.

Wat is cirkelredenering?

Bijvoorbeeld in de zaak Henk H. was de vraag aan de orde of Henk wel sterk genoeg was om de daad te kunnen hebben gepleegd. De officier van justitie moest bewijzen dat Henk H. het strafbare feit had begaan. Uitgaande van deze vooronderstelling komt de officier van justitie tot de conclusie dat Henk H. de kracht had die nodig was om de daad te plegen. Maar het bezwaar was juist dat Henk de daad niet zou kunnen hebben gepleegd vanwege zijn fysieke gesteldheid. Bij een cirkelredenering wordt uitgegaan van het eigen gelijk. Uitgaande van de daad bewijst de officier van justitie de daad. De cirkelredenering komt ook voor bij psychologen wanneer zij advies geven aan de rechter. De psychologen worden verzocht de verdachte te bestuderen onder de vooronderstelling dat de verdachte de daad heeft gepleegd. De verdachte wordt agressief geacht omdat dat past bij het door het OM ten laste gelegde strafbare feit, niet omdat de psychologen enige agressie hebben waargenomen. De verdachte ontkent, maar dit wordt gezien als het niet tot het bewustzijn willen toelaten van de vreselijke daden. De veroordeelde lijdt aan een (wetenschappelijk niet-bestaande) onschuldwaan en moet behandeld worden. Maar de veroordeelde kan niet worden behandeld, zolang hij niet bekent. Als hij niet behandeld wordt, kan de veroordeelde ook niet terug in de maatschappij worden gestuurd. Zo kan tbs heel lang duren. Het oordeel van de psycholoog is dat de verdachte schuldig is, het is belastend bewijsmateriaal en wordt dus als betrouwbaarder geïnterpreteerd.

Wat is de val van dichotomieën?

We hebben de neiging om te denken in tweedelingen. Als de ene optie wegvalt, dan is het de andere. Maar misschien is er nog een mogelijkheid. Bijvoorbeeld in de zaak Lucia de B. was volgens het hof van den Haag een dood te verklaren of niet te verklaren, Is de dood te verklaren dan is het een natuurlijke dood, zo niet, dan is het een niet-natuurlijke dood (moord). Het hof had er niet aan gedacht dat naast moord, het ook een mogelijkheid zou kunnen zijn dat de medische wetenschap nog niet ver genoeg is gevorderd.

Stampvragen

  1. Wat is Quilt-bias?

  2. Wat gebeurd er bij immuniseren?

  3. Wat is cirkelredenering?

  4. Noem een voorbeeld van cirkelredenering.

Deel 3: Waarheid. Welke verschillende waarheidsconcepties zijn er? - Chapter 1

In het strafrecht spelen drie waarheidsconcepties. Waarheid als correspondentie tussen wat er over een toestand gezegd wordt en zoals de toestand echt is. Waarheid als samenhang tussen iemands beweringen onderling. Waarheid als constructie door een bevoegde instantie. De waarheidsconcepties gaan over de waarheid van wat iemand vertelt.

Wat wordt bedoeld met waarheid als correspondentie?

Een verhaal van een persoon is waar wanneer de werkelijkheid echt is zoals de persoon vertelt. Dus de bewering van de officier van justitie dat Piet T. de dief is, is waar wanneer Piet T. echt de dief is. Het lijkt bij waarheidsvinding te gaan om dit soort waarheid. We willen te weten komen hoe het in de werkelijkheid is gegaan, of Piet T. de dief is. De correspondentietheorie analyseert de waarheid van een bewering als overeenstemming tussen die bewering en de werkelijkheid zelf. Wanneer de ware toedracht wordt beschreven is de bewering waar. Er zijn twee bezwaren tegen deze theorie.

Ten eerste is waarheid als correspondentie triviaal. De bewering dat Piet T. de dief is, is waar als Piet T. echt de dief is, is nietszeggend. De theorie geeft geen analyse van waarheid, er wordt alleen een herhaald.

Ten tweede is de correspondentietheorie niet bruikbaar. In veel gevallen kunnen we niet vaststellen of dat wat iemand vertelt met de werkelijkheid overeenkomt. Als niemand behalve de dader bij de diefstal is geweest, hoe kan men dan weten dat de verdachte de dief is? Je kan nooit zeker weten of een bewering waar is. Wat hebben we dan aan dit waarheidsbegrip? In het alledaagse leven gebruiken we met succes een waarheidsbegrip, dit moet dan een ander waarheidsbegrip zijn dan het correspondentiebegrip. Een andere reden waarom deze theorie niet bruikbaar is: iets is in het verleden gebeurd, nu wordt er over dat verleden gesproken, dan kan er niets in de werkelijkheid met de bewering over dat verleden overeenstemmen. Een voorbeeld is de zaak van Lucia de B, hoe dacht het OM te weten dat de bewering dat Lucia de B de moorden heeft gepleegd waar is? Het OM had als bewijsmateriaal beweringen van Lucia de B. en beweringen van anderen (collega’s, deskundigen). Voor het bepalen van de waarheid worden beweringen met andere beweringen vergeleken. We vergelijken de werkelijkheid niet met wat het OM zegt, want de werkelijkheid waar het om ging, was toen de officier zich met de zaak ging bemoeien allang verleden tijd.

