aantekeningen Motivatie en Zelfsturende Mens 22/23 Universiteit Utrecht

Hoorcollege 1/ introductiecollege

“De cursus biedt inzicht in de huidige stand van zaken op het gebied van motivatie en zelfsturend gedrag, in hoe deze zich ontwikkelen, en in hoe kennis met betrekking tot motivatie en zelfsturend gedrag wordt aangewend om gedrag te begrijpen, te voorkomen, of te veranderen.”

kijk voor inhoudelijke zaken omtrent vormgeving van de cursus in de studentenhandleiding

 

interne processen

  • behoeften (needs): energie, kracht

  • cognities: richting, doel

  • emoties: persistentie, volhouden

 

Hoorcollege 2a

needs drive behavior model van fysiologische behoeften. Op verschillende momenten kan dit model worden verstoord wat leidt tot een verstoord energiebalans

Body Mass Index (BMI)

  • ondergewicht < 18.5

  • overgewicht > 25

  • obesitas >30

→ 50% van de volwassenen in Nl hebben overgewicht

 

voedings/eetstoornissen (gewicht toestand is een gevolg, niet een oorzaak)

  • anorexia nervosa: mensen zien, voelen en gedragen zich dikker dan ze zijn

  • boulimia nervosa: eetbuien gevolgd door een restrictief eetpatroon

  • eetbuistoornis: eetbuien en restrictief eten. negatief zelfbeeld (niet perse verstoord)

 

factoren die een rol spelen bij de ontwikkeling van een eetstoornis

  • biologische: genetische dispositie. Bvb werking van hormonen

  • psychologische: lichaamsbeeld, zelfbeeld

  • sociale: ouders, peer pressure

  • socioculturele: vergelijking, standaarden

 

emotioneel eten: eten in reactie op een emotie in plaats van honger. Is niet logisch vanuit een evolutionair en biologisch oogpunt (bij zien van een tijger ga je tenslotte niet eten)

kummerspeck:  eten wordt gebruikt om emoties te reguleren wat leidt tot gewichtstoename

onderzoek toont aan dat mensen die zich identificeren als emotionele eten niet perse meer eten als anderen. Correspondeert dus niet met daadwerkelijke eetgedrag

 

intern gereguleerde eters: Hebben een kleinere zone of biological indifference. gaan pas eten als ze echt honger hebben (HB meer naar rechts) en voelen sneller aan wanneer ze verzadigd zijn (SB meer naar links)

lijners: hebben een grote zone of biological indifference. Gaan heel snel eten als ze honger hebben (HB meer naar links). Ze stoppen bij een zelf opgestelde cognitieve grens “diet” die ver voor de daadwerkelijke SB ligt. Bij ontremming, door bvb emoties, wordt de cognitieve grens overschreden en ook de SB meer naar rechts geschoven wat leidt tot overeten. 

cognitive load theory: lijners zijn continu bezig met eten → cognitieve belading

dietary violation: “ik heb nu toch al ongezond gegeten, kan net zo goed doorgaan”

 

Hoorcollege 2b

 

scientific management theorie (Taylor 1911): Werknemers worden gezien als radertjes in een machine. Motivatie vond enkel extrinsiek plaats middels stukloon. Hiervan werden de werknemers echter niet blij en ontstonden zo communistische sympathieën. 

human relations movement (Elton Mayo 1930): Inzicht dat werknemers ook behoeften hebben (vb contact, beslissen, waardering) die zorgen dat ze bereid zijn hard te werken. 

 

conceptueel model: basic needs (relatedness, autonomy, competence) en bevrediging daarvan zijn belangrijk voor de verklaring van allerlei werk relevante verschijnselen. Bevrediging hangt samen met positieve werkuitkomsten. De werkgever kan mogelijkheden bieden om deze behoeften te bevredigen: autonomie, sociale steun, steun van leidinggevende zijn voornamelijk belangrijk. competentie is moeilijker te verklaren

Mate van bevrediging wordt vaak gemeten middels basic need satisfaction scale

 

vormen van motivatie: amotivatie, externe, geïntrojecteerd, geïdentificeerd, intrinsiek

 

zelfdeterminatietheorie: de mens doorgaat een groeiproces waarbij een versterkings en integratieproces, zowel persoonlijk als sociaal, plaatsvindt van zijn/haar mogelijkheden. Dit is mogelijk middels bevrediging van de basisbehoeften, fungeert als voeding van het groeiproces. Frustratie van de basisbehoeften leidt tot psychopathologie oa eetstoornissen, depressieve symptomen, interpersoonlijke sensitiviteit (piekeren etc)

 

de drie basisbehoeften

autonomie: willen. het gevoel dat je je eigen keuzes maakt en zelf kan beslissen wat je zelff wilt. tegenovergestelde is dan ook moeten of gecontroleerd worden 

competentie: kunnen. het gevoel dat je effectief, bekwaam bent in het gene wat je doet. tegenovergestelde is dan ook het idee dat je het niet kan of zult falen.

verbondenheid: bevrediging. gevoel dat je een bent met anderen en dat je er toe doet. ondersteund wordt en wat kan betekenen voor anderen. tegenovergestelde is exclusie 

 

behoefte-ondersteunde therapeut (Roger): De therapeut toont empathie, onvoorwaardelijke aanvaarding en echtheid voor de cliënt. Er is sprake van een therapeutische relatie en het tempo van de cliënt wordt aangehouden

behoefte-frustrerende therapeut: bvb voorwaarden, blackmail therapy, beperkte sessies

 

needs crafting/ creërende cliënt: middels coaching sessies wordt er proactief gezocht naar situaties en contexten die de kans op het ervaren behoeftebevrediging maximaliseren met als doel om de ervaring van behoeftefrustratie te minimaliseren. 

