Psychology and behavorial sciences - Theme
- 16003 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In sommige landen kunnen jeugdige criminelen ter dood veroordeeld worden. De doodstraf voor jeugdigen is een belangrijke kwestie, maar niet de enige focus van dit artikel. Hier staat de vraag centraal of jeugdigen in dezelfde mate gestraft zouden moeten worden als volwassenen die vergelijkbare misdaden hebben gepleegd. Onderzoek naar, en theorieën over de adolescente ontwikkeling worden beschreven om de criminele schuld van jeugdigen te onderzoeken. Volgens de auteurs biedt kennis over de cognitieve, psychosociale en neurobiologische ontwikkeling in de adolescentie ondersteuning voor het idee dat jeugdigen niet dezelfde criminele verantwoordelijkheid zouden moeten hebben als volwassenen, en niet in dezelfde mate gestraft zouden moeten worden.
Het principe van strafevenredigheid (penal proportionality) stelt dat een eerlijke criminele straf wordt gebaseerd op zowel de hoeveelheid veroorzaakte schade, als op de schuldigheid van de dader. In welke mate is de onvolwassenheid van adolescente misdadigers relevant voor hun schuldigheid en het bepalen van een passende straf voor de gepleegde misdaad?
Allereerst is het van belang om onderscheid te maken tussen schulduitsluitingsgrond (excuse) en matiging (mitigation). Bij schulduitsluitingsgrond wordt besloten dat de aangeklaagde geen verantwoordelijkheid voor de misdaad draagt en daarom geen straf ontvangt. Hierbij is een aangeklaagde dus schuldig of onschuldig. Bij matiging wordt de schuldigheid van een aangeklaagde op een continuüm geplaatst. Daarmee is er ook sprake van een continuüm van straf. De aangeklaagde wordt dus wel schuldig bevonden, maar krijgt een minder ernstige straf dan gewoonlijk in verband met de beperkte capaciteit van de dader, of doordat er sprake was van dwang op het moment van de misdaad.
De auteurs stellen dat de onvolwassenheid van adolescenten reden is tot matiging van schuldigheid en tot rechtvaardiging van een minder ernstige straf, maar dat het over het algemeen geen reden is tot schulduitsluitingsgrond, behalve in het geval van preadolescenten. Jeugdigen zouden in verband met hun onvolwassenheid dus beschouwd moeten worden als minder schuldig dan een volwassene, maar niet als volledig onverantwoordelijk voor de misdaad.
Factoren die criminele schuldigheid verminderen kunnen in drie categorieën worden ingedeeld:
Endogene beschadigen of tekorten in het vermogen tot beslissen, die invloed hebben op de keuze tot crimineel gedrag. Het gaat hierbij om beschadigingen of tekorten in het lichaam (bijvoorbeeld in het brein), zoals mentale stoornissen.
Er is sprake van dwang die dusdanig groot is dat de gemiddelde persoon onder de druk bezwijkt. Een voorbeeld hiervan is de dreiging zelf letsel op te lopen.
Bewijs dat de misdaad niet bij de aangeklaagde lijkt te passen (out of character) en dat de gepleegde misdaad niet het gevolg was van een slecht karakter. De straf kan bijvoorbeeld verminderd worden als het de eerste gepleegde misdaad is, of als de dader oprecht spijt heeft.
Elk van deze categorieën is van belang bij de beoordeling van schuldigheid van criminele adolescenten. Elke categorie geeft inzicht in verschillen tussen normatieve adolescenten en volwassenen:
De cognitieve en psychosociale ontwikkeling onderscheidt adolescenten van volwassenen wat betreft hun keuzes. Een mindere ontwikkeling op dit gebied kan de kans op competente beslissingen verkleinen.
Adolescenten zijn gevoeliger voor dwang dan volwassenen, door een gebrek aan autonomie en doordat ze onvolwassen zijn in het maken van keuzes.
Omdat adolescenten hun persoonlijke identiteit nog aan het vormen zijn, is hun criminele gedrag minder vaak een reflectie van een slecht karakter dan bij volwassenen.
Vaak wordt aangenomen dat het vermogen tot rationeel beslissen halverwege de adolescentie bijna volledig ontwikkeld is. De auteurs vragen zich af of de beslissingen van adolescenten in echte situaties daadwerkelijk vergelijkbaar zijn met de beslissingen van volwassenen. In de echte wereld worden beslissingen vaak genomen onder invloed van emoties en in de aanwezigheid van peers. Zelfs als de cognitieve vermogens lijken op die van volwassenen, kunnen de daadwerkelijke beslissingen van adolescenten door hun psychosociale onvolwassenheid verschillen van die van volwassenen. Terwijl cognitieve vermogens vormend zijn voor het proces van beslissen, kunnen uiteindelijke beslissingen worden beïnvloed door psychosociale onvolwassenheid. Er zijn een aantal psychosociale factoren die relevant zijn voor het maken van beslissingen:
Ontvankelijkheid voor invloeden van peers.
De houding ten opzichte van en perceptie van risico’s.