Wat wordt bedoeld met waarheid als coherentie?

Wanneer een bewering past bij andere beweringen die we aanvaarden dan is die bewering waar. De andere beweringen worden aanvaard, want zij passen als netwerk bij elkaar. Deze theorie zegt dat waarheid in de alledaagse praktijk op deze manier werkt. Waarheid is de samenhang tussen de door de persoon aangehangen overtuigingen (beweringen). Wanneer je uitgaat van een bepaald samenhangend verhaal, dan passen daar bepaalde beweringen bij. Die zijn dan waar (voor jou). De beweringen die er niet bij passen, zijn niet waar (voor jou). Er zijn ook beweringen waarvan we niet weten wat we er mee moeten. Deze beweringen hebben geen coherente plaats in ons net van overtuigingen, maar toch zien we aanleiding om ze aan te nemen. In het strafrecht is waarheid vaak een geval van coherentie. Bijv. bij Lucia de B zaak, de uitspraak dat zij de moorden had gepleegd was waar voor het OM en het Haagse hof, omdat verschillende beweringen daar goed bij pasten en elkaar ondersteunden. Voor de verdediging was de uitspraak onwaar, omdat die bewering niet coherent was met andere door de verdediging aanvaarde beweringen. Samenhang is ook belangrijk bij getuigenverklaringen. Als van een getuige wordt gezegd dat deze leugenachtig is, dan worden deze verklaringen niet als waar gezien. Het beste zou correspondentie met de werkelijkheid zijn, maar samenhang is het enige wat we hebben. De bewering die past binnen het coherente netwerk van aanvaarde beweringen is een ware bewering. Ook bij deze theorie zijn er bezwaren.

Waarheid zou subjectief en persoonsgebonden worden. Hoe kiest de rechter wanneer er twee samenhangende verhalen zijn? De waarheid van een bepaalde bewering hangt dan af van andere beweringen die de rechter al heeft aanvaard. Waarheid lijkt dan een zaak van toeval.

Verder wordt gezegd dat ook deze theorie niet zonder ware toedracht kan. Op basis waarvan aanvaarden we die andere beweringen? Beweringen die corresponderen met de werkelijkheid nemen we aan als waar. Door de samenhang tussen de beweringen geloven we, maar die coherentie is niet de waarheid. Uiteindelijk willen we weten wat er echt is gebeurd. Volgens een echte coherentist gaat het altijd om een samenhangend verhaal. Het netwerk van beweringen waarvan de beweringen het beste bij elkaar passen, is het ware netwerk. De Amerikaanse filosoof Peirce zegt dat bij verschillende coherente netwerken na een kritisch onderzoek eensgezindheid wordt bereikt en zo komen we bij de waarheid. Maar vaak bereiken we geen consensus. Daarom hebben we ook de rechtspraak nodig, om zo uit de onenigheid te komen. De theorie lijkt geen algemene waarheid te bereiken, alleen waarheid voor bepaalde groepen met bepaalde concepties.

Wat wordt bedoeld met waarheid als constructie?

Er moet een beslissing komen, omdat afsluiting niet via correspondentie en niet via coherentie kan worden bereikt. De rechterlijke macht past de regels voor zo’n beslissing zorgvuldig toe. De zaak is rond wanneer er volgens de regels een beslissing is genomen. De waarheid is wat er aan het eind van de procedure is besloten. De werkelijkheid wordt in die beslissing door de samenleving vastgelegd. De waarheid is een maatschappelijke constructie die de maatschappij een verhaal geeft waar ze mee verder kan. Er is waarheid gemaakt met sociale conventies. Waarheid is een door de gemeenschap geconstrueerd verhaal. Deze theorie past in het strafrecht. De rechter doet aan waarheidsvinding, hij komt tot een besluit volgens de regels die we in het Nederlandse procesrecht gebruiken. Het proces verloopt op deze manier en wordt door de maatschappij aanvaard. De constructietheorie is goed genoeg, het houdt de gemeenschap draaiende. Door de beslissing wordt het proces onherroepelijk afgesloten en de waarheid geconstrueerd. Dit is nodig voor de rechtszekerheid en voor het voorkomen van onrust binnen de maatschappij. AG Knigge zegt dat aan de rechtsstrijd een einde moet komen en een beslissing kan niet steeds opnieuw ter discussie worden gesteld. Men moet zich dus bij een gegeven beslissing neerleggen.

Een ander voorbeeld van deze theorie binnen het strafrecht is het proces-verbaal van een politieagent. Dit proces-verbaal schrijven komt neer op waarheid-construeren. De afspraak dat wat de agent opschrijft waarheid is, zijn woord is voldoende.