 

Hoorcollege 3a

 

3 definities van Motivatie 

  • acties die zijn genomen naar aanleiding van stimuli om een doel te bereiken met betrekking tot twee alternatieve sets, aanpak of vermijding

  • een intern proces dat de manier waarop een organisme reageert op een bepaalde klasse van interne stimuli verandert

  • processen die gedrag richting, intensiteit, duurzaamheid geven 

 

Extrinsieke motivatie/ operante conditionering (Reeve) 

S (Situationele cue): R (respons) → C (consequentie)

Operante conditionering: R wordt herhaald als C sterk genoeg is, ook als er geen causale relatie is tussen S:R. R is dus contingent en niet perse causaal. 

internalisatie: een synaps wordt versterkt voor bepaald gedrag middels bekrachtiging/straf. Ventraal Tegmentaal gebied (VTA) triggerd Nucleus Accumbens (NA), waardoor dopamine wordt vrijgelaten. Door deze dopamine neemt de neiging toe gedrag te herhalen. 

 

Undermining van reward (kost EM): als er eerst wel een beloning was voor bepaald gedrag is de kans dat dit gedrag wordt herhaald zonder beloning veel lager en is er minder/geen activatie van de VTA/NA, dan wanneer er nooit beloond is 

 

Hoe een cue de VTA dopamine respons beïnvloed

geen cue+beloning: beloning zelf veroorzaakt DA respons

wel cue+beloning: cue veroorzaakt DA respons, geen DA respons op de beloning

wel cue: cue veroorzaak DA respons, afname DA respons tijdens afwezigheid beloning

→ DA respons op beloning is dus flexibel, terwijl de DA respons op cue stabiel is. Een cue induceert zo ‘wanting’, ‘craving’ (verslaving). Hierbij kan zelfs de ‘liking’ van de beloning die origineel gekoppeld was aan de cue zijn verdwenen (vb roken)

 

partial reinforcement: de beloning volgt af en toe op de bijbehorende cue → slow extinction

 

dwang-systeem: bij overgang van ‘liking’ naar ‘wanting’ neemt de activatie van de ventraal NA af en maakt deze plaats voor de activatie van de Basale Ganglia. 

Als in S:R→C, de S:C voorspelbaar wordt gemaakt zal de DA respons op de C zelf afnemen. Dit zorgt ervoor dat R plichtmatig, dwangmatig wordt en minder accuraat

oplossing: C minder voorspel maken of  geheel andere C (bvb minder belonende waarde)

 

invloed van extrinsieke motivators op stoppen met roken

stoppen met roken training, zonder EM: 7% gestopt na 12 maanden

stoppen met roken training= varenciline: 20% gestopt

stoppen met roken training + placebo: 4% gestopt

groepsgewijze counseling (werk-context) + geld: 41% gestopt

groepsgewijze counseling (werk-context), zonder EM: 26% gestopt

 

Intrinsieke motivatie: gebaseerd op aangeboren needs, namelijk autonomie, relatedness, competentie. IM ligt in de Insula. De Insula dient primaire smaak-verwerker, maar wordt ook actief bij bvb sociale afkeuring.

Ultimatumspel: De participant heeft een partner die een ander persoon of computer is, die een fair of unfair aanbod. Dit aanbod moet de participant accepteren of afwijzen. 

conclusie: als de partner een mens is zijn de acceptatie percentages en activatie van insula groter bij unfair aanbiedingen dan wanneer de partner een computer is

 

Kan IM (psychological needs) niet worden gezien als opeenstapeling van EM?

Autonomie, competentie (willen en kunnen handelen): zonder handelen is er ook geen reproductie/beloning. Denk hierbij aan (S:) R→ C

Relatedness: De aanwezigheid van een socius/medemens (SCS) kan dienen als secundaire reinforcer/ geconditioneerde stimulus (CS) voor een primaire reinforcer (eten). Bvb als je zelf niet kunt koken, maar je huisgenoot (de SCS) wel, zal je elke keer vragen om samen te eten (R) als je hem ziet, om zo de primaire reinforcer te bevredigen. Dit wordt dan dwangmatig: van ventraal naar dorsaal striatum. De SCS dient als cue voor primaire C

 

Hoorcollege 3b

 

soorten motivatie

  • intrinsieke motivatie: komt uit het zelf. Is autonoom (willen), intrinsieke regulatie

  • extrinsieke motivatie: reden om te doen ligt buiten de activiteit zelf.