Gerichtheid op de toekomst.
Het vermogen tot zelfbeheersing.
Er is aanzienlijk bewijs dat adolescenten zich in psychosociaal opzicht nog ontwikkelen. Allereerst zijn tieners gevoeliger voor de invloed van peers dan volwassenen. Peers kunnen zowel direct als indirect invloed hebben. Soms maken adolescenten keuzes als reactie op directe druk van peers om bepaald gedrag te vertonen. Tevens kan de angst voor afwijzing en de behoefte aan goedkeuring door peers invloed hebben. Tot slot zijn peers gedragsmodellen.
Ten tweede worden individuen tijdens de adolescentie meer gericht op de toekomst. Er zijn twee mogelijke verklaringen voor het verschil in gerichtheid op de toekomst tussen adolescenten en volwassenen:
Door cognitieve beperkingen in het vermogen om in hypothetische termen te denken zijn adolescenten minder goed in staat om na te denken over gebeurtenissen die nog niet hebben plaatsgevonden.
Adolescenten hebben minder levenservaring, daardoor lijkt een gevolg over vijf jaar heel ver weg.
Ten derde verschillen adolescenten van volwassenen wat betreft de beoordeling van, en houding ten opzichte van risico’s. Over het algemeen hechten adolescenten minder waarde aan risico’s dan aan beloningen. Ook voor dit verschil zijn een aantal mogelijke verklaringen:
Risico's wegen minder zwaar voor adolescenten, omdat ze in de toekomst minder op het spel hebben staan.
Adolescenten hebben mogelijk andere waarden en doelen dan volwassenen.
Mensen maken in groepen eerder risicovolle beslissingen dan wanneer ze alleen zijn. Er is bewijs dat adolescenten meer tijd doorbrengen in groepen dan volwassenen en dat ze gevoeliger zijn voor de invloed van anderen.
Ten vierde vinden er tijdens de adolescentie veranderingen plaats in impulsiviteit en zelfbeheersing. Onderzoeksbevindingen suggereren dat adolescenten meer moeite hebben met het reguleren van hun humeur, impulsen en gedrag dan volwassenen.
Er is toenemend bewijs dat bepaalde neuropsychologische en neurobiologische factoren ten grondslag liggen aan enkele verschillen tussen adolescenten en volwassenen. De belangrijkste ontwikkelingen tijdens de adolescentie vinden plaats in gebieden die een rol spelen bij plannen op de lange termijn, emotieregulatie, impulscontrole en de beoordeling van risico’s en beloningen.
Er is dus bewijs voor het idee dat adolescenten in vergelijking met volwassenen gevoeliger zijn voor invloeden, minder op de toekomst gericht zijn, minder aversie hebben tegen risico’s en minder in staat zijn tot het beheersen van hun impulsen en gedrag, en dat deze verschillen een neurobiologische basis hebben. Jeugdigen hebben mogelijk een minder ontwikkeld vermogen om beslissingen te maken dan adolescenten vanwege verschillen in psychosociale vermogens, die waarschijnlijk een biologische basis hebben.
Het beschikbare bewijs ondersteunt de conclusie dat adolescenten, net als misdadigers die een verstandelijke beperking hebben, minder schuldig zijn dan de gemiddelde volwassene, vanwege een verminderd vermogen tot het maken van beslissingen. Juristen hebben dit in enige mate erkend.
Er is sprake van strafvermindering als een gemiddeld persoon hetzelfde gereageerd zou hebben als de misdadiger onder vergelijkbare omstandigheden. Bij het beoordelen van het gedrag van een adolescent als reactie op dwang moet het gedrag van de adolescent niet met dat van een gemiddelde volwassene worden vergeleken, maar met het gedrag van een gemiddelde adolescent. Vanwege hun onvolwassenheid hebben normatieve adolescenten minder weerstand tegen externe druk dan volwassenen.
De criminele wetgeving neemt impliciet aan dat misdaden een reflectie zijn van het slechte karakter van de dader. Als er bewijs is dat deze aanname niet geldt, is dit reden voor strafvermindering. Dit is het geval bij de meeste adolescenten, omdat hun karakter nog in ontwikkeling is. De ontwikkeling van een persoonlijke identiteit is een belangrijke ontwikkelingstaak in de adolescentie. Adolescenten moeten daarvoor kunnen exploreren en experimenteren. De identiteitscrisis eindigt als er sprake is van een coherente integratie van verschillende identiteitselementen in een zelf. Dit gebeurt over het algemeen pas in de late adolescentie of vroege volwassenheid.
Adolescenten experimenteren vaak met risicovol gedrag. Een klein deel blijft dergelijk gedrag in de volwassenheid vertonen. Op basis van risicovol gedrag in de adolescentie kunnen geen zekere voorspellingen worden gedaan over de ontwikkeling van meer permanente persoonlijkheidstrekken. Ten minste tot de late adolescenten zijn waarden, houdingen, overtuigingen en plannen waarschijnlijk tentatief en explorerend in plaats van representaties van de persoonlijkheid. Onderzoek naar de identiteitsontwikkeling in de adolescentie ondersteunt dus het idee dat veel jeugdcriminaliteit het gevolg is van normatief experimenteren met risicovol gedrag, en dat het niet het gevolg is van een slecht karakter.