Deze conceptie van waarheid brengt ook problemen met zich mee. De vraag of de beslissing juist was wordt niet gesteld. Het gaat niet alleen om afsluiting, ook belangrijk is de juistheid van die beslissing. Een beslissing die door een bevoegde instantie op basis van geldende regels is genomen is volgens de constructivist de waarheid. Op deze manier kunnen alleen de juiste mensen in de gevangenis komen en zit er nooit iemand onterecht vast. Iemand is schuldig wanneer die schuldig wordt bevonden.

Bovendien is de constructivistische theorie gevaarlijk voor de rechtstaat. De rechter bepaalt wie schuldig is, maar dan bepaalt hij ook wie niet schuldig is. Niet-veroordeelde moordenaars worden gaan dan vrijuit. Afsluiting is noodzakelijk, maar dan zodanig dat de echte moordenaar achter tralies komt. Binnen de constructivistische benadering is het gezag van gewijsde van de rechtstaat, want het zorgt voor rechtszekerheid. Schuldig of onschuldig zijn is een beslissing van rechters. Door het gezag van gewijsde wordt een proces afgesloten, maar het kan niet de werkelijkheid veranderen. Een onschuldig veroordeelde krijgt zekerheid, maar er wordt geen recht gesproken. De theorie richt zich alleen op het beslissen, op het afsluiten. Het wikken en wegen dat aan de beslissing voorafgaat wordt dan verwaarloosd. Juist met wikken en wegen proberen we te achterhalen wie de echte moordenaar is.

Stampvragen

  1. Welke drie waarheidsconcepties spelen er in het strafrecht?

  2. Leg ze allemaal in het kort uit.

  3. Wat zijn de problemen of tekortkomingen van deze waarheidsconcepties?

Wat is de ware toedracht? - Chapter 2

In het Nederlands strafrecht gaat het hoofdzakelijk om het achterhalen van de echte waarheid. Het is mogelijk dat onschuldigen worden veroordeeld. Wanneer alle middelen zijn uitgeput en de veroordeling onherroepelijk is geworden, kan de veroordeelde een herzieningsverzoek indienen om de zaak te heropenen. Bij het buitengewoon rechtsmiddel van de herziening is een novum vereist. Dit is een nieuw feit, als deze bekend was geweest had de rechter waarschijnlijk anders geoordeeld. De Hoge Raad hanteert een streng novumvereiste, zo worden herzieningsverzoeken zelden gehonoreerd. Dit heeft te maken met het beschermen van het gezag van gewijsde. Voorbeelden van gerechtelijke dwalingen zijn: de Puttense moordzaak, de Schiedammer parkmoord en de Lucia de B. zaak. In de praktijk gaat het om waarheid als ware toedracht en niet om waarheid als constructie. De ware toedracht gaat voor het gezag van gewijsde. Ook rechtszekerheid wil uiteindelijk de echte waarheid. De constructietheorie zorgt voor de vereiste afsluiting, bij een verkeerde afsluiting is er geen recht gesproken.

Wat zijn de theorieën?

Waarheid voor de waarheidszoekers als politie, OM en rechters is de ware toedracht, hoe het in de werkelijkheid is. De correspondentietheorie stelt de ware toedracht centraal. De correspondentie van wat iemand beweert en de werkelijkheid, de bewering beschrijft de ware toedracht.

De samenhang van een netwerk van beweringen is niet waarheid. Ook is het geen argument voor de waarheid van dat netwerk. Dat is het alleen wanneer bewijsmateriaal aantoont dat andere coherente systemen wat betreft waarheid niet kloppen. De coherentietheorie vertelt alleen dat er geen interne problemen zijn in een verhaal, maar duidelijkheid over de overeenstemming van het verhaal en de werkelijkheid is er niet. Vaak wordt hier geen aandacht aanbesteedt en zo wordt de waarde van deze theorie overschat.

Door de constructietheorie wordt de discussie beëindigd. Het zorgt voor afsluiting. Dit zegt niets over waarheid. Het hangt af van het bewijsmateriaal op basis waarvan de beslissing is genomen of het daarover iets zegt.

Hoe kennen we waarheid?

Het probleem van de correspondentietheorie is dat we niet kunnen vaststellen of een bewering met de werkelijkheid overeenkomt. Coherentisten en constructivisten kiezen voor een ander waarheidsbegrip, omdat volgens hen het vaststellen van die overeenkomst onmogelijk is. Waarheidsvinding is een ingewikkelde zaak, maar niet onmogelijk. In het dagelijks leven valt het met de betrouwbaarheid van ons perceptieapparaat wel mee. Als dit kenapparaat niet een beetje betrouwbaar zou zijn hadden we niet kunnen overleven. Het is in de evolutie ontstaan en werkt voldoende om te overleven, maar er zitten ook foutjes in. Ondanks de beperkingen van ons perceptieapparaat, blijken we met een redelijke mate van betrouwbaarheid de werkelijkheid te kunnen vaststellen. In veel gevallen kunnen we een verantwoord waarschijnlijkheidsoordeel geven over de mate waarin een bewering overeenkomt met de werkelijkheid. Een reden om te geloven in een betrouwbaarheid van het perceptieapparaat is ons overleven. Dit is genoeg om de correspondentietheorie te gebruiken, maar er zullen gevallen zijn waarin we niet weten wat de ware toedracht was. Het is beter om bewust te zijn van de beperkingen van het kenapparaat dan waarheid te zien als coherentie tussen uitspraken of als constructie. Het is belangrijk open te staan voor kritiek, dan kunnen redenen voor het geloof in de waarheid van een bewering worden getoetst. Op deze manier kan er aan verantwoorde waarheidsvinding worden gedaan. Het klopt dat er op een moment een einde moet komen aan het proces van waarheidsvinding. We stoppen het debat waar we het eens zijn geworden.