  • amotivatie: afwezigheid van motivatie

 

vormen van motivatie binnen de klinische context

  • Amotivatie: “ik weet het niet” 

  • Externe regulatie: “ik moet van anderen” 

  • Geïntrojecteerd: “ik wil wel en ik wil niet” 

  • Geïdentificeerd: “ik vind het belangrijk” 

  • Geïntegreerd: “Mijn algemene functioneren”

  • Intrinsieke motivatie “Ik vind leuk, interessant”

 

zelfdeterminatietheorie: Er is een continuüm van autonomie onder de motivatiestijlen (gecontroleerd boven tot autonoom onder, zie rijtje hierboven). Des te autonomer de regulatiestijl des te gunstiger/adaptief de uitkomsten zijn en dus minder maladaptief. Doordat geïntrojecteerd in het midden ligt is deze positief gecorreleerd met zowel maladaptieve als adaptieve uitkomsten. Men kan meerdere vormen van motivatie tegelijk ervaren. 

 

Ontwikkeling extrinsieke motivatie: De mens is van nature intrinsiek gemotiveerd en gericht op groei, internalisering en integratie. Intrinsieke motivatie neemt wel af gedurende leeftijd en maakt plaats voor extrinsieke vormen van motivatie

  • Internalisering: een actief, intentioneel en door de persoon zelf geïnitieerd proces waarbij de persoon externe regels, waarden en gedrag in zich opneemt 

  • Integratie: de regels, waarden en gedragingen worden onderdeel

 

Drie dimensies van opvoeden volgens de zelfdeterminatietheorie

  • autonomieondersteuning

  • structuur bieding

  • betrokkenheid

 

opvoedstijlen

extern controlerend (straf en beloning): het kind ontwikkeld een externe regulatiestijl

intern controlerend

positive parental conditional regard: er wordt extra aandacht en liefde gegegeven als het kind doet wat de ouders willen. Kind ontwikkeld een geïntrojecteerde regulatie

negative parental conditional regard: er wordt minder aandacht en liefde gegeven als het kind niet doet wat de ouders willen. Het kind ontwikkeld amotivatie en vele gevallen ook wrok tegenover de ouders

autonomie ondersteunend: kind ontwikkelt autonome vormen van regulatie

→ vaak lokken kinderen met een moeilijk temperament een controlerende opvoedstijl uit bij ouders. Hierdoor ontstaat een negatieve spiraal. 

 

Klassieke conditionering (Pavlov)

voorafgaand aan conditioneren: ongeconditioneerde stimulus (eten) → reactie (kwijlen)

tijdens conditioneren: eten + neutrale stimulus (belletje) →  reactie (kwijlen)

na conditioneren: geconditioneerde stimulus (belletje) → geconditioneerde reactie (kwijlen)

 

operante conditionering:

bekrachtiger: positief (toevoegen van positiefs), negatief (verwijderen van negatiefs)

straf: positief (toevoegen van negatiefs) + negatief (verwijderen van positiefs)

 

functie analyse: uitlokkende en contextuele factoren, zowel extern als intern (Sd): bepaald gedrag (R) → bekrachtigende factoren en negatieve consequenties (S)

vb buurtcafé, stemming, tijdstip : problematisch drinkgedrag→ ervaren lichte roes, voortduren gebruik, kost geld, kwijtraken vrienden

 

motivational interviewing: proces waarbij samen met de patiënt doelen worden opgesteld en strategieën, motivaties worden bedacht om deze doelen te bereiken. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat een therapie behandeling voor bvb eetstoornissen veel effectiever is als de patiënt een meer autonome vorm van motivatie heeft.

 

Schematherapie: bekijkt wat de invloed is van je ervaringen op je eigen doen en denken met als doel om de oorzaak van hardnekkige patronen te doorgronden en te veranderen. Ervaringen en triggers hebben namelijk invloed op de ontwikkeling van je schema’s en deze schema’s beïnvloeden weer je gedachten, emoties, gedrag en fysiologische reacties

 

Emotionele basisbehoeften

  • veiligheid

  • verbondenheid

  • zelfwaardering

  • autonomie

  • zelfexpressie

  • realistische grenzen

 

Hoorcollege 4a

 

doel: een toekomstgerichte cognitieve representatie van een gewenste eindtoestand die gedrag stuurt. Vaak Vaak is er sprake van deel-doelen om C te bereiken.

 vb S (honger)  : adequateR (eten) → C (einddoel/desired end state, ofwel verzadiging).  Deeldoel: eten bestellen bij thuisbezorgd. 

 

discrepantie: verschil tussen huidige en gewenste toestand. Dit verschil wil je reduceren. Bij het stellen van doelen creëer  je een discrepantie. Doel dient dan als reinforcer van gedrag. 

vb piet spierbal wil 1000 keer kunnen opdrukken. Om dit te kunnen stelt hij deeldoelen: 100x opdrukken, 200x opdrukken etc. Middels het TOTE model gaat hij hiermee bezig (test-operate-test…-einddoel). Bij dit proces kan er sprake zijn van negatieve feedback: C treedt niet op (Piet bezwijkt na 10x opdrukken), C is aversief (Piet krijgt blessure bij 200)

 

doelen als representaties: een doel is een soort spiegelbeeld van de werkelijkheid in bepaalde neuronale activiteit en/of hersengebieden. Er is activatie bij de volgende situaties:

  • in reactie op verschillende prikkels

  • in preparatie op verschillende acties 

  • in anticipatie op verschillende toekomstige situaties (bvb “desired end states”)

 

Stroop taak: noem de kleur van het woord. congruente situatie (woord blauw, kleur blauw), incongruente situatie (woord geel, kleur groen), neutrale situatie (woord auto, kleur rood).