Moffitt maakt onderscheid tussen twee categorieën jeugdcriminelen. Adolescence-limited delinquenten vertonen enkel delinquent gedrag tijdens de adolescentie, terwijl life-course-persistent delinquenten hun gehele leven crimineel gedrag vertonen. Volgens Moffitt zijn de onderliggende oorzaken van het gedrag bij beide categorieën anders. Het criminele gedrag van de ‘life-course-persistent’ delinquenten zou (mede) het gevolg zijn van relatief stabiele psychologische kenmerken, die het resultaat zijn van een tekortschietende socialisatie of door neurobiologische afwijkingen. Adolescence-limited criminaliteit zou daarentegen het product zijn van krachten die enkel in de adolescentie voorkomen.
Om vast te stellen dat een misdaad van een volwassene out of character was, is het noodzakelijk om aan te tonen dat het karakter van de betreffende persoon in werkelijkheid goed is. De criminele keuze van de gemiddelde adolescent kan echter niet op deze manier worden beoordeeld, omdat de persoonlijke identiteit in de adolescentie meestal nog niet stabiel is.
Het feit dat antisociaal gedrag in de adolescentie over het algemeen geen indicatie is van een slecht karakter, leidt ook tot vragen met betrekking tot de constructvaliditeit van de diagnose jeugdige psychopathie. Een individu diagnosticeren als psychopathisch zou betekenen dat het antisociale gedrag veroorzaakt wordt door vaste aspecten van de persoonlijkheid. Dit is echter niet mogelijk, omdat de identiteit in de adolescentie nog in ontwikkeling is. Als er geen bewijs is dat jeugdigen die op volwassen psychopaten lijken, ook daadwerkelijk volwassen psychopaten worden, lijkt het niet verstandig om deze diagnose bij een adolescent te stellen.
Hoewel er binnen de adolescentie individuele variaties bestaan, kunnen er leeftijdsgrenzen worden vastgesteld om te bepalen of er een strafrechtelijke procedure voor jeugdigen of volwassenen gevolgd dient te worden. De leeftijdsgrens is gerechtvaardigd als de veronderstelling van onvolwassenheid voor de meeste individuen in de groep geldt en volgens de auteurs is dit bij jeugdigen het geval. Bovendien is een categorische benadering van de scheiding tussen jeugdigen en volwassenen praktisch gezien efficiënter dan een benadering waarbij onvolwassenheid bij elk geval opnieuw beoordeeld moet worden.
Als er geen duidelijke leeftijdsgrenzen zijn, leidt onvolwassenheid waarschijnlijk alleen tot strafvermindering als de jeugdige normaal gesproken een sympathiek karakter heeft of als andere irrelevante factoren, zoals een jeugdig uiterlijk, ertoe leiden dat de dader wordt gezien als minder schuldig. Dit is zorgwekkend, omdat er bewijs is dat raciale en etnische vooroordelen invloed hebben op de houdingen ten opzichte van de straf van jonge criminelen. Zo wordt onvolwassenheid minder vaak beschouwd als reden tot strafvermindering als het gaat om een jongere uit een minderheidsgroep.
Het maken van een categorisch onderscheid tussen jeugdige en volwassen misdadigers betekent niet dat alle jeugdigen minder volwassen zijn in hun vermogen tot beslissen dan volwassenen, of dat de identiteit bij alle jeugdigen nog in ontwikkeling is. Als met enige zekerheid vastgesteld kan worden dat er sprake is van psychologische volwassenheid, zou het eerlijker zijn om een strafrechtelijke procedure voor volwassenen te volgen. Tot op heden zijn er echter nog geen diagnostische instrumenten om psychosociale onvolwassenheid betrouwbaar te beoordelen of om onderscheid te maken tussen adolescence-limited en life-course-persistent delinquenten.
Onderzoek is waarschijnlijk nooit precies genoeg om een chronologische leeftijdsgrens te schetsen tussen degenen die beschikken over een volwassen vermogen tot beslissen en degenen die hier niet over beschikken. Sommige relevante vermogens kunnen in de midden adolescentie al volledig ontwikkeld zijn, zoals logisch redeneren, terwijl andere vermogens zich pas in de vroege volwassenheid volledig ontwikkelen, zoals het vermogen om invloed van peers te weerstaan.
Kortom, volgens de auteurs is er voldoende indirect en suggestief bewijs van leeftijdsverschillen in vermogens die relevant zijn voor criminele schuldigheid om het idee te ondersteunen dat jeugdige delinquenten minder zwaar gestraft moeten worden dan volwassenen. Het beslissende ontwikkelingsonderzoek moet echter nog worden uitgevoerd. Tot die tijd is het beter om voorzichtig te zijn in strafrechtelijke procedures. Dit geldt zeker als het gaat om beslissingen over leven en dood.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1287 | 2 |
Add new contribution