Bij uitspraken over het verleden is de werkelijkheid al verdwenen, dus kan waarheid niet corresponderen met de werkelijkheid. Dit bezwaar faalt, want het verleden hoeft niet door te bestaan in het hier en nu. Zien is niet de enige manier, ook horen en lezen zijn mogelijkheden om waarheid te achterhalen. Men hoeft er niet met zijn neus pal op te staan om er achter te komen of de werkelijkheid zo was zoals de bewering beschrijft.

Welke belangrijke lessen zijn geleerd?

  1. Afsluiting en waarheid is niet hetzelfde.

Er is een verschil tussen waarheid als afsluiting en waarheid als ware toedracht.

  1. Waarheid is de ware toedracht.

Waarheid is de correspondentie tussen een bewering en de werkelijkheid en niet de coherentie tussen uitspraken.

  1. Samenhangende beweringen is geen argument voor waarheid.

Het netwerk van coherente opvattingen is niet waar vanwege die samenhang. Het geeft een indicatie dat er geen interne problemen zijn in het verhaal. Met bewijsmateriaal kan coherentie wel een argument voor waarheid zijn.

  1. Mensen maken fouten.

Er worden fouten gemaakt bij waarheidsvinding door de afstand tussen werkelijkheid, onze overtuigingen en de fouten die ons cognitie-apparaat maakt. Er zijn geen onfeilbare middelen om de waarheid te achterhalen.

  1. Waarheidsclaim is herroepelijk.

Er moet een einde komen aan het proces, maar dat betekent niet dat wat er is besloten waar is. Er kunnen fouten zijn gemaakt met het afsluiten en daarom moet herroepen mogelijk zijn.

  1. Sta open voor kritiek.

Ons kenapparaat werkt goed, maar maakt fouten. Er is geen garantie dat het oordeel waar is.

  1. Niveau van werkelijkheid en kennis-niveau is niet hetzelfde.

Op het niveau van de werkelijkheid is iemand moordenaar of niet. Het is het niveau van de ware toedracht, of we er weet van hebben of niet, het is zo.

Het niveau van kennis is dat van onze overtuigingen. De redenen die we hebben voor onze opvatting dat de ware toedracht zo is. Om in de schuld te geloven, hebben we redenen die de overtuiging van schuld onderbouwen. Er kunnen tegelijkertijd redenen zijn die belastend en ontlastend zijn voor schuld op dit niveau.

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen deze verschillende niveaus. Tegen een onschuldige kan er belastend materiaal zijn (kennis-niveau), maar de onschuldige wordt door dat bewijsmateriaal niet schuldig (niveau van werkelijkheid). De persoon wordt wel verdacht, want verdenking en bewijsmateriaal liggen op het niveau van kennis.

Een gevolg hiervan is dat we na een vrijspraak waar belastend bewijsmateriaal resteert toch nog in een beetje schuld geloven, maar de persoon is onschuldig. We moeten ons tegen deze verleiding verzetten.

  1. Waarheidsvinding: waarschijnlijkheden beoordelen van de mogelijke scenario’s.

We maken fouten, dus waarheid-zoeken is het bepalen van waarschijnlijkheden van verschillende verhalen die passen bij de gegevens. Ook in de gegevens kunnen fouten zitten. Er wordt een afweging gemaakt van verschillende mogelijkheden. De coherentietheorie heeft hier een punt.

  1. De vraag naar de echte waarheid is een empirische.

Waarheidsvinding is op zoek gaan naar de ware toedracht, een empirische vraag. Dus men moet de regels van empirisch onderzoek weten. De officier heeft geen opleiding in empirsich onderzoek, maar wel een taak in empirische waarheidsvinding. De maatschappij heeft iemand aangesteld om vragen op het gebied van empirische waarheidsvinding uit te zoeken, maar de persoon heeft wat betreft opleiding niet de juiste kwalificaties.