Policy abstraction: mate waarin een gegeven doel representatie een generalisatie vormt over lager niveau doel representaties (S’’, S’, S). 

Caudal-rostal gradient: naarmate abstractieniveau hoger wordt ga je meer naar voren in de hersenen. S” ligt dus meer voorin dan S:R. Er is dus een structureel automatische beperking in hoeveel deeldoel representaties gestapeld kunnen worden. 

voorbeeld hiervan bij de stroop taak: S” (voorbereiding op S’): S’ (instructie stroop taak): S (bepaalde situatie): R (juiste respons) → C (vb goedkeuring van proefleider)

“Cognition in the service of motivation”: Als er onvoldoende motivatie is, neemt de cognitie over (welke associatie door leren het hoogst is) en gaat de stroop taak fout

 

implementatie intenties: intentie om iets te implenteren, namelijk een andere intentie/deeldoel. Dit maakt doel nastreving habitueel/automatisch gedrag. Er wordt een sterke mentale link tussen een stimulus/situatie en doelgerichte actie gemaakt. 

Vb S” (implementatie intentie/intentie tot S’) : S’ (intentie, na 1 episode stop ik): R’ (stoppen met kijken) : R (optijd slapen)→ C (slaap en zijn belonende intentie)

Van belang is dat de doel/intentie specifiek is. Soms is het nodig om nog een additionele acute C te introduceren, bvb als ik op tijd ga slapen mag ik nog midnight snack pakken 

 

Homunculus probleem: er zit een mens/poppetje in je hoofd die bepaald welke keuzes je maakt omtrent je doelen. 

Homonculus: representatie van het menselijk lichaam in de motorcortex. 

 

interactie tussen mind en omgeving: activatie motor programma in mind (licht aandoen) → effect omgeving (kamer verlicht) → effect representatie in mind (waarneming van het licht). Nadenken over de effect representatie kan ook het motorprogramma weer activeren

 

Ideomotor principe:

  • Acties worden weergegeven in termen van hun perceptuele uitkomsten 

  • Doelgericht gedrag evolueert van eenvoudige bewegingsdoelen naar meer complexe sociale doelen

 

doelgericht gedrag: 

  • leren en anticiperen van uitkomsten van acties

  • uitkomst representaties worden gebruikt als referentie punten

  • flexibiliteit is vaak nodig om uitkomst te bereiken (beter als uitkomst belonend is)

  • de uitkomst moet de  moeite/energie waard zijn oftewel belonend zijn (afweging)

(on)bewuste activatie van doel representatie → preparatie tot actie + detectie van positieve beloning → doel in kwestie nastreven

 

motivation intension theorie: de hoeveelheid inspanning/ potentiële motivatie is afhankelijke van de mate van de (onbewuste/bewuste) beloning. “justified motivation”

 

volledige betalingsverwerking: bewust nadenken over beloning

  • leidt tot strategieën om de beloning te krijgen

  • kan afleiden van de taak (bvb te veel druk ervaren)

  • kan leiden tot het minder leuk vinden van de taak 

 

Hoorcollege 4b

 

mindset: reeks overtuigingen die bepalen hoe je de wereld en jezelf begrijpt. Het beïnvloedt je gedachtes, gevoelens en gedrag in een bepaalde situatie

  • deliberative mindset: predictiefase (doelen stellen). Er is sprake van brede aandacht, doel wenselijkheid en haalbaarheid, realistische kijk op jezelf en  motivatie

  • implemental mindset: actiefase (doelen nastreven). Er is sprake van nauwe aandacht, bereiken van doelen, optimistische kijk op jezelf en wil

  • promotion mindset: focus op positieve resultaten. doelen als idealen. motivatie in mogelijke winst. verbetering gebaseerd. voortbeweging “just do it”

  • prevention mindset: focus op negatieve uitkomsten. doelen zoals het hoort. motivatie in mogelijke verliezen. veiligheid gebaseerd. waakzaamheid “het juist doen”

  • fixed mindset: de overtuiging dat je capaciteiten aangeboren, vast, en onveranderlijk zijn. neiging naar prestatiedoelen

  • growth mindset: de overtuiging dat je capaciteiten veranderlijk zijn en verbeteren door inspanningen en oefening. meesterschap doelen

 

 Dweck: de leercurve bij kinderen met een groei-mindset is steiler dan bij fixed-mindset

  • fixed mindset: slim overkomen, vermijden van falen, inspanning is slecht en onnodig als je capaciteiten hebt, een mislukking definieert je en onthult je beperkingen

  • growth mindset: leren in de overtuiging dat intelligentie ontwikkeld kan worden, inspanning is nodig om capaciteiten te activeren, fouten horen erbij en leer je van

 