Stampvragen

  1. Wat is vereist bij een herziening?

  2. Wat is novum?

  3. Noem (er minstens) een vijftal belangrijk geleerde lessen en licht ze toe.

Deel 4: Waarschijnlijkheid: begrippen en valkuilen. Welke waarschijnlijkheidsbegrippen zijn er? - Chapter 1

Er zijn verschillende manieren om over waarschijnlijkheid te praten. Allereerst kunnen we zeggen dat het waarschijnlijk is dat iemand een moord heeft gepleegd. In dat geval bedoelen we dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat iemand de moord heeft gepleegd. Dit is ook wel een epistemische waarschijnlijkheid. Soms zeggen we dat het waarschijnlijk is dat er drie gegooid zal worden als gevolg van een ongelijke dobbelsteen. In dat geval spreken we over iets in de werkelijkheid. Dit staat ook wel bekend als een ontologische kans. De kans is in dat geval onafhankelijk van onze kennis. Soms weten we hoeveel mensen vorig jaar zijn overleden. Wanneer we een tijd niets van iemand hebben gehoord, achten we het waarschijnlijk dat die persoon aan het eind van het vorige jaar nog in leven was. Dat zegt echter niets over de kans die de persoon had om dat jaar te overleven. Als we een relatieve frequentie gebruiken bootsen we een kanssituatie na. In dat geval doen we bijvoorbeeld alsof de personen uit de groep een gelijke kans op overleven hebben. We noemen dit artificiële kansen. Wanneer we een mate van vertrouwen hebben gaat het over een mate van persoonlijke overtuiging. Dit staat ook wel bekend als de persoonlijke waarschijnlijkheid. De vier soorten van waarschijnlijkheid hebben verschillende kenmerken.

1. Epistemische waarschijnlijkheid

Deze vorm van waarschijnlijkheid is gebaseerd op kennis. Hierbij kan je als voorbeeld nemen de waarschijnlijkheid dat Henk P. een moord heeft gepleegd. Op grond van wat wij weten lijkt het waar te zijn dat Henk P. deze moord heeft gepleegd, althans er zijn goede redenen om dat te geloven. Als de redenen het tegendeel bewijzen, dan is het voor ons onwaarschijnlijk dat Henk P. de dader was. Een epistemische waarschijnlijkheid geeft een samenvatting van onze redenen om iets te geloven. Op grond van de redenen die we hebben lijkt ons scenario waar te zijn. Epistemische waarschijnlijkheid is ook relatief ten opzichte van een bepaald kennisbestand. Dit is het geval wanneer Henk P. en Carlijn zeker weten dat hij de moord heeft gepleegd. Voor hen was het dus niet waarschijnlijk dat Henk P. de moord had gepleegd, maar het was zeker. Hun kennis omvat sluitende redenen op grond waarvan we kunnen geloven dat de moord door Henk P. is gepleegd. Nu wij ons buiten het criminele circuit bevinden zijn er enkele goede redenen om te geloven dat Henk. de moordenaar was. Epistemische waarschijnlijkheid is relatief ten opzichte van het kennisbestand dat ter beschikking staat. Het is ook relatief ten opzichte van al het bewijsmateriaal dat we hebben.

2. Ontologische kansen

Bij een kop of munt heb je een eerlijke kans van ½, bij een dobbelsteen van 1/6, etc. Deze kansen zijn onafhankelijk van onze kennis. Deze kansen zijn eigenschappen van de situatie, dus van de kanssituatie. De kansen zijn oncologisch, ze maken deel uit van de werkelijkheid. Kansen zijn geneigdheden in de kanssituatie zelf. Ontologische zekerheid is dus een eigenschap van de situatie zelf. Als we weten wat de kans op een bepaalde uitkomst is, geeft het ons ook een goede reden om te geloven dat dat de werkelijke uitkomst zal zijn. Bij een dobbelsteen kan je denken aan de kans van 1/6 dat je zes gooit. Je dient echter te onthouden dat de oncologische kans op een zes reden geeft om te geloven dat epistemisch gezien een zes de meeste waarschijnlijke uitkomst is. Het is van belang dat we geen andere kennis hebben. Indien we meer relevante dingen weten, moeten we die ook bij de epistemische waarschijnlijkheid betrekken. Kansen geven aan ons de reden om iets te geloven, daardoor ontstaat ook de reden om iets epistemisch waarschijnlijk te achten. De kans moet wel in het midden van andere redenen bekeken worden. Indien men een situatie creëert dient deze zoveel mogelijk met de werkelijkheid overeen te stemmen.

3. Relevante frequenties

Bij relatieve frequenties kan men denken aan het aantal keren dat de uitkomst A te midden van B voorkomt. Het idee achter de relatieve-frequentie-conceptie is dat de relatieve frequentie na verloop van tijd tot rust komt. Dit houdt in dat het in de buurt van een bepaalde frequentie zal blijven hangen. Voorbeeld: in een schaal van 100 knikkers bevindt zich naast de witte knikkers slechts een witte knikker. De relatieve frequentie van witte knikkers zal dan 99/100 zijn. De relatieve frequentie van zwarte knikkers in de schaal is 1/100. Het gaat hierbij om een vaste relatieve frequentie. Indien de relatieve frequentie wordt gebruikt om iets als reden te geloven zal er een vooronderstelling worden gemaakt. Een relatieve frequentie geeft belangrijke informatie, maar het is van belang dat wel de relevante relatieve frequentie vinden. Een bepaalde relatieve frequentie op zichzelf zegt nog niets. De relevante frequenties geven voor ons de reden om iets te geloven. Als we specifieke relevante eigenschappen kennen moeten we de algemene relatieve frequentie aanscherpen. De nader toegespitste relatieve frequenties betreffen steeds meer gekarakteriseerde populaties, deze zijn niet altijd relevanter. Welke relatieve frequentie we gaan gebruiken als de meest relevante en meest informatieve hangt af van onze aanwezige kennis.

4. Persoonlijke waarschijnlijkheid. Mate van subjectief vertrouwen

Het is de subjectieve mate waarin je van iets overtuigd bent. De mate van iemands vertrouwen moet uit zijn gedrag blijken. De epistemische waarschijnlijkheid heeft een normatief element. Het gaat daarbij over de kwaliteit van de redenen om iets te geloven. De persoonlijke waarschijnlijkheid is descriptief. Het gaat daarbij om de mate waarin wij feitelijk van iets zijn overtuigd. Bij de epistemische waarschijnlijkheid gaat het om de rationele mate van vertrouwen. De mate van vertrouwen waarom het gaat is je eigen subjectieve mate van vertrouwen. De Bayesianen hebben hier iets op gevonden. Ze eisen allereerst dat het van belang is dat de verschillende uitkomsten consistent zijn. Indien er nieuw bewijsmateriaal is moet je je subjectieve opvatting conditionalissen op basis van dat nieuwe bewijsmateriaal. Hierbij wordt voorgeschreven hoe je je oude opvatting aan moet passen aan de hand van het nieuwe bewijsmateriaal. De mate van vertrouwen begint subjectief. Na verloop van tijd wordt het intersubjectief. Na verloop van tijd worden we het eens door de komst van nieuw bewijsmateriaal.

Wat is waarschijnlijkheidsargumentatie? - Chapter 2

Bij waarheidsvinding vragen we ons af welke redenen we hebben om iets te geloven. In dat geval gaat het om epistemische waarschijnlijkheid. In het algemeen heb je twee soorten waarschijnlijkheidsargumentatie: de directe en de indirecte. In de directe argumentatie wordt er gekeken naar het bewijsmateriaal en kijk je hoe waarschijnlijk het scenario wordt door dat bewijsmateriaal. In de indirecte argumentatie ga je uit van het scenario dat je moet ondersteunen. Vervolgens kijk je naar het bewijsmateriaal dat er is in het licht van het scenario.

1. De directe waarschijnlijkheidsargumentatie

De richting bij de directe waarschijnlijkheidsargumentatie is allereerst het bewijsmateriaal en dan het scenario. Als voorbeeld kan je hierbij denken aan het scenario waarin een mand wordt gevonden in het bos. In dat geval is het zeer waarschijnlijk dat de man is vermoord. Het stilzwijgende uitgangspunt is de relatieve frequentie. De relatieve frequentie houdt in dat de meeste mensen die in graven in een afgelegen bos worden gevonden, vermoord zijn. Als we meer weten moeten we daar bij de directe waarschijnlijkheidsargumentatie rekening mee houden.

2. De indirecte waarschijnlijkheidsargumentatie, de aannemelijkheid

Hierbij gaat start het bij de vaststelling waarin je uitgaat van een bepaald scenario. Bij de indirecte waarschijnlijkheid ga je kijken of het aannemelijk is dat je bewijsmateriaal vindt bij het huidige scenario. De indirecte waarschijnlijkheid begint met de vaststelling dat een bepaald scenario zoals dat uit het bewijsmateriaal voorkomt, onwaarschijnlijk is. Je hebt ook de situatie waarin een bepaald scenario op basis van het bewijsmateriaal waarschijnlijk is. In dat geval heb je een hoge waarschijnlijkheid.

Wat is prosecutor’s fallacy?

In de indirecte waarschijnlijkheidsargumentatie concludeer je aan de hand van een lage likelihood van het bewijsmateriaal tot een lage waarschijnlijkheid van het scenario. Op basis van een hoge likelihood oordeel je tot een hoge waarschijnlijkheid van dat bewijsmateriaal. Tegenvoorbeelden laten zien dat er niet zulke vaste relaties zijn. Een lage likelihood kan namelijk samengaan met een hoge waarschijnlijkheid. De indirecte waarschijnlijkheidsargumenten zijn een drogreden, ze zijn incorrect.

Welke twee redenen zijn er voor discrepanties?

De eerste reden waarom discrepanties zich voordoen is omdat de populaties en referentieklassen voor de likelihood en waarschijnlijkheid anders zijn. De likelihood en waarschijnlijkheid gaan dus over verschillende populaties en referentieklassen, ze kunnen desondanks toch hetzelfde bewijsmateriaal bevatten en hetzelfde bewijsmateriaal. Je zou als tweede reden aan kunnen voeren dat het bij waarschijnlijkheid en likelihood om verschillende vragen gaat. Het antwoord op de vraag die men stelt ten aanzien van de likelihood is onafhankelijk van het antwoord op de vraag naar de waarschijnlijkheid.