Carol Dweck: rol van complimenten bij de ontwikkeling van mindsets

  • intelligentiecompliment “jij bent slim” veroorzaakt een meer statische/fixed. Legt druk op het kind, doordat deze het beeld wat je hem/haar hebt wil blijven vervullen

  • process compliment: helpt bij het ontwikkelen van een groeimindset

 

Hoorcollege 5a

 

twee soorten verwachtingen

  • zelfeffectiviteit (effiacy expectation): vertrouwen van een persoon in de eigen bekwaamheid om met succes invloed uit te oefenen op zijn of haar omgeving, bijvoorbeeld door een bepaalde taak te volbrengen of een probleem op te lossen 

  • outcome expectation: mastery of helpless motivational orientation

 

helpless motivational orientation (aangeleerde hulpeloosheid): idee dat je eigen gedrag geen verschil uitmaakt voor je succes of wat je overkomt. Geen gevoel van controle. 

leidt tot minder motivatie, een pessimistische mindset en emotionele problemen 

 

drie factoren die een rol spelen bij aangeleerde hulpeloosheid

  • contingency: objectieve controle

  • cognition: subjectieve controle

  • coping: gedrag

 

mastery motivational orientation (expectancy value models): de waarde (value) zegt iets over de aantrekkelijkheid van de taak (interessant, nut, relevantie, kosten). Idee dat gedrag en succes worden bepaald door de combinatie van verwachtingen en waarde

 

ontwikkeling zelfbeeld

  • 2-4 jaar: concrete kenmerken (vaardigheden, bezittingen, voorkeuren), en zelfoverschatting

  • 4-7 jaar: betere generalisatie. Nog steeds zelfoverschatting

  • 7-11 jaar: meer realistisch en genuanceerd (geen overschatting). Er is een globaal oordeel over het zelf. 

  • 11-14 jaar: focus op interpersoonlijke vaardigheden en gevoelens. Differentiatie van sociale contexten. Belang van leeftijdsgenoten bij vorming van zelfbeeld

  • 14-17 jaar: preoccupatie met identiteit en oordelen  anderen. zelfwaardering instabiel

 

bronnen van zelfeffectiiteit:

  • normatieve ontwikkeling

  • personal behavior history: eerder gedrag en ervaringen vb kunnen fietsen

  • vicarious experience: observeren van anderen vb hoe fietst mama?

  • verbal persuasion: aanmoediging vb lukt je wel lieverd

  • physiological states: fysieke gewaarwordingen vb ik ben moe

 

effecten van zelfeffectiviteit

  • keuzes maken: benadering of vermijding van dingen

  • mate van inspanning en doorzettingsvermogen voor een bepaalde taak

  • gedachten en beslisgedrag

  • emotionele reacties: angst en stress bij een lage zelfeffectiviteit

 

social learning theorie (Albert Bandura)

  • observatie: observeren van gedrag van anderen

  • imitatie: na observatie assimileren en  imiteren we het waargenomen gedrag

  • modellering: meer kans op imitatie van gedrag van mensen die we als vergelijkbaar met onszelf beschouwen

 

zelfschema: iemands overtuigingen en verwachtingen waarbij een goede wereld ervaring wordt gevormd middels eerdere ervaringen en gebeurtenissen. Zelfschema’s beïnvloeden het zelfconcept

 

identiteit: 

  • egosyntoon: gedachten, gevoelens, gedrag, situaties of voorstellingen die in harmonie zijn met subjectief ervaren inhoud van het eigen bestaan en volledig aanvaardbaar zijn voor het ego. Vb anorexia nervosa, persoon heeft niet door hoe ziek ze zijn en hebben zelf geen last van de symptomen. 

  • egodystoon: vb leefsituatie is niet in harmonie met ervaring van het zelf. Een voorbeeld hiervan is verzameldwang. De persoon is zich bewust van zijn probleem

 

Competitive memory training (COMET): in deze behandeling worden herinneringen opgeroepen die een belangrijke positieve eigenschap actualiseren. Vervolgens worden deze herhaald en herbeleefd (visueel) zodat ze steeds makkelijker kunnen worden opgeroepen. Vervolgens wordt contraconditionering toegepast: er wordt gevraagd de positieve informatie vast te houden, terwijl negatieve informatie wordt opgeroepen. COMET heeft een positief effect op het zelfbeeld/zelfeffectiviteit en gevoel van autonomie

 

causale attributies: verklaringen voor gebeurtenissen bvb tegenvallende cijfers. 

attributiestijlen: verschillende verklaringen voor tegenslagen. Bvb beperkte talent vs niet voldoende inspanning. 

Je kunt verschillende attributiestijlen tegelijk hebben, waarbij de een prominenten kan zijn dan de ander. Daarnaast kunnen verschillende attributiestijlen worden gehanteerd bij succes (vaak intern) en falen (vaak extern). Uit onderzoek is gebleken dat voor succes attributies een rol spelen bij het welzijn van een individu en niet zozeer de faal attributies. Van belang is om succes aan factoren binnen jezelf toe te schrijven

 

attributietheorie van motivatie (Weiner): zeg iets over de mate van controle 

  • locus: interne reden vb beperkte inzet, talent. externe reden vb slechte toets

  • stabiliteit: blijft de oorzaak altijd of varieert deze

  • controleerbaarheid: tot in hoeverre kun je er zelf invloed op uitoefenen

 

attributional retraining interventie (AR): meer richten controleerbare zaken (zoals inzet, leerstrategieën, aanpak). Aan het begin van een nieuwe leeromgeving is de attributiestijl namelijk nog relatief beïnvloedbaar. 