Wat zijn beloftes en zwaktes bij likelihood ratio?

Likelihoods spelen toch wel degelijk een belangrijke rol bij de waarheidsvinding. Het gaat in dat geval om twee likelihoods van hetzelfde bewijsmateriaal maar dan met twee verschillende scenario’s. In de waarschijnlijkheidsrekening komt een stelling voor waarin de verhouding tussen twee likelihoods voorkomt. De stelling vormt een variant van het theorema van Bayes, maar de stelling is voor iedereen geldig vanwege de plaats binnen de waarschijnlijkheidsrekening.

Likelihood ratio en begin-waarschijnlijkheden

Een hoge likelihood ratio ten gunste van het schuld-scenario geeft aan dat dat de schuld waarschijnlijker is geworden. Het impliceert niet dat het schuldscenario ook waarschijnlijk is. Het impliceert ook niet dat het schuldscenario waarschijnlijker is dan het scenario hetwelk ziet op de onschuld. Dit wordt mede bepaald aan de hand van de begin-waarschijnlijkheden. De ratio van de eind-waarschijnlijkheden zijn immers het product van de diagnostische waarde en de begin-waarschijnlijkheden. Je dient dus te kijken naar het schuldscenario na de beschouwing van het bewijsmateriaal. Een uitstekende likelihood ratio geeft geen garantie dat het winnende scenario op zichzelf waarschijnlijk is, bovendien wil het niet zeggen dat het aan de hand van de eind-waarschijnlijkheid zal winnen van de concurrent. De likelihood geeft de bewijskracht van het bewijsmateriaal. Voordat een oordeel over de waarschijnlijkheid van het winnende scenario geveld kan worden, moet de begin-waarschijnlijkheid betrokken worden.

Likelihood ratio, juiste referentieklassen en alternatieve scenario’s

Als de begin-waarschijnlijkheden zijn verdisconteerd, ben je er nog niet. De likelihood ratio is een ratio tussen twee scenario’s. Je hebt allereerst het eigen, favoriete scenario en ten tweede een ander scenario. Een hoge likelihood geeft aan dat het eigen, favoriete scenario het goed doet ten opzichte van het andere scenario. Het is echter ook goed mogelijk dat er nog een ander scenario is wat het nog beter doet. De bewijskracht krijgt een verschillende bewijswaarde afhankelijk van het referentiekader. De grote bewijskracht van het eigen scenario kan ook ontstaan doordat je een verkeerd alternatief scenario hebt gekozen.

De directe inferentie is probabilistisch correct. In dat geval dient er wel voldaan te zijn aan het vereiste dat er geen andere kennis is. De indirecte waarschijnlijkheidsredenering is een drogredenering. Een lage likelihood kan namelijk samengaan met een hoge waarschijnlijkheid en andersom. De indirecte waarschijnlijkheidsredenering wordt gesteund door de waarschijnlijkheidsrekening. De waarschijnlijkheidsrekening dient dus ook goed te zijn. Je moet daarbij de volgende kwesties in het hoofd houden. Allereerst de kwestie van de begin-waarschijnlijkheden. Je dient te kijken hoe deze ervoor staan. Ten tweede moet je een blik werken op het verliezende scenario. In dit geval dien je te kijken of het de juiste concurrent is.

Wat zijn de valkuilen bij waarschijnlijkheidsargumentatie? - Chapter 3

Valkuil 1: Waarschijnlijkheid is relatief ten opzichte van al het bewijsmateriaal

Epistemische waarschijnlijkheid is relatief ten opzichte van al het bewijsmateriaal. Er gaat een verhaal over een sigarettenbrand bij Sweeney. Het veroorzaken van brand als gevolg van roken in bed wordt over het algemeen naar het rijk der fabelen verwezen. Derhalve was het zeer aannemelijk dat de brand geen sigarettenbrand was. Er is echter ook andere informatie. De vrouw van Sweeney lag in haar bed en was door de brand verrast. Dit zorgde voor een andere, meer toegespitste relatieve frequentie. Cijfers uit de VS geven aan dat 25% van alle branden waarbij mensen in hun bed door een brand zijn verrast, een sigarettenbrand was. Een sigarettenbrand is in dit geval dus een reële mogelijkheid geworden.

Valkuil 2: Waarschijnlijkheid is relatief ten opzichte van alternatieve scenario’s

In de zaak van Henk H. werd een man gevonden in het bos in Dronten. Het OM en het hof hechten veel waarde aan de plaats van het graf. Het feit dat de man in het bos aangetroffen was zou aan kunnen tonen dat het om een moord gaat. Het directe waarschijnlijkheidsargument voldeed niet aan de conclusie dat er geen andere relevante informatie aanwezig was. Het OM voerde ook nog een ander waarschijnlijkheidsargument aan waarom het wel om moord moest gaan. Dit argument werd ontleend aan de patholoog van het NFI. Deze patholoog stelde dat eenieder op zichzelf neer kan vallen, maar dat die kans verwaarloosbaar klein was. De officier van justitie neemt dit over. In 2001 werden echter slechts 13 Nederlanders in de leeftijdscategorie van de vermoorde man gedood. De kans om vermoord te worden was derhalve ook zeer klein. De patholoog en de officier zagen echter over het hoofd dat er voor de gevonden man drie mogelijkheden waren om te overlijden:De man overleed aan een natuurlijke dood. Hij stierf een niet-natuurlijke dood, hij ging niet dood. De kans op een natuurlijke dood was heel klein, maar daaruit volgt niet dat de man geen natuurlijke dood gestorven kan zijn. De kans om een niet-natuurlijke dood te sterven was immers nog kleiner. De beste kans van de man was overleven.

Valkuil 3: de verwarring van de waarschijnlijkheid P. De drogreden van de officier

In de zaak van Lucia de B. had men vastgesteld dat alle incidenten en sterfgevallen in het ziekenhuis plaatsvonden op het moment dat Lucia dienst had. Men had Lucia de B. niet op verdacht gedrag kunnen betrekken. Echter, men vond de genoemde coïncidentie zo spectaculair dat het haast geen toeval meer kon zijn. Men beweerde derhalve dat het niet ging om sterfgevallen maar over moorden, en het kon niet anders zijn dan dat Lucia de B. de moordenares was. De coïncidentie was slechts een coïncidentie en deze was dus op toeval berust. Men vond dat echter een ongelofelijk groot toeval. Vervolgens nam men een statisticus in de arm. Deze statisticus berekende de kans dat Lucia onschuldig was en dat alle sterfgevallen toch binnen haar diensten vielen. Dit was een uiterst kleine kans en de staticus gaf derhalve aan dat het haast geen toeval kon zijn. De officier en de rechter dienen echter niet de kans te weten dat Lucia onschuldig is, maar de kans dat ze schuldig is.

De likelihood van het onschuldscenario is dus heel klein. Daaruit hoeft echter nog niet te volgen dat de waarschijnlijkheid van het schuldscenario heel groot is.

Valkuil 4: De verwaarlozing van de begin-waarschijnlijkheid van het scenario en van de grootte van de referentieklasse

De Neyman-Pearson statistiek geeft aan dat je de likelihood van een bepaalde hypothese mag verwerpen wanneer deze onder een bepaald kans-niveau ligt. Dat kans-niveau noemt men ook wel het significantieniveau. Je loopt in dat geval nog steeds de mogelijkheid om een foute beslissing te nemen, maar dat risico is te overzien. Dit komt doordat het in een zeer gering aantal gevallen een foute beslissing is. Je dient echter ook de begin-waarschijnlijkheid en de referentieklassen in het oog te houden. Wanneer je dit niet doet leidt dit tot persoonlijke en rechtsstatelijke rampen. Dit houdt namelijk in dat er dan ieder jaar een aantal mensen onschuldig worden veroordeeld. In de zaak van Lucia de B. zijn de referentieklassen en begin-waarschijnlijkheden nooit meegewogen.

Valkuil 5: De verleiding van een hoge likelihood ratio

Daderkennis is kennis die alleen bij de dader bekend is. Daderkennis wordt als bewijsmateriaal hoog aangeslagen. Wanneer er sprake is van daderkennis hebben we twee mogelijkheden. Allereerst is er de mogelijkheid dat de onschuldige verdachte juist gokt. Ten tweede is er de mogelijkheid dat de verdachte de kennis weet omdat hij de dader is. Er is echter een alternatief dat de balans om kan laten slaan. Het gaat hierbij om het lekkage scenario. Als de kennis van de dader overeenstemt met de kennis van de politie, is er de mogelijkheid dat hij de kennis van de politie heeft. Hier kan je helemaal vanuit gaan wanneer de dader zijn kennis elke keer aanpast naar de politiekennis.

Valkuil 6: De keuze van de verkeerde referentieklasse. The defense fallacy

Het OM heeft deze fout gemaakt in de zaak van Lucia de B. Je hebt ook een omgekeerde fout, the defense fallacy, omdat die fout vaak door de verdediging wordt gemaakt. Het uitgangspunt is belastend bewijsmateriaal tegen de verdachte. In dat geval betrekt men de verkeerde referentieklasse.

Valkuil 7: Het aanvaarden van het meest waarschijnlijke scenario

Vaak zijn er een aantal scenario’s. Een van die scenario’s steekt met kop en schouders boven de andere scenario’s uit. Het is in dat geval waarschijnlijker dat men voor dat scenario kiest. Dat is een drogreden.

Valkuil 8: De verleiding van het concrete geval

De gegevens die je helder voor ogen hebt of die snel in je herinnering naar boven komen maken een veel grotere indruk dan abstracte statistieken.

Valkuil 9: Pas op naarmate gegevens en cijfers beter passen

Als de verdediging reële data opvraagt moet deze gegeven worden en mag hij niet achter worden gehouden.

 

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Society and culture - Theme
Click & Go to more related summaries or chapters

Wetenschapsfilosofie: De beste studieboeken samengevat

Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3315 1