AR is effectief bij studenten, maar bij middelbare scholieren niet.

 

Hoorcollege 5b

 

zelfregulatie volgens verschillende disciplines

  • trait-dispositional level: 

type I Consistentie: mensen die goed zijn in zelfregulatie en werken aan lange termijndoelen ondanks mogelijke ‘obstakels 

type II consistentie: stabiele patronen in variabiliteit (als-dan connecties). Als het gaat om bvb leren/roken dan wel/geen goede regulatie

  • biological level: Neurale basis in het brein voor sommige processen die ten grondslag liggen aan zelfregulatie 

primitieve gedeelten brein (impulsief, olifant): basale ganglia, nucleus accumbens. Is gericht op behoeftebevrediging ofwel de dopamine respons. 

nieuwe gedeelten brein (rationaal, ruiter):  prefrontale cortex (PFC). Van belang bij executieve functies, beheersen van impulsen en hogere orde denken

  • psychodynamic-motivation level: Problemen met zelfregulatie vloeien voort uit interne conflicten tussen biologische impulsen (id) en remmende invloeden (ego/superego) die deze impulsen beheersen. 

  • behavioral-conditioning level: de macht van situaties en stimuli. Zaken zoals  conditionering, automaticiteit en zelfregulatie hebben invloed op de rol van de stimuli

  • phenomenological-humanistic: Hoe je situaties waarneemt en erover denkt, beïnvloedt wat de situatie met je doet en wat jij met de situatie kan doen. Interpretatie is hierbij van belang. Ook is zelfactualisatie (piramide van maslow) van invloed, zelf-actualiserende personen gedragen zich namelijk meer autonoom en zijn daarom meer geneigd zich te gedragen zoals ze zich willen gedragen (intrinsieke motivatie)

  • social cognitive level: Waarneming van de situatie interacteert met coping en zelfregulatie. Bvb cake waarnemen als iets slechts of als iets heeel lekkers

 

3 definities van zelfregulatie

  • Alle processen gerelateerd aan het nastreven en bereiken van doelen 

  • “the cognitive and behavioral actions undertaken by the individual in order to attain a personal goal”

  • “control over the self by the self”

 

zelfcontrole: Het vermogen om je innerlijke reacties te verslaan of te veranderen. Zelfcontrole is van belang bij conflicten/dilemma's, zelfregulatie falen en inhibitie van ongewenste reacties. 

 

resource depletion/ego depletie: zelfcontrole kost moeite omdat alle handelingen die zelf-controle vereisen afhankelijk zijn van één en dezelfde bron met een beperkte capaciteit 

Na het uitoefenen van een taak die zelfcontrole kost, ben je hierdoor minder bereid en/of in staat om snel daarna alweer zelfcontrole uit te oefenen 

 

zelfcontrole en inhibitie zijn essentieel voor zelfregulatie, maar niet voldoende om een doel te bereiken. Andere belangrijke componenten van zelfregulatie zijn: 

  • doelen stellen

  • doelen nastreven

  • omgaan met frustraties en afleiding: doelen vereisen namelijk inspanning

zelfregulatie werkt als een thermostaat. Er is sprake van constante zelfevaluatie. De huidige staat wordt constant vergeleken met de gewenste toestand (monitoring proces). Als er sprake is van een discrepantie wordt er overgegaan tot actie (operating proces). 

 

Mensen kunnen doelen nastreven middels motivatie, waarbinnen sprake is van een doelhierachie/ prioriteiten en verschil in korte en lange termijn doelen, en competenties. Competenties omvatten alles wat ons helpt doelgericht gedrag uit te voeren vb concentratie

 

Delay of gratification ability (soort competentie): beloning uit kunnen stellen. Mentale representaties van het einddoel zijn hiervoor van belang. Uit onderzoek is gebleken dat deze ability cognitieve/sociale competenties, schoolprestaties, om kunnen gaan met frustratie en een tal van andere uitkomsten voorspelt.

 

Marshmallow experiment: onderzoeker geeft een marshmallow met de instructie dat als het kind wacht tot hij terugkomt hij een tweede krijgt. 

jonger dan 5 jaar: passen de minst effectieve strategieën toe bvb ruiken aan marshmallow

rond de 5 jaar: wegkijken van marshmallow, nadenken over de beloning

8-13 jaar: nadenken in abstracte termen, minder verleidelijk maken. 

 

SMART goals opstellen

  • Specifiek

  • Measurable

  • Attainable

  • Relevant

  • Time bound

 

Hoorcollege 6a

 

emoties

  • komt net als motivatie van latijn movere wat aanzetten, in beweging zetten betekent

  • James: emotie is een passie dat je lichaam activeert

  • een emotie is geassocieerd met bepaald gedrag, bvb nastreving of vermijding

  • een van de aspecte van emotie is motivational purpuse. Een doel dat gemotiveerd wordt door de emotie die erbij aanhangt

  • hebben effect op de perceptie en aandacht vb roze bril bij verliefdheid

 

verschillende opvattingen van disciplines ten opzichte van emoties

  • fysiologisch: reacties in het lichaam veroorzaken emoties

  • neurologisch: brein activiteit veroorzaakt emotionele reacties

  • cognitief: gedachten vormen emoties

  • klinisch: waar gaat het mis? Bvb onderdrukking van de expressie van emoties

  • sociaal-cognitief: inschatting van sociale context veroorzaakt emoties. Gezichtsuitdrukking is om te communiceren met anderen 

  • evolutionair: gezichtsuitdrukking wordt vrijwel automatisch geactiveerd als de amygdala geactiveerd wordt. Mogelijk ter waarschuwing voor anderen

 

4 aspecten van emoties

  • gevoel (‘feeling’): subjectieve beleving, fenomenologisch bewustzijn, cognitie

  • fysiologie: fysiologische activatie, lichamelijke preparatie voor actie, motor response

  • sense of purpose: functioneel aspect, doel dat op dat moment heel belangrijk is te bereiken = motivational purpose, ofwel doelgerichte motivationele staat

  • expressief gedrag: sociale communicatie, gezichtsuitdrukking, stemgebruik 

 

Automatische geactiveerde gedragstendenties: fight, flight, freeze

 

facial feedback theorie: de originele studie (hard/sterk) stelde dat  pas nadat je je gezichtsuitdrukking hebt aangepast je het bijbehorende gevoel ervaart. Hiervoor was weinig bewijs/replicatie. Daarom werd een soft hypothese opgestelde: er is een wisselwerking tussen gezichtsuitdrukking en emoties, waarbij expressie de emotie versterken

 

amygdala: veroorzaakt facilitatie van de perceptie van stimuli die relevant zijn voor de emotionele staat. Angst beïnvloed zo de perceptie. Amygdala heeft namelijk allerlei verbindingen en projecties met onder andere fysiologische als visuele delen van het brein. 

 

Voorheen werden emotie (hot) en cognitie (cold) als twee aparte dingen gezien met verschillende aspecten waartussen wisselwerking plaatsvond. Emotie zou dan gaan over zaken als expressie, impulsief, fysiologie, hormonen, neuronale activiteit, lichaam etc en cognitie over waarneming, bewust, rationeel, overwogen etc

Nu wordt er een geïntegreerd model gehanteerd waarbij sprake is van appraisal en regulatie/(re) appraisel tussen de twee. En zaken meer in het midden worden gehouden. 

 

biopsychologisch model: de amygdala kan worden gezien als het gaspedaal van dit systeem. Activatie van de amygdala zorgt voor activatie van andere systemen, zoals de ventromediale prefrontale cortex. De VPC zorgt vervolgens weer voor inhibitie van de amygdala, fungeert dus als rem. Mensen met een dunnere hersenschors zijn ook minder goed in het inhiberen van angst Naast de VPC zorgt de hippocampus voor regulatie van de amygdala en HPA-as. Hij zorgt voor het in context plaatsen van aangeleerde zaken. Iemand met een kleine hippocampus heeft zo dan ook meer kans op PTSS 

 

Somatic marker hypothese (Damasio): stelde dat een verandering in het lijf, ofwel gut feeling, gedrag opties in een situatie stuurt. Getest middels Iowa gambling task (zie hc 6b). 

bij mensen met schade aan prefrontale cortex (orbitaal of ventromediaal) was er een afwezigheid van de anticipatoire reactie. Ze leerde niet wat de relatief veilige stapel was. Ze leren dus niet van hun emotionele reacties (teleurstelling verlies of blijdschap winst)

Dit is bewijs voor embodied cognition: opvatting dat lichamelijke(somatische) respons nodig voor effectief beslissen en dus niet dat emoties in de weg zitten van rationeel denken

 

 

Hoorcollege 6b

 

Ontwikkeling emoties:

  • vanaf geboorte zijn de basisemoties zichtbaar en meetbaar, namelijk middels intresse, stress, tevredenheid, walging, huilen

  • 2-7 maanden: boosheid, verdriet, blijdschap, angst

  • 15-20 maanden: zelfherkenning= bewustzijn van het ‘zelf’. te meten middels mirror recognition task (“rouge task”): rode stip op voorhoofd en herkenning middels spiegel. bewustzijn van het zelf leidt tot  zelfbewuste emoties: schaamte, schuld, trots

  • 3-5 jaar: ontwikkeling van  emotieregulatie: onderscheid van emoties van zelf en anderen, gevoelens kunnen uitdrukken in woorden, emoties kunnen accepteren, onderdrukken en gebruiken. Hierbinnen zijn individuele verschillen

 

emotionele reactiviteit (disposities): aangeboren biologische verschillen in temperament

emotie regulatie (capaciteit): bij jonge kinderen is dit moeilijk te onderscheiden van temperament. Traumatische gebeurtenissen in de kindertijd leiden tot vermijding. Steun en stimulatie van ouder spelen ook een rol bij de ontwikkeling van emotie regulatie

 

Cognitieve-maturatie model (Gallone): emotieregulatie verbetert over tijd omdat cognitieve modelijkheden beter worden. De adaptieve emotieregulatie vaardigheden nemen toe vanaf de adolescentie tot ver  in de volwassenheid.

Echter nemen niet alle adaptieve strategieën toe. Soms is er zelfs sprake van een tijdelijke toename van maladaptieve strategieën. Conclusie: Maturatie ≠ normatieve ontwikkeling 

 

Maladaptieve–shift model: Tijdelijke, disfunctionele verandering in vaardigheden tijdens de adolescentie. Kan worden verklaard door verhoogde reactiviteit die gepaard gaat met de psychodynamische ontwikkelen die horen bij deze levensfase. Vb een tijdelijke daling in emotionele stabiliteit, persoonlijkheidsontwikkeling bij meisjes. 

Echter zijn maladaptieve strategieën niet een tijdelijke dip, maar een voorspeller voor psychopathologie. Vb Borderline persoonlijkheidsstoornis (BP): eerste kenmerken zijn tussen de 12 en 14 jaar te zien in emotieregulatie en impulsiviteit. Vroege detectie van deze symptomen in cruciaal omdat de aandoening nog in ontwikkeling is. 

 

Linehan Biosocial Theory: mensen die BP ontwikkelen bevinden zich vaak in een moeilijke omgeving waarin hun eigen uitingen van emoties worden beantwoorden door grillige, ongepaste of extreme uitingen van anderen. In combinatie met de biologische aanleg kunne zij zo een emotionele kwetsbaarheid ontwikkelen die resulteert in een verhoogde gevoeligheid voor emotionele prikkels “Heightened Emotional Arousal’. Hierdoor ervaren zij emoties tot extreem intens en hebben ze moeite weer terug te gaan naar een kalmere gemoedstoestand. Deze emotionele ontregeling leidt tot gedrags ontregeling “maladaptive behavioral responses”. Deze gedragingen kunnen vervolgens weer de reacties van anderen versterken of instandhouden wat leidt tot verdere toename van  emotionele kwetsbaarheid

 

proces van emotieregulatie: hierin zijn verschillende momenten weergegeven waarop kan geïnvesteerd in dit proces. Bepaalde emotieregulatiestrategieën. 

Expressieve suppressie hangt samen met de mate van depressie of bvb anorexia nervosa

 

Boulimia nervosa: eetbuien worden gebruikt als emotieregulatie strategieën. Deze zijn niet effectief omdat het negatief affect daarna weer toeneemt (schuld, schaamte). 

conclusie onderzoek: Impulsiviteit kan ik brede zin niet perse aan BN worden gekoppeld, maar de neiging om impulsief te reageren op negatieve of stressvolle situaties laat wel een consistent beeld zien. Ofwel sterk emotie-gedreven impulsiviteit, terug te zien in koopgedrag, middelengebruik, geldproblemen en op seksueel gebied. 

 

Somatic marker hypothese: emoties hebben invloed op beslisgedrag. Een gut feeling/ somatic marker ontstaat middels eerdere keuzes, ervaringen. Ze worden gebruikt bij beslisgedrag in een onzekere, onduidelijke of ambigu situatie.

 

Iowa gambling task: 100 keer een kaart kiezen (kaart a, b, c of d) met als doel om zoveel mogelijk geld te verdienen. Disadvantageous (kaarten a,b): per kaart meeste winst nml 100, maar ook per 10 kaarten relatief meer verlies nml 1250

Advantageous (kaarten c, d): per kaart minder winst nml 50, maar per 10 kaarten relatief minder verlies dan winst nml 250.

 

Uit onderzoek is gebleken dat er geen direct effect van negatieve emoties op beslisgedrag is bij mensen met boulimia nervosa en eetbuistoornis. Wel waren BN, BED gevoeliger voor straf/negatieve emoties dan depressie. Er was geen verschil bij beloning.

 

pathologie met problematiek in emotieregulatie (transdiagnostische factor)

  • gegenaraliseerde angsstoornis: minder inzicht, acceptatie, managen eigen emoties

  • depressie: minder herkennen, beïnvloeden, veranderen emoties (reguleren)

  • ADHD

  • Borderline/Antisociale persoonlijkheidsstoornis

  • paniekstoornis

  • niet aangeboren hersenletsel: vervlakken, versterken van emoties

→ DGT-vaardigheden: behandeling die effectief is in het trainen van emotieregulatie

 

transdiagnostische factor: factor die bij meerder stoornissen voorkomt en een rol speelt in de ontwikkeling en instandhouding. Kan positief of negatief zijn

  • risicofactor: instandhouding, terugval stoornis

  • comorbiditeit: hogere aanwezigheid voorspelt mate van ernst van de stoornis

  • theoretisch model dat stoornissen voorspelt

  • behandeling van de factor kan pathologie doen afnemen

  • kan dus gedraging, neurobiologische overeenkomst,  persoonlijkheidskenmerk zijn

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:
Countries and regions:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Yara Claassen
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1886 1